• No results found

Wetsvoorstel Tijdelijke wet deelfonds sociaal domein

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Wetsvoorstel Tijdelijke wet deelfonds sociaal domein"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Algemene Rekenkamer

0•/

Lange Voorhout 8 Postbus 20015

Minister van Binnenlandse Zaken 2500 A Den Haag

en Koninkrijksrelaties T 070-3424344

Turfmarkt 147 0703424130

•1

DEN HAAG E voorhchting@rekenkamer.nl

:j

W www,rekenkamer.n3

DATUM 17 juni 2014

BETREFT wetsontwerp Tijdelijke wet deelfonds sociaal domein;

advies op basis van artikel 96 CW ten behoeve van wetgevingsdossier TK 33935

Geachte heer Plasterk,

Met belangstelling hebben wij kennisgenomen van het wetsvoorstel voor de Tijdelijke wet deelfonds sociaal domein’, dat u mede namens de minister van Financiën op 15 mei 2014 heeft aangeboden aan de Tweede Kamer.

Het wetsvoorstel heeft een wijziging in de begroting en verantwoording van

rijksmiddelen tot gevolg. Deze wijziging heeft ook consequenties voor de taakuitvoering van de Algemene Rekenkamer ten aanzien van de controle op het jaarverslag van het gemeentefonds. Graag hadden wij het wetsvoorstel dan ook vooraf voorgelegd gekregen in het kader van artikel 96 CW. U kunt deze brief van ons dan ook

beschouwen als een advies in de zin van artikel 96 CW, Wij baseren onze opmerkingen in deze brief voorts op eerdere publicaties met bijbehorende aanbevelingen zoals die in ons rapport Financiële verhoudingen tussen de bestuurslagen2 uit 2009. Wij gaan in deze brief daarom eerst in op het huidig (uitkerings)stelsel aan medeoverheden, toegespitst op gemeenten. Daarna gaan we in op de wijze waarop het wetsvoorstel zou moeten functioneren binnen dat uitkeringsstelsel.

Op basis van onze zwaarwegende kanttekeningen daarbij geven wij u en de Staten- Generaal in overweging om de bestedingsvoorwaarde c.q. bestedingsplicht van het

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 935, nrc. 1-4

Financiële verhoudingen tussen de bestuurde gen Geldstrornen en verantwoordelijkheden bij decentraal uitgevoerd beleid. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009—2010, 32 249, nrs. 1—2,

I’ 1814-2014

UW KENMERK -.

ONS KENMERK 14003967 R

BI LAG EN

(2)

cleelfonds sociaal domein los te laten en te overwegen hiervoor een integratie-uitkering 216

binnen het Gemeentefonds te hanteren.

Het wetsvoorstel beoogt de financiële kant3 van de komende decentralisaties in het sociale domein te organiseren. Wij wijzen er op dat het sociaal domein op gemeentelijk niveau meer omvat dan deze nieuwe taken. Gemeenten voeren nu al taken uit op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en arbeidsparticipatie. Maar ook andere taken, bijvoorbeeld op het terrein van cultuur, sport, schuidhuipverlening en sociaal cultureel werk kunnen tot het sociaal domein worden gerekend. Er gaan voor deze taken reeds middelen van het Rijk naar gemeenten. Om de nieuwe taken en bijbehorende geldstromen beter te kunnen plaatsen, maken wij daarom onderscheid tussen ‘oud’ geld voor de al bestaande taken, en ‘nieuw’ geld, dat voor de nieuwe taken beschikbaar komt via het sociaal deelfonds.

In het wetsvoorstel zien wij kort samengevat de volgende knelpunten:

• het deelfonds sociaal domein voegt een nieuwe uitkeringsvorm toe aan het stelsel van uitkeringen en vergroot de complexiteit ervan;

• de bestedingsvoorwaarde geeft slechts schijnzekerheid over de daadwerkelijke besteding van de gedecentraliseerde financiële middelen;

• de bestedingsvoorwaarde creëert extra en onnodige verantwoordings- en controlelasten voor gemeenten en Rijk;

• de bestedingsvoorwaarde verhoudt zich slecht tot het uitgangspunt van de decentralisaties, namelijk beleids- en bestedingsvrijheid voor gemeenten.

Deze knelpunten komen voort uit en kunnen niet los gezien worden van het huidig stelsel van uitkeringen. Wij constateerden de afgelopen jaren dat:

• het stelsel van uitkeringen van Rijk naar gemeenten het afgelopen decennium steeds complexer is geworden in plaats van eenvoudiger;

• de veelheid van uitkeringsvormen heeft geleid tot ‘verrommeling’ van het stelsel met onduidelijke bevoegdheids- en verantwoordingsverdeling tot gevolg;

• bestedingsvoorwaarden bij integratie- en decentralisatie-uitkeringen vaak niet afdwingbaar en (mede) daardoor niet zinvol zijn.

1 Huidig uitkeringsstelsel

1.1 Opzet

Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat en kent drie algemene

bestuur5lagen: Rijk, provincie en gemeente. De wetgever bepaalt wat publieke taken

Uitgezonderd het inkomensdeel van de arbeidsparticipatie; dit blijft een specifieke uitkering van C 5,9 miljard.

