• No results found

Regeling samenvoeging van scholen in het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Regeling samenvoeging van scholen in het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

OCenW-Regelingen

Regeling samenvoeging van scholen in het

basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per

1 augustus 1999

Faciliteiten en rechtspositio- nele consequenties bij samen- voeging van scholen in het basisonderwijs, het (voortge- zet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999.

Bestemd voor:

de bevoegde gezagsorganen, directies en overig personeel van:

c basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs;

c scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs;

c scholen en afdelingen voor speciaal voortgezet onder- wijs voor lom of mlk.

Algemeen verbindend voorschrift

Datum:9 december 1998 Kenmerk:PO/PJ-98/49296

Datum inwerkingtreding:zie artikel3 Geldigheidsduur beleidsregel:n.v.t.

Juridische grondslag:artikel130, derde lid, van de WPO; artikel117, derde lid, van de WEC, artikel 233, derde lid, van de WVO en artikel I-A8, tweede lid, van de RPBO

Relatie tot eerdere mededelingen:hangt samen met PO/PJ-98/22689N

Informatie verkrijgbaar bij:

CFI/ICO/PO, tel. 079-3232.333

De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen,

Gelet op artikel120, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel117, derde lid, van de Wet op de expertisecentra, artikel233, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel I-A8, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel,

Besluit:

 Artikel 1.

Toepasselijke voorschriften bij samenvoegingen per 1 augustus 1999

Op een samenvoeging per1 augustus 1999 van scholen voor basisonderwijs, respectievelijk scholen voor (voort- gezet) speciaal onderwijs en scholen voor speciaal voort- gezet onderwijs voor lom of mlk is de bijlage behorende bij deze regeling van toepassing.

 Artikel 2.

Bekendmaking

Deze regeling zal met de bijlage in Uitleg OCenW- Regelingen worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

 Artikel 3.

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van1 augus- tus1999.

 Artikel 4.

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling samenvoe- ging van scholen in het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per1 augustus 1999.

De staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen, drs. K.Y.I.J. Adelmund

(2)

Bijlage

De bijlage van deze regeling bestaat uit de volgende hoofdstukken:

hoofdstuk1: Inleiding;

hoofdstuk2: Algemene bepalingen;

hoofdstuk3: Faciliteiten bij samenvoeging van basis- scholen en scholen voor (voortgezet) spe- ciaal onderwijs;

hoofdstuk4: Formatie bij samenvoeging van speciale scholen voor basisonderwijs, al dan niet met een svo- en/of een zmlk-afdeling;

hoofdstuk5: Rechtspositionele consequenties van samenvoeging en fre-verbruik na samen- voeging;

hoofdstuk6: Voorbeeld faciliteitenberekening.

1. Inleiding

Hierbij treft u de regeling aan voor samenvoegingen per 1 augustus 1999 van scholen in het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mlk. In deze regeling zijn de facili- teiten en rechtspositionele aanspraken bij dergelijke samenvoegingen vastgelegd. Voor andere scholen dan speciale scholen voor basisonderwijs (sbo’s) sluiten deze faciliteiten en aanspraken aan bij de regeling voor samen- voegingen per1 augustus 1998 (zie Uitleg OCenW- Regelingen1998, nr. 16 van 17 juni 1998). Voor sbo’s is met ingang van1 augustus 1999 niet langer sprake van faciliteiten bij een samenvoeging. Dit houdt verband met de invoering per die datum van de nieuwe bekostigings- systematiek voor sbo’s (zie paragraaf4.2). Verder is een nieuwe faciliteitenregeling vastgesteld voor (gelijksoor- tige) afdelingen die betrokken zijn bij een samenvoeging van sbo’s (zie paragraaf4.3).

Voor een goed begrip wordt nog gewezen op het vol- gende. Als in deze regeling wordt gesproken over ’basis- onderwijs’ of ’scholen voor basisonderwijs’ wordt daaron- der zowel basisscholen als speciale scholen voor

basisonderwijs verstaan. Basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs worden echter duidelijk van elkaar onderscheiden. Onder basisscholen worden dus niet tevens speciale scholen voor basisonderwijs begrepen.

Verder is in de onderhavige regeling rekening gehouden met de wijziging van de benaming van het voortgezet speciaal onderwijs voor lom of mlk (vso-lom/mlk) in spe- ciaal voortgezet onderwijs voor lom of mlk (svo-lom/mlk).

Scholen en afdelingen voor svo-lom/mlk moeten in de periode tot1 augustus 2002 worden omgezet in een afde- ling voor leerwegondersteunend onderwijs, een school of

afdeling voor praktijkonderwijs of een orthopedagogisch en didactisch centrum. De gevolgen voor de bekostiging en rechtspositie van zo’n omzetting worden geregeld in de ’Regeling bekostiging, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs’

(zie Uitleg OCenW-Regelingen1998/24). Deze regeling wordt toegelicht in de brochure ’Leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs. Bekostiging, rechtsposi- tie en samenvoegingen’. Deze brochure is de betrokken scholen in de tweede week van december1998 toegezon- den.

2. Algemene bepalingen

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is informatie opgenomen over de samenvoegingsmogelijkheden in het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mlk. Voor scholen die onder ver- schillende bevoegde gezagsorganen vallen, geldt dat een samenvoeging van die scholen gepaard moet gaan met een bestuursoverdracht of een besturenfusie. In dit hoofdstuk vindt u informatie over de wettelijke bepalin- gen die deze overdracht of fusie regelen. Ten slotte is in dit hoofdstuk informatie opgenomen over de gevolgen van een samenvoeging voor de eigen wachtgelders van de schoolbesturen die bij die samenvoeging betrokken zijn, respectievelijk over de afvloeiingsregeling die moet worden vastgesteld voor de school die na samenvoeging ontstaat.

2.2 Bestuursoverdracht/

besturenfusie en

samenvoegingsmogelijkheden

2.2.1 Begripsbepaling samenvoeging

Onder een samenvoeging wordt in deze regeling verstaan een daadwerkelijke samenvoeging per1 augustus 1999 van twee of meer gelijksoortige scholen in de zin van de WPO, de WEC of deel II van de WVO.

2.2.2 Bestuursoverdracht/besturenfusie

Bij een samenvoeging van scholen die onder twee of meer bevoegde gezagsorganen vallen, kan er sprake zijn van:

c de overdracht van de instandhouding van de scholen die als gevolg van de samenvoeging worden opgeheven aan het bevoegd gezag van de overblijvende school (een zogenoemde bestuursoverdracht), of

Regeling samenvoeging van scholen in het basison- derwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

(3)

c een fusie van de betreffende bevoegde gezagsorganen, waardoor de samen te voegen scholen onder één bevoegd gezag vallen.

De scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, moeten uiterlijk op de samenvoegingsdatum (1 augustus 1999) onder hetzelfde bevoegde gezag vallen. Een bestuursoverdracht of een besturenfusie moet daarom uiterlijk op1 augustus 1999 plaatsvinden. In de paragra- fen2.3 en 2.4 zal nader worden stilgestaan bij de bestuursoverdracht en -fusie in achtereenvolgens het bij- zonder en het openbaar onderwijs.

2.2.3 Samenvoegingsmogelijkheden basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs

In het basisonderwijs kan sprake zijn van een samenvoe- ging van twee of meer basisscholen, dan wel twee of meer speciale scholen voor basisonderwijs, al dan niet met een afdeling.

Een samenvoeging van basisscholen of speciale scholen voor basisonderwijs (sbo’s) kan leiden tot een school met een of meer richtingen van bijzonder onderwijs. Hierbij is het ook mogelijk dat de op te heffen school wordt omgevormd tot nevenvestiging.

Een basisschool of sbo die wordt uitgebreid met een rich- ting of wordt omgevormd tot nevenvestiging, komt onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor bekostiging.

In ieder geval moet er een melding plaatsvinden aan Cƒi.

Cƒi toetst namens de minister of aan de voorwaarden voldaan is.

Voor sbo’s met een afdeling geldt dat die afdeling niet kan worden samengevoegd met een (gelijksoortige) afde- ling van een andere sbo. Dit is slechts anders als die samenvoeging gepaard gaat met een samenvoeging van de sbo’s waaraan de desbetreffende afdelingen verbonden zijn (zie ook paragraaf4.3 van deze regeling). Verder is het niet mogelijk een afdeling van een sbo samen te voegen met een (gelijksoortige) zelfstandige school voor speciaal (voortgezet) onderwijs. Voor svo-afdelingen van sbo’s geldt dat die afdelingen in de periode van1 augus- tus1999 tot 1 augustus 2002 moeten worden omgezet in een afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs, een school of afdeling voor praktijkonderwijs of een orthope- dagogisch en didactisch centrum. Een zmlk-afdeling van een sbo blijft aan die sbo verbonden zolang in het kader van de leerlinggebonden financiering geen expertise- centra tot stand zijn gekomen.

