een drievoudige aswoensdag
(vervolg)
sinds vorig jaar deed zij dat ha ja: wie zou hier anders het kwaad uit mij wegnemen?
al was het kwaad dan ook door een ongewijde uit mij weggenomen:
ik voelde mij toch even lentelijk vergeven als al die anderen
op deze zalige aswoensdag dan met een beetje as
naar turnhout naar mijn zieke broer
hij sliep nog toen wij aankwamen mijn schoonzus haar dochter
& mijn twee achternichtjes hadden allevier
een assekruisje op hun voorhoofd ik zei dat ik het anders zou doen
& dat verbaasde hen wel wat maar ze vonden het goed daar was hij dan
mijn goeie broer
nog wat naar adem snakkend want het waren vooral zijn longen die ziek waren
maar blij mekaar terug te zien we zijn al levenslang
goed overeen gekomen
heel ingetogen ontving hij de as
toen fluisterde mieke mij toe:
zegen hem nog eens
dat had ik vroeger al wel gedaan maar waarom op deze aswoensdag niet opnieuw?
hij weende toen ik
over heel zijn zieke lichaam weer onze zegen over hem uitsprak glimlachend keek hij mij
door zijn tranen heen aan toen ik op het einde zei:
ik zegen je voeten frans opdat je er nog lang mee zou mogen gaan
naar de plaatsen
waar ge graag naartoe gaat al was het alleen nog maar
’s avonds naar je bedje broederlijk omhelsden we toen nog elkaar
dit was door zijn drievoudigheid een zegenrijke
aswoensdag geweest misschien wel de zegenrijkste van heel mijn
toch al zo rijkelijk gezegend leven
LUCVERSTEYLEN
WOORD EN ONT VREEMD EN
Nadat de Israëlieten in de woestijn al hun goudenvoorwerpen en sieraden aan Aäron hadden afgegeven waarmee hij een stierkalf had gegoten, bouwde hij een altaar en plaatste het beeld erop.
In de naburige gebieden, zoals het oosten van Egypte en in Kanaän, waren er plaatsen waar de stier als godheid van voortplanting en van kracht werd vereerd. Mogelijk kwam de roep om een stiergodheid uit een van die hoeken. De Israëlieten brachten voor Aärons stierkalf brand- en vredeoffers, aten en dronken, vierden uitbundig feest.
Op dat ogenblik daalde Mozes de berg af; hij hoorde het volk feest vieren rond het gouden stierkalf.
‘Dichter bij het kamp gekomen, zag hij het stierenbeeld en het gedans.
Woedend smeet hij de platen aan de voet van de berg aan stukken.
Hij greep het stierenbeeld, gooide het in het vuur en verpulverde het. De as strooide hij op het water, en dat liet hij de Israëlieten drinken.’
(Ex. 32,19-20)
In Handelingen krijgt Stefanus het aan de stok met leden van het Sanhedrin. Hij dient hen van antwoord door in vogelvlucht de geschiedenis van het joodse volk te schetsen. Daarin komt het stierkalf eveneens voor: ‘Onze voorouders (...) verlangden terug naar Egypte. Daarom zeiden ze tegen Aäron: “Maak goden voor ons die voor ons uit kunnen gaan, want wat er gebeurd is met die Mozes, die ons uit Egypte heeft geleid, weten we niet.” Toen maakten ze een beeld in de vorm van een stierkalf, brachten er offers aan en verheugden zich over hun eigen maaksel.’
(Hand. 8,40-41)
Ook elders werden door Israëlieten gouden stieren geplaatst. Dat gebeurde o.m. door koning Jerobeam.
De reden daarvoor was echter van politieke aard.
Het grote Hebreeuwse rijk van David en Salomo was in 931 v.C. uiteengevallen in twee kleine en vijandige staten: Juda in het zuiden waar koning Rechabeam in Jeruzalem regeerde, en Israël in het noorden waar Jerobeam koning werd in Sichem.
Hij cultiveerde de aparte eigenheid van zijn land.
Daartoe vond hij het belangrijk dat zijn onderdanen wegbleven uit de tempel van Salomo in Jeruzalem.
