• No results found

Genoegdoening voor het slavernijverleden onder Afro-Surinamers naar aanleiding van emotie-uitingen en actietendensen door huidige Nederlanders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Genoegdoening voor het slavernijverleden onder Afro-Surinamers naar aanleiding van emotie-uitingen en actietendensen door huidige Nederlanders"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Genoegdoening voor het slavernijverleden onder Afro-Surinamers naar aanleiding van

emotie-uitingen en actietendensen door huidige Nederlanders

Masteronderzoek van Arieke Duijzer (0171263) Begeleider: Dr. Sven Zebel

Tweede beoordelaar: Drs. Sjoerd Pennekamp Vakgroep Sociale Psychologie - Afdeling Psychologie Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Universiteit van Amsterdam 27 augustus 2007

(2)

Abstract

In dit onderzoek stond de genoegdoening van slachtoffergroepen centraal. Specifiek ging het om de genoegdoening van Afro-Surinamers over het slavernijverleden door huidige Nederlanders. Er werden drie hoofdhypothesen onderzocht: 1. Emoties bij dadergroepen geven meer genoegdoening dan geen emoties; 2. Acties van dadergroepen geven meer genoegdoening dan geen acties; 3. Het gebruik van een betrokken frame door dadergroepen, wanneer ze spreken over hun historische wandaden, geeft meer genoegdoening dan een afstandelijk frame. Uit het onderzoek blijkt dat passende emoties als schaamte, schuld en boosheid bij dadergroepen meer genoegdoening geven dan onverschilligheid. Reparerende acties van een dadergroep geven niet méér genoegdoening dan geen acties, maar dit lijkt vooral te komen door de gebruikte onderzoeksopzet. Wanneer een dadergroep op een betrokken manier spreekt over hun wandaden leidt dit niet tot méér genoegdoening bij een slachtoffergroep dan wanneer er op een afstandelijke manier over wordt gesproken.

De implicaties van deze resultaten voor vervolgonderzoek en de praktijk worden besproken.

(3)

Inhoudsopgave

Abstract pagina 2

Inleiding pagina 4

Methode pagina 9

Deelnemers pagina 9

Design pagina 10

Materialen pagina 11

Procedure pagina 17

Resultaten pagina 19

Deelnemers pagina 19

Genoegdoening pagina 20

Appraisals pagina 23

Waarneming van actie pagina 25

Consequenties van actie op de relatie pagina 26

Exploratieve analyses pagina 26

Discussie pagina 30

Literatuur pagina 38

Dankwoord pagina 40

Bijlagen

1. Vragenlijst pagina 41

2. Vragenlijst pilot1 pagina 50

3. Vragenlijst pilot 2 pagina 51

4. Debriefing pagina 52

Foto voorkant Nationaal Monument Slavernijverleden (door: Erwin de Vries), Amsterdam, Oosterpark.

Betekenis: Verleden (achterste deel): het juk waaronder slaven gebukt gingen;

Heden (middelste deel): het doorbreken van weerstand en taboe, hervonden kracht;

Toekomst (voorste deel): de drang naar vrijheid en een betere toekomst.

(4)

Inleiding

Sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw staan reparaties voor collectieve schuld overal ter wereld op de publieke agenda (Barkan, 2000). Ook in Nederland is deze tendens te zien. Sindsdien wordt er meer gesproken over erkenning van het leed van de slavernij en de gevolgen hiervan (Jones, 2001). Dit leidde in 1999 tot het initiatief voor een nationaal monument ter herdenking van de afschaffing van de slavernij. Op 1 juli 2002 werd het monument (zie voorkant) in het Oosterpark te Amsterdam onthuld.

Ook in de sociale psychologie is de laatste jaren veel aandacht geweest voor de emoties van dadergroepen, met name voor collectieve schuld.

Emoties zijn volgens appraisal-theorieën subjectieve ervaringen van een bepaalde gebeurtenis welke leiden tot fysiologische veranderingen en actietendensen (Frijda, 1988). De cognities of overtuigingen (appraisals) die vooraf gaan aan emoties worden niet altijd bewust waargenomen (Smith, 1993). Verschillende emoties kenmerken zich door verschillende actietendensen. Ook actietendensen zijn vaak onbewust. Zo leidt schuld tot reparatiegedrag en schaamte tot terugtrekking, maar worden de termen schuld en schaamte door leken toch vaak met elkaar verwisseld (Giner-Sorolla, Espinosa, Castano, & Brown, 2005).

In dit onderzoek wordt bekeken of emoties van dadergroepen kunnen leiden tot genoegdoening bij slachtoffergroepen en of ze de relaties tussen beide groepen kunnen veranderen. Tevens wordt de rol van actietendensen hierbij onderzocht.

In intergroepssituaties is, volgens Turner’s zelf-categorisatietheorie (1987), de sociale in plaats van de persoonlijke identiteit van mensen saillant. Mensen zien zichzelf en anderen dan in de eerste plaats als lid van een sociale groep. Sociale categorisatie beïnvloedt de perceptie, maar ook de attitudes en het gedrag van mensen (Smith, 1993). Aan groepsleden worden groepstypische eigenschappen toegekend, bijvoorbeeld ‘Nederlanders zijn zuinig’ en ‘Surinamers zijn lui’. Van mensen binnen groepen wordt gedacht dat ze erg op elkaar lijken en van mensen tussen groepen wordt gedacht dat ze heel verschillend zijn.

Informatie over de in-groep heeft motivationele waarde (Smith, 1993). Wanneer de sociale identiteit van mensen saillant is, dan zijn mensen gemotiveerd zich te conformeren aan in-groepstereotypen. Daarnaast heeft informatie over de in-groep

(5)

een affectieve waarde (Smith, 1993). Sociale identiteit vormt een belangrijk onderdeel van het zelf. Mensen hebben behoefte aan een positief zelfbeeld, dus een positief beeld van de in-groep is ook belangrijk. Hoe belangrijker en relevanter een groep voor iemand is, dus hoe sterker men zich men met een groep identificeert, hoe belangrijker een positief beeld van de groep wordt (Zebel, 2005).

Het is echter niet altijd mogelijk een positief beeld van de eigen groep te behouden.

Wanneer leden van dadergroepen zich bewust zijn dat hun groep onrechtvaardig is geweest tegenover een andere groep en hierdoor leed heeft veroorzaakt, terwijl men dit niet kan rechtvaardigen, dan kan men zich schuldig voelen (Branscombe, Doosje,

& McGarty, 2002). Zelfs wanneer men niet persoonlijk schuldig is aan het leed. Zo kunnen Nederlanders zich enkel vanwege hun nationaliteit schuldig voelen over hun slavernijverleden.

Collectieve schuld kan leiden tot een motivatie het veroorzaakte leed ongedaan te maken, bijvoorbeeld in de vorm van excuses of financiële compensatie (Doosje, Branscombe, Spears, & Manstead, 1998). Het is echter de vraag of reparaties leiden tot genoegdoening bij de slachtoffergroep. Excuses kunnen slechts een symbolische daad zijn en financiële compensatie kan, vooral wanneer er sprake is van een ongelijke machtsverhouding, als neerbuigend of beledigend worden waargenomen (Barkan, 2000, Giner-Sorolla, Espinosa, Castano, & Brown, 2005).

Het onderzoek naar hoe reparaties van dadergroepen door slachtoffergroepen worden waargenomen staat nog in de kinderschoenen. Giner-Sorolla, Espinosa, Castano en Brown (2005) ontwikkelden de woorden en daden hypothese. Volgens deze hypothese geven reparatie en excuus meer genoegdoening bij een slachtoffergroep wanneer zij gepaard gaan met een passende emotie als schaamte, schuld of compassie. Resultaten uit hun onderzoek naar de genoegdoening van slachtoffergroepen na uitingen van schuld, schaamte, compassie of ‘geen emotie’

door verantwoordelijken van een ecologische ramp bevestigden de woorden en daden hypothese. Het uiten van emoties gaf meer genoegdoening dan het niet uiten van emoties, vooral wanneer emoties gepaard gingen met reparatiegedrag. De emotie schaamte had de voorkeur boven schuld. Met name wanneer de dader tot de out-groep behoorde gaf schaamte meer genoegdoening. Schaamte is pijnlijker van aard, de ervaring gaat meer over de persoon in plaats van over de actie, het leidt tot

(6)

terugtrekking en wijst op een verminderde sociale status. De voorkeur van slachtoffergroepen voor deze emotie wijst erop dat de behoefte dat de dader lijdt groter is dan de behoefte aan verzoening van beide partijen. Wanneer de dader tot de out-groep behoort speelt dit sterker, omdat men makkelijker ‘niets van doen kan hebben’ met deze groep. In gevallen waarin de dader tot de in-groep behoort zou schuld wenselijker zijn, in verband met de bestaande sociale relaties. Dit komt niet naar voren in de resultaten van het onderzoek, mogelijk omdat ‘nationaliteit’ niet als een sterke sociale band werd gezien.