Het voorgaande laat onverlet dat een schoolbestuur kan besluiten een afdeling op te heffen, waarbij de leerlingen worden ingeschreven bij een zelfstandige svo- of zmlk- school. In die situatie kunnen de besturen van de betrok- ken afdeling(en) en scho(o)len om analoge toepassing van

de onderhavige regeling verzoeken (zie ook paragraaf4.4 hieronder).

2.2.4 Samenvoegingsmogelijkheden (voortgezet) speciaal onderwijs en speciaal voortgezet onderwijs

In het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mlk kunnen alleen scholen van dezelfde onderwijssoort als bedoeld in arti- kel2, tweede lid van de WEC of artikel 125, tweede lid van deel II van de WVO worden samengevoegd. Onder deel II van WVO vallen de volgende soorten speciaal voortgezet onderwijs: onderwijs aan moeilijk lerende kinderen (mlk) en onderwijs aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden (lom). Onder de WEC vallen de soorten speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die voorheen onder de ISOVSO vielen en die niet zijn opgeno- men in deel II van de WVO. Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat onder speciaal onderwijs niet mede de speciale scholen voor basisonderwijs worden verstaan.

Deze scholen vallen onder de WPO.

2.3 Bestuursoverdracht in het bij- zonder onderwijs

2.3.1 Wettelijke bepalingen

De bestuursoverdracht in het bijzonder onderwijs is voor het basisonderwijs geregeld in artikel56 van de WPO. In artikel58 van de WEC en artikel 176 van de WVO is deze overdracht geregeld voor het (voortgezet) speciaal onder- wijs, respectievelijk het speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mlk. In deze artikelen is bepaald dat voor een dergelijke overdracht een notariële akte moet worden opgemaakt. In deze akte moet onder andere worden opgenomen dat het bevoegd gezag waaraan wordt overge- dragen, het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden benoemt met ingang van de datum van samenvoeging. De betrekkingen en de voorwaarden zijn opgenomen in de akten van benoeming en moeten dus ook in de nieuw op te maken akten van benoeming opgenomen worden. Door een bestuursoverdracht gaan alle rechten en plichten, die uit de wet voortvloeien, van rechtswege over van het ’oude’ bevoegd gezag naar het

’nieuwe’ bevoegd gezag. Naast artikel56 van de WPO, artikel58 van de WEC of artikel 176 van de WVO moet ook worden voldaan aan de verdere eisen die het burger- lijk recht aan een dergelijke overgang stelt.

2.3.2 Gevolgen voor de rechtspositie

Voor het personeel van de school die wordt overgedragen betekent de bestuursoverdracht dus geen wijziging in de rechtspositie. Wel kan uiteraard de rechtspositie wijzigin-

Regeling samenvoeging van scholen in het basison- derwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

(4)

gen ondergaan als gevolg van bijvoorbeeld algemeen gel- dende rechtspositionele maatregelen. Van ontslag als gevolg van een bestuursoverdracht is dus over het alge- meen geen sprake. Het kan natuurlijk wel zo zijn dat op het moment van samenvoeging personeel om andere redenen wordt ontslagen (zie hiervoor ook paragraaf5.1 van deze regeling).

Een vrijwillig ontslag kan leiden tot een sanctie op de aangevraagde werkloosheidsuitkering. Dit geldt ook voor een betrokken personeelslid dat, zonder voldoende rechtvaardigingsgrond, vanwege een wijziging van de grondslag van de school een op zichzelf passende betrek- king weigert. In hoofdstuk1, onder 4.2, van de

voorlichtingspublicatie ’Passende arbeid en sanctiebeleid’

(Uitleg OenW-Regelingen1994/6a) is op dit punt het vol- gende te lezen:

’In de onderwijssector kan het voorkomen dat een bevoegd gezag op godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag eisen stelt aan zijn werknemers, die gelet op de grondslag en doel van de instelling, nodig zijn voor de vervulling van de functie. Een aangeboden betrekking is dan in beginsel niet passend, indien het aanvaarden van die betrekking in verband met deze godsdienstige of levensbeschouwelijke aspecten, gezien de persoonlijke overtuiging van betrokkene, in redelijkheid van hem niet kan worden gevergd. De vraag of er een rechtvaardigings- grond is voor het weigeren van een op zichzelf passende betrekking is afhankelijk van de feitelijke omstandighe- den.’

De uitkerende instantie beoordeelt of de aangevoerde rechtvaardigingsgrond al dan niet voldoende is.

2.4 Bestuursoverdracht waarbij openbaar onderwijs is betrok- ken

2.4.1 Soorten van overdracht

Onder deze categorie vallen de volgende soorten van bestuursoverdrachten:

c overdrachten van bijzonder naar openbaar onderwijs of andersom;

c overdrachten van openbaar naar openbaar onderwijs.

2.4.2 Voorwaarden voor samenvoeging

Bij een overdracht van bijzonder naar openbaar onder- wijs of andersom moet eerst omzetting plaatsvinden. In dit verband wordt verwezen naar artikel84 van de WPO, artikel75 van de WEC en artikel 193 van de WVO. Een openbare school moet worden omgezet in een bijzondere school, of omgekeerd. Een omzetting wordt ook wel

’kleurverschieten’ genoemd. Hierbij vindt een ministe- riNle toets plaats aan de stichtingsnorm. Om voor

samenvoegingsfaciliteiten in aanmerking te komen moeten vervolgens artikel56 van de WPO, artikel 58 van de WEC of artikel176 van de WVO analoog worden toege- past. Dit betekent dus onder andere dat het nieuwe bevoegd gezag het personeel van de over te dragen school moet overnemen met alle rechten en plichten die van kracht waren in hun dienstverband met het oude bevoegd gezag (zie ook paragraaf2.3.1).

De bestuursoverdracht van openbaar naar openbaar onderwijs is geregeld in artikel49 van de WPO, artikel 52 van de WEC en artikel170 van de WVO.

2.4.3 Gevolgen voor de rechtspositie

Als gevolg van een bestuursoverdracht kan een openbare school een bijzondere school worden of andersom. Voor het personeel betekent een dergelijke overdracht dat hun status verandert. Zij kunnen de status van ambtenaar krijgen (in de zin van de Ambtenarenwet) in plaats van die van een werknemer naar burgerlijk recht of andersom. Deze statuswijziging leidt tot enkele wijzigin- gen in de rechtspositie (bijvoorbeeld andere beroepsmo- gelijkheden, andere opzegtermijnen).

Een wijziging van status als gevolg van de samenvoeging van scholen kan alleen worden doorgevoerd door ontslag en gelijktijdige herbenoeming. Het weigeren van deze herbenoeming kan leiden tot een sanctie op de werkloos- heidsuitkering die in verband met het ontslag wordt aan- gevraagd (zie ook paragraaf2.3.2).

2.5 Verplichtingen ten opzichte van eigen uitkeringsgenieten- den

Bij een bestuursoverdracht worden alle rechten en ver- plichtingen met betrekking tot de over te dragen school/

scholen overgenomen door een ’nieuw’ bestuur. Een van deze verplichtingen is de verplichting met betrekking tot de zogeheten ’eigenwachtgelders’ die werkzaam waren op de over te dragen school/scholen. Voor het basisonder- wijs (basisscholen en speciale scholen voor basisonder- wijs) is deze verplichting geregeld in artikel138 WPO.

Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs voor lom of mlk is deze verplich- ting opgenomen in artikel132 WEC, respectievelijk arti- kel247 WVO. Verder gelden de ministeriële regelingen die op deze artikelen zijn gebaseerd.

Bij een bestuursoverdracht worden deze eigen wachtgel- ders van het ’oude’ bevoegd gezag gezien als eigen- wachtgelders van het ’nieuwe’ bevoegd gezag. Als het

’oude’ bevoegd gezag na de overdracht blijft bestaan, dan blijven deze wachtgelders ook eigenwachtgelders van dat bevoegd gezag (zie ook ’5.7 van de beleidsregel ’Toepas- sing bepaling eigenwachtgelder’, Uitleg OCenW- Regelingen1995/26).