1814-2014

(3)

zijn en op welk van de drie bestuursniveaus een taak wordt uitgevoerd. De provincies 3,’16

en gemeenten voeren hun taken uit in autonomie of medebewind met het Rijk, Ze zijn vrij in de uitvoering van autonome taken en leggen daarvoor verantwoording af aan Provinciale Staten respectievelijk de Gemeenteraad. Bij medebewind voeren ze op basis van wettelijke regelingen door het Rijk opgedragen taken uit. In zo’n geval ontstaat een (verticale) verantwoording naar het Rijk.

De wetgever kan decentrale taken laten financieren via inning door het Rijk om de belastingmiddelen vervolgens bestedingsvrij door te geven aan gemeenten via het Gemeentefonds, of onder voorwaarden via een specifieke uitkering die wordt opgenomen in de begroting van de betreffende vakminister.

Daarnaast kunnen lokale publieke taken ook lokaal worden gefinancierd via inning van leges (bijvoorbeeld voor paspoorten of vergunningen), inning van specifieke heffingen (bijvoorbeeld voor riool of vuilnisophaal) of heffing van lokale belastingen die worden geheven ten behoeve van de algemene middelen (bijvoorbeeld parkeerbelasting, toeristenbelasting of onroerend zaakbelasting).

De huidige praktijk is dat gemeenten voor het merendeel van hun taken worden gefinancierd uit middelen die via een percentage van de rijksbelastingen in het Gemeentefonds komen.

De middelen van het Gemeentefonds worden via wettelijk vastgelegde maatstaven verdeeld over de gemeenten. In het Gemeentefonds zijn naast de algemene uitkeringen ook integratie- en decentralisatie-uitkeringen opgenomen. Hiermee wordt via het fonds gericht beleid gefinancierd zonder dat de beschikbare middelen gebonden zijn aan de verdeelsleutel van het Gemeentefonds en dus in principe ook zonder

bestedingsvoorwaarden.

Specifieke uitkeringen zijn ‘geoormerkte’ budgetten die gemeenten verplicht moeten besteden aan de voorgeschreven doelen en daaraan alleen. Er zijn drie categorieën:

klassieke specifieke uitkeringen, brede doeluitkeringen en verzameluitkeringen.

1.2 Werking

In ons rapport Financiële verhoudingen tussen de bestuurslagen Geidstromen en verantwoordelijkheden bij decentraal uitgevoerd beleid uit 2009 conciudeerden wij dat het onderscheid tussen specifieke en algemene uitkeringen was vervaagd. Dit was mede het gevolg van de introductie van een aantal nieuwe uitkeringsvarianten. Door het ontstaan van mengvormen was in de praktijk vaak niet meer op voorhand duidelijk wie waarvoor verantwoordelijk was en wie waarop aangesproken kon worden.

2

(4)

Vanaf 2000 werden de volciende uitkerinosvarianten cieïntroduceerd:

Uitkeringsvariant Typering Jaar Toelichting

Brede doeluitkering Specifiek 2000 Ontschotte budgetten, onder

ministeriële verantwoordelijkheid, maar wel meer beleidsvrijheid gemeenten Verzameluitkering Specifiek 2008 Samenvoeging kleinere regelingen,

onder ministeriële verantwoordelijkheid Decentralisatie- Algemeen 2008 Bestedingsvrijheid, specifiek

uitkering verdeelmechanisme, onbepaalde tijd

voor overgang naar Gemeentefonds Integratie-uitkering Algemeen 2008 Bestedingsvrijheid, specifiek

verdeelmechanisme, bepaalde tijd voor overgang naar Gemeentefonds

Wij stelden vast dat het Rijk de afgelopen decennia het aantal specifieke uitkeringen had gereduceerd om zo de decentrale overheden meer beleidsvrijheId te geven en de beheerslasten te verminderen. Waren er in 1980 nog 532 specifieke uitkeringen, in 2009 was dit terug gebracht tot 109 met een totaalbedrag van € 15,2 miljard. De afgelopen jaren is dit aantal verder teruggebracht tot het huidige aantal van354 met een totaalbedrag van € 13,5 miljard. Hiervan is € 11,3 miljard bestemd voor gemeenten.

In ons rapport gaven we aan dat weliswaar het aantal uitkeringen was afgenomen, maar dat het totale financieel belang van deze uitkeringen veel minder was afgenomen.

Het verminderen van het aantal was niet alleen het gevolg van het afschaffen van uitkeringen, maar kwam ook en vooral door het samenvoegen van verschillende uitkeringen in brede doeluitkeringen of verzameluitkeringen,

Voor de periode 2009-2014 geldt dezelfde constatering: afloop van kleinere regelingen, toevoeging van bestaande specifieke uitkeringen aan een verzameluitkering of brede doeluitkering en een beperkte daling van het totale financiële belang. Daarnaast vond omzetting van specifieke uitkeringen naar integratie- of decentralisatie-uitkeringen plaats. Deze namen in aantal dan ook toe.