In dit onderzoek wordt de genoegdoening van slachtoffergroepen door emotionele uitspraken en actietendensen verder onderzocht. De context is waargebeurd: het slavernijverleden in Suriname. Slavernij werd door Nederland op 1 juli 1863 afgeschaft. Terwijl de slavenhouders werden gecompenseerd voor het verlies van hun

‘kapitaal’ (300 gulden per slaaf), werden slaven en hun nazaten niet gecompenseerd voor 213 jaar slavernij. Nederland heeft voor het slavernijverleden nooit officiële herstelbetalingen verricht of excuses aangeboden.

In tegenstelling tot voorgaand onderzoek (Giner-Sorolla, Espinosa, Castano, &

Brown, 2005) zijn de daders niet enkele verantwoordelijken, maar betreft het een complete groep: Nederlanders ten tijde van het slavernijverleden in Suriname. De context is historisch. Leden van slachtoffergroepen maken echter niet persé verschil in geweld dat gisteren, een jaar of eeuwen geleden tegen hun groep is gepleegd (Ignatieff, 1997 in Wohl & Branscombe, 2005). Dit is te zien aan de hevige emoties die Surinamers ervoeren toen hen de toegang werd ontzegd tot de onthulling van het Nationaal Monument Slavernijverleden (redactie Zeeburg Nieuws, 2002). Op basis van hun sociale identiteit kunnen huidige Nederlanders en huidige Surinamers nog als dader- versus slachtoffergroep worden beschouwd.

De verwachting is dat passende emoties als schaamte, schuld en boosheid van de dadergroep over het slavernijverleden meer genoegdoening zullen opleveren dan onverschilligheid. De voorkeur van slachtoffers voor een bepaalde emotie bij de dadergroep kan afhangen van de mate van identificatie met de eigen en met de dadergroep (Pennekamp, Doosje, Zebel, & Fischer, 2005). Surinamers kunnen zich met Surinamers, maar ook met Nederlanders identificeren. Velen hebben familie in

(7)

Nederland, en lange tijd was Suriname onderdeel van het Nederlands Koninkrijk. De identificatie met beide landen onder Afro-Surinamers wordt dan ook meegenomen in dit onderzoek.

Uit onderzoek naar vergeving van historische wandaden door slachtoffergroepen blijkt groepsframing van belang (Wohl & Branscombe, 2005). Huidige leden van historische dadergroepen worden meer vergeven door huidige leden van hun slachtoffergroepen wanneer er een framing is die slachtoffer- en dadergroepen tot een groep maakt. In dit onderzoek wordt een soortgelijk effect verwacht. Surinamers die zich relatief hoog identificeren met Nederland zullen meer genoegdoening ervaren dan Surinamers die zich relatief laag identificeren met Nederland, omdat zij een sterkere gedeelde band voelen met huidige Nederlanders. Verwacht wordt dat schaamte leidt tot meer genoegdoening bij een relatief hoge identificatie met Suriname en een relatief lage identificatie met Nederland. Schaamte is een pijnlijkere emotie voor Nederlanders en het belang van een goede relatie is voor deze Surinamers minder belangrijk (Giner-Sorolla, Espinosa, Castano, & Brown, 2005). Schuld leidt tot meer genoegdoening bij een relatief hoge identificatie met Nederland en een relatief lage identificatie met Suriname. Deze emotie legt meer nadruk op een goede relatie met de ander, en op reparatie en excuus (Bauwmeister, Stillwell, &

Heatherson, 1994, Giner-Sorolla, et al., 2005).

Boosheid leidt tot minder genoegdoening dan schaamte en schuld. Ook al laat deze emotie duidelijk zien dat de wandaden worden afgewezen, er wordt ook meer afstand genomen door nazaten van de daders met de daders uit het verleden. Zodoende wordt er minder verantwoordelijkheid getoond.

Reparerende acties door de dadergroep zullen meer genoegdoening opleveren dan geen acties (Giner-Sorolla, Espinosa, Castano, & Brown, 2005). Op basis van de

‘woorden en daden’ hypothese zal waarschijnlijk ook een interactie-effect optreden.

De emoties schaamte, schuld en boosheid zorgen er voor dat actietendensen als excuses, herstelbetalingen en excuses en herstelbetalingen meer genoegdoening opleveren dan wanneer leden van een historische dadergroep onverschillig staan tegenover hun historische daden. Verwacht wordt dat schaamte in combinatie met excuses en herstelbetaling de meeste genoegdoening oplevert (Giner-Sorolla et al., 2005).

(8)

De Nederlanders die verantwoordelijk zijn voor de wandaden uit het slavernijverleden leven niet meer. Toch kunnen huidige Nederlanders zich, door identificatie met hun voorouders, betrokken voelen bij de wandaden. Ook kunnen Nederlanders afstand van de wandaden nemen, omdat zij zichzelf anders zien als toenmalige Nederlanders.

Verwacht wordt dat deze twee frames een verschillend effect hebben op genoegdoening bij de slachtoffergroep. Zo zal het relatief betrokken frame leiden tot meer genoegdoening dan het relatief afstandelijke frame, omdat Nederlanders hun wandaden en verantwoordelijkheden meer erkennen wanneer zij aangeven betrokken te zijn, ook al doen zij dat slechts impliciet.

(9)

Methode

Deelnemers

In totaal namen 263 deelnemers deel aan het onderzoek. De vragenlijsten van 29 deelnemers zijn uitgesloten van de analyses. Deze deelnemers behoorden niet tot een van de drie onder beschreven Afro-Surinaamse groepen, zoals Creolen uit het binnenland (N=2) en Nederland (N=1), Hindoestanen (N=2), Javanen (N=6), Afro- Surinamer (N=1), Zambo (N=1), Inheems (N=1), niet-Creoolse Moksi (N=1), of hun woonplaats en, of bevolkinggroep was onbekend (N=5). Tevens werden de deelnemers van wie de vragenlijst voor minder dan de helft bruikbaar was, bijvoorbeeld omdat grote delen hiervan niet werden ingevuld of omdat er per item meerdere antwoordopties werden ingevuld, uitgesloten van de analyses (N=9).

Er bleven 234 deelnemers over voor de analyses, waarvan 154 vrouwen en 79 mannen. Van één persoon was de sekse onbekend. De deelnemers verschilden in leeftijd van 15 tot 88 jaar oud (M=32,53; SD=14,42).

De deelnemers zijn geworven onder verschillende Afro-Surinaamse groepen, via scholen, culturele organisaties, overheidorganisaties en netwerken van de proefpersoonleiders. Afro-Surinamers zijn ten tijde van de slavernij uit Afrika naar Suriname gebracht, om daar als slaaf te worden verkocht en te werk gesteld te worden. Tegenwoordig concentreren verschillende bevolkingsgroepen zich nog steeds in specifieke geografische gebieden van Suriname. De nazaten van gevluchte, vrijgevochten slaven, veelal Marrons genoemd (maar ook wel bosnegers of boslandcreolen), zijn de voornaamste bewoners van het dunbevolkte binnenland. Er zijn verschillende Marronstammen. Deze stammen hebben relatief veel aspecten uit de traditionele Afrikaanse cultuur behouden, doordat zij minder lang of niet in slavernij hebben geleefd, maar ook doordat zij in een geïsoleerder gebied wonen.

Sinds het begin van de binnenlandse oorlog (1986-1991) wonen er ook veel marrons in de hoofdstad Paramaribo.

In de kustdistricten, met name Coronie, en de hoofdstad Paramaribo is de grootste bevolkingsgroep Creools. Creolen zijn de nazaten van voormalige (neger)slaven en vormen de grootste Surinaamse bevolkingsgroep. De Creoolse leefwijze is

(10)

Europeaanser dan de leefwijze van Marrons, mede door het intensievere contact dat er met de koloniale overheersers was. Voor dit onderzoek werden Creolen in twee groepen gesplitst, Creolen uit de kustdistricten (met name Coronie) en Creolen uit Paramaribo. Het is mogelijk dat de deelnemers uit deze twee groepen anders reageren op de verschillende stellingen. Zo hebben zij een andere (slavernij)geschiedenis, en is er sprake van respectievelijk een meer rurale dan wel stedelijke cultuur.

Deelnemers konden met behulp van zelfidentificatievragen aangeven tot welke bevolkingsgroep zij zich rekenden: Creolen, Marrons, of ‘anders, namelijk...’. Gezien de geschiedkundige en huidige verschillen zijn de deelnemers onder te verdelen in drie Afro-Surinaamse subgroepen:

Groep 1 (N=78): Marrons, zowel uit het binnenland (N=34), als uit Paramaribo (N=38) en de kustdistricten (N=6) (Marrons uit deze verschillende gebieden zijn in tegenstelling tot Creolen tot een groep gevoegd aangezien Marrons relatief korter in de hoofdstad wonen en er sprake is van een meer homogene groep. Bovendien zijn hierdoor hoger en lager opgeleide Marrons in deze groep vertegenwoordigd, zoals dat in de Creoolse groepen ook het geval is.);

Groep 2 (N=97): Creolen (N=78) en (Creoolse) Moksi’s (N=19) uit Paramaribo.