Regeling samenvoeging van scholen in het basison- derwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

(5)

Als gevolg van de inwerkingtreding van de WPO, de WEC en deel II van de WVO zijn eigen wachtgelders op grond van de oude WBO en ISOVSO met ingang van1 augustus 1998 eigen wachtgelders geworden in de zin van de nieuwe wetten. Met betrekking tot een eigen wachtgelder die afkomstig is van bijvoorbeeld een so-school voor lom of mlk betekent dit een aanbiedingsverplichting voor gelijksoortige functies aan een basisschool van hetzelfde bevoegd gezag. Het bereik van de bestuursaanstelling voor so-lom/mlk/iobk-personeel wordt in de WPO name- lijk verruimd tot basisscholen en vice versa.

2.6 Afvloeiingsregeling

Voordat de samenvoeging feitelijk wordt gerealiseerd moeten de betrokken bevoegde gezagsorganen toepas- sing geven aan de bepalingen over de afvloeiingsregeling zoals die vermeld zijn in hoofdstuk I-G van het

Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel.

3. Faciliteiten bij samenvoeging van basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk is van toepassing op basisscholen, scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs en scholen voor spe- ciaal voortgezet onderwijs voor lom of mlk. Het hoofd- stuk is niet van toepassing op speciale scholen voor basis- onderwijs, al dan niet met een afdeling. Informatie over de formatie na samenvoeging voor deze scholen en afde- lingen vindt u in hoofdstuk4 van deze regeling.

3.2 Begripsbepalingen

Hieronder wordt een verklaring gegeven van de in dit hoofdstuk gebruikte begrippen.

Formatiebesluit

Het Formatiebesluit WPO, het Formatiebesluit WEC of deel II van het Formatiebesluit WVO.

Formatiebudget

Het formatiebudget zoals genoemd in artikel2, eerste lid, van het Formatiebesluit WPO, artikel2, eerste lid, van het Formatiebesluit WEC of artikel13, eerste lid, van deel II van het Formatiebesluit WVO. Dit budget bestaat uit de volgende onderdelen:

c de formatie voor de vervulling van de reguliere taken (zie echter ook de opmerking hieronder);

c de formatie voor speciale doeleinden;

c de groeiformatie;

c de aanvullende formatie, als bedoeld in artikel 120, derde lid van de WPO, artikel117, derde of vierde lid van de WEC of artikel233, derde of vierde lid van de WVO.

Eventuele oalt-middelen en zorgformatie behoren niet tot het formatiebudget en worden daarom buiten beschou- wing gelaten.

De formatie voor de vervulling van de reguliere taken bestaat uit de normatieve formatie, de frictie-opslag en de opslagen voor herbezetting adv en bapo. In het kader van deze regeling wordt de formatie voor de vervulling van de reguliere taken echter vastgesteld exclusief een even- tuele opslag voor herbezetting bapo.

Formatief aanwezige maximumschaal

De voor een normatieve functie geldende maximum- schaal, waarbij niet van belang is of het personeelslid dat die functie vervult reeds aanspraak maakt op bezoldiging volgens het carrièrepatroon dat hoort bij die functie en maximumschaal.

Fre’s voor de schoolleiding

De fre’s genoemd in artikel11, derde en vierde lid, van het Formatiebesluit WPO, artikel16, derde tot en met vijfde lid, van het Formatiebesluit WEC of artikel25, derde tot en met vijfde lid, van deel II van het Formatie- besluit WVO.

Fre-verbruik

Het verbruik van fre’s voor een functie die voor rijks- bekostiging in aanmerking wordt gebracht (zie artikel I-P78 en I-Q205 van het RPBO voor het bij de verschil- lende functies horende verbruik).

Normatieve directiefunctie

Een normfunctie als bedoeld in hoofdstuk I-Q van het RPBO waarvan het fre-verbruik gelijk is aan de fre’s die voor die functie in het Formatiebesluit beschikbaar worden gesteld.

De voorschriften die in dit hoofdstuk zijn opgenomen voor de berekening van overgangsformatie-

rekeneenheden (hierna: overgangsfre’s), worden in hoofd- stuk6 uitgewerkt in een voorbeeldberekening.

3.3 Overgangsformatie- rekeneenheden in eerste schooljaar na samenvoeging

3.3.1 Berekening

In veel gevallen zal er een verschil zijn tussen:

1. het aantal formatierekeneenheden (hierna: fre’s) dat met toepassing van het toepasselijke formatiebesluit

Regeling samenvoeging van scholen in het basison- derwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

(6)

op1 augustus 1999 beschikbaar is voor de school die na samenvoeging ontstaat, en

2. het totaal aantal fre’s dat aan de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn gezamenlijk op de dag voorafgaande aan de samenvoeging (31 juli 1999) beschikbaar was.

Als het aantal fre’s ad2 groter is dan het aantal ad 1, dan wordt het verschil gedurende het schooljaar1999-2000 in de vorm van overgangsfre’s beschikbaar gesteld aan de school die na samenvoeging ontstaat.

Bij de bepaling van de aantallen fre’s ad1 en ad 2 wordt uitsluitend gekeken naar het formatiebudget zoals dat conform de begripsbepaling in paragraaf3.2 is vastge- steld.

3.3.2 Vermindering tijdens schooljaar

Het vastgestelde aantal overgangsfre’s wordt verminderd met extra formatie die na de samenvoegingsdatum wordt toegekend. Deze vermindering vindt uiteraard pas plaats met ingang van de dag waarop over deze extra formatie beschikt kan worden.

3.3.3 Uitzondering bij vaststelling/

vermindering overgangsfre’s

Bij de vaststelling van het aantal overgangsfre’s op en na de samenvoegingsdatum blijft formatie buiten beschou- wing die niet onder het formatiebudget in de zin van deze regeling valt, zoals:

c toekenningen in geld (bijvoorbeeld GO- en vakbonds- faciliteiten) en tegemoetkomingen door het Nood- fonds);

c oalt-middelen en zorgformatie (waaronder begrepen overgangsformatie op grond van het overgangsrecht bij de WPO);

c de toekenning of verhoging van een opslag voor her- bezetting bapo;

c de middelen die worden toegekend in het kader van het gemeentelijke onderwijsachterstandenplan (de gemeentelijke middelen als bedoeld in artikel168 van de WPO, respectievelijk artikel154 van de WEC en artikel269 van de WVO). Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat onder laatstgenoemde middelen niet wordt verstaan de formatie speciale doeleinden voor bestrijding van onderwijsachterstanden, zoals die met ingang van1 augustus 1998 in de plaats is gekomen van de huidige gewichtenformatie. Deze formatie wordt ook na1 augustus 1998 door het Rijk aan de scholen toegekend en valt onder het formatiebudget in de zin van deze regeling.

3.4 Overgangsformatie- rekeneenheden in tweede schooljaar na samenvoeging

3.4.1 Berekening

In het tweede schooljaar na de samenvoeging (2000-2001) kan in sommige situaties ook aanspraak bestaan op overgangsfre’s.

Berekeningscomponenten

De voor de berekening relevante componenten zijn de volgende.

X = de formatiebudgetten waarop de bij de samenvoe- ging betrokken scholen conform de volgens para- graaf3.3 uitgevoerde berekening, op 31 juli 1999 aan- spraak maakten, verminderd met de daarin opgenomen fre’s voor de schoolleiding.

Y = het fictieve formatiebudget op31 juli 1999 van de school die na samenvoeging ontstaat, verminderd met de daarin opgenomen fre’s voor de schoolleiding.

Dit formatiebudget is fictief in de zin dat dit wordt vastgesteld als zouden de bij de samenvoeging betrokken scholen op31 juli 1999 al één school hebben gevormd. Bij de vaststelling van dit fictieve formatiebudget wordt uitgegaan van de som van de aantallen leerlingen op1 oktober 1997. Bij een samen- voeging van basisscholen wordt uitgegaan van de som van de afzonderlijke aantallen gewogen en onge- wogen leerlingen op1 oktober 1997. Als bij een school sprake is van toepassing van de groeiregeling tijdens het schooljaar voor de samenvoeging worden de leerlingen van de desbetreffende groeitelling gebruikt voor de vaststelling van het formatiebudget.

Bij een samenvoeging van basisscholen gaat het in dat geval om de gewogen en ongewogen leerlingen van de desbetreffende buitenreguliere telling.

Het fictieve formatiebudget wordt verminderd met de fre’s voor de schoolleiding die daarin zijn opgeno- men.

Z = het formatiebudget waarop de school die na samen- voeging ontstaat op1 augustus 2000 aanspraak maakt, verminderd met de daarin opgenomen fre’s voor de schoolleiding. Op het moment van publicatie van deze regeling worden voorbereidingen getroffen voor een vereenvoudiging van de formatieregeling voor basisscholen. Onder het voorbehoud dat het parlement daarmee instemt, zal die vereenvoudiging met ingang van het schooljaar2000-2001 worden ingevoerd. De scholen die het betreft zullen zo spoe- dig mogelijk nader worden geïnformeerd over de gevolgen van een en ander voor de vaststelling van

’Z’.