Deze uitkeringsvormen worden beschouwd als tussenvormen ten behoeve van de transiUe van specifieke uitkeringen naar de vrij besteedbare algemene uitkering. De omslag naar vrije besteedbaarheid wordt wel gemaakt, de verdeling van de middelen is

Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33750 B, nr. 13, Brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelates. Qnderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen (OSU); aantallen hebben betrekking op de uitkeringen aan provincies, gemeenten en gemeenschappelijke regelingen

18114-2014

(5)

0•

nog afwijkend van die van het Gemeentefonds. Voor de integratie-uitkering is dat bedoeld als een tijdelijke situatie, voor de decentralisatie-uitkeringen heeft dit een meer permanent karakter. De introductie van deze uitkeringsvormen is dus ook te

beschouwen als een middel om bij te dragen aan een grotere beleids-en bestedingsvrijheid voor decentrale overheden.

In de praktijk blijkt het onderscheid niet zo makkelijk te maken te zijn en is een hybride landschap van mengvormen ontstaan: van integratie-uitkeringen met stringente wettelijke bepalingen inzake de besteding tot specifieke uitkeringen met ruime beleidsvrijheid. In ons rapport noemden we dit de ‘verrommeling’ van het stelsel.

Hieronder geven wij enkele voorbeelden van dit hybride landschap.

- Brede doeluitke ring Verkeer en vervoer

In ons verantwoordingsonderzoek 2013 hebben wij onderzoek gedaan naar de Brede Doeluitkering (BDU) Verkeer en Vervoer (2005) van de minister van I&M

(€ 2 miljard) en kwamen tot de volgende conclusie.

BDU Verkeer en Vervoer

De minister heeft geen goed zicht op de reTatle tussen haar uitgaven voor de BDU en de daarmee geleverde prestaties. De 12 provincies en 7 stadsregio’s die de middelen ontvangen, zijn verplicht elk jaar een beutedingsplan op te stellen, waarin

ze moeten beschrijven hoe ze de BDUmiddelen willen gaan gebruiken. Ze hoeven zich alleen te nerantwoerden over de

rechtmatigheid van dle uitgaven ze moeten aantonen dat de middelen zijn uitgegeven aan verkeer en vervoersbeleld of daarvoor zijn gereserveerd. Over de resultaten van de uitgaven hoeven ze zich niet te verantwoorden. Vanwege de

gebrekkige uniformiteit van de verantwoordingen Is niet aan te geven waar de BDU middelen precies aan worden besteed

Wij hebben de bestedingspiannen van de 19 regio’s van de afgelopen vijf jaar geanalyseerd, Hieruit blijkt dat circa 7Ork van de BDIJ wordt uitgetrokken voor de financiering van het regionaal openbaar vervoer. Circa 2O°/o van

het geld is voor lokale en regionale Infrastructurele projecten. De resterende lQ’r wordt besteed aan (onder andere) verkeersveiligheid, verkeerseducatie, mobiliteitsbeleid en ruimtelijke projecten,

- Specifieke uitkering Wet Werk en Bijstand, inkomensdeel

Dit is een voorbeeld van een specifieke uitkering, waarbij een eventueel overschot vrij besteedbaar is.

Wet werk en bijstand (WWB) Inkomensdeel

Gemeenten ontvangen via de specifieke uitkering Inkomensdeel Wet werk en bijstand (WWtI) een budget om mensen

zonder werk een uitkering te kunnen geven Het betreft een lumpeum budget. Als een gemeente een overschot heeft op

het budoet. mes het vrii besteed worden. Bil een tekort moet een oemeente dit zelf opvangen.

2

: 1814-2014

(6)

- Decentralisatie-uitkering met stringente voorschriften 6/16

Bij deze vorm van uitkeringen bestaat er geen verplichting om het geld ook te besteden aan het voorgeschreven doel of beleidsterrein. In ons onderzoek zagen we echter dat bij de verstrekking van decentralisatie-uitkeringen door een minister allerlei

voorschriften werden geformuleerd over hoe decentrale overheden de middelen dienden in te zetten. Wij merkten op dat de Tweede Kamer vaak de ministeriële

verantwoordelijkheid overschatte bij deze uitkeringen, Een voorbeeld Is de regeling Bewonersparticipatie Wijken (2008).

Decentralisatie-uitkering Bewonerspartlcipatie Wijken.

