• No results found

annotatie bij Pres. Rb. Zutphen 30 maart 2000 (AD & NRC Kijkenvergelijk)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "annotatie bij Pres. Rb. Zutphen 30 maart 2000 (AD & NRC Kijkenvergelijk)"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

5

mei 2000

twaalfde jaargang

Poolse landdagen en de

kabelnotitie

Nico van Eijk

Verkeersgegevens in de

Telecom-municatiewet en de Wet

bescherming persoonsgegevens

Gerrit-Jan Zwenne

Raad van Europa wil betere

bescherming van journalistiek

bronnengeheim

Dirk Voorhoof

Jurisprudentie nr. 31-37

(2)

Mediaforum is een uitgave van de Vereniging voor Media- en

Communicatierecht (vmc), en verschijnt tien maal per jaar.

Bestuur vmc: Prof. mr. J. J.C. Kabel (voorzitter), Mr. L.F.

Asscher (secretaris), Mr. R.A. Vecht (penningmeester), Mr. C.

van Boxtel, Mr. C.E. Drion, Dr. N.A.N.M. van Eijk, Mr. F.

Kuitenbrouwer en Mr. H.M. Linthorst.

Mediaforum wordt in opdracht van de vmc uitgegeven

door Otto Cramwinckel Uitgever.

Citeertitel: Mediaforum (bijv.: Mediaforum 1999-5, p.

125-130; bij jurisprudentie Mediaforum 1999-5, nr. 25)

issn:

0924 - 5057

Redactie

Mr. J. van den Beukel, Mr. M.M.M. van Eechoud

(eindredac-tie), Mr. M.J. Geus, Mr. A.W. Hins (voorzitter), Prof. mr. K.J.M.

Mortelmans, Mr. A.J. Nieuwenhuis, Prof. mr. H.J. de Ru en Mr.

D.J.G. Visser.

Medewerkers

Prof. dr. J.C. Arnbak, Prof. mr. E. J. Dommering, Prof. mr. F.W.

Grosheide, Dr. M. Joosten, Prof. mr. J. J.C. Kabel, Mr. M. J.T.

Linnemann, Mr. A.P. J.M. van Loon, Mr. W.C. van Manen,

Prof. mr. J.M. de Meij, Mr. P. Mochel, Prof. mr. G.A.I. Schuijt,

Prof. mr. J.H. Spoor, Prof. mr. D.W.F. Verkade en Prof. dr. D.

Voorhoof.

Redactiesecretariaat

Voor inlichtingen over het aanleveren van kopij en andere

redactionele aangelegenheden kan contact opgenomen

worden met Mr. M. M. M. van Eechoud, p/a Universiteit

van Amsterdam, Instituut voor Informatierecht, Rokin 84,

1012 kx Amsterdam, tel: 020-525 3645, fax: 020-525 3033,

e-mail: eechoudAjur.uva.nl

Abonnementen & Lidmaatschap

Abonnementen worden per jaargang (januari-december)

afgesloten. Facturering vindt plaats jaarlijks in het eerste

kwartaal. Opzegging dient te geschieden uiterlijk op 1

de-cember van het lopende abonnementsjaar, bij niet-tijdige

opzegging wordt het abonnement automatisch voortgezet.

Leden vmc: Abonnement inbegrepen bij het lidmaatschap.

Kosten lidmaatschap inclusief abonnement ƒ 125,- per lid per

kalenderjaar (studenten ƒ 75,-; rechtspersoon ƒ 300,-).

Opzeg-ging uiterlijk 1 december. Aanmelding, opzegOpzeg-ging,

adreswij-ziging e.d. voor vmc-leden bij secretaris vmc, Mr. L.F. Asscher,

Instituut voor Informatierecht, Rokin 84, 1012 kx, Amsterdam.

tel: 020-5253327, fax: 020-5253033, e-mail: asscherAjur.uva.nl

Niet-leden: ƒ 195,- per kalenderjaar. Opgave nieuw

abonne-ment, opzegging (uiterlijk 1 december), adreswijziging e.d.

schriftelijk bij Otto Cramwinckel Uitgever, Herengracht

416, 1017 bz Amsterdam, tel: 020-627 6609, fax: 020-638 3817,

e-mail: infoAcram.nl

Losse nummers: verkrijgbaar bij de gespecialiseerde

boek-handel, of te bestellen bij Otto Cramwinckel Uitgever,

Herengracht 416, 1017 bz Amsterdam; prijs ƒ 19,50.

Het verlenen van toestemming tot publicatie in dit tijdschrift

strekt zich tevens uit tot het in enige vorm elektronisch

beschikbaar stellen.

© 2000 Vereniging voor Media- en Communicatierecht

Mediaforum

Tijdschrift voor Media-

en Communicatierecht

Twaalfde jaargang, nummer 1 Januari 2000

Twaalfde jaargang

nummer 5

mei 2000

Inhoud

151

Opinie

Poolse landdagen en de kabelnotitie

Nico van Eijk

152

Artikelen

Verkeersgegevens in de

Telecommuni-catiewet en de Wet bescherming

persoonsgegevens

Gerrit-Jan Zwenne

158

Raad van Europa wil betere bescherming

van journalistiek bronnengeheim

Dirk Voorhoof

Documentatie

161

• Rechtspraak

162

• Binnenland

164

• Europa

164

• Agenda

• Verschenen

Jurisprudentie

165

nr. 31 • EHRM 16 maart 2000, Özgür

Gündem vs.Turkije m.nt. A.J. Nieuwenhuis

169

nr. 32 • GvEA EG 6 april 2000, Kuijer vs.

Raad EU m.nt. M.M.M. van Eechoud

174

nr. 33 • Pres. Rb. Leeuwarden 20 maart

2000, Bayer vs. Ziek van Bayer

178

nr. 34 • Pres. Rb. Rotterdam 6 april 2000,

Vos vs. Algemeen Dagblad e.a.

179

nr. 35 • Pres. Rb. Zutphen 30 maart 2000,

AD & NRC vs. Kijkenvergelijk e.a. m.nt.

D.J.G.Visser

182

nr. 36 • Ktr. Hilversum 15 maart 2000,

Middelkoop vs.VPRO m.nt. D.J.G.Visser

184

nr. 37 • DG NMa 13 maart 2000,Wegener

(3)

Mediaforum 2000-5

151

Poolse landdagen en de

kabelnotitie

‘O

OK DIT IS EEN VRUCHTBARE DAG GEWEEST

. Er is

waar-schijnlijk nog veel overleg nodig, maar mij lijkt dat

er voldoende elementen zijn aangedragen voor dit

overleg en dat er een kans voor overeenstemming aan het

groeien is’, aldus sloot voorzitter Van der Doef de tweede

Pool-se landdag af over de kabelproblematiek. In het gebouw van de

SER kwamen op 21 februari opnieuw belanghebbende partijen

bijeen om te praten over wat er in de nieuwe kabelnotitie zou

moeten komen. Het verslag van de dag is een en al treurigheid.

Belegen standpunten van partijen worden als de catechismus

gedeclameerd, zonder dat er van enige substantiële dialoog

sprake is. Het overleg is wel een van de redenen waarom er

zoveel vertraging is opgetreden in het opstellen van nieuw

regeringsbeleid ten aanzien van de kabel. Het illustreert

tevens het gebrek aan daadkracht.

Telkens maar weer heeft de overheid actieve betrokkenheid

bij de sector van de hand gewezen. Minister Jorritsma (toen

van Verkeer en Waterstaat) betoonde zich bij de behandeling

van de Telecommunicatiewet een groot tegenstander van

sec-torspecifieke regelgeving. Een amendement om OPTA nog

enige bevoegdheden te geven met betrekking tot de toegang

tot de kabel werd met veel politiek kabaal –‘ten zeerste

ontra-den!’– bestreden. De Kamer nam het wijzigingsvoorstel dat nu

zo’n beetje de enige strohalm blijkt te zijn voor

programma-aanbieders, toch aan. Als minister van Economische Zaken

–nota bene het ministerie dat zich altijd tegen sectorspecifieke

regelgeving heeft verzet– heeft zij nu kennelijk minder moeite

met specifieke regulering.

The Cabinet therefore whishes to

improve the supervisory possibilities by imposing on cable

companies to separate their network activities from their

bro-adcast activities, for instance by separate accounting’, zo meldt

zij in een spreekbeurt voor een zaal Tilburgse economen. De

kranten schrijven het braaf over. Is dit de zo door velen

ge-wenste ommekeer in het regeringsbeleid? De kenners van de

Telecommunicatiewet (Tw) weten wel beter. Artikel 8.4 Tw

bepaalt nu al dat een aanbieder van een omroepnetwerk,

indien hij zijn netwerk tevens aanbiedt als

telecommunicatie-netwerk, een gescheiden boekhouding moet voeren voor deze

onderscheiden activiteiten. Kortom een eerste gemiste kans.