Q = het aantal overgangsfre’s waarop in het tweede schooljaar na de samenvoeging aanspraak kan worden gemaakt.

Regeling samenvoeging van scholen in het basison- derwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

(7)

Voorwaarde voor toekenning

Alleen in de situatie dat Z kleiner is dan X kan aanspraak worden gemaakt op overgangsfre’s.

Berekeningswijze

Als aan deze voorwaarde is voldaan, dan moeten voor de vaststelling van Q de volgende berekeningen worden uit- gevoerd.

1. Bereken het verschil tussen X en Y en neem daarvan de helft;

2. bereken het verschil tussen X en Z en neem daarvan de helft.

De uitkomst van deze berekeningen wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal fre’s.

Q is gelijk aan de laagste uitkomst van deze twee bereke- ningen; als de uitkomst van beide berekeningen gelijk is, kan één van de uitkomsten worden gebruikt.

3.4.2 Vermindering tijdens schooljaar

Het vastgestelde aantal overgangsfre’s wordt verminderd met de extra formatie die in het schooljaar2000-2001 wordt toegekend. Deze vermindering vindt uiteraard pas plaats met ingang van de dag waarop over de extra for- matie beschikt kan worden. De overgangsfre’s worden niet verminderd met de zorgformatie waarover een basis- school in het schooljaar2000-2001 kan beschikken.

3.4.3 Uitzondering bij vaststelling/

vermindering

Bij de vaststelling van het aantal overgangsfre’s op en na 1 augustus 2000 blijft formatie buiten beschouwing die niet onder het formatiebudget in de zin van deze regeling valt. Zie hiervoor ook paragraaf3.3.3.

3.5 Extra overgangsformatie- rekeneenheden in eerste schooljaar na samenvoeging

3.5.1 Voorwaarde en berekening

De samenvoeging kan ertoe leiden dat voor de directeur en/of lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur van de school die na samenvoeging ontstaat, een normatieve directeurs-, respectievelijk adjunct-directeursfunctie beschikbaar komt met een hogere maximumschaal dan de hoogste schaal die in de desbetreffende functie forma- tief aanwezig was voor de bij de samenvoeging betrokken scholen (zie paragraaf5.4 voor de inschaling van de betrokken directieleden). In dat geval wordt een vergelij- king gemaakt tussen het aantal fre’s dat voor en na de samenvoeging bij de desbetreffende functie(s) hoorde.

Het verschil wordt gedurende het schooljaar1999-2000 in

de vorm van extra overgangsfre’s beschikbaar gesteld aan de school die na samenvoeging ontstaat. Het aantal fre’s dat bij een normatieve directiefunctie hoort, is gelijk aan het voor die functie geldende fre-verbruik (zie paragraaf 3.2 – begripsbepalingen).

3.5.2 Grondslag berekening en vermin- dering extra overgangsfre’s

Bepalend voor de vaststelling van de normatief beschik- bare directiefuncties (en het bijbehorende fre-verbruik) aan de school die na samenvoeging ontstaat, is het aantal leerlingen op1 oktober 1999. Dit aantal wordt voor basis- scholen verhoogd met3% en naar beneden afgerond op een geheel getal. De extra overgangsfre’s waarop recht bestaat, worden niet verminderd met extra formatie die na de samenvoegingsdatum beschikbaar komt.

3.5.3 Bijzondere bepalingen

Wanneer er aan de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn op31 juli 1999 geen normatieve adjunct- directeursfuncties beschikbaar waren, kan géén aan- spraak worden gemaakt op extra overgangsfre’s voor een normatieve adjunct-directeursfunctie die beschikbaar komt aan de school die na samenvoeging ontstaat. In deze situatie moet immers de directeur die geen direc- teur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat in de normatieve functie van leraar tevens adjunct-directeur worden benoemd (zie paragraaf5.3.3).

Dit laatste geldt ook voor de tweede adjunct-

directeursfunctie aan een school voor speciaal en voortge- zet speciaal onderwijs die na samenvoeging ontstaat, wanneer aan de scholen die bij de samenvoeging betrok- ken zijn op31 juli 1999 slechts één normatieve adjunct- directeursfunctie beschikbaar was. In die situatie bestaat dus geen recht op extra overgangsfre’s voor de tweede adjunct-directeursfunctie.

Wanneer bij een samenvoeging als hier bedoeld aan de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn twee of meer normatieve adjunct-directeursfuncties beschikbaar waren, dan wordt voor de bepaling van het recht op extra overgangsfre’s een vergelijking gemaakt tussen:

c het totaal aantal fre’s behorende bij de twee adjunct- directeursfuncties aan de na samenvoeging ontstane school en;

c het totaal aantal fre’s behorende bij twee normatieve adjunct-directeursfuncties aan de bij de samenvoeging betrokken scholen, waarbij in voorkomende gevallen (drie of meer normatieve adjunct-directeursfuncties met verschillende maximumschalen) wordt uitgegaan van de twee functies met de hoogste maximumschaal.

Regeling samenvoeging van scholen in het basison- derwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

(8)

3.5.4 Meerhoofdige schoolleiding

De bepaling van een eventuele aanspraak op extra overgangsfre’s na de instelling van een meerhoofdige schoolleiding aan de school die na samenvoeging ont- staat, vindt als volgt plaats.

Een vergelijking wordt gemaakt tussen:

c het totaal aantal fre’s behorende bij de twee desbetref- fende (normatieve) directeursfuncties en;

c het totaal aantal fre’s behorende bij de twee norma- tieve directeursfuncties (in voorkomende gevallen de twee functies met de hoogste maximumschaal) aan de bij de samenvoeging betrokken scholen.

Als het eerstbedoelde aantal fre’s hoger is dan het laatst- bedoelde aantal, wordt het verschil in de vorm van extra overgangsfre’s beschikbaar gesteld aan de school die na samenvoeging ontstaat. De mogelijkheid van een meer- hoofdige schoolleiding staat niet open voor scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs (zie paragraaf4.5 en 5.3.4 voor de mogelijkheid van een meerhoofdige schoollei- ding aan speciale scholen voor basisonderwijs).

3.6 Voorwaarden voor faciliteiten bij samenvoeging

De faciliteiten die in deze regeling zijn genoemd, worden alleen toegekend als is voldaan aan de volgende voor- waarden.

a. Er moet sprake zijn van de daadwerkelijke samenvoe- ging van twee of meer gelijksoortige scholen in de zin van de WPO, de WEC of deel II van de WVO. Deze scholen staan onder beheer van één bevoegd gezag, of vallen uiterlijk op het moment van samenvoeging onder één bevoegd gezag als gevolg van een besturen- fusie of bestuursoverdracht. In alle gevallen moet artikel56 WPO, artikel 58 WEC of artikel 176 WVO, respectievelijk49 WPO, artikel 52 WEC of artikel 170 WVO in acht worden genomen (zie hoofdstuk2). Als de samenvoeging leidt tot twee of meer overblijvende scholen, kunnen nadere voorwaarden worden gesteld aan de verdeling van de overgangsformatie-

rekeneenheden tussen deze scholen. De betrokken bevoegde gezagsorganen moeten een dergelijke samenvoeging daarom in een vroegtijdig stadium aan Cƒi melden.

b. De samenvoeging moet in één stap en op1 augustus 1999 gerealiseerd worden.

c. Het personeel dat is opgenomen in de formaties van de scholen die bij de samenvoeging zijn betrokken moet eerst, voor zover mogelijk, worden geplaatst in de formatie van de school die uit de samenvoeging ontstaat. Hierna worden in voorkomend geval de voormalige scholen als opgeheven beschouwd (zie ook paragraaf5.1.1).

d. De samenvoeging moet aan Cƒi (BRIN) worden gemeld.

Met uitzondering van de faciliteiten voor instelling van een meerhoofdige schoolleiding worden samenvoegings- faciliteiten automatisch toegekend. Een aanvraag voor extra overgangsfre’s in verband met de instelling van een meerhoofdige schoolleiding (zie paragraaf3.5.4.) kunt u indienen bij Cƒi, Produktgroep Toekennen, postbus606, 2700 ML Zoetermeer.