De minister voor Wonen, Wijken en Integratie (WW!)wilde bevorderen dat bewoners van aandachtowijken zelf initiatieven

nouden ostwikkelen om hun wijken te versterken Tussen de Tweede Kamer en de minister voor WW! werd afgenproken dat de middelen via een vouchersysteem bij de bewoners van deveertigkrachtwijkn terecht dienden te komen.13e minister heeft geregeld dat gemeenten alleen mogen afwijken van het vouchersysteem nadat ze goedkeuring hebben van

de bewonersorganisatie en de minister. In een brief aan de gemeenten schrijft de minister in juni 2008: Daarom heb ik de Tweede Kamer toegezegd dat cle 10 miljoen(...)via een vouchersysteom aan de wijkbewoners toekomen”, In deze brief

meldt de minister ook datindien deze goedkeuring niet wordt gevraagdhet verstrekte bedrag later in mindering zal

worden gebracht. Deze toezegging aan de Tweede Kamer kon de minister niet waarmaken. Gemeenten hebben beleids- en bestedingsvrljheid en mogen deze middelen aan Iets anders besteden dan bewanersparticipatie. Ook mogen de gemeenten

daarom zonder goedkeuring Ven de minister afwijken van het vouchersysteem. Het In mindering brengen van budgetten

past niet bij het karakter van het Gemeentefonds

In ons rapport bevalen we indertijd de betrokken ministers aan de gewenste verantwoordelijkheidsverdeling bepalend te laten zijn voor de keuze voor een

uitkeringsvorm. De minister van BZK, eerstverantwoordelijke binnen het kabinet voor de financiële- en bestuurlijke verhoudingen, moet hierop toezien. Concreet betekent dit dus dat, als een minister stringente voorwaarden stelt aan de uitvoering van beleid gekozen zou moeten worden voor een specifieke uitkering en bij beleidsvrijheid voor gemeenten een uitkering uit het Gemeentefonds de geëigende vorm is. De toenmalige staatssecretaris van BZK nam onze aanbeveling ter harte.

De staatssecretaris zegde toe als eerst verantwoordelijke veer interbestuurlijke verhoudingen nog nadrukkelijker toe te zien op het duldeiijk vastieggen van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende beotuurolagen.Zij gaf daarbij aan dat de gekozen bekostigingswijze diende te passen bij de verantwoordelijkheidsverdeling (Rapport Financiele verhoudingen tussen de bestuurslagen).

1814-2011v

(7)

1.3 Middelen 7/16

Voor 2014 is het Gemeentefonds op C 18,3 miljard begroot. Dit Is inclusief decentralisatie-uitkeringen en integratie-uitkeringen met een totaalbedrag van

€ 2,7 miljard. Voor specifieke uitkeringen aan gemeenten is in 2014 in de diverse departementale begrotingen in totaal € 11,3 miljard opgenomen.

Gemeenten hebben zoals gezegd ook andere inkomsten, onder andere de

gemeentelijke belastingen (bijvoorbeeld onroerendzaakbelasting, toeristenbelasting, parkeerbelastingen en leges) en eventueel ook inkomsten uit vermogen (bijvoorbeeld ontvangen dividend nutsbedrijven en rente). Dergelijke inkomsten van gemeenten zijn over het algemeen niet direct aan een bepaalde taak gekoppeld.

Wanneer gemeenten uitkeringen van het Rijk krijgen voor bepaalde doelen dan wordt het geld in de praktijk in grote lijnen aan deze doelen uitgegeven, maar het staat de gemeenten vrij er ook meer (of minder) geld voor uit te trekken of enigszins te schuiven met de middelen, mits de van toepassing zijnde wet- en regelgeving dat toelaat. De uitgaven voor de uitvoering van taken door gemeenten zijn derhalve niet rechtstreeks te relateren aan de hiervoor van het Rijk ontvangen middelen. Alleen als het gaat om specifieke uitkeringen (geoormerkte middelen) van het Rijk en

gemeentelijke bestemmingsheffingen is er een direct verband tussen taak en geld.

Het College van B&W legt voor het gevoerde begrotingsbeleid en de daarin gemaakte keuzes verantwoording af aan de gemeenteraad. Het ‘volgen’ van de euro die op rijks of op gemeentelijk niveau wordt geïnd en op gemeentelijk niveau wordt uitgeven, is dus op uitzonderingen na (specifieke uitkeringen, leges, rioolrechten) in principe niet mogelijk.

In de volgende diagrammen wordt op macronlveau een indruk gegeven van de verhouding tussen de verschillende inkomsten van gemeenten, Het diagram over 2014 bevat de laatst bekende actuele cijfers.” Het diagram over 2015 bevat geëxtrapoleerde cijfers

6

. De diagrammen zijn bedoeld om een indruk te geven van de toename van inkomsten van gemeenten en bieden geen zekerheid over de toename en de verdeling van inkomsten. Met de komende decentralisaties neemt het relatieve aandeel

Rijksbijdrage naar onze schatting toe van 52% naar bijna 60%. Wij verwachten op basis daarvan dat het gemeentelijk macrobudget volgend jaar stijgt van

€ 51 miljard naar € 61 miljard,

6Omvang Gemeentefonds 2015 uit begroting Gemeentefonds 2014 en omvang Deeifonds sociaal domein uit Meicirculalre 2014. Overige cijters zijn extrapolatie van de cijfers van 2014.

1814»2O1L

(8)

0•/

t

INKOMSTEN GEMEENTEN(MACRO)2014

INKOMSTEN GEMEENTEN (MACRO) 2015

OItjGOÂr.r OZO0000GLO 2 0621Qt 010Lfl?MFOZZO LZ?U03C2d

0I0?3

8/16

a

1814—2014

5ffOJ 0ff ZO((E0’.UN 220? - -

1 113ff fl03 203?