Is er dan op andere gebieden wellicht nog wat concreets te

verwachten? De kans lijkt niet groot. Zo wordt wel bepleit dat

internet service providers ook toegang zouden moeten krijgen

tot kabelnetten die breedbandige internettoegang mogelijk

maken. Die toegang is nu meestal beperkt tot de service provider

van de kabeleigenaar. Zal de regering zo ver gaan dat zij in de

kabelnotitie bepleit om via sectorspecifieke regelgeving de

netten open te stellen? Dat zou van veel moed getuigen en

geruchten gaan in die richting. Toch lijkt evenmin uitgesloten

dat het volgende gebeurt: de kabelexploitanten, die bekeken

hebben hoe ze dit soort zaken aan de andere kant van de

oceaan afhandelen,zullen stellen dat zij bereid zijn om

ande-ren op hun netten toe laten, maar dat dat nu nog niet kan

omdat het een

infant industry is. Eerst moet hen enige jaren de

tijd worden gegund om marktaandeel op te bouwen en nieuwe

investeringen te doen. Dit niet afdwingbare standpunt zal als

een compromis worden gepresenteerd, waarbij wordt

aangete-kend dat altijd nog op grond van het mededingingsrecht kan

worden ingegrepen. Kenners van de uitspraken van de NMa

weten dat de kans daarop gering is. De NMa heeft namelijk bij

herhaling aangegeven dat kabelexploitanten op de markt van

het aanbieden van internetdiensten –in tegenstelling tot die

van het verspreiden van omroepprogramma’s– geen

machts-positie hebben. Aan de markt van breedbandige

internettoe-gang wordt door de NMa geen zelfstandige betekenis

toege-kend. Het zal vervolgens aan de Kamer zijn om te bepalen hoe

het dilemma al dan niet via een amendement moet worden

opgelost.

Uit de kabinetsnotitie zal opnieuw blijken dat de

kabelpro-blematiek gebukt gaat onder een veelheid aan ministeriële en

maatschappelijke belangen. Het eenzijdig en krachtig

door-breken van impasses die hiervan het gevolg zijn, hoort niet

thuis in het ten onrechte geprezen poldermodel. Neen, de

notitie zal compromissen presenteren met waarschijnlijk

nau-welijks afdwingbare naleving, dan wel oproepen tot meer

overleg, tot meer Poolse landdagen. Op 12 mei a.s. organiseert

de Vereniging voor Media- en Communicatierecht haar eigen

symposium over dit onderwerp. Moge dit de landdag worden

die alle andere overbodig maakt

.

(4)

Mediaforum 2000-5

153

2 Verkeersgegevens en persoonsgegevens

Verkeersgegevens in de zin van art. 11.5 Tw

Het begrip ‘verkeersgegevens’ kwam niet voor in de tekst

van het artikel in het oorspronkelijke wetsvoorstel voor de

Telecommunicatiewet. Deze tekst sprak van ‘gegevens met

betrekking tot abonnees en gebruikers betreffende het

feitelij-ke gebruik van de desbetreffende netwerfeitelij-ken en diensten’.

4

Tijdens de parlementaire behandeling werd deze zinsnede

vervangen door het meer gangbare begrip ‘verkeersgegevens’.

De betekenis van het artikel werd daarmee echter niet gewijzigd.

Met ‘gegevens met betrekking tot het feitelijk gebruik van

het netwerk of de diensten’ wordt in elk geval bedoeld het

oproepende en het opgeroepen aansluitnummer, de datum en

het begin- en eindtijdstip van de oproep. Verder wordt het

denkbaar geacht dat onder verkeersgegevens ook worden

begrepen de verzonden hoeveelheid gegevens en gegevens

over het gebruikte type randapparatuur.

5

De in het artikel

gebruikte termen ‘oproep’ en ‘aansluitnummer’ lijken te

ver-wijzen naar telefoniediensten, maar dat is een te beperkte

uit-leg. Aangenomen wordt dat het artikel betrekking heeft op

alle elektronische communicatiehandelingen, zodat onder het

begrip ‘verkeersgegevens’ ook inlog-gegevens van

Internet-sessies worden begrepen.

6

Voor de inhoud van het begrip is verder van belang wat

wordt verstaan onder de abonnees en gebruikers die van de

netwerken en diensten gebruik maken. Een ‘abonnee’ wordt

gedefinieerd als een natuurlijke persoon of rechtspersoon die

partij is bij een overeenkomst met een aanbieder van openbare

telecommunicatiediensten voor de levering van dergelijke

diensten (art. 11.1, onder a, Tw). Het gaat om degene die in een

contractuele relatie staat tot de telecommunicatieaanbieder.

Deze contractant kan, zo is uitdrukkelijk bepaald, een

natuur-lijke persoon maar ook een rechtspersoon zijn.

Een ‘gebruiker’ wordt in dit verband

7

gedefinieerd als een

natuurlijke persoon die gebruik maakt van een openbare

tele-communicatiedienst voor particuliere of zakelijke doeleinden

zonder noodzakelijkerwijze op die dienst te zijn geabonneerd

(art. 11.1, onder b, Tw). Het gaat om degene die gebruik maakt

van de telecommunicatiedienst. En dat kan, zo is ook

nadruk-kelijk bepaald, alleen een natuurlijke persoon zijn.

Persoonsgegevens in de zin van art.1 sub a Wbp

De Wbp stelt regels voor de verwerking van

persoonsgege-vens. Dit zijn gegevens betreffende geïdentificeerde of

identi-ficeerbare natuurlijke personen. Ofwel gegevens die iets

zeg-gen over een individuele natuurlijke persoon. Identificeerbaar

is een persoon als zijn identiteit redelijkerwijs, zonder

one-venredige inspanning, kan worden vastgesteld.

8

Een

telefoon-nummer is een persoonsgegeven als het mogelijk is te

achter-halen

wie

de

betreffende

abonnee

is.

Voor

de

telecommunicatieaanbieder zijn telefoonnummers

persoons-gegevens als de aanbieder beschikt over de middelen om aan

de hand van telefoonnummers de bijbehorende abonnee of

gebruiker te achterhalen. En voor dezelfde aanbieder zijn de

gegevens betreffende de lengte van een telefoongesprek

per-soonsgegevens, zolang de aanbieder deze kan relateren aan de

natuurlijke personen die het gesprek hebben gevoerd. Zodra

dat niet meer mogelijk is, zijn het geen persoonsgegevens

meer. Wat dat betreft is het niet altijd zeker of de gegevens over

het gebruik van prepaid-telefoons als persoonsgegevens

moe-ten worden aangemerkt.

9

Verhouding verkeers- en persoonsgegevens

De begrippen ‘verkeersgegevens’ van artikel 11.5 Tw en

‘per-soonsgegevens’ van artikel 1, onder a, Wbp overlappen elkaar

gedeeltelijk. In reikwijdte wijken de begrippen in tenminste

twee opzichten van elkaar af.

Verkeersgegevens

Persoonsgegevens

(art. 11.5 Tw)

(art. 1, onder a,Wbp)

Verschillen verkeers- en persoonsgegevens

Een eerste verschil ligt in de omstandigheid dat de

verkeers-gegevens betrekking hebben op zowel natuurlijke personen

als rechtspersonen, terwijl de persoonsgegevens alleen

betrek-king hebben op natuurlijke personen. Verkeersgegevens die

niet betrekking hebben op natuurlijke personen vallen wél

onder de Tw, maar niet onder de Wbp. Het betreft

verkeersge-gevens betreffende het feitelijk gebruik van

telecommunica-tiediensten door rechtspersonen, voor zover deze gegevens

redelijkerwijs zonder onevenredige inspanning niet zijn te

herleiden tot individuele natuurlijke personen. Daar kan

ech-ter niet altijd zonder meer vanuit worden gegaan. Er kan

spra-ke zijn van persoonsgegevens als het gaat om gegevens over

het netwerkgebruik door een vennootschap met maar één

directeur-aandeelhouder en geen werknemers in dienst.