(Moksi is een Surinaamse benaming voor ‘Gemengde’. In dit onderzoek zijn enkel de Moksi’s met in ieder geval één Creoolse ouder meegenomen in de analyses, bijvoorbeeld een dogla: een kind van een Creoolse en een Hindoestaanse ouder.

Veelal zijn Creolen overigens ook gemixt, met name door vermenging van plantage- eigenaren met slaven.);

Groep 3 (N=59): Creolen (N=58) en (Creoolse) Moksi’s (N=1) uit de kustdistricten.

Design

Voor dit onderzoek werd een 4 (emotie) x 2 (framing) x 4 (actie) factorieel design gebruikt. De tussen-proefpersoonfactor emotie bestond uit schaamte, schuld, boosheid en onverschilligheid. De tussen-proefpersoonfactor framing bestond uit toenmalige Nederlanders en hun voorouders. De binnen-proefpersoonfactor actie bestond achtereenvolgens uit geen actie, excuses, herstelbetalingen, en excuses én herstelbetalingen.

(11)

Materialen

Het onderzoek bestond uit acht verschillende vragenlijsten die achter elkaar waren gevoegd. Eerst werd naar demografische gegevens gevraagd: leeftijd, sekse, bevolkingsgroep, religieuze achtergrond, hoogst genoten opleiding en de geboorte- en woonplaats (zie bijlage 1: items 1.1 t/m 1.7). Daarna kwamen er zeven vragenlijsten met stellingen. Tenzij anders vermeld waren deze stellingen te beantwoorden met een 5-puntsschaal die liep van helemaal mee oneens via een beetje mee eens/een beetje mee oneens tot helemaal mee eens.

Identificatie Het eerste deel van de vragenlijst ging over de mate waarin deelnemers zich identificeerden met hun Surinaamse identiteit (zie bijlage 1: items 2.1 t/m 2.14).

Deelnemers konden aangeven in hoeverre zij het eens waren met veertien stellingen.

Een voorbeeld van een stelling is: ‘Het geeft me een goed gevoel om Surinamer te zijn’. Met behulp van een factoranalyse werd deze vragenlijst opgesplitst in drie componenten: 1 Positieve band met Surinamers (items 2.1, 2.3 t/m 2.7), deze component had een goede betrouwbaarheid, α=.87. 2 Overeenkomsten met/van Surinamers (items 2.11 t/m 2.14), deze component had een redelijke betrouwbaarheid, α=.77. 3 Persoonlijk belang Surinaamse identiteit (items 2.8 t/m 2.10), deze component had een redelijke betrouwbaarheid, α=.69 (zonder item 8 α=.70). Samen verklaarden deze drie componenten 58% van de variantie (zie tabel 1).

Item 2.2 behoorde tot geen van deze componenten en werd apart geanalyseerd.

Vijf van deze stellingen waren tevens relevant om de mate van identificatie met de Nederlandse identiteit vast te stellen (zie bijlage 1: items 3.1 t/m 3.5). Het onderwerp van de stellingen werd veranderd van Surinaams naar Nederlands, maar verder bleven zij identiek. Een voorbeeld van zo’n stelling is: ‘Ik voel me betrokken bij Nederlanders’. Factoranalyse leverde 1 component op: Identificatie met Nederland.

De betrouwbaarheid van deze component was goed, α=.83 en verklaarde 60% van de variantie (zie tabel 1).

(12)

Tabel 1 Items en componenten van vragenlijsten 2, 3 en 4 met bijbehorende factorladingen1 en verklaarde varianties

2. Identificatie met Suriname 3. Identificatie met Nederland

C Item Lading VV (Cumulatief) E C Item Lading VV (Cumulatief) E

1 2.1 .74 1 3.1 .79

1 2.3 .81 1 3.2 .81

1 2.4 .76 1 3.3 .77

1 2.5 .72 1 3.4 .80

1 2.6 .71 1 3.5 .86 60% (60%) 2,99

1 2.7 .78 35% (35%) 4,87

2 2.11 .75 4. Relevantie van het slavernijverleden

2 2.12 .77 1 4.2 .73

2 2.13 .76 1 4.4 .54

2 2.14 .78 15% (50%) 2,14 1 4.5 .84

3 2.8 -.78 1 4.6 .79 32% (32%) 2,22

3 2.9 -.65 (2 4.3 .80)

3 2.10 -.75 8% (58%) 1,17 (2 4.7 .80) 21% (53%) 1,46) - 2.2 - - - - 4.1 - - -

C = component; VV = Verklaarde Variantie; E = Eigenwaarde

Vragenlijst 2: Component 1=Positieve band met Surinamers; Component 2=Overeenkomsten met/van Surinamers; Component 3=Persoonlijk belang Surinaamse identiteit. De items die hoog laden op de ene component, laden laag op de anderen. Dit geldt in sterkere mate voor component 1 en 2 als voor component 3; Vragenlijst 3: Component 1=Identificatie met Nederland; Vragenlijst 4: Component 1=Aandacht voor slavernijverleden; Component 2=Mijden van slavernij-onderwerp. De items die hoog laden op de ene component, laden laag op de andere.

Relevantie van het slavernijverleden Vervolgens waren er zeven stellingen over de persoonlijke relevantie van het slavernijverleden (zie bijlage 1: items 4.1 t/m 4.7). Een voorbeelden van een stellingen is: ‘Ik denk regelmatig na over het slavernijverleden’.

Met behulp van een factoranalyse werden items 4.2, 4.4, 4.5 en 4.6 samengevoegd tot de component: Aandacht voor slavernijverleden. Deze component had een redelijke betrouwbaarheid, α=.71 en verklaarde 32% van de variantie (zie tabel 1). Items 4.3 en

1Volgens de Structure Matrix. Extraction method: Principal Component Analyses. Rotation Method:

Oblimin with Kaiser Normalization.

(13)

4.7 vormden een tweede component: Mijden slavernij-onderwerp. Aangezien deze component uit twee items bestond werd de correlatie bekeken. De items hadden een significante correlatie (r=.38, n=229, p < .001), maar werden gezien de sterkte van het verband apart geanalyseerd. Item 4.1 werd eveneens apart geanalyseerd. De laatste drie items waren de enige items uit de vragenlijst die in een ontkennende vorm werden gesteld.

Pilot Voor de framingmanipulatie was het van belang twee duidelijk van elkaar verschillende frames aangaande ‘Nederlanders ten tijde van de slavernij’ te hanteren.

Eén frame moest een kleine en een ander frame een grote afstand tussen huidige Nederlanders en Nederlanders ten tijde van de slavernij impliceren. Voorafgaand aan het onderzoek werden daarom twee pilotonderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken vonden plaats in Amsterdam Zuid-Oost, aangezien daar veel Surinaamse Nederlanders wonen. In totaal deden 45 deelnemers mee aan deze pilotonderzoeken, allen hadden een (gedeeltelijk) Afro-Surinaamse achtergrond.

In het eerste onderzoek (zie bijlage 2) lazen de deelnemers (N=30) de volgende manipulatie: Stel dat uit grootschalig onderzoek onder blanke Nederlanders blijkt dat 88% van de huidige Nederlanders zich schaamt over de wandaden die hun landgenoten pleegden ten tijde van de Nederlandse slavernij. Het frame ‘hun landgenoten’ werd afgewisseld met andere frames: ‘een groep toenmalige Nederlanders’, ‘hun voorouders’, ‘toenmalige Nederlanders’, ‘Nederlanders’ en

‘andere Nederlanders’. Daarop volgde de vraag: Hoe denkt u dan dat deze Nederlanders zich in relatie tot de Nederlanders ten tijde van de slavernij zien? Deze centrale vraag kon met behulp van zes stellingen beantwoord worden. Een voorbeeld van een stelling is: ‘Huidige Nederlanders voelen zich betrokken bij de Nederlanders ten tijde van het slavernijverleden’. De stellingen werden beantwoord met behulp van een 7-puntsschaal die liep helemaal mee eens tot helemaal mee oneens.