1

0JIRGI lN1CMs?1??Z2)

2.0

000320? B[?AS?I%0001001?1M220-

(Ir.?

I87?

- S10?3210?L0303000i 0 I??CI

Sl000fl?0?.03 (ff0) 1LOO) 00300

030320

022 (fl2(

Is 22? 200202

0’?U?OLO L03IIO040E?ij 29%)

30? 030192 303230129) 234? 000003

03092? l0IM????000 1?2H???IGGLO II?’)

€20230000

M129IL?0??0%)??%(

2? 02020003

22000’00? fl120032.

13200000

‘930420011,0300cm 0? 00200200 00032?0229400-20’?OO?NGLN

2 59? 09? (00

Of? 2(0909000042 000019 003030000

09090

00(001 0320100000

Bovenstaande inkomstenbronnen zeggen in veel gevallen niets over de bestedingsdoelen. Die kunnen binnen het gemeentelijk domein variören van

bijvoorbeeld sport en cultuur, wegeninfrastructuur en beheer van de openbare ruimte, tot sociaal-cultureel werk, peuterspeelzalen, schuldhulpverlening en armoedebeleid.

(9)

2 Huidige en nieuwe taken en middelen in het sociale domein naar gemeenten

2.1 Huidige taken en uitkeringen

Gemeenten verrichten nu al taken op het terrein van arbeidsparticipatie,

maatschappelijke ondersteuning en jeugdzorg. Hiervoor ontvangen zij middelen van het Rijk. Maar zoals gezegd mogen gemeenten ook zelf keuzes maken en uit de algemene middelen ‘eigen geld’ toevoegen aan die beleidsterreinen. Dat is beleidsvrijheid die uit de autonomie van gemeenten voortkomt. Een specifiek voorbeeld: gemeenten kunnen ervoor kiezen lokale lasten ‘kwijt te schelden’ voor bepaalde doelgroepen en dit financieren uit of de algemene middelen of de heffingen zelf. In het laatst geval wordt geld uit het ‘harde domein’ (riool en vuilnisophaal) gebruikt voor ondersteuning in het sociaal domein. De verantwoording voor die keuze vindt plaats aan de Gemeenteraad.

In de volgende tabel worden de uitkeringen van het Rijk voor de taken op het terrein van arbeidsparticipatie, maatschappelijke ondersteuning en weergegeven.

1814-2014

(10)

QÖ/

-“‘“van Rijk naar —““(20141

Taken sociaal Wettelijke Middelen Uitkerings- Bestedingsregime

domein basis (x C) vorm

Arbeidsparticipatle WWB inkomensdeel 5,9 miljard Specifieke Lumpsum budget, overschot vrij

uitkering besteedbaar

WWB 0,6 miljard Specifieke Bestedingsplicht. Niet-besteed

participatiebudget uitkering geld onder25%van het

jaarlijks toegekende budget

mag worden gereserveerd vosr

participatievoorzieningsn jaar

erop.

WSW 2,3 miljard Specifieke Bestedingsplicht

uitkering

Maatschappelijke WMO(2007) 1,7 miljard Integratie- Vrij

ondersteuning uitkering

3eugdzorg preatatieveld op preventie gerichte

ondersteunIng van

jeugdigen met

problemen met opgroeien en van

ouders met problemen met

opvoeden’ is

onderdeel_WMO_2007

Regeling Centra voor 0,4 miljard Decentralisatie Vrij

jeugd en gezin uitkering

Totaal 109 miljard

10/16

2.2 Nieuwe situatie 2015

Met de voorgenomen overdracht van taken, bevoegdheden en budgetten op het gebied

van jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning en arbeidsparticipatie in 2015 is een bedrag gemoeid van circa C 7,5 mIljard.7 Dit betreft de jeugdzorg (circa€ 3,9 miljard) en de maatschappelijke ondersteuning (circa€ 3,6 miljard) die in 2015 overgaan naar de gemeenten. Ditbedrag van € 7,5 miljard komt in het sociaal deelfonds. Ditis het

‘nieuwe’ geld.

Meicirculatre 2014, Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 750 B, rirs, 16, bijlage

-.z-.

1811#’-2 014

(11)

‘.1

Daarnaast worden ‘bestaande’ middelen afkomstig van de huidige specifieke uitkeringen 11,’16

voor de WWB (werkcleel) en de WSW ook naar het sociaal deelfonds overgeheveld (‘oud’ geld, € 2,9 miljard). Het sociaal deelfonds komt volgens de laatste inzichten daardoor op een totaalbedrag van € 10,4 miljard. Dit bedrag kan nog worden aangepast In de komende tijd.

De integratie-uitkering die gemeenten nu al ontvangen voor de uItvoering van de WMO 2007 blijft bestaan en wordt niet toegevoegd aan het deelfonds. Wel wordt het

beschikbare bedrag verlaagd van € 1,7 miljard naar € 1,3 miljard. Het is de bedoeling dat de WMO 2007 opgaat in de WMO 2015. Deze nieuwe wet kent straks dus twee uitkeringsvormen: de integratie-uItkering en het sociaal deelfonds.