10

Een tweede verschil is dat verkeersgegevens alleen

betrek-king hebben op het feitelijk gebruik van netwerken en

dien-sten, terwijl persoonsgegevens ook betrekking kunnen hebben

op andere aspecten. Persoonsgegevens die geen betrekking

hebben op het feitelijk gebruik van telecommunicatienetwerken

of diensten, zijn geen verkeersgegevens. Deze gegevens vallen

niet onder de Tw, maar wel onder de Wbp. Een voorbeeld zijn

de gegevens over de leeftijd van de abonnee.

3 Wat mogen aanbieders met verkeersgegevens

doen?

Wat mag met verkeersgegevens volgens de Wbp?

De Wbp stelt algemene regels voor de verwerking van

per-soonsgegevens. Onder ‘verwerking’ worden alle handelingen

met betrekking tot persoonsgegevens verstaan. Als

voorbeel-den noemt de wet: verzamelen, vastleggen, orvoorbeel-denen, bewaren,

bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken,

vers-trekken door middel van doorzending, verspreiding of enige

andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met

elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen

of vernietigen van gegevens. De wet heeft, met andere woorden,

betrekking op alles wat met persoonsgegevens kan worden

gedaan.

De wet stelt allereerst de regels voor de

verwerking van

per-soonsgegevens in het algemeen. Daarnaast stelt de wet extra

regels voor enkele in verband met de bescherming van de

4 Kamerstukken II 1996/97, 25 533, nr. 1-2; (VvW PG, p. 427, ofwel: Voorstel van Wet

opgenomen in J.M.E. van Breugel & E. J. Daalder (red.),De Parlementaire Geschie-denis van de Telecommunicatiewet, Den Haag: Sdu 1999, p. 427).

5 Kamerstukken II 1997/98, 25 533, nr. 4 en 5 (VII PG, p. 436 en NV II PG, p. 437-438).

6 E.J. Dommering e.a.,Handboek telecommunicatierecht, Den Haag: Sdu 1999, p. 620.

7 Het begrip ‘gebruiker’ heeft in artikel 11.1, onder b, Tw een eigen op hoofdstuk 11 Tw toegesneden betekenis. Deze wijkt o.m. af van de betekenis in artikel 7.4.

onder c, Tw en artikel 2, tweede lid, onder a, van de ONP Spraak-richtlijn (98/10/EG). Zie Kamerstukken II 1996/97, 25 533, nr. 3 (MvT PG, p. 427).

8 Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3 (MvT), p. 47-48.

9 G.N.M. Sciarone-Gorgels, ‘Hoofdstuk 11 van de Telecommunicatiewet’,Privacy & Informatie 1999, p. 200.

10 Vgl.Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3 (MvT), p. 47.

Mediaforum 2000-5

152

Verkeersgegevens in de

Telecommuni-catiewet en de Wet bescherming

persoonsgegevens

1 Inleiding

Het verbaast u waarschijnlijk niet.

Iedere keer dat u de telefoon pakt en

iemand belt, legt uw

telefonieaan-bieder gegevens vast over uw

gebruik van de diensten. Het gaat

om gegevens over het moment

waar-op het gesprek wordt begonnen en

wanneer het wordt beëindigd,

als-mede gegevens over de regio waar

vandaan u belt, de nummers

waar-mee u belt en dergelijke. Als u inbelt

bij een internetaanbieder gebeurt hetzelfde. De

internetaan-bieder legt vast wanneer de verbinding tot stand komt en hoe

lang deze in stand blijft. Ook wordt vastgelegd hoeveel

gege-vens u ontvangt en van welke programmatuur en apparatuur

u gebruik maakt.

Deze gegevens worden verkeersgegevens genoemd. Uw

telefonieaanbieder en uw internetaanbieder leggen deze

gege-vens vast om de nota te kunnen opstellen, om het netwerk te

kunnen beheren en om het verkeer over het netwerk te

analy-seren en te inventarianaly-seren. Daarnaast worden deze

verkeersge-gevens mogelijk ook gebruikt om u aanbiedingen te doen voor

een abonnement waarvan de telefoon- of internetaanbieder

verwacht dat het beter op uw belgedrag of internetgebruik is

afgestemd.

Verkeersgegevens zijn bruikbaar voor meer doeleinden en

hebben ook waarde voor anderen dan de telefoon- of

aanbieder die de gegevens verzamelt en vastlegt. De

internet-aanbieder zou de gegevens kunnen gebruiken bij het verkopen

van de advertentieruimte op de startpagina die op uw

beeld-scherm verschijnt als u inbelt. De telefoonaanbieder zou de

gegevens kunnen verkopen aan een telemarketeer die aan de

hand daarvan zou kunnen bepalen wanneer u meestal op welk

nummer bereikbaar bent. Andere doeleinden laten zich

den-ken. Het is bijvoorbeeld niet onaannemelijk dat de

Belasting-dienst belangstelling heeft voor de verkeersgegevens van

tele-werkers.

De voorbeelden maken duidelijk dat het gebruik van

ver-keersgegevens in het licht van de bescherming van de

persoon-lijke levenssfeer niet zonder bezwaren is. Daarom legt de

Tele-communicatiewet (Tw),

overeen-komstig de

telecom-privacyricht-lijn,

1

beperkingen op aan het

gebruik van deze gegevens. Artikel

11.5 van de wet bepaalt dat

ver-keersgegevens na het beëindigen

van de oproep moeten worden

ver-wijderd of geanonimiseerd, tenzij

ze nodig zijn voor de in de wet

genoemde doeleinden, zoals

factu-rering, geschillenbeslechting of

fraudeopsporing.

Daarnaast is er de Wet

bescher-ming persoonsgegevens (Wbp).

2

Deze nieuwe privacywet,

waarvan het ontwerp momenteel bij de Eerste Kamer ligt,

implementeert de algemene privacyrichtlijn.

3

De

inwerking-treding wordt deze zomer verwacht. De wet stelt regels voor de

verwerking van persoonsgegevens. Zo bepaalt de wet onder

meer dat persoonsgegevens alleen mogen worden verwerkt als

deze verwerking kan worden gebaseerd op een van de in de

wet opgesomde verwerkingsgronden. De gegevens mogen

alleen voor welbepaalde en uitdrukkelijk omschreven en

bovendien gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld.

Vervolgens mogen de gegevens alleen worden verwerkt als

deze verwerking niet onverenigbaar is met het doel waarvoor

de gegevens zijn verzameld. Verder mogen de gegevens niet

langer dan nodig worden bewaard in een vorm die het

moge-lijk maakt de betrokken abonnee te identificeren.

In dit artikel ga ik in op de regels die van toepassing zijn op

verkeersgegevens. Daarbij gaat het mij met name om de

ver-houding tussen de specifieke regeling van artikel 11.5 Tw en de

algemene regeling van de Wbp. Eerst wordt bezien wat

ver-keersgegevens zijn (paragraaf 2) en vervolgens wat aanbieders

daarmee volgens de specifieke en algemene regeling wel en

niet mogen doen (paragraaf 3; zie ook de tekst van de

wetsarti-kelen op p. 156-157). Een en ander wordt afgesloten met een korte

beschouwing over de afstemming van de regelingen (paragraaf 4).

De Wet bescherming persoonsgegevens

zal naar verwachting deze zomer in

werking treden. De nieuwe algemene

privacywet is aanleiding om de specifieke

privacybescherming van de

Telecom-municatiewet te heroverwegen. Een

dergelijke heroverweging past in de

discussies over de Communications

Review. Een belangrijk uitgangspunt

daarvan is immers dat, waar mogelijk,

specifieke op de telecommunicatiesector

gerichte regelingen worden vervangen

door algemene regels.

Gerrit-Jan Zwenne

Mr. G.J. Zwenne is advocaat te

Den Haag (Houthoff Buruma)

en universitair docent aan de

Universiteit Leiden.

1 Richtlijn 97/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de telecommunicatiesector,PbEG 1998 L24/1.

2 Kamerstukken II 1997/98-1999/2000, 25 892, nr. 1-92b. Het Voorlopig Verslag van

de Eerste Kamer (nr. 92b) verscheen op 24 februari 2000.

3 Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de ver-werking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gege-vens,PbEG 1995 L281.

feitelijk gebruik van netwerk

natuurlijke en rechtspersonen

alle aspecten

(5)

Mediaforum 2000-5

155

f de opsporing van fraude.

De wet voorziet verder in de mogelijkheid dat de regering bij

algemene maatregel van bestuur nog andere uitzonderingen

opneemt (art. 11.5 tweede lid, onder g, Tw). Van deze

mogelijk-heid is echter nog geen gebruik gemaakt.