3.7 Procedure bij wijziging WSNS- samenwerkingsverband

Een samenvoeging van basisscholen kan leiden tot een wijziging van de samenstelling van de WSNS-

samenwerkingsverbanden waaraan de basisscholen deel- nemen die bij de samenvoeging betrokken zijn. Een der- gelijke wijziging doet zich voor wanneer als gevolg van de samenvoeging een basisschool wordt opgeheven die aan een ander samenwerkingsverband deelneemt dan de overblijvende school. In die situatie wordt de samenstel- ling gewijzigd van het verband waaraan de opgeheven school deelnam. Een dergelijke wijziging moet zijn goed- gekeurd door de minister (zie artikel XXXIII van het over- gangsrecht bij de WPO). Het samenwerkingsverband waarvan de samenstelling wijzigt, moet in ieder geval voldoen aan de wettelijke norm voor de omvang van WSNS-samenwerkingsverbanden (minimaal2000 leerlin- gen). Ook moet zijn voldaan aan de wettelijke voorwaar- den voor beindiging van de deelname aan een samenwer- kingsverband. Deze voorwaarden hebben betrekking op de school die als gevolg van de samenvoeging wordt opge- heven. Op grond van artikel18, vierde lid, van de WPO kan het bevoegd gezag van die school de deelname aan het desbetreffende samenwerkingsverband voor die school alleen beëindigen als:

a. een regeling is getroffen met de overige bevoegde gezagsorganen ten aanzien van de financiële en per- sonele consequenties daarvan en

b. door de beëindiging van de deelname geen aanspra- ken ontstaan op ontslaguitkeringen voor personeel dat werkzaam is bij de deelnemende scholen, waar- onder de school waarvoor de deelname wordt beëin- digd.

Verder moet bij de beëindiging van de deelname een termijn van1 jaar in acht worden genomen. De beëindiging moet vóór1 oktober van het vooraf- gaande schooljaar aan de minister worden gemeld (zie artikel18, vijfde en zesde lid, van de WPO).

Regeling samenvoeging van scholen in het basison- derwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

(9)

4. Formatie bij samenvoeging van speciale scholen voor basison- derwijs, al dan niet met een svo- en/of een zmlk-afdeling

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk is van toepassing op speciale scholen voor basisonderwijs (sbo’s), al dan niet met een svo- en/of een zmlk-afdeling. In dit hoofdstuk is informatie opgenomen over de formatie waarover een sbo, al dan niet met een of meer afdelingen, na samenvoeging kan beschikken.

4.2 Formatie speciale school voor basisonderwijs na samenvoe- ging

Voor sbo’s die per1 augustus 1999 worden samenge- voegd, wordt de formatie in het schooljaar1999-2000 vastgesteld op basis van het aantal leerlingen op1 okto- ber1998 van alle sbo’s die bij de samenvoeging betrok- ken zijn. Voor zover de samenstelling van het leerlingen- bestand van invloed is op de formatie, wordt uitgegaan van het totale leerlingenbestand op1 oktober 1998 van alle sbo’s die bij de samenvoeging betrokken zijn (zie artikel122, tweede lid, van de WPO). De formatie van een sbo die na samenvoeging ontstaat, wordt dus berekend als zouden de sbo’s die bij de samenvoeging betrokken zijn op1 oktober 1998 al één school hebben gevormd.

Naast deze formatie bestaat geen aanspraak op extra (overgangs)formatie op grond van de samenvoeging. Dit houdt verband met het feit dat met ingang van het schooljaar1999-2000 de nieuwe bekostigingssystematiek voor sbo’s in werking treedt. Aan deze bekostigings- systematiek kan de sbo zodanige formatieve aanspraken ontlenen dat geen behoefte bestaat aan extra overgangs- formatie. Ook laat een samenvoeging onverlet dat de samenwerkende bevoegde gezagsorganen op grond van het WPO-overgangsrecht eventueel aanspraak kunnen hebben op normatieve of aanvullende overgangsformatie die door de centrale dienst in het verband aan de sbo wordt overgedragen.

De formatierekeneenheden voor de schoolleiding worden, evenals de overige formatiebestanddelen, vastge- steld op basis van het aantal leerlingen op1 oktober 1998 van alle sbo’s die bij de samenvoeging betrokken zijn. Dit leerlingenaantal is tevens bepalend voor de maximum- schaal die in het schooljaar1999-2000 formatief aanwezig is voor de normatieve directiefuncties aan de samenge- voegde sbo (zie paragraaf3.2 voor een verklaring van de begrippen in deze zin). Informatie over de inschaling van de directieleden van de samengevoegde sbo vindt u in paragraaf5.4.

Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat leerlingen van een afdeling of afdelingen niet meetellen bij de vast- stelling van de fre’s voor de schoolleiding en de formatief aanwezige maximumschalen.

Voor directieleden van sbo’s die bij een samenvoeging betrokken zijn, geldt overigens dezelfde salarisgarantie- regeling als voor directieleden van andere scholen (zie paragraaf5.2).

De school die na de samenvoeging overblijft, kan worden omgevormd tot hoofdvestiging van de nieuwe sbo. De scholen die worden opgeheven, kunnen worden omge- vormd tot nevenvestigingen van de nieuwe sbo (zie ook paragraaf2.2.3). De svo- en/of zmlk-afdeling die bij een vestiging hoort, zal als afzonderlijke afdeling worden bekostigd (zie ook de volgende paragraaf).

4.3 Formatie afdeling speciale school voor basisonderwijs na samenvoeging

De formatie van een svo- of zmlk-afdeling van een sbo die na samenvoeging ontstaat, wordt afzonderlijk vastge- steld. De rekenregels die daarbij gelden, zijn opgenomen in het toepasselijke Formatiebesluit en paragraaf2.1 van de overgangsbepalingen in het Besluit van2 juni 1998 tot wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur naar aanleiding van het totstandbrengen van een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertisecentra en toevoeging van een tweede deel aan de Wet op het voortgezet onderwijs en in verband met het onderwijs in allochtone levende talen (Stb.1998, 413). Genoemde rekenregels komen overeen met de rekenregels volgens de beleidsregel ’Formatie scholen speciaal onderwijs (so), speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (sovso) voor lom of mlk in het schooljaar1998-1999’ (zie Uitleg OCenW- Regelingen nummer4 van 4 februari 1998).

Bij een samenvoeging van sbo’s met een afdeling of afde- lingen kunnen zich twee situaties voordoen:

1. bij de samenvoeging zijn geen gelijksoortige afdelin- gen betrokken;

2. bij de samenvoeging zijn twee of meer gelijksoortige afdelingen betrokken.

Ad1

In het eerste geval is de samenvoeging niet van invloed op de formatie van de afdeling of afdelingen van de sbo die na samenvoeging ontstaat. De formatie van deze afde- ling of afdelingen is gelijk aan de formatie die zonder samenvoeging zou zijn toegekend. Er is immers geen sprake van opheffing van een afdeling. Met het oog daarop wordt aan de afdeling of afdelingen die na samen- voeging ontstaan geen overgangsformatie toegekend.

Regeling samenvoeging van scholen in het basison- derwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

(10)

Ad2

In het tweede geval is sprake van de samenvoeging van twee of meer afdelingen voor svo-lom, twee of meer afde- lingen voor svo-mlk of twee of meer zmlk-afdelingen. In dat geval is de samenvoeging wel van invloed op de for- matie van de afdeling of afdelingen van de sbo die na samenvoeging ontstaat. Een samenvoeging van gelijk- soortige afdelingen gaat namelijk gepaard met de ophef- fing van een of meer afdelingen. In het eerste schooljaar na de samenvoeging wordt formatie toegekend aan de afdeling die na samenvoeging overblijft op basis van het leerlingenaantal van die afdeling op1 oktober 1998. Het verschil met de formatie op31 juli 1999 van de afdelingen die bij de samenvoeging betrokken zijn, wordt met overgangsformatie gecompenseerd. Dit verschil wordt berekend met toepassing van de rekenregels in paragraaf 3.3 van deze regeling, waarbij de formatie op 31 juli 1999 van svo-afdelingen wordt verminderd met de formatie- garantie waarover die afdelingen op genoemde datum beschikken (zie de eerdergenoemde beleidsregel AForma- tie scholen speciaal onderwijs (so), speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (sovso) voor lom of mlk in het school- jaar1998-1999’). Deze formatiegarantie blijft buiten beschouwing met het oog op de afspraken die in het georganiseerd overleg met de werknemers- en werkgever- sorganisaties zijn gemaakt over maatregelen tot behoud van de werkgelegenheid van het personeel in het svo-lom en -mlk. Deze afspraken gaan in per1 augustus 1999 en hebben ook betrekking op het personeel van svo- afdelingen voor lom of mlk. Het betreft hier de uitwer- king van de tripartiete afspraak over bekostiging en een werkgelegenheids- en salarisgarantie in de Gezamenlijke afspraken ’Over de zorgverbreding in het voortgezet onderwijs’ van11 juni 1997. Nadere informatie over deze uitwerking vindt u in de brochure waarnaar in hoofdstuk 1 van deze regeling is verwezen.