De specifieke uitkering voor het WWB-inkomensdeel van circa €5,9 miljard blijft bestaan en daaraan wordt € 0,06 miljard toegevoegd voor de nieuwe Wajong-Instroom.

Voor deze bestaande arbeidsparticipatiegelden (‘oud geld) komen in juni 2014 nieuwe verdeelmodellen.

Taken Wettelijke Middelen Uitkeringsvorm Bestedingsregime

basis (x €)

Arbeldspartklpatlc Participatlewet, 59 miljard Specifieke uitkering Overschot vrij

Inkomensdeel besteedbaar

Participatlewet,

participatiebudget

29 miljard Sociaal deelfonds Bestedingsvoor-waarde

MaatschappelIjke WMO 2015 3,6 miljard Sociaal deeltonds Bestedingsvoarwaarde ondersLeuning en

Jeugdhulp WMO 2007 1,3 miljard Integratie-uitkering Vrij

Jeugdhulp Jeugdwet 3,9 miljard Sociaal deelfonds Bestedingsvoorwaarde

Regeling Centra 0,4 miljard Decentraiioatie- Vrij

voor jeugd en uitkering

gezin

Totaal 18 miljard

prestatieveld preventie

Uit de tabel blijkt dat In totaal € 18 miljard aan middelen voor gemeenten beschikbaar is voor de taken in het sociaal domein zoals bedoeld bij de drie decentralisaties. Over

€ 5,9 miljard moeten de gemeenten de besteding verticaal verantwoorden aan het Rijk (specifieke uitkering arbeidsparticipatie), voor € 10,4 miljard geldt de

$. 1811e-2014

1.

(12)

0•1

bestedingsvoorwaarde van het sociaal deelfonds en moet er een tijdelijke ‘speciale’ 1216

verticale verantwoording aan het Rijk komen. In beide gevallen moet uiteraard ook verantwoording worden afgelegd aan de gemeenteraad. Dit geldt ook voor de

€ 1,3 miljard (WMO 2007), waarover geen verantwoording hoeft te worden afgelegd aan het Rijk.

3 Bestedingsvoorwaarde deelfonds sociaal domein

3.1 Verantwoording

De middelen die beschikbaar zijn voor de te decentraliseren taken in het sociaal domein en worden overgeheveld naar het sociaal deelfonds, mogen de eerste drie jaar alleen besteed worden aan de doelen van het sociaal deelfonds. Dat is de gedachte achter het wetsvoorstel. Met deze voorwaarde is beoogd uitvoering te geven aan een motie van de Tweede Kamer.8

In het wetsvoorstel is de bestedingsvoorwaarde nader uitgewerkt. De Raad van State betitelde deze in haar advies9 bij dit wetsvoorstel als een ‘bestedingsplicht’.

Na drie jaar vanaf het invoeringsjaar 2015 gaan de middelen in het deelfonds (zonder voorwaarden) deel uitmaken van het Gemeentefonds. Het creëren van een tijdelijk deelfonds met een bestedingsvoorwaarde- en het niet kiezen voor de gebruikelijke tussenvorm van een integratie- of decentralisatie-uitkering wijst erop dat u de eerste tijd zicht wilt houden op de besteding van de middelen door gemeenten.

Door de combinatie van een element van de specifieke uitkering (de geoormerkte besteding) met een algemene uitkering van het Gemeentefonds ontstaat een nieuwe uitkeringsvariant in het al (te) complexe stelsel. Wij zien geen meerwaarde in deze nu voorliggende variant, integendeel. Het gevolg van het wetsvoorstel is dat het Rijk zal moeten kunnen vaststellen of aan de bestedingsvoorwaarde voldaan is. Er wordt immers een ‘bestedingsplicht’ bij wet vastgelegd. Dat betekent dat gemeenten (de

‘wethouders’) zich over de juiste besteding van ontvangen middelen aan de

(vastgestelde) doelen van het deelfonds sociaal domein moeten verantwoorden aan het Rijk. De Raad van State wijst ook op deze verantwoordingsplicht en geeft dit in haar advies als volgt aan: ‘De bestedingsplicht brengt mee dat de verantwoordelijke

ministeriG tegenover de Staten-Generaal verantwoording moet kunnen afleggen over de juiste besteding van de voor het deelfonds beschikbaar gestelde middelen, namelijk dat deze middelen binnen het sociale domeïn zijn besteed.’

Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 30 597, nr. 300 Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 935, nr. 4

In concreto de minister van BZK als begrotingsbeheerder van het Gemeentefonds

. b 181-201

(13)

13/16 Wij zien niet in welke relevante verantwoordingsinformatie(te onderscheiden van

beleidsinformatie) over de besteding van de middelen dit arrangement gaat opleveren.

Gemeenten geven meer uit aan taken in het sociale domein dan de middelen van het sociaal deelfonds alleen. Deze uitgaven kunnen ook opgevoerd worden als zijnde besteed aan de doelen van het sociaal deelfonds, Een voorbeeld hiervan is de

integratie-uitkering WHO 2007 van € 1,3 miljard. Ook mogen de gemeenten een (niet nader genoemd) deel van het sociaal deelfonds reserveren voor de jaren daarna.