Artikel 11.5 Tw in samenhang met de Wbp

Artikel 11.5 Telecommunicatiewet zegt alleen iets over het

bewaren van verkeersgegevens in niet-geanonimiseerde vorm.

Het geeft de doeleinden (facturering, interconnectiebetaling

enz.) die rechtvaardigen dat de gegevens niet behoeven te

worden geanonimiseerd of verwijderd. Daarmee geeft het een

telecomspecifieke uitwerking van de bewaarbepaling in de

Wbp (art. 10). Het artikel geeft echter op zichzelf geen grond

voor de verwerking van de niet verwijderde of niet

geanonimi-seerde verkeersgegevens. Het tweede lid van het artikel staat

toe dat de aanbieder de verkeersgegevens voor de genoemde

doeleinden niet direct na de beëindiging van de oproep

anoni-miseert of verwijdert. Het geeft echter geen verwerkingsgrond

voor de verwerking van de niet-geanonimiseerde

verkeersge-gevens. Als de aanbieder deze gegevens op de een of andere

manier voor de genoemde doeleinden wil gebruiken, zal hij de

betreffende verwerking nog wel moeten kunnen baseren op

een van de verwerkingsgronden van de Wbp.

Een dergelijke verwerkingsgrond is in een aantal gevallen

gemakkelijk te vinden. Als de gegevens worden verwerkt voor

factureringsdoeleinden, zal deze verwerking plaatsvinden in

het kader van de uitvoering van de overeenkomst met de

abon-nee. In dat geval kan de verwerking worden gebaseerd op de

verwerkingsgrond van artikel 8 onder

b Wbp. En als de

gege-vens worden verwerkt in het kader van fraudebestrijding,

net-werkbeheer of interconnectiebetalingen, ligt het voor de hand

een bepaling daartoe op te nemen in de overeenkomst met de

abonnee. Anders ligt het voor de hand dat de verwerking

wordt gegrond op het gerechtvaardigd belang van de

aanbie-der. Dat is de verwerkingsgrond van artikel 8 onder

f Wbp.

In weer andere gevallen, zoals het marktonderzoek en de

verkoop van eigen telecommunicatiediensten, zal de

verwer-king wellicht kunnen worden gebaseerd op ondubbelzinnige

toestemming van de abonnee. Immers, in deze gevallen is de

aanbieder op grond van artikel 11.5 tweede lid onder b, Tw

gehouden instemming te verkrijgen voor het niet verwijderen

of anonimiseren van de gegevens. Het ligt voor de hand dat

daarbij ook toestemming wordt gevraagd voor het gebruik van

de gegevens voor marktonderzoek en verkoop eigen

telecom-municatiediensten.

Het is minder gemakkelijk een verwerkingsgrond te vinden

voor de verwerking van de verkeersgegevens die betrekking

hebben op het gebruik van het netwerk of de diensten door de

gebruiker die niet ook abonnee is. Er is met de aanbieder geen

overeenkomst ter uitvoering waarvan de gegevensverwerking

noodzakelijk is (art. 8 onder

b Wbp) zodat deze verwerkingen

op een andere verwerkingsgrond moeten worden gebaseerd.

De verwerkingsgrond van de ondubbelzinnige toestemming

van de gebruiker (art. 8 onder

a Wbp) biedt misschien

mogelijk-heden, maar lijkt niet praktisch omdat de aanbieder daarvoor

afhankelijk kan zijn van de abonnee of andere aanbieders. De

verwerking van deze gegevens zal daarom worden gegrond op

het gerechtvaardigd belang van de aanbieder (art. 8 onder

f Wbp).

4 De verhouding tussen art.11.5 Tw en de Wbp

De verhouding tussen de telecomspecifieke regeling van

artikel 11.5 Tw en de algemene regeling van de Wbp is in grote

lijnen duidelijk. Er zijn een paar onduidelijkheden die het

gevolg zijn van een niet helemaal geslaagde afstemming van

de telecom-privacyrichtlijn (waar artikel 11.5 op is gebaseerd)

en de algemene privacyrichtlijn (waar de Wbp op is gebaseerd).

In deze paragraaf bespreek ik een en ander.

De telecomspecifieke regeling van artikel 11.5 Tw is gedeeltelijk

een invulling van en gedeeltelijk een aanvulling op de regeling

van de Wbp. Voor zover het verkeersgegevens betreft die wel

als persoonsgegevens worden aangemerkt, geeft artikel 11.5

Wbp een invulling van artikel 10 Wbp doordat het aangeeft

voor welke doeleinden de gegevens zo nodig niet meteen na

het beëindigen van de oproep moeten worden verwijderd of

geanonimiseerd. Voor zover het gaat om verkeersgegevens die

niet tevens persoonsgegevens zijn –ofwel de niet tot

individu-ele natuurlijke personen herleidbare gegevens over

rechtsper-sonen– geldt de telecomspecifieke regeling in aanvulling op

de Wbp. Op deze gegevens is de Wbp immers niet van

toepas-sing. En hoewel er heel wel wat voor te zeggen is dat ook

gege-vens over rechtspersonen op enige wijze moeten worden

beschermd, lijkt dat in dit geval niet bijzonder nodig.

12

In dit

geval gaat om een beperkte categorie van gegevens waarvan

het gebruik heel wel bij overeenkomst kan worden geregeld.

13

Een eerste voorbeeld van wat ik zie als een niet helemaal

geslaagde afstemming van de twee regelingen betreft de

instemming die artikel 11.5 tweede lid onder

b Tw verlangt

voor het niet verwijderen of niet anonimiseren van

verkeers-gegevens ten behoeve van marktonderzoek of de verkoop van

eigen producten. De vraag is hoe deze instemming zich

ver-houdt tot de ondubbelzinnige toestemming van artikel 8

onder

a Wbp. Ik ben geneigd te zeggen dat de ‘instemming’

van artikel 11.5 Tw minder ver gaat dan de ‘ondubbelzinnige

toestemming’ van artikel 8 onder

a Wbp. En ik vind dat er wel

wat voor te zeggen is dat artikel 11.5 Tw wat dat betreft

der-ogeert aan de Wbp. Dit wordt –a contrario– bevestigd door

artikel 11.6, eerste lid, Tw. Dit artikel verlangt voor de opname

van bepaalde persoonsgegevens in een telefoonboek geen

instemming maar ondubbelzinnige toestemming.

Een tweede voorbeeld van een niet helemaal geslaagde

afstemming betreft de beperkingen die artikel 11.5 Tw oplegt.

Deze beperkingen gaan verder dan die van de Wbp. De

aanbie-der mag de gegevens alleen in niet-geanonimiseerde vorm

bewaren voor zover deze gegevens nodig zijn voor de

facture-ring, geschillenbeslechting, fraudeopsporing of een van de

overige opgesomde doeleinden. Het is de aanbieder niet

toege-staan de gegevens in niet-geanonimiseerde vorm te bewaren

voor andere doeleinden, ook niet als deze doeleinden mogelijk

op grond van de Wbp op zichzelf wel toegestaan zouden zijn

en zelfs niet als deze aanbieder daarvoor ondubbelzinnige

toe-stemming van de abonnee of gebruiker zou hebben. Het

maakt niet uit of een abonnee heeft ingestemd met of

ondub-belzinnige toestemming heeft gegeven voor het in

niet-geanonimiseerde vorm bewaren en gebruiken van

verkeers-gegevens ten behoeve van –bijvoorbeeld– de verkoop van

producten van derden.

12 In een ander verband heb ik gezegd dat ook rechtspersonen aanspraak kunnen maken op bescherming van de ‘rechtspersoonlijke levenssfeer’. Daarbij ging het mij echter vooral om de bescherming tegen fiscale autoriteiten die beschik-ken over informatiebevoegdheden met een bijna onbeperkte reikwijdte. Zie G-J Zwenne,Belastingheffing en informatieverplichtingen (diss. Leiden), Den Haag:

Sdu 1998, p. 65-68; en daarover J.E.A.M. van Dijck, ‘Een rechtspersoonlijke levenssfeer’,Weekblad fiscaal recht, 1999/63339, p. 613-619. Een dergelijke

bescherming lijkt minder nodig als het gaat om het gebruik van verkeersgege-vens door netwerk- en dienstenaanbieders die ten opzichte van elkaar in een concurrentieverhouding staan.

13 In art. 21 van de KPN Algemene Voorwaarden voor de vaste telefoniedienst is het gebruik en de verwerking van (persoons)gegevens, waaronder persoonsge-gevens, op dezelfde wijze geregeld.

Mediaforum 2000-5

154

persoonlijke levenssfeer relevante verwerkingen, te weten het

verzamelen van persoonsgegevens en het bewaren daarvan.