Verder zijn bij een samenvoeging van afdelingen de voor- waarden voor faciliteiten bij samenvoeging in paragraaf 3.6 van overeenkomstige toepassing.

De aanspraak op overgangsformatie is beperkt tot het schooljaar waarin de samenvoeging plaatsvindt (school- jaar1999-2000). De afdeling die na samenvoeging ont- staat, blijft echter aanspraak maken op de som van de formatierekeneenheden voor de schoolleiding die in het schooljaar1998-1999 zijn toegekend aan de afdelingen die bij de samenvoeging betrokken zijn. Het betreft hier de fre’s als bedoeld in paragraaf3.2, 4.2 of 5.2, onder 8 en 9, van de eerdergenoemde beleidsregel AFormatie scholen speciaal onderwijs (so), speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (sovso) voor lom of mlk in het schooljaar1998- 1999’. Deze fre’s worden toegekend zolang de afdeling aan de sbo verbonden blijft. Naast die fre’s bestaat geen aanspraak op overgangsfre’s.

Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat de onder- havige regeling niet van toepassing is als een afdeling

wordt omgezet in een afdeling voor leerweg- ondersteunend onderwijs, een school of afdeling voor praktijkonderwijs of een orthopedagogisch en didactisch centrum. In die situatie geldt de ’Regeling bekostiging, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs’ (zie Uitleg OCenW- Regelingen1998/24).

4.4 Analoge toepassing

samenvoegingsregeling bij opheffing afdeling

Het bevoegd gezag van een sbo waaraan een afdeling is verbonden, kan besluiten die afdeling op te heffen. Als de leerlingen van de afdeling vervolgens worden ingeschre- ven bij een zelfstandige svo- of zmlk-school, kunnen de betrokken bevoegde gezagsorganen verzoeken om ana- loge toepassing van de onderhavige regeling. Bevoegde gezagsorganen die indiening van een dergelijk verzoek overwegen, wordt aangeraden in een vroegtijdig stadium contact op te nemen met Cƒi, Produktgroep Toekennen, postbus606, 2700 ML Zoetermeer.

Voor de goede orde wordt erop gewezen dat de arbeids- voorwaardelijke gevolgen van de voorgenomen opheffing van een afdeling in alle gevallen in het decentraal georga- niseerd overleg (DGO) moeten worden besproken. De regeling van de niet-arbeidsvoorwaardelijke gevolgen voor het personeel vallen onder de instemmings- bevoegdheid van het personeelsdeel van de medezeggen- schapsraad.

4.5 Meerhoofdige schoolleiding

Aan een sbo zonder afdeling kan een meerhoofdige schoolleiding worden verbonden. In paragraaf5.3.4 vindt u nadere informatie over die mogelijkheid.

4.6 Procedure bij wijziging WSNS- samenwerkingsverband

Een samenvoeging van sbo’s kan leiden tot een wijziging van de samenstelling van de WSNS-

samenwerkingsverbanden waaraan de sbo’s deelnemen die bij de samenvoeging betrokken zijn. Een samenvoe- ging binnen hetzelfde samenwerkingsverband van sbo’s die niet tevens aan een ander samenwerkingsverband deelnemen, wordt in dit kader niet beschouwd als een wijziging van de samenstelling van een samenwerkings- verband.

Een wijziging als bovenbedoeld moet zijn goedgekeurd door de minister (zie artikel XXXIII van het overgangs- recht bij de WPO). Voor de wettelijke voorwaarden waar- aan in ieder geval moet zijn voldaan, wordt op deze plaats verwezen naar paragraaf3.7. Naast die voorwaar- den zal een verzoek om goedkeuring worden getoetst aan

Regeling samenvoeging van scholen in het basison- derwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

(11)

de criteria over de instemming van de besturen in de betrokken samenwerkingsverbanden en de bereikbaar- heid van de zorgvoorzieningen. In de voorlichtings- publicatie ’Criteria samenstelling samenwerkingsverban- den Weer Samen naar School (WSNS)’, Uitleg OCenW- Regelingen nr.12 van 23 april 1997, vindt u nadere informatie over deze criteria.

5. Rechtspositionele consequen- ties van samenvoeging en fre- verbruik na samenvoeging

5.1 Algemeen

5.1.1 Vaststelling formatie na samen- voeging

Het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat, stelt de formatie van de nieuwe school vast met inachtneming van de terzake geldende voorschriften, waaronder de voorschriften voor het DGO en de mede- zeggenschap.

Zoals al is vermeld in paragraaf3.6 (onder c) moet het personeel dat is opgenomen in de formaties van de scho- len die bij de samenvoeging betrokken zijn, voor zover mogelijk worden geplaatst in de formatie van de school die na samenvoeging ontstaat. Daarna worden de scholen in voorkomend geval geacht te zijn opgeheven. Dit houdt in dat bij de toepassing van de voorschriften over de formatievaststelling (zoals die zijn opgenomen in de arti- kelen I-P76 en I-P77 van het RPBO) de formaties van alle scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, worden geacht deel uit te maken van de formatie zoals die in het schooljaar voorafgaande aan de samenvoeging gold voor de school die na samenvoeging ontstaat. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bevoegd gezag in de formatie van de school die na samenvoeging ontstaat in elk geval de func- ties moet opnemen van de personeelsleden die:

c reeds in het schooljaar 1998-1999 waren opgenomen in de structureel gewenste formatie van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn en;

c in vaste dienst benoemd waren.

Dit betreft ook de nieuwe functies van de ex-directeur(en) en de ex-lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur bedoeld in paragraaf5.3 (zie ook artikel I-P76, derde lid, RPBO).

Bij de besteding van de overgangsfre’s zal het bevoegd gezag rekening moeten houden met het feit dat deze fre’s tijdelijk beschikbaar worden gesteld. Dit kan aanleiding zijn een deel van de formatie als risicodragend aan te merken. Als het wegvallen van overgangsfre’s tot forma- tieve fricties leidt, kan het bevoegd gezag een beroep

doen op het Noodfonds. Wel moet in die situatie zijn vol- daan aan de voorwaarden in het reglement van dat fonds.

5.1.2 Herplaatsing personeel

De samenvoeging is op zichzelf geen reden voor ontslag, tenzij de samenvoeging gepaard gaat met een wijziging van openbaar naar bijzonder onderwijs of andersom (zie paragraaf2.4 van deze regeling).

Het personeel dat in vaste dienst benoemd is, blijft in principe benoemd in dezelfde functie (zie art. I-P76, derde lid, van het RPBO). Deze regel geldt echter niet voor de directeur(en) en de lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur voor wie aan de school die na samenvoeging ontstaat – of aan een andere door hetzelfde bevoegd gezag beheerde gelijksoortige school – geen directeursfunctie, resp.

adjunct-directeursfunctie beschikbaar is. De rechtsposi- tionele consequenties van de samenvoeging voor deze (ex-)directieleden zullen hieronder in paragraaf5.2 en 5.3 worden besproken. Voor de goede orde wordt erop gewe- zen dat een samenvoeging van afdelingen van een sbo geen gevolgen heeft voor het dienstverband van de adjunct-directeuren die verbonden zijn aan die afdelin- gen. Deze directieleden blijven na samenvoeging in dezelfde functie benoemd.

De samenvoeging als zodanig brengt voor andere perso- neelsleden dan (ex-)directieleden geen wijziging in de functie met zich mee. Ook niet voor personeelsleden die in voorkomende gevallen in het kader van functie- differentiatie in een niet-normfunctie zijn benoemd. Dit laat dus onverlet de beNindiging van het dienstverband op het moment van samenvoeging op andere gronden dan aan de samenvoeging ontleend (bijvoorbeeld door de afloop van projectformatie).

Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat oalt- leraren bij een samenvoeging van scholen dezelfde posi- tie innemen als het overige personeel van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn. Bij een bestuurs- overdracht geldt dus ook voor dit personeel dat in een notariNle akte moet worden opgenomen dat het bevoegd gezag waaraan wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden benoemt met ingang van de datum van samenvoeging (zie ook paragraaf2.3.1). Daarnaast geldt ook voor oalt- leraren het voorschrift dat personeel dat is opgenomen in de formaties van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, voor zover mogelijk moet worden geplaatst in de formatie van de school die na samenvoe- ging ontstaat (zie ook paragraaf5.1). Vanzelfsprekend gelden deze voorschriften alleen voor oalt-leraren die benoemd zijn bij de bevoegde gezagsorganen die het betreft.