Daarbij komt dat gemeenten de mogelijkheid hebben om binnen hun

begrotingsmiddelen keuzes te maken en te schuiven met middelen. De ‘te besteden’

euro voor het sociaal deelfonds kan niet gevolgd worden en is in het geheel van de gemeentelijke uitgaven voor het sociale domein niet meer herkenbaar als ‘euro van het sociaal deelfonds’. In de praktijk is dus, anders dan (tijdelijk) beoogd, geen sprake van geoormerkt geld.

Afzonderlijke verantwoording over de naar de gemeente overgehevelde middelen (het sociaal deelfonds) geeft niet het beoogde inzicht in de naleving van de

bestedingsvoorwaarde, Met deze verantwoordingsplicht wordt naar onze mening een schijnzekerheid gecreëerd en worden gemeenten en Rijk met onnodige en weinig zinvolle verantwoordings- en controlelasten opgezadeld.

Ter illustratie hebben wij in beeld gebracht hoe de begroting van een fictieve gemeente met 80.000 inwoners er in 2014 uitziet en in 2015 naar schatting uit zou zien.

2014 2015 Opbouw sociaal deelfonds

Totaal begroting € 250 miljoen € 295 miljoen Waarvan sociaal domein € 89,6 miljoen € 118,9 miljoen Waarvan niet specitieke uitkering € 42 miljoen € 85,5 miljoen

Waarvansociaal deelfonds 45 miljoen

Waarvan nieuw geld 32,4 miljoen

Waarvan oud geld 22,6 milioen

In 2014 wordt uit die begroting van C 250 miljoen al85,5 miljoen (‘oud’ geld) besteed aan taken voor het sociaal domein11. Daar komt in 2015 aan ‘nieuw’ geld32,4 miljoen bij, de totale begroting stijgt ook door andere ontwikkelingen naarC 295 miljoen. Voor 2015 is daarvan € 122 miljoen beschikbaar voor het sociaal domein. Daarvan zou

Berekening verdeling uitgaven gebaseerd op cijfers CBS 2014; geëstrapoleerd voor 2015.

Berekening verdeling inkomsten gebaseerd op begroting gemeentefonds 2014, Atlas van de lokale lasten 2014 (COELO) en meicirculaire 2014; indien nodig geestrapoleerd voor 2015

1814-2014

(14)

•.1

€ 45 miljoen (€ 32,4 miljoen ‘nieuw’ geld plus € 12,6 miljoen ‘oud’ geld voor 14/16

arbeidsparticipatie) afzonderlijk verantwoord moeten worden.

Gezien de relatieve omvang van de uitgaven in het sociaal domein zou het voor alle gemeenten mogelijk moeten zijn om de gevraagde besteding van het ‘nieuwe’ geld te

verantwoorden.

[

Aan de voorgestelde bestedingsvoorwaarde kan in de praktijk dus altijd worden voldaan

zelfs als de gemeente zou bezuinigen en minder dan € 118,9 miljoen uit zou geven,

[

Een aparte verantwoordingslijn over de inkomsten uit het sociaal deelfonds levert geen relevante informatie op en heeft dus geen toegevoegde waarde. Dit nog geheel los van het feit, dat elke gemeente een eigen keuze kan presenteren als te verantwoorden

‘deelfonds’-bestedingen binnen het geheel van uitgaven sociaal domein.

3.2 Controle

Zoals gezegd introduceert het wetsvoorstel een bestedingsvoorwaarde c.q. een bestedingsplicht. Wat betreft de controle die zekerheid moet bieden over de naleving daarvan, wijzen wij op belangrijke technische onvolkomenheden.

Wij zijn van oordeel dat de in de memorie van toelichting aangekondigde aanpassingen van informatievoorzieningen op rijksniveau de kwestie niet vooruit helpen, eerder nog weer extra compliceren. Het monitoringsinstrumentarium Informatievoorziening voor derden kortweg 1v3 is in geen enkel opzicht ontworpen om

verantwoordingsinformatie te genereren. De aangekondigde aanpassing van 1v3 aan het sociaal domein houdt bovendien geen rekening met de hiervoor uiteengezette volle breedte van het sociaal domein versus het geld via het sociaal deelfonds. De

aangekondigde eenmalige accountantscontrole (op de aansluiting tussen gemeentelijke administratie en 1v3) en analyse achteraf van de eventuele niet-goedkeurende

accountantsverklaring bij gemeentelijke jaarrekeningen kunnen dit niet verhelpen.

Een en ander zal een rechtmatigheidsverklaring op rijksniveau door ons ernstig in de weg staan.