Het

verwerken van persoonsgegevens is alleen toegestaan als

deze verwerking kan worden gebaseerd op een van de limitatief

in de wet opgesomde verwerkingsgronden. Het is, aldus

arti-kel 8 Wbp, toegestaan, persoonsgegevens te verwerken:

a met ondubbelzinnige toestemming van degene op wie de

gegevens betrekking hebben (‘de betrokkene’);

b als de verwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een

overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het

nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van

een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor

het sluiten van een overeenkomst;

c als de verwerking noodzakelijk is om een wettelijke

ver-plichting na te komen waaraan degene die verantwoordelijk

is voor de verwerking (‘de verantwoordelijke’) onderworpen is;

d als de verwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een

vitaal belang (bijv. gezondheid) van de betrokkene;

e als de verwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling

van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende

bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de

gegevens worden verstrekt, of

f als deze verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van

het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of

van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij

het (privacy)belang van de betrokkene prevaleert.

Voor de meest voor de hand liggende

verwerkingen zal de

diensten- of netwerkaanbieder een beroep doen op de

verwer-kingsgrond die ligt in de uitvoering van de overeenkomst met

de abonnee (art. 8

b Wbp). Voor verwerkingen waar dat niet het

geval is, zou hij ondubbelzinnige toestemming kunnen vragen

van de abonnee of gebruiker. Deze kan hij verkrijgen door

daartoe een opmerking op het contractsformulier op te nemen.

Een verwijzing naar een bepaling in elders gedeponeerde

alge-mene voorwaarden is echter niet voldoende.

11

Maar een

derge-lijke verwijzing lijkt wél voldoende te kunnen zijn als deze

algemene voorwaarden worden meegeleverd met het

contract-formulier – bijvoorbeeld als deze op de achterzijde van het

for-mulier zijn afgedrukt. Voor de zekerheid zou kunnen worden

gekozen voor een korte opmerking op de voorzijde van het

contractsformulier met een verwijzing naar een uitgebreidere

bepaling in de meegeleverde algemene voorwaarden.

Bijvoor-beeld: ‘de abonnee geeft toestemming voor de verwerking van

de gegevens ten behoeve van marketingdoeleinden zoals

omschreven in artikel

x van de algemene voorwaarden welke

op de achterzijde van dit formulier zijn afgedrukt’.

Het

verzamelen van persoonsgegevens is alleen toegestaan als

dat gebeurt voor welbepaalde en uitdrukkelijk omschreven

doeleinden, die ook nog eens gerechtvaardigd moeten zijn

(art. 7 Wbp). Degene die verwerkt dient van tevoren vast te

stel-len waarvoor hij de gegevens verzamelt. Hij dient in deze

doe-lomschrijving te specificeren waarvoor de gegevens worden

gebruikt. De doelomschrijving is gerechtvaardigd als deze met

inachtneming van de verwerkingsgronden van artikel 8 Wbp

(ondubbelzinnige toestemming, uitvoering overeenkomst

enz.) kan worden gerealiseerd.

Om aan deze verplichting te voldoen zal een aanbieder van

telecommunicatiediensten in zijn doelomschrijving

–bijvoor-beeld– kunnen opnemen dat hij de gegevens verzamelt in het

kader van de abonnementsadministratie, alsmede ten behoeve

van de analyse en inventarisatie van de wijze waarop van zijn

diensten of netwerk gebruik wordt gemaakt. De

doelomschrij-ving dat de aanbieder de gegevens verzamelt en gebruikt in

het kader van ‘een verantwoorde bedrijfsvoering’ is echter te

onbepaald en moet nader worden gespecificeerd. Hetzelfde

geldt voor de doelomschrijving waarin staat dat de gegevens

onder meer worden gebruikt ter behartiging van de

commer-ciële belangen van de betreffende aanbieder en het concern

waar deze deel van uitmaakt.

Als de gegevens zijn verzameld voor bepaalde en

gerecht-vaardigde doeleinden mogen ze vervolgens alleen verder worden

verwerkt voor zover deze verdere verwerking niet

onverenig-baar is met de doeleinden waarvoor de gegevens zijn verzameld.

Of een verdere verwerking al dan niet wordt aangemerkt als

onverenigbaar wordt onder andere bepaald aan de hand van

a de verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking

en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen;

b de aard van de betreffende gegevens;

c de gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokken

abonnee of gebruiker;

d de wijze waarop de gegevens zijn verkregen en de mate

waarin jegens de betrokken abonnee of gebruiker is

voor-zien in passende waarborgen (art. 9 Wbp).

Het

bewaren van persoonsgegevens is toegestaan zolang dat

nodig is voor de doeleinden waarvoor de gegevens zijn

verza-meld. Artikel 10 Wbp bepaalt dat persoonsgegevens niet langer

mogen worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt

de betrokkene te identificeren, dan noodzakelijk is voor de

verwerkelijking van de doeleinden waarvoor deze gegevens

worden verzameld of vervolgens worden verwerkt. Als deze

doeleinden niet langer verlangen dat de gegevens in

niet-geanonimiseerde vorm worden bewaard, moeten ze worden

verwijderd of geanonimiseerd.

Wat mag met verkeersgegevens volgens art.11.5 Tw?

Artikel 11.5 Telecommunicatiewet bepaalt niets meer en

niets minder dan dat bepaalde, bij AMvB aan te wijzen

ver-keersgegevens na beëindiging van de oproep moeten worden

verwijderd of geanonimiseerd, tenzij een van de wettelijke

uit-zonderingen van toepassing is. De AMvB die deze

verkeersge-gevens aanwijst, is er nog niet. Er kan worden derhalve worden

beargumenteerd dat het artikel nog niet werkt. Aangenomen

mag worden dat de AMvB te zijner tijd zal verwijzen naar de

gegevens die in de bijlage bij

telecommunicatieprivacy-richt-lijn (97/66/EG) zijn aangewezen.

Anonimisering betekent een zodanige bewerking van de

gegevens dat deze redelijkerwijs niet meer herleidbaar zijn tot

individuele personen of bedrijven. Er kan daarom niet altijd

worden volstaan met het eenvoudigweg verwijderen van de

naamgegevens. In voorkomende gevallen moeten bovendien

maatregelen worden getroffen om daadwerkelijke herleiding

van gegevens tot individuele personen te voorkomen.

Het artikel bevat een aantal uitzonderingen op de

verplich-ting om te anonimiseren of te verwijderen. Verkeersgegevens

behoeven niet te worden geanonimiseerd of verwijderd als de

gegevens noodzakelijk zijn voor:

a de facturering aan de abonnee of betalingen aan andere

aan-bieders terzake van interconnectie of bijzondere toegang;

b marktonderzoek en verkoopactiviteiten met betrekking tot

de eigen telecommunicatiediensten, voorzover de abonnee

daarmee heeft ingestemd;

c geschillenbeslechting;

d verkeersbeheer;

e verstrekking van inlichtingen aan klanten (lees: abonnees),

voorzover die inlichtingen betrekking hebben op de

ver-keersgegevens die de klanten zelf betreffen;

11 Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3 (MvT), p. 10, 65-68; vgl. Kamerstukken II

1981/82, 17 207, nr. 3 (MvT), p. 83. Vergelijk over deze problematiek ook Pres. Rb.

(6)

Mediaforum 2000-5

157

Artikel 11.5 Telecommunicatiewet

1 De aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk en

de aanbieder van een openbare telecommunicatiedienst dragen in

het belang van de bescherming van persoonsgegevens en de

bescherming van de persoonlijke levenssfeer bij beëindiging van

iedere oproep zorg voor de verwijdering of de anonimisering van

bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen verwerkte

verkeersgegevens met betrekking tot abonnees en gebruikers.