Regeling samenvoeging van scholen in het basison- derwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

(12)

De bepalingen zoals die zijn neergelegd in hoofdstuk V-R en V-S van het RPBO blijven onverkort gehandhaafd.

Voor alle duidelijkheid wordt er nog op gewezen dat de voorliggende regeling uitsluitend van toepassing is op personeelsleden die hun rechtspositie ontlenen aan het RPBO.

5.1.3 Beëindiging dienstverband

Uiteraard sluit het bovenstaande niet uit dat het dienst- verband op het moment van samenvoeging wordt beëin- digd op andere gronden dan die aan de samenvoeging ontleend (bijvoorbeeld afloop tijdelijk dienstverband, opheffing van de betrekking of het bereiken van de pen- sioengerechtigde leeftijd).

Wanneer een dienstverband wordt beëindigd, moeten de normale regels voor opzegging in acht worden genomen.

Daarbij staan de gebruikelijke beroepsmogelijkheden open.

Wanneer de betrokken personeelsleden aan alle vereisten voldoen, kunnen zij desgewenst in verband met de beN- indiging van hun dienstbetrekking aanspraak maken op een werkloosheidsuitkering. Het Participatiefonds (PF) beoordeelt aan de hand van de zogenaamde instroom- toets, of de met deze uitkering gemoeide kosten door het PF worden vergoed. Als het ontslag vermijdbaar was, moet het betrokken bevoegd gezag die kosten zelf dragen.

5.2 Salarisgaranties (ex-) directie- leden

5.2.1 Begripsbepaling salarisgarantie

Een personeelslid dat op31 juli 1999 was benoemd in de functie van directeur of leraar tevens adjunct-directeur aan één van de bij de samenvoeging betrokken scholen en wiens dienstverband op de samenvoegingsdatum (1 augustus1999) wordt voortgezet in dezelfde of in een andere functie bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat, heeft recht op een salaris- garantie. Dit personeelslid behoudt in de functie waarin hij op de samenvoegingsdatum wordt benoemd ten minste aanspraak op salariëring volgens het functie- niveau (d.w.z de maximumschaal en het carrièrepatroon) dat op31 juli 1999 voor hem gold. Een personeelslid dat op31 juli 1999 in de functie van directeur was benoemd heeft in plaats hiervan tenminste recht op salariëring volgens het functieniveau dat op die datum reeds twee jaar formatief voor hem aanwezig was, wanneer dit niveau hoger was dan het niveau dat op die datum voor hem gold (zie paragraaf3.2 voor een begripsbepaling van

’formatief aanwezig’).

5.2.2 Geldigheidheidsduur salaris- garantie

De salarisgarantie geldt zolang het betrokken personeels- lid in dezelfde functie benoemd blijft bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat (zie paragraaf5.3 voor de functies waarin personeelsleden als hier bedoeld op de samenvoegingsdatum geplaatst kunnen/moeten worden).

Ook in de volgende situaties blijft de salarisgarantie behouden.

a. Wanneer het personeelslid bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat, op de samenvoegingsdatum wordt benoemd in de functie van leraar tevens adjunct-directeur en hij, als gevolg van de door het bevoegd gezag vastgestelde formatie, niet langer als zodanig benoemd kan blijven (zie arti- kel I-Q207 jo. artikel I-Q208, tweede lid, en artikel I-Q306 jo. artikel I-Q307, tweede lid, RPBO).

b. Wanneer het personeelslid na1 augustus 1999 bij hetzelfde of bij een ander bevoegd gezag een functie aanvaardt waarvan het salarisniveau meer in overeen- stemming is met dat van de functie waarop de garan- tie is gebaseerd, en wel voor de duur van die benoe- ming. Wanneer deze benoeming in tijdelijke dienst geschiedt, blijft de salarisgarantie behouden als in aansluiting op deze benoeming een benoeming plaatsvindt in een andere functie waarvan het salaris- niveau tenminste gelijk is aan dat van de op1 augus- tus1999 vervulde functie. Bij een benoeming als leraar tevens adjunct-directeur is het gestelde in de voorgaande alinea van overeenkomstige toepassing.

c. Wanneer de ex-directeur binnen drie jaar na1 augus- tus1999 aan een andere school bij hetzelfde of een ander bevoegd gezag een functie aanvaardt waarvan het salarisniveau niet lager is dan dat van de norm- functie leraar. De salarisgarantie blijft ook behouden als de ex-directeur op de samenvoegingsdatum zelf (1 augustus1999) een functie aanvaardt die voldoet aan de eis die hiervoor is genoemd. In dat geval is para- graaf5.2.1 van overeenkomstige toepassing.

Van aanvaarding van een functie bij hetzelfde bevoegd gezag aan een andere school is bijvoorbeeld sprake in het volgende geval. In verband met een samenvoeging wordt een ex-directeur benoemd als adjunct-directeur van de samengevoegde school. Dit personeelslid besluit vervolgens een functie als leraar te aanvaarden waarbij de aanwijzing geldt dat hij werkzaamheden zal verrichten aan een of meer andere scholen van hetzelfde bevoegd gezag. Als de benoeming in die functie plaatsvindt binnen3 jaar na 1 augustus 1999 behoudt de betrokkene zijn salaris- garantie.

Verder kan zich de situatie voordoen dat een ex- directeur wordt benoemd als leraar aan de samenge-

Regeling samenvoeging van scholen in het basison- derwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

(13)

voegde school en vervolgens uit hoofde van zijn bestuursaanstelling met werkzaamheden wordt belast aan een of meer andere scholen van hetzelfde bevoegd gezag. In dat geval blijft de betrokkene in dezelfde functie benoemd. De verandering van school heeft daarom geen gevolgen voor zijn salarisgarantie.

De garantie blijft dus ook behouden als die verande- ring plaatsvindt nadat sinds de samenvoeging drie jaren zijn verstreken.

Voor een personeelslid van een speciale school voor basis- onderwijs geldt dat de salarisgarantie ook behouden blijft bij een herplaatsing als bedoeld in artikel XLII van het overgangsrecht bij de WPO.

5.2.3 15-jaarsuitzicht

De aanspraak op bezoldiging volgens een in het kader van het HOS-overgangsrecht vastgesteld15-jaarsuitzicht blijft onverkort van kracht.

5.3 Omzetting functie/nieuwe functie ex-directieleden

5.3.1 Directieleden die niet worden benoemd in dezelfde functie

Voor de directeur van een school die bij de samenvoeging betrokken is, die geen directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat, brengt de samenvoeging mee dat zijn betrekking moet worden opgeheven. Hij heeft met ingang van de samenvoegingsdatum (1 augustus 1999) recht op een nieuwe functie waarvan het niveau zoveel mogelijk overeenkomt met dat van zijn oude func- tie. Dit niveau is echter tenminste gelijk aan het niveau van de normfunctie leraar.

Het voorgaande is overeenkomstig van toepassing op de leraar tevens adjunct-directeur die niet in dezelfde func- tie benoemd kan blijven als gevolg van de formatie die is vastgesteld voor de school die na samenvoeging ontstaat.

Zijn benoeming in die functie kan echter zonder vooraf- gaand ontslag worden gewijzigd in een benoeming als leraar (zie artikel I-Q208, tweede lid, juncto artikel I-Q207 en artikel I-Q307, tweede lid, juncto I-Q306 RPBO, respec- tievelijk paragraaf5.2 voor de salarisgarantie waarop de betrokkene recht heeft).

5.3.2 Handhaving benoeming

Een ontslag van een directeur, of een ontslag dan wel wijziging van de benoeming van een leraar tevens adjunct-directeur, blijft uit wanneer het bevoegd gezag nog JJn of meer andere gelijksoortige scholen beheert waaraan op de samenvoegingsdatum een gelijksoortige directiefunctie vacant is waarvan het niveau gelijk is aan

dat van de functie die het overtollige directielid vervulde.

In dat geval zal dat directielid uit hoofde van zijn bestuursbenoeming bij het bevoegd gezag in die vacante functie moeten worden geplaatst.

5.3.3 Vrije keuze directieleden

De positie van de directeuren van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, is gelijk. Het bevoegd gezag is dan ook vrij in de keuze van de directeur van de school die na samenvoeging ontstaat. Die keuze is uiter- aard beperkt tot de directeuren van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn (zie paragraaf5.3.5 voor een uitzondering op die regel).

Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op de leraren tevens adjunct-directeur van de bij de samenvoe- ging betrokken scholen. Zij komen bij voorrang in aan- merking voor een functie van leraar tevens adjunct- directeur aan de school die na samenvoeging ontstaat.