Aangezien de antwoorden niet geheel eenduidig waren werd een tweede pilotonderzoek uitgevoerd (N=15, zie bijlage 3), waarin wat kleine veranderingen waren aangebracht in de manipulatie, lay-out en de antwoordmogelijkheden (een 5- puntsschaal die liep van helemaal mee oneens via een beetje mee eens/een beetje mee oneens tot helemaal mee eens). De onderzochte frames waren ‘hun landgenoten ten tijde van de slavernij’, ‘toenmalige Nederlanders’ en ‘hun voorouders’. Na het

(14)

omscoren van vragen 3 en 5 werd het gemiddelde van de gezamenlijke items bekeken. De meeste afstand werd waargenomen tussen ‘huidige Nederlanders’ en

‘hun landgenoten ten tijde van de slavernij’ (M = 2.03, want hoe hoger de score, hoe minder afstand er werd waargenomen). Aangezien ‘hun landgenoten’ bedoeld was om een kleinere afstand met ‘huidige Nederlanders’ te creëren, werd dit frame uitgesloten van het verdere onderzoek. Tussen ‘huidige Nederlanders’ en ‘toenmalige Nederlanders’ (M = 2.43) werd wel meer afstand waargenomen dan tussen ‘huidige Nederlanders’ en ‘hun voorouders’ (M = 3.73). Het verschil tussen deze twee gemiddelden bleek significant, t = -4.157, df = 8, p = .003. Deze twee frames werden in het verdere onderzoek gebruikt.

Manipulatie van emotie en framing Deelnemers lazen na het invullen van de bovenstaande demografische-, identificatie- en relevantievragen de manipulatie. Een voorbeeld van een manipulatie was: ‘Veel huidige Nederlanders schamen zich over de wandaden die toenmalige Nederlanders pleegden ten tijde van de slavernij’. In plaats van de emotie ‘schaamte’ waren er in andere condities de emoties ‘schuld’ en

‘boosheid’ of de niet emotionele ‘onverschilligheid’ te lezen. En in plaats van het frame ‘toenmalige Nederlanders’ waren er ook framingcondities met ‘hun voorouders’.

Genoegdoening na uitspraak Er werd naar elf gevoelens gevraagd die de deelnemers mogelijk zouden ervaren naar aanleiding van de manipulatie (zie bijlage 1: items 5.1 t/m 5.11). Participanten konden aangeven in hoeverre ze zich door de gemanipuleerde uitspraak tevreden, boos, wantrouwend, hoopvol, verontwaardigd, voldaan, blij, verrast, beledigd, prettig en geïrriteerd voelden. Uit een factoranalyse bleek dat deze vragenlijst geheel volgens de verwachting kon worden opgesplitst in twee componenten: Positieve en Negatieve emoties. De component Positieve emoties (items 5.1, 5.4, 5.6 t/m 5.8 en 5.10) bezat een goede betrouwbaarheid, α=.85 (zonder item 5.8, α=.86). De component Negatieve emoties (items 5.2, 5.3, 5.5, 5.9 en 5.11) bezat een redelijke betrouwbaarheid, α=.74. Samen verklaarden deze componenten 55% van de variantie (zie tabel 2).

(15)

Appraisals Vervolgens kwamen er zeven stellingen om te onderzoeken hoe deelnemers na de manipulatie dachten over de verantwoordelijkheid van huidige Nederlanders voor het slavernijverleden, de legitimiteit van de gemanipuleerde emoties en de mate van betrokkenheid van huidige Nederlanders bij het slavernijverleden en bij de Nederlanders van toen (zie bijlage 1: items 5.12 t/m 5.18).

Bijvoorbeeld: ‘Het is gepast dat huidige Nederlanders zich schamen over het slavernijverleden.’ en ‘Huidige Nederlander kunnen nog steeds verantwoordelijk worden gehouden voor de slavernij.’ Deze stellingen werden indien nodig aan de emotie- of framingmanipulatie aangepast.

De stellingen 5.14 en 5.15 werden samengevoegd tot de component:

Verantwoordelijk voor slavernij. Deze items hadden een significant correlatie, r=.53, n=230, p < .001). De overige items (5.12, 5.13, 5.16 t/m 5.18) werden apart geanalyseerd. Item 5.18, ‘Welk vakje geeft het beste de afstand tussen huidige Nederlanders en toenmalige Nederlanders/hun voorouders weer?’, had een ander karakter dan de andere items. De antwoordcategorieën voor deze stelling werd visueel weergegeven op een 7-puntsschaal. Deelnemers konden uit zeven vakjes kiezen, met in ieder vakje twee cirkels die in verschillende maten uit elkaar lagen: van ver uit elkaar tot bijna gehele overlapping. Onder de cirkels stond een ‘H’ van huidige Nederlanders en een ‘T’ of een ‘V’ van toenmalige Nederlanders of hun voorouders.

Manipulatie van actie De eerste ‘actie’ bestond enkel uit de informatie uit de emotie- en framingmanipulatie die voor de actiecondities waren te lezen en hield dus geen actie in. Vervolgens was er te lezen dat de gemanipuleerde emotie verschillende consequenties voor het gedrag van huidige Nederlanders kan hebben. Drie actietendensen werden achtereenvolgens samen met de specifieke emotie voorgelegd aan de deelnemers: excuses (zie bijlage 1: items 6.1 t/m 6.13), herstelbetalingen (zie bijlage 1: items 7.1 t/m 7.13) en excuses én herstelbetalingen (zie bijlage 1: items 8.1 t/m 8.13).

Waarneming van actie Na iedere actietendens werd gevraagd hoe geloofwaardig en oprecht de betreffende actie werd gevonden (zie bijlage 1: items 1 en 2 van vragenlijsten 6, 7, 8). In de geen-actieconditie gebeurde dit niet.

(16)

Genoegdoening na actietendensen Daarna werd er, net als in de geen-actieconditie, gevraagd in hoeverre men zich door de actie tevreden, boos, wantrouwend, hoopvol, verontwaardigd, blij, verrast en beledigd voelde. Voor de geen-actieconditie werden de factor- en betrouwbaarheidsanalyses opnieuw uitgevoerd, maar dan zonder de emoties voldaan, prettig en geïrriteerd. Deze werden bij de overige actiecondities niet gevraagd, aangezien de vragenlijst anders te groot zou worden en werd verwacht dat ze relatief weinig aanvullende informatie zouden geven. Na factoranalyses bleken de emoties steeds in twee dezelfde componenten gedeeld te kunnen worden: Positieve emoties (items 1, 4, 7, 8 van vragenlijst 5 en items 3, 6, 8, 9 van vragenlijsten 6, 7, 8) en Negatieve emoties (items 2, 3, 5, 9 van vragenlijst 5 en items 4, 5, 7, 10 van vragenlijsten 6, 7, 8). De factorladingen en verklaarde varianties van bovenstaande componenten zijn te zien in tabel 2.

De component Positieve emoties in de geen-actieconditie bezat een redelijke betrouwbaarheid, α=.74. Verder had deze component een goede betrouwbaarheid:

α=.82 voor de excusesconditie, α=.83 (zonder verrast, α=.84) voor de herstelbetalingenconditie en α=.86 voor de excuses én herstelbetalingenconditie. De component Negatieve emoties bezat een redelijke betrouwbaarheid: α=.65 voor de geen-actieconditie, α=.74 voor de excusesconditie, α=.75 voor de herstelbetalingenconditie en α=.79 voor de excuses én herstelbetalingenconditie.

Consequenties van actietendensen Vervolgens werd in de actiecondities gevraagd in hoeverre Surinamers en Nederlanders door de acties dichter bij elkaar werden gebracht en of men door de acties Nederlanders het slavernijverleden beter kon vergeven (zie bijlage 1: items 11 en 12 van vragenlijsten 6, 7, en 8). Deze items hadden een significant correlatie; r=.59, n=228, p < .001 voor de excusesconditie, r=.51, n=227, p < .001 voor de herstelbetalingenconditie en r=.64, n=225, p < .001 voor de excuses- en herstelbetalingenconditie. Voor de analyses werden deze items samengevoegd tot de component: Afstand tussen Surinamers en Nederlanders.

De laatste vraag was: ‘In hoeverre zou het sociale aanzien van Nederland door de excuses (en ‘herstelbetalingen’ en ‘excuses en herstelbetalingen’) veranderen?’ Deze vraag werd beantwoord met behulp van een 5-puntsschaal die liep van heel erg verlagen via niet verlagen/niet verhogen tot heel erg verhogen (zie bijlage 1: items 6.13, 7.13 en 8.13).

(17)

Tabel 2 Factorladingen2 en verklaarde varianties van de componenten Positieve en Negatieve emoties na actietendensen

geen actie herh. met. excuses herstelb. ex. én her.

1 Positieve emoties

tevreden .75 .75 .82 .86 .83

hoopvol .70 .72 .83 .82 .84

blij .85 .83 .86 .88 .91

verrast .54 .64 .72 .72 .76

voldaan .83 - - - -

prettig .84 - - - -

Eigenwaarde 3,69 2,37 2,78 2,75 2,84

Verkl. var. 33% 29% 34% 34% 36%

2 Negatieve emoties

boos .72 .74 .79 .81 .84

wantrouwend .66 .73 .78 .78 .79

verontwaard. .58 .64 .68 .68 .76

beledigd .74 .70 .73 .76 .74

geïrriteerd .76 - - - -

Eigenwaarde 2,39 1,97 2,22 2,32 2,84

Verkl. var. 22% 25% 28% 29% 31%

Totaal V. var. 55% 54% 62% 63% 67%

herh. met. = geen actie, bij herhaalde metingen; herstelb. = herstelbetalingen; ex. én her. = excuses en herstelbetalingen; verontwaard. = verontwaardigd; V(erkl.). var. = verklaarde variantie; E = Eigenwaarde. De items die hoog laadden op de ene component laadden laag op de anderen.