2 Van het eerste lid kan slechts worden afgeweken indien:

a dit noodzakelijk is ten behoeve van het opstellen van een nota

voor een abonnee of degene die zich tegenover de aanbieder

rechtens heeft verbonden die nota te voldoen, dan wel ten

behoeve van een betaling terzake van interconnectie of

bijzon-dere toegang;

b dit noodzakelijk is ten behoeve van marktonderzoek en

verkoopactiviteiten met betrekking tot de eigen

telecommuni-catiediensten en de abonnee daarmee heeft ingestemd;

c dit noodzakelijk is ten behoeve van de berechting van enig

geschil, de beslissing van een geschil, bedoeld artikel 12.1, of het

vaststellen van regels als bedoeld in artikel 6.3;

d dit noodzakelijk is ten behoeve van het verkeersbeheer;

e dit noodzakelijk is ten behoeve van de verstrekking van

inlich-tingen aan klanten, voorzover die inlichinlich-tingen betrekking

heb-ben op de verkeersgegevens die de klanten zelf betreffen;

f dit noodzakelijk is ten behoeve van de opsporing van fraude;

g dit overigens bij of krachtens de wet is toegestaan.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden ter uitvoering van dit

artikel nadere regels gesteld. Deze regels kunnen slechts

betrek-king hebben op de wijze waarop verkeersgegevens door de in het

eerste lid bedoelde aanbieders worden verwerkt, welke gegevens

daaraan onder welke omstandigheden mogen worden toegevoegd,

de toegestane verwerkingsduur en de personen die met de

ver-werking van de desbetreffende gegevens zijn belast.

Mediaforum 2000-5

156

Wat dat betreft heeft de Tw weinig vertrouwen in abonnee

en gebruiker. Of ze willen of niet, abonnee en gebruiker worden

beschermd tegen de verwerking van verkeersgegevens. Dat

lijkt mij overdreven. Als het gaat om gegevens betreffende

gezondheid of etniciteit kan ik mij iets voorstellen bij een

regeling die meer verlangt dan alleen de ondubbelzinnige

toe-stemming van degenen op wie de gegevens betrekking hebben.

Het is terecht dat de Wbp voor dergelijke bijzondere gegevens

inderdaad een strengere regeling biedt.

14

Voor

verkeersgege-vens gaat een dergelijke bescherming echter te ver. Als een

abonnee zijn telecommunicatieaanbieder toestemming geeft

bepaalde verkeersgegevens te verstrekken aan bepaalde derden,

dan is dat een zaak van deze abonnee en zijn aanbieder. En als

deze abonnee meent dat de voordelen van een dergelijke

vers-trekking opwegen tegen de nadelen daarvan, dan zie ik niet in

waarom deze abonnee daar niet voor zou kunnen kiezen.

Er is wat dat betreft geen verschil met de Albert Heijn

Bonus-kaart. Het is algemeen bekend dat de supermarkt met deze

klantenkaart persoonsgegevens verzamelt en deze vervolgens

analyseert om de klanten persoonlijke aanbiedingen te

kun-nen doen. Voor miljoekun-nen kaarthouders is dat geen bezwaar.

In ruil voor bonusaanbiedingen verstrekken de kaarthouders,

iedere keer dat zij de kaart aan de kassa afgeven, gegevens over

de aangeschafte bonusartikelen.

15

Het betreft, anders gezegd,

gegevens met betrekking tot het feitelijk gebruik van de

dien-sten die de supermarkt aanbiedt – zeg maar: verkeersgegevens.

De huidige en de nieuwe privacywet verzetten zich niet

tegen dergelijke

korting-in-ruil-voor-persoonsgegevens-rege-lingen.

16

En terecht. Als degene die de gegevens verzamelt

maar netjes heeft verteld wat hij met de gegevens gaat doen, en

als hij vervolgens daarvoor toestemming heeft gevraagd en

verkregen, valt er weinig op deze regelingen aan te merken. Ik

zie geen dwingende redenen waarom dat anders zou moeten

liggen voor de verkeersgegevens die worden verzameld bij de

verlening van telecommunicatiediensten. Als de abonnee

ervoor zou willen kiezen, dat zijn verkeersgegevens worden

gebruikt voor doeleinden anders dan die genoemd in artikel

11.5, tweede lid, Tw, dan moet dat mogen.

5 Conclusie

Wat de Tw meer te bieden heeft dan de Wbp is allereerst de

bescherming van de abonnees die rechtspersonen zijn. Verder

stelt de Tw voor verkeersgegevens beperkingen die verder

gaan dan die van de Wbp en er op neer komen dat de

zeggen-schap over deze gegevens niet helemaal ligt bij de betreffende

abonnee of gebruiker. Er lijkt geen dwingende reden te zijn

waarom abonnees en gebruiker over déze gegevens minder te

zeggen hebben dan over de gegevens betreffende het feitelijk

gebruik dat zij maken van de diensten die worden aangeboden

door supermarkten, warenhuizen, videotheken of

pompsta-tions. De bescherming van de rechtspersonen lijkt mede gelet

op de concurrentieverhoudingen tussen de verschillende

aan-bieders, niet echt nodig maar ook niet erg bezwarend. Het lijkt

typisch iets wat ook bij overeenkomst kan worden geregeld.

Dat met instemming hetzelfde wordt bedoeld als met

ondubbelzinnige toestemming is niet vanzelfsprekend. In

zoverre behoeft de terminologie van de regelgeving aanpassing.

Artikel 8 Wet bescherming persoonsgegevens

Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien:

a de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige

toe-stemming heeft verleend;

b de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van

een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het

nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een

verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het

slui-ten van een overeenkomst;

c de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke

verplich-ting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is;

d de gegevensverwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een

vitaal belang van de betrokkene;

e de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling

van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende

bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens

worden verstrekt, of

f de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van

het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een

derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of

de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het

bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke

levens-sfeer, prevaleert.

Artikel 9 Wet bescherming persoonsgegevens

1 Persoonsgegevens worden niet verder verwerkt op een wijze die

onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen

2 Bij de beoordeling of een verwerking onverenigbaar is als bedoeld

in het eerste lid, houdt de verantwoordelijke in elk geval rekening

met:

a de verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking

en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen;

b de aard van de betreffende gegevens;

c de gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokkene;

d de wijze waarop de gegevens zijn verkregen en

e de mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in

pas-sende waarborgen.

3 Verdere verwerking van de gegevens voor historische, statistische

of wetenschappelijke doeleinden, wordt niet als onverenigbaar

beschouwd, indien de verantwoordelijke de nodige voorzieningen

heeft getroffen ten einde te verzekeren dat de verdere verwerking

uitsluitend geschiedt ten behoeve van deze specifieke doeleinden.

4 De verwerking van persoonsgegevens blijft achterwege voor

zover een geheimhoudingsplicht uit hoofde van ambt, beroep of

wettelijk voorschrift daaraan in de weg staat.

Artikel 10 Wet bescherming persoonsgegevens

1 Persoonsgegevens worden niet langer bewaard in een vorm die

het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren, dan

nood-zakelijk is voor de verwerkelijking van de doeleinden waarvoor zij

worden verzameld of vervolgens worden verwerkt.

2 Persoonsgegevens mogen langer worden bewaard dan bepaald in

het eerste lid voor zover ze voor historische, statistische of

wetenschappelijke doeleinden worden bewaard, en de

verant-woordelijke de nodige voorzieningen heeft getroffen ten einde te

verzekeren dat de desbetreffende gegevens uitsluitend voor deze

specifieke doeleinden worden gebruikt.

14 Art. 16-24 Wbp.

15 Het formulier waarmee de AH Bonuskaart is aangemeld bij de Registratieka-mer (nr. P18168) spreekt onder meer over interactiegegevens, zijnde gegevens betreffende ‘het gebruik van de aangeboden voordelen’.

16 Er zijn bijna geen supermarkten, benzinepompstations of warenhuizen die niet een of andere klantenkaart hebben. De Edah-supermarkten hebben de Edah-kaart; BP heeft het Freebees-programma; Texaco en Super de Boer hebben de Rocks Chipcard; de Bijenkorf heeft de Bijenkorfpas. Enzovoorts, enzovoorts.

Voorjaarsvergadering VMC

Buitenlandse Blikken op de Nederlandse Kabel

De recente overname van SBS6 door UPC brengt de toekomst van de kabel weer midden in

de belangstelling. De voorjaarsvergadering van de Vereniging voor Media en Communicatierecht

is dan ook gewijd aan de (hopenlijk eind april, begin mei te verschijnen) 'Tweede' Kabelnotitie.

Sprekers uit België en Duitsland zullen aan de hand van het eigen nationale recht een blik op

de Nederlandse juridische situatie rond om de kabel werpen.

Onderwerpen zijn onder meer de pakketsamenstelling, de vraag of overheidsregulering nodig is,

consumentenbescherming (privacy, decoders) en medededingingsproblematiek. De bijeenkomst

wordt ingeleid door mr. Hein Hobbelen. Mrs. Caroline Uyttendaele en Peggy Valcke

vertegen-woordigen de Belgische optiek, mr. Natali Helberger de Duitse.

Tijdstip:

12 mei 2000, aanvang wetenschappelijk gedeelte: 14.00 uur

Plaats:

CableXperience, Rijswijkseweg 60, Den Haag

Toegang:

gratis voor VMC-leden, niet-leden tegen een vergoeding.