Het aantal functies (leraar tevens adjunct-directeur) waar- voor zij in aanmerking komen, is ten minste gelijk aan het aantal volgens de normatieve formatie op grond van het toepasselijke Formatiebesluit. Wanneer een functie in deze formatie onvervuld blijft, moet daarin een directeur worden benoemd die geen directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat. Deze verplichting geldt echter niet als het een directeur betreft die op de samenvoegingsdatum aan een andere school bij hetzelfde of een ander bevoegd gezag een functie aanvaardt waar- van het salarisniveau niet lager is dan dat van de norm- functie leraar (zie ook paragraaf5.2.2, onder c).

Een leraar tevens adjunct-directeur die aanspraak maakt op voortzetting van zijn benoeming aan de school die na samenvoeging ontstaat, kan, als het bevoegd gezag daar- mee instemt, op1 augustus 1999 zijn functie zonder gevolgen voor zijn salarisgarantie vrijwillig afstaan aan een van de ex-directeuren.

5.3.4 Meerhoofdige schoolleiding basis- scholen en speciale scholen voor basisonderwijs

Bij een samenvoeging van basisscholen bestaat de moge- lijkheid dat twee van de directeuren van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, worden benoemd als directeur in een meerhoofdige schoolleiding aan de school die na samenvoeging ontstaat. Met ingang van1 augustus1998 bestaat deze mogelijkheid ook voor spe- ciale scholen voor basisonderwijs zonder afdeling. Voor- waarde voor instelling van een meerhoofdige schoollei- ding is dat alle directeuren en leraren tevens adjunct- directeur van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn hiermee moeten instemmen. De meer- hoofdige schoolleiding omvat twee directeursfuncties, waarbij de omvang van deze functies tezamen maximaal gelijk is aan de omvang van twee normbetrekkingen. De

Regeling samenvoeging van scholen in het basison- derwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

(14)

directeuren die in een meerhoofdige schoolleiding worden benoemd, behouden vanzelfsprekend hun salaris- garantie.

De regeling van de meerhoofdige schoolleiding aan basis- scholen vindt u in de artikelen I-Q204 en I-Q205 van het RPBO. Deze bepalingen zijn met ingang van1 augustus 1999 uitgebreid met een regeling meerhoofdige schoollei- ding voor speciale scholen voor basisonderwijs. Volgens deze regeling zal het maximumsalaris voor een lid van een meerhoofdige schoolleiding van een speciale school voor basisonderwijs afhankelijk zijn van het aantal leer- lingen van de school. Dit maximumsalaris is ten hoogste gelijk aan het salaris volgens salarisnummer7 in schaal 12 (voor scholen met 200 of meer leerlingen). Voor perso- neelsleden met een salarisgarantie geldt dat zij tenminste aanspraak maken op het salaris volgens die garantie (zie ook paragraaf5.2.1). Dit salaris kan dus uitgaan boven het maximumsalaris volgens de regeling meerhoofdige schoolleiding.

Voor wat betreft basisscholen wordt nog gewezen op het volgende. De bepalingen in het RPBO over het verlaagd fre-verbruik voor leden van een meerhoofdige schoollei- ding gelden niet in het eerste schooljaar na de samenvoe- ging. In dat schooljaar ontvangt de school die na samen- voeging ontstaat immers de fre’s voor de schoolleiding die beschikbaar waren voor alle scholen die bij de samen- voeging betrokken zijn. Deze fre’s zijn in het algemeen toereikend voor de instelling van een meerhoofdige schoolleiding waarbij wordt uitgegaan van het normale fre-verbruik voor de desbetreffende functies. Als dat niet zo is, kan aanspraak bestaan op extra overgangsfre’s in het eerste schooljaar na de samenvoeging (zie paragraaf 3.5.4).

5.3.5 ’Bovenschoolse’ directeur

Verder bestaat de mogelijkheid dat de directeur van een andere school die niet bij de samenvoeging betrokken is tevens directeur wordt van de school die na samenvoe- ging ontstaat (zie artikel29, eerste lid van de WPO, arti- kel29, eerste lid van de WEC en artikel 149, eerste lid van de WVO). Voorwaarde voor benoeming van een dergelijke

’bovenschoolse’ directeur is dat alle directeuren van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn hiermee moeten instemmen (zie in dit verband ook paragraaf 5.5.2). Deze voorwaarde geldt echter niet als, niettegen- staande de benoeming van een bovenschoolse directeur, één van de directeuren die bij de samenvoeging betrok- ken is directeur wordt van de school die na samenvoe- ging ontstaat. Wel moet in dat geval sprake zijn van benoeming in de directeursfunctie welke voor die school normatief aanwezig is. In die situatie is de paragraaf over het verhoogde fre-verbruik (paragraaf5.5.2) niet van toe- passing.

5.4 Inpassing/bezoldiging directie- leden

Als gevolg van een wijziging in de schoolgrootte op de samenvoegingsdatum (1 augustus 1999) kan voor de direc- teur of leraar tevens adjunct-directeur van de school die na samenvoeging ontstaat een functie met een hogere maximumschaal gaan gelden dan die welke op de dag v[\]r de samenvoeging voor hem gold dan wel formatief beschikbaar was (zie ook paragraaf3.5 en 4.2). In dat geval wordt het betrokken directielid -in afwijking van artikel I-Q106 van het RPBO- vanaf de dag van de samen- voeging bezoldigd volgens het carrièrepatroon dat bij die hogere maximumschaal behoort. Bij de inschaling wordt – in afwijking van artikel I-P14, tweede lid, RPBO – een bevorderingsperiodiek toegekend. Betrokkene houdt een blijvende aanspraak op de hogere maximumschaal als deze gedurende3 achtereenvolgende schooljaren aan de na samenvoeging ontstane school beschikbaar is geweest, of als zijn bezoldiging feitelijk volgens die maximum- schaal wordt vastgesteld.

Grondslag voor de vaststelling van de directiefuncties (en de bijbehorende maximumschalen) die op de

samenvoegingsdatum normatief beschikbaar zijn aan de school die na samenvoeging ontstaat, is het aantal leerlin- gen op1 oktober 1999. Voor speciale scholen voor basis- onderwijs wordt uitgegaan van het aantal leerlingen op1 oktober1998 van alle sbo’s die bij de samenvoeging betrokken zijn (zie ook paragraaf4.2). Voor basisscholen wordt het leerlingenaantal verhoogd met3% en naar beneden afgerond op een geheel getal.

Als de inschaling volgens de salarisgarantie (zie paragraaf 5.2) tot een hogere bezoldiging leidt dan de inschaling volgens deze paragraaf, geldt de inschaling volgens de salarisgarantie.

5.5 Formatierekeneenheden- verbruik

5.5.1 Formatierekeneenhedenverbruik (ex-)directieleden

Het fre-verbruik voor een personeelslid als bedoeld in paragraaf5.2 wordt als volgt vastgesteld.

Speciale scholen voor basisonderwijs

Voor sbo’s gelden geen afwijkende voorschriften als het gaat om de vaststelling van het fre-verbruik voor perso- neelsleden als bedoeld in paragraaf5.2. Het fre-verbruik voor deze personeelsleden is met ingang van het eerste schooljaar na de samenvoeging gelijk aan de fre’s die horen bij de functie waarin de betrokkenen benoemd

Regeling samenvoeging van scholen in het basison- derwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs per 1 augustus 1999

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor alle andere leerlingen die niet onder categorie A, B of C vallen en die zijn ingeschreven op een school voor speciaal onderwijs, een basisschool of een school voor

Zoals in het vorige hoofdstuk is vermeld, heeft het oordeel ‘zeer zwak’ per juli 2017 een wettelijke basis: in de wetgeving voor het primair, voortgezet en (voortgezet)

Verschillende leraren en schoolleiders geven aan dat een substantieel deel van de therapieën niet is doorgegaan, maar hebben weinig zicht op de mate waarin dit voor hun

In 2012 maakt de inspectie de inhaalslag naar meer risicogericht toezicht voor het (voortgezet) speciaal

De initiatiefnemer van een nieuwe school dient in de aanvraag een beschrijving op te nemen van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de zorg voor de sociale, psychische

Als de ouders aannemelijk maken dat hun kind op een andere school is ingeschreven (in Nederland of daarbuiten) en als de school hiervan overtuigd is (d.w.z. de school weet waar en

Bij besturen waar wij het oordeel uitspreken dat de Kwaliteitszorg Goed 15 is én het inancieel beheer Voldoende (paragraaf 4.4), hebben wij het vertrouwen dat het bestuur zelf

Vooral plekken in de zorg (dagbesteding) zijn vaak lastig te vinden, en hiervoor zijn we veelal afhankelijk van particuliere initiatieven. • In het ZMLK-onderwijs is het lastig om