Procedure

De materialen werden ter plaatse door een Afro-Surinaamse student van de Anton de Kom Universiteit van Suriname bekeken en beoordeeld op duidelijkheid en begrijpelijkheid voor de deelnemers. Aan de hand hiervan werden kleine veranderingen aangebracht, bijvoorbeeld door het veranderen van ongebruikelijke woorden.

2Volgens de Structure Matrix. Extraction method: Principal Component Analyses. Rotation Method:

Oblimin with Kaiser Normalization.

(18)

De vragenlijsten werden op twee vellen (A-4, dubbelzijdig, met twee pagina’s per kant) gekopieerd en vervolgens dubbelgevouwen tot A-5formaat, wat een ‘boekje’

voor een deelnemer opleverde. Daarin werd een pagina geschoven waarop men vragen kon stellen, opmerkingen kon plaatsen en kon aangeven of men geïnformeerd wilde worden over de uitslag van het onderzoek.

De vragenlijsten werden uitgedeeld door verschillende proefpersoonleiders: 51% door een Nederlandse en 49% door vijf verschillende Surinaamse proefpersoonleiders. De Nederlandse proefpersoonleider was een blanke vrouw (N=119). De Surinaamse proefpersoonleiders waren: twee mannen (een Marron, N=22 en een Moksi, N=45) en drie vrouwen (een Marron, N=23, een Moksi, N=7 en een Javaanse N=18). Zij kregen instructie van de Nederlandse proefpersoonleider.

De proefpersonen werden random over de condities verdeeld. Alle proefpersoonleiders kregen een stapel gerandomiseerde vragenlijsten, van iedere conditie een gelijk aantal. De deelnemers die instemden met deelname aan het onderzoek kregen een vragenlijst, welke zij op enkele uitzonderingen na direct invulden. De vragenlijsten werden in principe individueel en schriftelijk ingevuld. In enkele gevallen werd er bij een aantal vragen mondeling uitleg gegeven. In 21 gevallen werd de vragenlijst geheel mondeling afgenomen, omdat de deelnemers onvoldoende konden lezen.

Aan de mensen die aangaven dat ze een vraag hadden of geïnformeerd wilden worden over de uitslag van het onderzoek werd, als zij hun email- of postadres hadden opgegeven, na afronding van het onderzoek een debriefing gestuurd (zie bijlage 4), met eventueel een beantwoording van de door hun gestelde vragen.

(19)

Resultaten

Deelnemers

Na grondige inspectie van participantkenmerken over de emotiecondities en over de framingcondities bleken er met behulp van chi-squaretoetsen3 geen significante verschillen in de verdeling over de condities te bestaan wat betreft leeftijd, bevolkingsgroep, religieuze achtergrond, hoogst genoten opleiding, geboorte- en woonplaats en proefleider.

Er werd echter wel een significante relatie gevonden tussen de emotiecondities en afname, χ2 = 8.02, df = 3, p = .046. Tussen de framingcondities en sekse was een marginaal significante relatie, χ2 = 3.36, df = 1, p = .066. Deze variabelen waren dus niet gelijk over deze condities verdeeld, zoals is te zien in tabel 3.

Tabel 3 Verdeling en verwachte verdeling van afname over de emotiecondities en van sekse over de framingcondities.

Conditie Afname

Emotie mondeling schriftelijk Totaal

Schaamte 8 (4,8)* 46 (49,2) 54

Schuld 8 (5,4) 52 (54,6) 60

Boosheid 4 (5,3) 55 (53,7) 59

Onverschilligheid 1 (5,5) 60 (55,5) 61

Totaal 21 213 234

Sekse

Framing man vrouw

Toenmalige Nederlanders 31 (37,6) 80 (73,4) 111

Hun voorouders 48 (41,4) 74 (80,6) 122

Totaal 79 154 233

* tussen haakjes: verwachte verdeling

3Resultaten volgens de Pearson Chi-Square Tests

(20)

Op basis van resultaten uit t-toetsen en variantie-analyses werd besloten afname wel en sekse niet als covariaat in alle variatieanalyses mee te nemen (zie Exploratieve analyses, pagina 26 en 27). Mondelinge versus schriftelijke afname bleek vaak significante verschillen in uitkomsten op de afhankelijke variabelen op te leveren, de resultaten van mannelijke versus vrouwelijke proefpersonen niet. Ook al waren slechts 21 vragenlijsten mondeling afgenomen werden ze niet uitgesloten van de analyses, aangezien er anders andere problemen in de verdeling van de proefpersoonkenmerken over de condities en in de drie verschillende Afro-Surinaamse groepen zouden komen.

Genoegdoening

(M)ANCOVAS – De invloed van de tussen proefpersoonvariabelen emotie, na correctie voor afname, op ervaren positieve en negatieve emoties direct na de manipulatie van emotie en framing

In dit onderzoek werd verwacht dat deelnemers in de emotiecondities sterker positieve emoties en minder sterk negatieve emoties zouden ervaren als deelnemers in de onverschilligheidconditie.

Na correctie voor afname was er een significant hoofdeffect van de tussen deelnemerfactor emotie op positieve emoties, F(3,224) = 5.41, p = .0014. Zoals te zien is in tabel 4 ervoeren deelnemers zoals verwacht sterker positieve emoties wanneer zij in de emotiecondities waren ingedeeld als wanneer zij in de onverschilligheidconditie waren ingedeeld. Uit paarsgewijze vergelijkingen bleken de gemiddelde scores van al de drie afzonderlijke emotiecondities, na correctie voor afname, significant te verschillen met de gemiddelde scores van de onverschilligheidconditie (α < .05). Dit patroon is geheel volgens de verwachtingen van dit onderzoek.

Tevens was er na correctie voor afname een significant hoofdeffect van negatieve emoties, F(3,224) = 2.86, p = .038. Zoals te zien is in tabel 4 ervoeren deelnemers zoals verwacht minder sterk negatieve emoties wanneer zij in de emotiecondities waren ingedeeld als wanneer zij in de onverschilligheidconditie waren ingedeeld. Uit paarsgewijze vergelijkingen bleken de gemiddelde scores van de schaamteconditie en

4 Alle genoteerde significantieniveaus van de ANCOVAS in dit onderzoek zijn gebaseerd op Tests of Between-Subjects Effects

(21)

de gemiddelde scores van de schuldconditie, na correctie voor afname, significant te verschillen met de gemiddelde scores van de onverschilligheidconditie (α < .05). Ook dit patroon is volgens verwachting. Het verschil tussen de boosheid- en onverschilligheidconditie was echter niet significant.

Tabel 4 Gemiddelde totaalscores en standaardfouten van positieve en negatieve emoties na de manipulatie over de emotiecondities

Positieve emoties Negatieve emoties

Conditie N M SE N M SE

Schaamte 54 3.26a 0.16 54 2.46c 0.15 Schuld 60 2.99ac 0.15 60 2.64c 0.14 Boosheid 59 3.15ac 0.15 58 2.78cd 0.14 Onverschilligheid 60 2.45b 0.15 61 3.04d 0.14 Totaal 233 2.96abc 0.08 233 2.73cd 0.07

N = aantal proefpersonen, M = gemiddelde score, SE = standaardfout

Toelichting subscripten: gemiddelden in rijen en kolommen die geen gelijk subscript vertonen zijn (marginaal) significant.

In grafiek 1 is er een interactie-effect tussen positieve emoties en negatieve emoties enerzijds en conditie anderzijds te zien. Het interactie-effect tussen positieve emoties en negatieve emoties als herhaalde meting en conditie is, na correctie voor afname, zoals verwacht significant, F(3,223) = 6,896, p < .0015. De verschillen in de schaamte- en in de onverschilligheidcondities tussen positieve en negatieve emoties zijn significant (α = .05). Volgens verwachting ervaren deelnemers in de schaamtecondities in sterkste mate positieve en in minst sterke mate negatieve emoties. Deelnemers uit de onverschilligheidcondities ervaren daarentegen in sterkste mate negatieve en in minst sterke mate positieve emoties.