Informatie en aanmelding:

secretariaat VMC, mr. L.F. Asscher (asscher@jur.uva.nl), p/a

Instituut voor Informatierecht, Rokin 84, 1012 KX Amsterdam,

tel. 020-525 3327, fax 020-525 3033.

(7)

Mediaforum 2000-5

159

Mediaforum 2000-5

158

2 Bronnengeheim ook voor andere personen

Het gaat dan om personen die werkzaam zijn in de sector

van de media of samenwerken met een journalist en welke

door die activiteiten in bezit zijn van informatie die tot de

ont-hulling van een bron kan leiden. Deze personen ressorteren

evengoed onder de bepalingen van de Aanbeveling.

3 Beperkingen op grond van openbaar belang

Met dit derde principe probeert de Aanbeveling meer

hou-vast te bieden en een aantal criteria hou-vast te leggen van wat

onder een ‘overriding requirement in the public interest’ moet

worden verstaan. Want enkel in dergelijk geval kan een

jour-nalist verplicht worden om toch zijn informatiebron te

ont-hullen. De Aanbeveling stelt het helemaal op scherp door de

volgende dubbele voorwaarde op te leggen:

a er zijn voor justitie geen alternatieven (meer) beschikbaar in

functie van de waarheidsvinding (subsidiariteit), én

b er is een doorslaggevend belang in het geding waardoor de

onthulling van de journalistieke bron niet kan geweigerd

wor-den (proportionaliteit). Dit is enkel het geval als de zaak een

voldoende vitaal and ernstig karakter heeft.

In de toelichting bij de Aanbeveling (

Explanatory Memorandum) is

verder verduidelijkt dat de noodzakelijkheid van een

opheffing van het journalistiek bronnengeheim kan

gelegiti-meerd worden op basis van ‘the prevention of major crime’

of ‘the defence of a person accused or convicted of having

committed a major crime’. Onder ernstige misdrijven wordt

verder verstaan: ‘murder, manslaughter, severe bodily injury,

crimes against national security or serious organised crime’.

En het

Explanatory Memorandum stelt: ‘The prevention of such

crimes can possibly justify the disclosure of a journalist’s source’.

Ook is erkend dat het recht op verdediging en het recht op

een eerlijk proces (art. 6 EVRM) een reden kan zijn tot

opheffing van het journalistiek bronnengeheim, nl. als een

persoon beschuldigd is van of veroordeeld werd wegens ernstige

misdrijven. De openbaarmaking van de informatie kan dan

mogelijk tot het bewijs van de onschuld leiden van de betrokkene.

4 Zoeken alternatief bewijsmateriaal in proces

tegen journalist

In het verlengde van het arrest in de zaak De Haes en Gijsels

tegen België (EHRM 24 februari 1997) wordt benadrukt dat

wanneer journalisten zelf vervolgd worden wegens strafbare

of onrechtmatige publicatie de rechtbank alle mogelijkheden

moet uitputten om de journalist de kans te geven het

waarheids-bewijs te leveren, zonder te eisen dat hij daarvoor zijn bronnen

moet onthullen.

5 Overige voorwaarden bevel tot onthulling

Een bevel tot brononthulling kan enkel via de bevoegde

instanties en deze moeten de journalist vooraf op de hoogte

brengen van zijn recht op bronnengeheim alsook van de

vige-rende beperkingen op dat recht. In geval van onrechtmatige

weigering zijn/haar bronnen prijs te geven kan een journalist

enkel veroordeeld worden na een openbaar en tegensprekelijk

proces, na een ‘fair trial’ dus overeenkomstig artikel 6 EVRM.

6 Flankerende waarborgen inzake telefoontap e.d.

Volgens dit principe zijn alle maatregelen die erop gericht

zijn op een of andere manier achter de informatiebronnen van

een journalist te komen verboden, tenzij onder de

voorwaar-den die in deze Aanbeveling zijn gesteld (subsidiariteit en

proportionaliteit) en dus ook enkel indien de zaak een

vol-doende ‘vital and serious nature’ heeft, zoals bijvoorbeeld

Raad van Europa wil betere bescherming

van journalistiek bronnengeheim

H

ET

E

UROPEES

H

OF

in

Straatsburg heeft met

het Goodwin-arrest van

27 maart 1996

2

het principe erkend

dat het journalistiek

bronnen-geheim beschermd wordt in het

kader van de persvrijheid. Het Hof

laat er geen twijfel over bestaan (het

was ‘undisputed’ volgens het Hof)

dat een rechterlijk bevel dat een

journalist ertoe verplicht de

identi-teit van een bron bekend te maken,

een overheidsinmenging is in de

vrijheid van expressie en

informa-tie en een bedreiging inhoudt van

de journalistieke nieuwsgaring. Het Hof beklemtoonde:

‘Wit-hout such protection, sources may be deterred from assisting

the press in informing the public on matters of public interest.

As a result the vital public-watchdog role of the press may be

undermined and the ability of the press to provide accurate and

reliable information may be adversely affected. Having regard

to the importance of the protection of journalistic sources for

press freedom in a democratic society and the

potentially chilling

effect an order of source disclosure has on the exercise of that

freedom, such a measure cannot be compatible with Article 10

of the Convention unless it is justified by

an overriding

require-ment in the public interest’.

Het Hof stelde een inbreuk vast op artikel 10 EVRM.

Sedert-dien is het journalistiek bronnengeheim niet enkel een

deon-tologische regel van journalistiek professionalisme, maar ook

een effectief afdwingbare rechtsregel.

3

Aangezien het Europees Verdrag voor Rechten van de Mens

directe werking heeft betekende dit meteen dat in toepassing

van artikel 10 EVRM voortaan ook politie en justitie in België

en Nederland rekening moesten houden met de principiële

bescherming van het journalistiek bronnengeheim. Enkel

wanneer er sprake is van een doorslaggevende reden van

publiek belang kan volgens de Straatsburgse jurisprudentie

een journalist verplicht worden om de herkomst of identiteit

van bepaalde informatiebronnen aan justitie mede te delen.

Het Goodwin-arrest was weliswaar belangrijk voor de

erken-ning van het principe en het hoog beschermingsniveau dat aan

het journalistiek bronnengeheim werd gegeven, maar toch

leek het arrest nog te weinig

prak-tisch houvast te bieden. Want

wan-neer is er nu sprake van een

‘door-slaggevende reden van publiek

belang’? En wat als de journalist

niet via een rechterlijk bevel

ver-plicht wordt een bron te onthullen

of bepaalde documenten aan de

onderzoeksrechter of rechtbank

mede te delen, maar indien een

telefoon-

of

PC-tap

wordt

geplaatst of via huiszoeking en

inbeslagname allerlei redactionele

documentatie in beslag wordt

genomen in het kader van een

lopend gerechtelijk onderzoek? Werd aan de (onderzoeks

rech-ter niet teveel beoordelingsvrijheid gelaten zodat deze de

belangen van het eigen onderzoek en de waarheidsvinding in

strafzaken kon laten doorwegen en de bescherming van de

journalistieke bronnen daarmee aan de kant kon schuiven?

Aanbeveling nr. R (2000)7

Om in de 41 lidstaten van de Raad van Europa meer

duide-lijkheid en eenvormigheid te creëren is op 8 maart door het

Comité van Ministers Aanbeveling nr. R (2000)7 goedgekeurd,

de aanbeveling ‘on the right of journalists not to disclose their

sources of information’. De Aanbeveling wil nu dat alle

lidsta-ten in hun eigen nationale wetgeving het journalistiek

bron-nengeheim met dezelfde waarborgen omkaderen en dat deze

basisprincipes ook nadrukkelijk onder de aandacht worden

gebracht van politie en justitie.

De Aanbeveling zet

zeven basisprincipes voorop. Goed om

weten is dat de term ‘journalist’ een ruime lading dekt: het is

elke (rechts)persoon die op regelmatige of professionele basis

informatie verzamelt of informatie verspreidt via om het even

welk medium van massacommunicatie.

1 Recht om journalistieke bron niet te onthullen

Voor de Aanbeveling is dit het principe waar alles om draait

en het is nadrukkelijk aan de lidstaten om dit in hun

nationa-le wetgeving in te schrijven en uit te werken én in de praktijk

deze regels ook effectief toe te passen.