In dit verband wijzen wij ten overvloede op onze recente publicaties en opmerkingen over het functioneren van de SISa-systematiek. Wij herinneren eraan dat wij over 2011 de praktijk van de Sisa-systematiek als ernstige onvolkomenheid hebben aangemerkt.12

Wij moeten een oordeel vellen over de rechtmatige besteding van de middelen in het sociaal deelfonds in de begrotingsjaren 2015, 2016 en 2017. Ons oordeel moet net als in de Sisa-systematiek gebaseerd zijn op gecontroleerde verantwoordingsinformatie. Op

Tweede Kamer, vergaderjeer 2011-2012, 33 240, nr.2

- 1814- 2014

(15)

grond van het huidige voorstel met 1v3 als basis voor de controle is het voor ons niet 15/16

mogelijk om tot een goedkeurend oordeel te komen. Dit kan een ernstige consequentie hebben, namelijk onzekerheid over de besteding. Gegeven het materieel belang van het deelfonds sociaal domein kan een onzekerheid hierover doorwerken in het oordeel over de rechtmatigheid van het Gemeentefonds en mogelijk zelfs in het oordeel over de Rijksrekeningen 2015, 2016 en 2017.

Tot slot wijzen wij erop, dat controle en verantwoording altijd uitvoeringslasten met zich meebrengen. Die kosten kunnen ook met een efficiënte administratie oplopen tot boven 5% van het te verantwoorden budget. In het licht van onze hiervoor gemaakte

opmerkingen vragen wij ons af of dergelijke uitvoeringslasten als doelmatig en doeltreffend kunnen worden gekenschetst.

4 Tot slot

Op grond van het voorgaande geven wij u in overweging om de bestedingsvoorwaarde c.q. bestedingsplicht van het deelfonds los te laten. Kort gezegd is het weinig zinvol om schijnzekerheid na te streven en tegelijk onnodige verantwoordings- en controlelasten in het leven te roepen. Ook geredeneerd vanuit het stelsel van financiële verhoudingen en het streven naar vereenvoudiging ervan, is het geen goed idee om weer een nieuwe uitkeringsvorm te introduceren. Een principieel argument daarbij is dat deze

bestedingsvoorwaarde niet past, ook niet tijdelijk, bij het uitgangspunt van de komende decentralisaties, namelijk beleidsvrijheid en bestedingsvrijheid op gemeentelijk niveau.

Een integratie-uitkering is wél in lijn met de financiële systematiek.

Wij hopen van harte dat de energie, die anders noodgedwongen in administratieve-, verantwoordings- en controlelasten zou worden gestoken, gericht kan gaan worden op een moderne vorm van informatievoorziening, waarbij belangen op gemeentelijk niveau en rijksniveau op elkaar aansluiten om beide zicht te kunnen houden op de mate waarin de dienstverlening aan de samenleving zo adequaat mogelijk wordt verzorgd een pleidooi dat wij al eerder hebben gehouden.

Zo’n informatiesysteem moet helpen om antwoord te geven op vragen aangaande de prestaties en effecten zoals die optreden na de decentralisaties, Zo’n informatiesysteem moet het voor gemeenten mogelijk maken zich met elkaar te vergelijken.

181-2O14

(16)

0

Zo’n informatiesysteem moet bijdragen aan lokale en landelijke evaluatie van een 1616

doelmatige en doeltreffende inzet van beschikbare middelen voor taken op het gebied van jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning en arbeidsparticipatie vanaF 1 januari 2015.

Algemene Reken kamer

drs. Saskia J. Stuiveling president

///

dr. Ellen MA. van Schoten RA, secretaris

Een afschrift van deze brief, te voegen in het wetgevingsdossierTK 33935, is gezonden aan:

- de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

- de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

- de minister van Financiën

- de staatssecretaris van Financiën

- de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

- de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

- de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

1814—2014

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze aanbeveling ziet op het in gesprek gaan met cliënten en burgers om een goed beeld te krijgen van hun ervaringen, vragen en zorgen rond privacy en wat de gemeente kan doen om

• Subsidie wordt ook bovengemiddeld vaak toegepast voor Jeugdhulp-. voorzieningen Verblijf Pleegzorg (4%) en het Gedwongen

“We zetten in op een samenleving waarin het welzijn van onze inwoners centraal staat en waarin inwoners zich bij elkaar betrokken voelen?. Daar waar nodig faciliteert de gemeente

• Raadsleden geven aan welke aandachtspunten zij hebben voor de verdere ontwikkeling van de sociaal teams op basis van de financiële cijfers, tussenevaluatie en

De insteek die de gemeente Asten samen met haar inwoners en ketenpartners (lokale partners in het sociaal netwerk Asten, Peelgemeenten (Deurne, Asten, Someren, Laarbeek,

We werken samen met onze collega’s Wmo, Wsw en re-in- tegratiebedrijven voor mensen die (tijdelijk) niet naar werk kunnen, activering, dagbesteding of meer begeleiding nodig

In de begroting staan de plannen van de gemeente voor 2022, wat die plannen kosten en welke inkomsten we kunnen verwachten.. Om ruimte te bieden aan een nieuwe gemeente- raad,

Sociaal Domein: we maken, naast de wettelijke verplichtingen, ook niet- wettelijke keuzes als dat mogelijk is: vooral voor jongere generaties.. Bestuur & Organisatie: we