Hij redeneerde als volgt: ‘Wanneer het volk naar Jeruzalem blijft gaan om daar offers op te dragen in de tempel van de HEER, zullen ze zich weer hechten aan hun heer, koning Rechabeam van Juda. Dan zullen ze mij vermoorden en zich weer bij Rechabeam aansluiten.’ (1 Kon. 12,27) Net zoals Aäron had gedaan in de woestijn, plaatste hij op twee plaatsen gouden stieren, gouden goden: in Betel bij de zuidelijke grens van Israël, slechts 15 km ten noorden Jeruzalem, en in Dan, in het verre noorden.
Waarschijnlijk hebben die gouden stieren gedeeltelijk ertoe bijgedragen dat de splitsing van het oude rijk in stand werd gehouden totdat in 722 de tien stammen van Israël naar Assyrië werden weggevoerd.
(Wordt vervolgd)
BARTMESOTTEN
UIT DEN GROOTEN
VOLKSKALENDER
VAN PAUL VAN ZUMMEREN
Vandaag is het Schortelwoensdag. Schortel komt van
“opschorten”. Men stopte vroeger vanaf vandaag met het luiden van de klokken. Vanaf dit moment mocht men niet meer aan het spinnewiel werken. Wie toch nog zou spinnen op Schortelwoensdag of nadien, zou touwen spinnen waar- mee Christus zou worden gegeseld.
Morgen is het Witte Donderdag. Ik pik daarbij één folkloris- tisch gegeven uit het grote aanbod van die dag: de Pelgrims- tafel in Antwerpen. Morgen zullen daar weer, net zoals dat al zo vele jaren gebeurt, twaalf oude mannen worden uitge- nodigd om deel te nemen aan de Pelgrimstafel, een rijkelijk gedekte tafel. Vroeger werd aan Antwerpse gezinnen ook een klein wit broodje bedeeld op Witte Donderdag. Die broodjes werden “weitene weggen” genoemd, deegstukjes die in mede – in wijn – waren gedoopt. Vandaar dat men Wit- te Donderdag vroeger ook wel eens “soppen donderdag”
noemde.
En dan is er aan het einde van de week uiteraard ook nog Goede Vrijdag. Bijzonder veel gebruiken hebben altijd rond die dag geleefd. Ik wil er slechts eentje uitpikken, met name een versje dat vroeger door zowat iedereen op die dag werd opgezegd. Er was dan ook voordeel mee te halen. Moet je vooral het laatste zinnetje straks maar eens horen:
HET IS OP EENEN GOEDEN VRIJDAG GESCHIED DAT JEZUS LAG IN ’T ZWAAR VERDRIET MET ZIJNEN DOORNENKROON BEHANGEN EEN KROON VAN 75 TAKKEN.
TOEN JEZUS ZIJN KRUIS WOU DRAGEN DEN VELDWEG OP
DEN VELDWEG AF
KON HIJ NIET MEER VERDRAGEN
DEN STEEN DIEN HIJ IN DE AARDE VOND.
TOEN SPRAK JEZUS MET ZIJN GEBENEDIJDEN MOND WIE DIT GEBEDEKEN ’S MORGENS OP GOEDEN VRIJDAG ZAL NUCHTER LEZEN
ZAL NOOIT VERLOREN GAAN MAAR EEUWIG WORDEN GEPREZEN KRISTIENVANZUMMEREN
hebben aan de wedstrijd deelgenomen
Kalf
(verv.)558
A L L E P A A R D E N 2 - WETENSWAARDIG
Klein Paaslied
Tussen waken, tussen dromen, in het vroege morgenlicht,
wordt de steen van ’t graf genomen, horen vrouwen het bericht,
dat door dood en duisternis Jezus leeft en bij ons is.
Zij die zich als eersten buigen over leven in haar schoot, zijn op Pasen kroongetuigen van nieuw leven uit de dood.
Vrouwen hebben Hem ontmoet, weten zich bevrijd voorgoed.
Uit een sprakeloos verleden, weggeschoven, ongehoord, wordt een nieuwe tuin betreden open is de laatste poort,
sluiers worden weggedaan:
het is tijd om op te staan.
Lente kleurt de kale bomen, door het leven aangeraakt bloeien bloemen aan de zomen, zo wordt alle nieuw gemaakt.
Juichend stemt het leven in met de toon van het begin.
Hanna Lam