Dirk Voorhoof

Prof. D.Voorhoof is hoogleraar

mediarecht aan de Universiteit

Gent

1 Recommendation No. R (2000) 7 of the Committee of Ministers d.d. 8 maart 2000, te raadplegen op: http://www.coe.fr/cm/ta/rec/2000/2000r7.htm. 2 EHRM 27 maart 1996,Mediaforum 1996-5, p. B69-B76, m.nt. W.F. Korthals Altes

op p. 73-74.

3 Voor een discussie in Nederland zie: E. Jurgens, ‘Een journalistiek verschoning-srecht’ en ‘Voorontwerp van Wet op het journalistiek privilege’,Mediaforum

1991-2, p. 13 en p. B13-B20; G. Schuijt, ‘Een wet (?) op een journalistiek (?) privi-lege (?): toch maar liever de rechter’,Mediaforum 1991-5, p. 52-54; I. Brakman &

R. Hopmans, ‘NVJ positief over verschoningsrecht voor journalisten’,Mediaforum

p. 56; R. Vecht, ‘Journalistiek verschoningsrecht hoort thuis bij de rechter’,

Mediaforum 1991-11/12, p. 123; W.F. Korthals Altes, ‘Hof in Straatsburg kiest voor

het journalistieke privilege’,Mediaforum 1996-5, p. 73-74.

Het Comité van de Ministers van de Raad

van Europa deed onlangs aanbeveling

R(2000)7 ‘on the right of journalists not

to disclose their sources of information’.

Door het Goodwin-arrest van het

EHRM werd in 1996 het journalistiek

bronnengeheim principieel erkend,

maar wat betreft de uitwerking bleven

er vragen open. De Aanbeveling wil nu

dat alle lidstaten in hun eigen nationale

wetgeving het journalistiek

bronnen-geheim met dezelfde waarborgen

omkaderen en dat deze basisprincipes

ook nadrukkelijk onder de aandacht

worden gebracht van politie en justitie.

‘major crime’. Als ongewild, toevallig bij een politie-actie of

huiszoeking toch beslag is gelegd op journalistiek

bronnen-materiaal, dan mogen deze documenten en informatie niet

gebruikt worden als bewijslevering voor de rechtbank, tenzij

ook hier weer onder de voorwaarden van subsidiariteit en

pro-portionaliteit.

7 Geen zelf-incriminatie

Als laatste principe is benadrukt dat de vorige principes van

de Aanbeveling op geen enkele wijze afbreuk kunnen doen aan

het recht van een journalist om in strafzaken niet tegen zichzelf,

ten laste, te getuigen (verbod van zelf-incriminatie). Een

jour-nalist die in een strafzaak dus zelf vervolgd wordt, kan niet

verplicht worden bepaalde bronnen te onthullen of bepaalde

documenten aan de rechtbank mee te delen.

Hoewel op een aantal punten onvermijdelijk

afwegings-momenten blijven bestaan (subsidiariteit en proportionaliteit)

vormt deze Aanbeveling R (2000)7, vooral ook samengelezen

met het grondig uitgewerkte

Explanatory Memorandum, een

interessante aanvulling op het Goodwin-arrest. Het is nu

afwachten of deze regeling ook in België of in Nederland een

effectieve omzetting zal krijgen, hetzij via een wet op het

jour-nalistiek bronnengeheim, hetzij via een omzendbrief van de

Minister van Justitie en/of het College van Procureurs-generaal...

Inbeslagname beeldmateriaal

Nog dit. De Aanbeveling van 8 maart 2000 beperkt zich

enkel tot de bescherming van een bron, dit is een persoon die

informatie of documenten aan een journalist toelevert. De

Aanbeveling houdt geen rekening met de mogelijkheid van

inbeslagneming of rechterlijk bevel tot mededeling van

(niet-uitgezonden) journalistiek beeldmateriaal van bijvoorbeeld

rellen of supportersgeweld. In dit geval kan een journalist zijn

bronnengeheim niet inroepen omdat de beelden of foto’s van

geweldplegingen op een publieke plaats niet leiden tot

identi-ficatie van personen die informatie of documenten aan een

journalist ter beschikking hebben gesteld. Politie en justitie

kunnen dus interesse doen blijken om dergelijk beeldmateriaal

te bekijken. Indien een omroep of fotonieuwsagentschap niet

goedschiks bepaald beeldmateriaal aan justitie ter beschikking

stelt, kan via een inbeslagneming of na rechterlijk bevel een

redactie, fotograaf of journalist verplicht worden eigen

beeld-materiaal aan justitie mede te delen. Aan de kant van de

jour-nalistiek staat men nochtans zeer afwijzend tegenover deze

mogelijkheid, omdat zo bij het publiek de indruk kan ontstaan

dat de media een verlengstuk van justitie zijn.

Het voorbeeld van BBC en SBS

Het overkwam enkele jaren geleden de BBC die door de

Brit-se rechter verplicht werd bepaald beeldmateriaal aan justitie af

te staan, beeldmateriaal van rellen in Broadwater Farm,

Tot-tenham Londen. De klacht van de BBC op basis van schending

van artikel 10 EVRM werd toen door de Europese Commissie

voor de Rechten van de Mens als niet-ontvankelijk afgewezen

(ECRM 18 januari 1996). De BBC argumenteerde dat ‘the obligation

to disclose untransmitted material increases the risk for film

crews, as they will be associated with the law enforcement

agencies by bystanders if such material is subsequently liable

to be used in court’. De Commissie achtte dit risico echter niet

pertinent.

(8)

Mediaforum 2000-5

160

en een omroep niet in strijd was met artikel 10 EVRM.

4

Het

beeldmateriaal hield verband met straatrellen in Amsterdam

op 14 en 20 december 1998. De Hoge Raad hield wel rekening

met het feit dat justitie over geen ander bewijsmateriaal kon

beschikken om de daders te kunnen identificeren

(subsidiari-teit). Bovendien onderstreepte de Hoge Raad dat het in deze

zaak om ernstige vormen van fysiek geweld ging

(proportio-naliteit). Het belang van het strafonderzoek woog bijgevolg

zwaarder door dan het nogal virtueel en indirect negatief effect

dat de media of de journalistiek van deze maatregel zouden

ondervinden. Binnenkort moet het Gerechtshof van

Amster-dam zich opnieuw over deze zaak buigen, alhans voor wat de

beelden van de rellen van 14 december 1998 betreft.

EURO 2000

Allicht een problematiek waarmee straks naar aanleiding

van Euro 2000 ook Belgische en Nederlandse media,

camera-ploegen en persfotografen wel eens heel nadrukkelijk zouden

kunnen geconfronteerd worden. Zoals de kaarten nu liggen

zal een beroep op de Aanbeveling van 8 maart 2000 of een

ver-wijzing naar de Straatsburgse rechtspraak bij politie en

justi-tie niet echt veel indruk maken. Een oplossing (?) is natuurlijk

dat in de buurt van Euro 2000 overal bewakingscamera’s alle

bewegingen volgen, zodat politie en justitie over een eigen

beeldarchief kunnen beschikken en dus geen beroep zullen

hoeven te doen op beeldmateriaal bij de media

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De gemeenteraad van Amsterdam besloot na overleg met de bonden op 4 oktober 1995 de or-ver- kiezingen in de gemeente te laten plaatsvinden op 27 maart 1996.. Voor

On the contrary, the call by the paper on 18 July 1988 (see paragraph 16 above) for the fishery authorities to make a ‘constructive use’ of the findings in the Lindberg report in

Aangezien het RIVM naar het oordeel van verzoeker naar aanleiding van zijn notitie en nadien gevoerde gesprekken niet over- ging tot een verandering van het heleid, heeft verzoeker

Maar wie alle objectieve aanwijzin- gen op een rij zet die moet tot de conclusie komen dat het zeer waar- schijnlijk is.’ en dat het programma wordt afgesloten met de medede- ling:

2.5 De Minister heeft zich in zijn besluit van 8 september 1999 op het standpunt gesteld dat het uitgangspunt van de Wob weliswaar is dat inwilliging van een verzoek

In bcginsel lijkt mij dat Sena het bewijs moet leveren dat de dooi Shop Radio vcrspseidc mu/jck niet Sena rechten vnj is waaiuit /ou moeten blij ken dat Sena dus teiccht

De twee voorbije jaren waren er 26 zogenaamde "wilsverklaringen", waarbij de patiënt een euthanasieverklaring opstelt waarin hij beschrijft wanneer hij voor euthanasie

De overheid moet er ook voor zorgen dat er rechtsmiddelen beschikbaar zijn in het geval van inbreuken op mensenrechten door andere burgers. 14 Mensenrechtenverdragen roepen