5Alle genoteerde significantieniveaus van de MANCOVAS in dit onderzoek zijn gebaseerd op Wilks’

Lambda Multivariate Tests

(22)

Grafiek 1 Interactie-effect tussen gemanipuleerde emoties en positieve en negatieve emoties als herhaalde meting na de manipulatie van emotie

Gemanipuleerde emoties onv erschi lli gheid b ooshe id

schuld schaam te

Genoegdoening

5 ,0

4 ,0

3 ,0

2 ,0

1 ,0

Ervaren emoties 1 positi eve emotie s 2 negatie ve em oties

ANCOVAS – De invloed van de tussen proefpersoonvariabelen framing, na correctie voor afname, op ervaren positieve en negatieve emoties direct na de manipulatie van emotie en framing

In dit onderzoek werd verwacht dat deelnemers in de betrokken framecondities sterker positieve emoties en minder sterk negatieve emoties zouden ervaren als deelnemers in de afstandelijke framecondities. Er werden echter geen effecten van framing op genoegdoening na de manipulatie van emotie en framing gevonden.

MANCOVAS – De invloed van de tussen proefpersoonvariabelen emotie en framing en de binnen proefpersoonvariabele actie, na correctie voor afname, op ervaren positieve en negatieve emoties na acties

In dit onderzoek werd verwacht dat deelnemers in de actiecondities sterker positieve emoties en minder sterk negatieve emoties zouden ervaren als deelnemers in de geen actiecondities. Deelnemers in de excuses én herstelbetalingencondities zouden het sterkst positieve emoties en het minst sterk negatieve emoties ervaren. Voor deelnemers in de geen-actiecondities zou het tegenovergestelde gelden. Deze effecten werden, na correctie voor afname, niet gevonden. Indien niet werd gecorrigeerd voor afname werden deze verwachtingen wel ondersteund. Een interpretatie van deze uitkomst is te lezen in de discussie (pagina 30 en 31). Ook de interactie tussen de emotie- en actiecondities, conform de woorden en daden hypothese, werd niet gevonden.

(23)

Na correctie voor afname werd een marginaal significant interactie-effect tussen gemanipuleerde emoties en ervaren positieve en negatieve emoties als herhaalde meting, ongeacht de actiecondities, gevonden, F(3,211) = 2,39, p = .070. Zoals is te zien in grafiek 2 leidt schaamte in sterkste mate tot positieve emoties (M=3.52), gevolgd door schuld (M=3.46), boosheid (M=3.42) en onverschilligheid (M=3.15).

Onverschilligheid (M=2.61) leidt in sterkste mate tot negatieve emoties, gevolgd door boosheid (M=2.49), schaamte (M=2.40) en schuld (M=2.37). Dit effect en patroon zijn vrijwel geheel volgens verwachting. Alleen het feit dat schuld in plaats van schaamte het minst voor negatieve emoties zorgt, is anders dan verwacht. De verschillen in alle emotiecondities tussen positieve en negatieve emoties zijn significant (α = .05).

Grafiek 2 Interactie-effect van gemanipuleerde emoties en ervaren positieve en negatieve emoties als herhaalde meting

Gemanipuleerde emoties onv erschi lli gheid b ooshe id

schuld schaam te

Genoegdoening

5 ,0

4 ,0

3 ,0

2 ,0

1 ,0

Ervaren emoties 1 positi eve emotie s 2 negatie ve em oties

Appraisals

ANCOVAS – De invloed van de tussen proefpersoonvariabelen emotie en framing, na correctie voor afname, op appraisals

Zoals verwacht waren er, na correctie voor afname, significante hoofdeffecten voor emoties aangaande stelling 5.12: Huidige Nederlanders zijn emotioneel zeer betrokken bij het slavernijverleden, F(3,219) = 2,62, p = .051, stelling 5.13: Het is terecht dat huidige Nederlanders zich schamen (of schuldig voelen of boos of onverschillig zijn) over het slavernijverleden, F(3,225) = 2.65, p = .049 en stelling 5.16: Het is gepast dat huidige Nederlanders zich schamen (of schuldig voelen of

(24)

boos of onverschillig zijn) over het slavernijverleden, F(3,221) = 3,01, p = .031. In tabel 5 is te zien dat deelnemers in de onverschilligheidconditie zich het minst en deelnemers in de boosheidconditie zich het meest in alle drie de stellingen kunnen vinden. Uit paarsgewijze vergelijkingen voor stelling 5.12 bleken de gemiddelde scores van zowel de schuld- als de boosheidconditie significant te verschillen met de onverschilligheidconditie, voor stelling 5.13 bleken de gemiddelde scores van zowel de schaamte- als de onverschilligheidcondities significant te verschillen met de boosheidconditie en voor stelling 5.16 bleken de gemiddelde scores van alle emotiecondities significant te verschillen met de onverschilligheidconditie (bij α <

.05). Er werden geen andere effecten gevonden.

Tabel 5 Gemiddelde totaalscores en standaardfouten in de emotiecondities voor stelling 5.12, 5.13 en 5.16

Schaamte Schuld Boosheid Onverschilligheid

Stelling M SE M SE M SE M SE

5.12 emo. betrokken 2.91ab 0.21 3.15a 0.20 3.30a 0.20 2.56b 0.20 5.13 emotie terecht 3.52a 0.22 3.65ab 0.21 4.04b 0.21 3.22a 0.21 5.16 emotie gepast 3.41a 0.20 3.44a 0.19 3.65a 0.20 2.87b 0.19

M = gemiddelde score, SE = standaardfout, emo. = emotioneel. Toelichting subscripten: gemiddelden in een rij die een geen gelijk subscript vertonen zijn significant bij α < .05.

Ook was er, na correctie voor afname, een significant hoofdeffect voor framing aangaande stelling 5.17: Huidige Nederlanders voelen zich betrokken bij toenmalige Nederlanders / hun voorouders, F(1,221) = 6,94, p = .009. Geheel volgens de verwachting was te zien dat deelnemers uit de ‘hun-vooroudersconditie’ (M=3.65) sterker het idee hebben dat huidige Nederlanders zich betrokken voelen bij hun voorouders / toenmalige Nederlanders dan de participanten uit de ‘toenmalige Nederlandersconditie’ (M=3.18).

Tegen de verwachting in bleek framing, na correctie voor afname, geen effect te hebben op de component Verantwoordelijk voor slavernij en stellingen 5.12: Huidige Nederlanders zijn emotioneel zeer betrokken bij het slavernijverleden en 5.18: Welk vakje geeft het beste de afstand tussen huidige Nederlanders en toenmalige Nederlanders / hun voorouders weer?

(25)

Waarneming van actie

MANCOVAS – De invloed van de tussen proefpersoonvariabelen emotie en framing en de binnen proefpersoonvariabele actie, na correctie voor afname, op het waarnemen van acties

Na correctie voor afname, bleek er een trend te zijn in de interactie tussen emotie en oprechtheid van de verschillende acties, F(6,426) = 1.83, p = .093. Er was zowel in de boosheidconditie (p = .046) als in de onverschilligheidconditie (p = .030) een significant effect tussen ‘excuses’ (1) en ‘excuses én herstelbetalingen’ (3) (α < .05).

Zoals is te zien in tabel 6 vonden deelnemers in de boosheidconditie excuses oprechter als excuses én herstelbetalingen. Deelnemers uit de onverschilligheidconditie vonden excuses én herstelbetalingen juist oprechter als excuses.

Tabel 6 Gemiddelde totaalscores en standaardfouten voor waarneming van acties Schaamte Schuld Boosheid Onverschilligheid Variabele (niveau) M SE M SE M SE M SE

Oprecht (1) 4.10 0.20 3.84 0.19 4.17a 0.19 3.53a 0.19 Oprecht (2) 3.99 0.26 4.09 0.25 4.03ab 0.26 3.67ab 0.25 Oprecht (3) 3.99 0.19 3.93 0.18 3.79b 0.19 3.94b 0.18 Geloofwaardig (1) 3.48a 0.19 3.34 0.18 3.31 0.18 3.00a 0.18 Geloofwaardig (2) 3.06b 0.19 3.23 0.18 3.16 0.19 3.31bc 0.19 Geloofwaardig (3) 3.26ab 0.19 3.34 0.18 3.17 0.18 3.51c 0.18

M = gemiddelde score, SE = standaardfouten, Niveaus 1 = excuses; 2 = herstelbetalingen; 3 = excuses en herstelbetalingen. Toelichting subscripten: gemiddelden in een kolom met geen gelijk subscript zijn significant bij α < .05

Na correctie voor afname, bleek er een marginaal significant interactie-effect tussen emotie en geloofwaardigheid van acties te zijn F(6,426) = 1.88, p = .083. Er was zowel in de schaamteconditie (p = .030) als in de onverschilligheidconditie (p = .084) een (marginaal) significant effect tussen ‘excuses’ (1) en ‘herstelbetalingen’ (2) (α <

.05). Zoals te zien in tabel 6, vonden deelnemers in de schaamteconditie excuses geloofwaardiger als herstelbetalingen en gold het tegenovergestelde voor deelnemers uit de onverschilligheidconditie. In de onverschilligheidconditie was ook een

(26)

significant effect tussen ‘excuses’ (1) en ‘excuses én herstelbetalingen’ (3) (p = .005).

Excuses én herstelbetalingen werden in hier als het geloofwaardigst gezien. Er werden geen andere effecten gevonden.

Consequenties van actie op relatie

MANCOVAS – De invloed van de tussen proefpersoonvariabelen emotie en framing en de binnen proefpersoonvariabele actie, na correctie voor afname, op de consequentie van acties

Met correctie voor afname, werd het hoofdeffect van sociaal aanzien marginaal significant, F(2,200) = 2.83, p = .062. Deelnemers in de excuses- én herstelbetalingenconditie (M=3.58) vonden dat het sociale aanzien van Nederland door de betreffende actie hoger werd dan in excuses- (M=3.56) en de herstelbetalingenconditie (M=3.49). Uit paarsgewijze vergelijkingen bleken tussen de verschillende acties geen significante verschillen te bestaan.

Er werden geen andere effecten waargenomen, ook niet aangaande afstand tussen Surinamers en Nederlanders.

Exploratieve analyses

(M)AN(C)OVAS – Diverse invloeden op genoegdoening

Exploratief werd de invloed van verschillende variabelen op genoegdoening onderzocht. Zowel op positieve en negatieve emoties direct na de manipulatie van emotie en framing, als op positieve en negatieve emoties na de manipulatie van de verschillende acties.

Afname Zoals eerder werd beschreven maakt mondelinge versus schriftelijke afname een significant verschil uit op genoegdoening. Deelnemers ervoeren direct na de manipulatie van emotie en framing sterker positieve emoties wanneer de vragenlijst mondeling werd afgenomen (M=3,38) dan wanneer de vragenlijst schriftelijk werd afgenomen (M=2,91). Dit effect is een trend, F(1,231) = 2.88, p = .091. Tevens ervoeren deelnemers sterker negatieve emoties wanneer zij een mondelinge afname (M=3,12) hadden dan wanneer zij een schriftelijke afname (M=2,70) hadden. Ook dit effect is een trend, F(1,231) = 2.91, p = .090.

(27)

Tevens was er een significant interactie-effect van afname op positieve en negatieve emoties als herhaalde meting na de manipulaties van actie, F(2,217) = 6.47, p = .002.

Deelnemers ervoeren in sterkere mate positieve emoties (M=3,69) dan negatieve emoties (M=2,55). Uit paarsgewijze vergelijkingen bleek het effect van afname significant te zijn binnen ervaren positieve emoties (mondeling M = 3,32, schriftelijk M = 4,06), maar niet binnen ervaren negatieve emoties (mondeling M = 2,50, schriftelijk M = 2,65) (α < .05).

Opleidingsniveau Er werden geen antwoordmogelijkheden gegeven bij de vraag ‘Wat is uw hoogst genoten opleiding?’ Na de dataverzameling werden de antwoorden in vier groepen verdeeld: lagere school, lager onderwijs, middelbaar onderwijs en hoger onderwijs.

Er was een significant hoofdeffect, na correctie voor afname, van opleiding op positieve en negatieve emoties als herhaalde meting na de manipulaties van actie, F(6,420) = 3.59, p = .002. Naarmate het opleidingsniveau van deelnemers hoger was, ervoeren zij minder positieve en minder negatieve emoties. Deelnemers die middelbaar onderwijs volgden scoorden echter wel iets hoger (M=2,58) op negatieve emoties dan deelnemers die lager onderwijs volgden (M=2,52). Het verschil in ervaren positieve emoties was (marginaal) significant (α < .05) tussen deelnemers die lagere school (M=3,64), lager onderwijs (M=3,58) of middelbaar onderwijs (M=3,31) volgden en deelnemers die hoger onderwijs (M=2,93) volgden (achtereenvolgens p = .070, p < .001, p = .049). Het verschil in ervaren negatieve emoties was significant (α

< .05) tussen deelnemers die lager onderwijs (M=2,52) of middelbaar onderwijs (M=2,58) volgden en deelnemers die hoger onderwijs (M=2,19) volgden (achtereenvolgens p = .034 en p = .033).

Geboorte- en woonplaats De vragen ‘Wat is uw geboorteplaats?’ en ‘Wat is uw woonplaats?’ kenden geen antwoordcategorieën. Na de dataverzameling werden de antwoorden in vier groepen verdeeld: Paramaribo, de kustdistricten (Nickerie, Coronie, Saramacca, Para, Commewije, Marowijne) en het binnenland (Brokopondo, Sipaliwini). Daarnaast was er een restgroep die voor deze analyses buiten beschouwing werd gelaten).

(28)

Na correctie voor afname was er een significant hoofdeffect van geboorteplaats op negatieve emoties direct na de manipulatie van emotie en framing, F(2,222) = 6.95, p

= .001. Deelnemers die in het binnenland werden geboren, ervoeren het sterkst negatieve emoties (M=3,21), gevolgd door deelnemers die in de kustdistricten (M=2,95) en in Paramaribo (M=2,51) werden geboren. De verschillen in ervaren negatieve emoties tussen deelnemers uit Paramaribo en deelnemers uit het binnenland waren significant (p = .003), evenals de verschillen tussen deelnemers uit Paramaribo en deelnemers uit de kustdistricten (p = .006) (α < .05).

Na correctie voor afname was er een marginaal significant hoofdeffect van woonplaats op positieve emoties direct na de manipulatie van emotie en framing, F(2,229) = 2.63, p = .074. Net als bij negatieve emoties, ervoeren deelnemers die in het binnenland werden geboren, ook het sterkst positieve emoties (M=3,27), gevolgd door deelnemers die in de kustdistricten (M=3,12) en in Paramaribo (M=2,80) werden geboren. De verschillen in ervaren positieve emoties tussen deelnemers uit Paramaribo en deelnemers uit het binnenland waren marginaal significant (p = .076), evenals de verschillen tussen deelnemers uit het Paramaribo en deelnemers uit de kustdistricten (p = .082) (α < .05).

Ook was er een significant hoofdeffect, na correctie voor afname, van woonplaats op positieve en negatieve emoties als herhaalde meting na de manipulaties van actie, F(4,430) = 3.07, p = .016. Het bovengenoemde patroon in positieve en negatieve emoties kwam ook hier terug. Deelnemers die in het binnenland woonden, ervoeren het sterkst positieve emoties (M=3,70), gevolgd door deelnemers die in de kustdistricten (M=3,52) en in Paramaribo (M=3,24) woonden. De verschillen in ervaren positieve emoties tussen deelnemers uit Paramaribo en deelnemers uit het binnenland waren significant (p = .028) en de verschillen tussen deelnemers uit het Paramaribo en deelnemers uit de kustdistricten waren marginaal significant (p = .055) (α < .05). Wat betreft negatieve emoties was het patroon iets anders. Deelnemers die in de kustdistricten woonden, ervoeren gemiddeld het sterkst negatieve emoties (M=2,66), gevolgd door deelnemers die in het binnenland (M=2,52) en in Paramaribo (M=2,36) woonden. Het verschil in ervaren negatieve emoties tussen deelnemers uit Paramaribo en deelnemers uit de kustdistricten waren significant (p = .025) (α < .05).

(29)

Leeftijd De variabele leeftijd is voor de analyses in 4 groepen gesplitst: 1. 15-19 jaar (25,1%), 2. 20-29 jaar (25,5%), 3. 30-45 jaar (26%) en 4. 46-88 jaar (23,4%). Na correctie voor afname was er een significant hoofdeffect van leeftijdsgroep op negatieve emoties direct na de manipulatie van emotie en framing, F(3,228) = 2.85, p

= .038. De ervaren negatieve emoties van deelnemers van 20 tot en met 29 jaar waren het minst sterk (M=2.46) en verschilden significant van deelnemers die ouder waren (30-45 jaar, M=2,96, p = .014 en 46-88 jaar, M=2,93, p = .024) (α < .05). De ervaren negatieve emoties van deelnemers van 15 tot en met 19 jaar (M=2.60) verschilden marginaal significant van deelnemers van 30 tot en met 45 jaar (M=2,96, p = .078) (α

< .05).

De deelnemers uit de laatste twee categorieën hebben hogere scores dan de deelnemers uit de eerste twee categorieën. Wanneer de deelnemers op basis van leeftijd in twee categorieën indeelt worden (15-33 jaar en 34-88 jaar, onder en boven de gemiddelde leeftijd) zijn er, na correctie voor afname, echter geen significante verschillen tussen deze groepen.

Proefpersoonleider – Sekse – Bevolkingsgroep Er werden, na correctie voor afname, geen significante verschillen in genoegdoening gevonden tussen deelnemers die een zwarte en deelnemers die een witte proefpersoonleider hadden, tussen mannen en vrouwen en tussen Marrons, Creolen en Moksi’s.

(30)

Discussie

In dit onderzoek stond de genoegdoening van slachtoffergroepen centraal. Er werden drie hoofdhypothesen onderzocht: 1. Emoties bij dadergroepen geven meer genoegdoening dan geen emoties; 2. Acties van dadergroepen geven meer genoegdoening dan geen acties; 3. Het gebruik van een betrokken frame door dadergroepen, wanneer ze spreken over hun historische wandaden, geeft meer genoegdoening dan een afstandelijk frame.

De eerste hypothese, emoties bij dadergroepen geven meer genoegdoening dan geen emoties, wordt ondersteund door de uitkomsten uit dit onderzoek. Wanneer slachtoffergroepen worden geconfronteerd met een schaamte-, schuld- of boosheiduiting van de dadergroep over de wandaden, dan voelen zij sterker positieve emoties, en wanneer zij worden geconfronteerd met een schaamte- of schulduiting minder sterk negatieve emoties, dan wanneer zij worden geconfronteerd met een onverschilligheiduiting.

Ook worden schaamte, schuld en boosheid meer gepaste emoties gevonden dan onverschilligheid. En boosheid wordt als een meer terechte emotie gezien dan schaamte en onverschilligheid. Wanneer huidige Nederlanders aangeven zich schuldig of boos te voelen worden ze door Afro-Surinamers als meer betrokken gezien bij het slavernijverleden dan wanneer zij aangeven zich onverschillig te voelen.

Ervaren emoties bij dadergroepen zorgen voor verschillen in ervaren positieve en negatieve emoties bij slachtoffergroepen. Wanneer dadergroepen zich schamen, dan ervaren slachtoffergroepen in sterkere mate positieve dan negatieve emoties. Wanneer dadergroepen zich onverschillig voelen ervaren slachtoffergroepen daarentegen in sterke mate negatieve dan positieve emoties. Wanneer dadergroepen laten weten schaamte, schuld, boosheid of onverschilligheid te voelen en geen actie of verschillende acties te willen uitvoeren dan worden positieve emoties ongeacht die acties sterker ervaren dan negatieve emoties. Wanneer dadergroepen zich schamen liggen de ervaren positieve en negatieve emoties echter wel verder uit elkaar dan wanneer zij zich onverschillig voelen.

(31)

De tweede hypothese, acties van dadergroepen geven meer genoegdoening dan geen acties, werd niet ondersteund. Toch hoeft deze hypothese niet zomaar verworpen te worden. Daarvoor is het belangrijk te bekijken hoe de vragenlijst werd afgenomen;

mondeling of schriftelijk. Wanneer hiervoor niet gecorrigeerd wordt, dan blijkt de hypothese wèl ondersteund te worden. Acties zorgen bij de slachtoffergroep dan in sterkere mate voor positieve en minder sterke mate voor negatieve emoties dan geen acties. Dit kan verklaard worden met de extremere antwoordtendensen die deelnemers hadden bij wie de vragenlijst mondeling werd afgenomen. Deze deelnemers ervoeren in sterkere mate zowel positieve als negatieve emoties dan deelnemers bij wie de vragenlijst schriftelijk werd afgenomen. De kleine groep bij wie de vragenlijst mondeling werd afgenomen zorgde door deze andere antwoordtendens ervoor dat de effecten binnen de gehele groep veranderen.

Hoogstwaarschijnlijk is dit effect in afnamemethode te wijten aan hoe goed de manipulaties van de acties zijn doorgekomen. Drie keer werd dezelfde vragenlijst gebruikt en werd bovenaan enkel een klein verschil genoemd: excuses, herstelbetalingen of excuses én herstelbetalingen. Het is niet uit te sluiten dat mensen, wanneer zij drie pagina’s achter elkaar dezelfde vragen zien, geneigd zijn de ‘uitleg’

bovenaan de pagina niet te lezen. Hierdoor kunnen de verschillende acties geen verschil maken. Wanneer de vragenlijst echter werd voorgelezen, werd het verschil tussen de drie vragenlijsten wèl duidelijk, omdat altijd duidelijk werd benoemd om welke actie het ging. Hierdoor konden acties wel een verschil maken.

Wat het effect van genoegdoening van acties in verhouding tot geen acties kan hebben verzwakt is het feit dat ‘geen actie’ impliciet werd aangeboden en de verschillende acties niet. Dat men zich de acties moest voorstellen, en dat zij niet zoals emoties een

‘gegeven’ waren, leek geen probleem te zijn, want er werd erg hoog gescoord op oprecht- en geloofwaardigheid van de acties. Al is het hier natuurlijk ook de vraag of bovenstaand probleem met de herhaalde metingen voor een vertekening zorgt.

Ook de derde hypothese, het gebruik van een betrokken frame door dadergroepen geeft meer genoegdoening dan een afstandelijk frame, werd niet ondersteund door de resultaten in dit onderzoek. Terwijl dadergroepen hun wandaden en

(32)

verantwoordelijkheden meer erkennen wanneer zij aangeven betrokken te zijn, en slachtoffergroepen daar voordeel van kunnen hebben.

De twee frames, toenmalige Nederlanders en hun voorouders, werden gekozen met behulp van het eerder beschreven pilotonderzoek (in de Methodesectie op pagina 13 en 14). In dit onderzoek bleken deze twee groepen significant van elkaar te verschillen. Uit eerder onderzoek bleek bovendien dat wanneer men erachter komt dat de eigen familie betrokken was bij het nationale koloniale verleden, en er wordt verwezen naar de negatieve aspecten hiervan, men sterker negatieve zelfbewuste emoties ervaart dan wanneer de eigen familie niet betrokken was of men op positieve aspecten werd gewezen (Zebel, Pennekamp, van Zomeren, Doosje, van Kleef, Vliek,

& van der Schalk, 2007). Van daaruit zou men kunnen verwachten dat slachtoffergroepen meer genoegdoening vinden uit hun voorouders, waaruit familiebetrokkenheid blijkt, dan vanuit toenmalige Nederlanders, waar dat niet uit blijkt. De dader lijdt immers meer en het nemen van verantwoordelijkheid voor de wandaden is meer aan de orde.

Wellicht maakt het slachtoffergroepen niet uit of dadergroepen hun wandaden en verantwoordelijkheden erkennen. Zo werd er in dit onderzoek ook geen voorkeur van schuld over boosheid gevonden, wat erop zou wijzen dat men die verantwoordelijkheid belangrijk vindt. Een dadergroep die zich schuldig voelt zal namelijk meer verantwoordelijkheid nemen (reparatiegedrag) dan een dadergroep die zich boos voelt (afstand name van verleden). En boosheid, wat meer afstand impliceert, werd juist als een meer ‘terechte emotie’ gezien dan schaamte, hetgeen lijden van de dadergroep impliceert.

Het kan echter ook een mankement in dit onderzoek zijn dat ervoor zorgt dat er tussen de twee frames geen verschil in genoegdoening wordt gevonden. De frames, betrokken versus afstandelijk, werden impliciet gemeten. Misschien was dat niet duidelijk genoeg. Er werd niet veel nadruk op de frames gelegd. Slechts in één zin, waarin emotie en framing werden gemanipuleerd, en in twee vragen worden de frames genoemd. Misschien was dat niet voldoende. Het lijkt er bovendien op dat deelnemers de vragenlijst vaak niet goed lazen. Dit viel al op te maken uit de bovenstaande verklaring van de resultaten aangaande de tweede hypothese. Ook bleek uit vragen en opmerkingen van deelnemers aan de proefpersoonleider of op het daarvoor bestemde blad, dat ze soms een en ander òf niet gelezen òf niet begrepen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een beschouwing van Katholieke zijde over Unesco kan niet aan het feit voorbijgaan dat in de uitvoerige preambule, die men zou kunnen beschouwen als de

De mogelijkheid om nu de verschillen tussen de huidige aanpak en de mogelijke versterking op basis van een nieuw winningsbesluit met elkaar te vergelijken wordt onmogelijk..

De inkoop is gericht op een eenduidige werkwijze in de wijkteams van de drie gemeenten (Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk), echter biedt het wel ruimte vanuit de inhoud voor

Om duidelijke kaders te krijgen hoe we als gemeente met groen omgaan en hoe we nieuwe ontwikkelingen vormgeven, dienen de huidige beleidsplannen geactualiseerd te worden.. Dit

meegenomen. Een dergelijk model kennen we in Nederland niet. Het is ook niet in overeenstemming met het CEP, en zal dus niet gerealiseerd worden. We bespreken wel scenario's waarin

Als naast de leverancier ook een aggregator wordt ingeschakeld zijn er dus twee partijen actief op één aansluiting en zij zijn elk verantwoordelijk voor de onbalans van hun deel

Wel kan door de Gemeente achteraf worden ingegrepen, als een dergelijk klein bouwplan op zichzelf, maar vooral ook in relatie tot de omgeving, ernstig in strijd is met redelijke

ambulancezorg). Ook al zal er praktisch overlap tussen betrokkenheid van de bestuurders gaan bestaan. Bestuurlijke drukte wordt gecreëerd doordat er een extra GR in het leven geroepen