• No results found

Het MAB vóór 50 jaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het MAB vóór 50 jaar"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MAB

G e sc h ied en is

Het MAB vóór 50 jaar

A. F. Tem pelaar november 1940

In zijn artikel ’De accountant en het budget’ wijst J. E. Spinosa Cattela er op dat de accountant bij zijn controle en zijn beoordelingswerk een belangrijk steunpunt kan vinden bij de budget­ taire organisatie, mits deze uiteraard aan de ver­ eisten voldoet (zoals: door het bedrijf zelf opge­ stelde normen, welke bovendien nog tot een sys­ tematisch geheel zijn samengesteld en uitmon­ den in een taakstellende verlies- en winstreke­ ning). Vanzelfsprekend is deze organisatie in de eerste plaats bedoeld als een instrument voor de ondernemingsleiding voor haar controle op uit­ voering en beheer. Maar ook de accountant kan er een goed gebruik van maken.

Spinosa Cattela onderscheidt de formele en de materiële controle van de budgetten. Formeel: zijn de budgetten op de voorgeschreven wijze tot stand gekomen; zijn ze door de verantwoordelijke functionarissen behoorlijk ondertekend; sluiten zij onderling aan dat wil zeggen gaan zij van de zelfde premissen uit) en zijn ze op het hoofdbud­ get - de voorgecalculeerde verlies- en winstreke­ ning - aangesloten; is er een budgetcommissie aanwezig en hoe functioneert deze? De materiële controle is volgens de schrijver een moeilijker probleem voor de accountant. Daarvoor is een grondige kennis vereist van de organisatie van de onderneming en van de eigenaardigheden van de bedrijfstak in kwestie.

Volgens hem behoort het niet tot de taak van de accountant ’de premissen, welke aan de budget­ ten ten grondslag liggen, te becritiseren’ (behou­ dens natuurlijk de plicht de onderlinge verbanden en aansluitingen na te gaan). De zaak ligt anders, indien de accountant constateert dat de leiding steeds van buitensporige schattingen uitgaat. Spinosa Cattela is het niet eens met de mening van Premsela dat de accountant aanwezig dient te zijn bij het vaststellen van de budgetten. Zijns inziens bestaat dan het grote gevaar dat de

mening van de accountant gaat domineren. Wan­ neer, zoals nog vaak voorkomt (50 jaar geleden - A.F.T.), de accountant de enige is die voldoende inzicht heeft in de talrijke problemen welke aan het budgetteren verbonden zijn, dient de accoun­ tant wel een educatieve rol te spelen, ’opdat de onderneming zo snel mogelijk beschikt over func­ tionarissen in haar dienst, die de budgettering begrijpen en uitwerken kunnen’.

Wanneer het administratieve apparaat zo is inge­ richt dat de afwijkingen ten opzichte van het bud­ get tijdig en als het ware automatisch, naar haar oorzaken gerangschikt, gesignaleerd worden, vertoont de budgetcontrole veel overeenstem­ ming met de interne controle, aldus de schrijver. Deze overeenstemming bepaalt dan ook voor een deel de taak van de accountant. Zo kan de bud­ getcontrole voor de accountant een belangrijk steunpunt zijn bij zijn controle op de materiële juistheid der verrichte boekingen, en zal zij hem bij de controle op het beheer der onderneming belangrijke aanwijzigingen kunnen geven. De accountant zal dan tevens ontdekken dat er een wisselwerking bestaat tussen budgettering en budgetcontrole. De bestudering van de uitkom­ sten van de budgetcontrole zal van groot nut kun­ nen zijn voor de beoordeling van de begroting zelve en omgekeerd.

Uit de gegevens van een onderzoek van 10 jaar geleden naar de kostprijzen van 147 boterfa- brieken tracht Ir. J. van Ettinger het mathematisch bedrijfsoptimum te berekenen, dit is de bedrijfs­ omvang waarbij de laagste kostprijs van het pro­

A. F. Tempelaar, registeraccountant, was lid van de maatschap Dijker en Doornbos (rechtsvoorganger van Coopers & Lybrand Dijker Van Dien) en vervulde vele functies in de beroepsorganisaties in binnen- en buitenland.

(2)

MAB

dukt wordt bereikt. De schrijver laat die bereke­ ning zien, welke met behulp van statistische for­ mules wordt uitgevoerd. Hierbij spelen spreiding en variatie-coëfficiënt een grote rol. Op basis van die gegevens van het eind der jaren twintig komt de schrijver op een mathematisch bedrijfsopti- mum van 6.1 miljoen kg boter. Hij tekent hierbij aan dat er een sterke variatie van de individuele waarden bleek, deels als gevolg van zeer uiteen­ lopende produktie-groottes der fabrieken, grote verschillen in apparatuur, werkmethoden, loon­ peil enzovoort. Uit het onderzoek bleek voorts dat de kosten van melktransport-een belangrijk kos­ tenelement - stijgen naarmate de produktie- omvang toeneemt, terwijl de andere kostenele­ menten slechts tot een bepaalde grootte van de produktie dalen en boven die grootte nagenoeg constant (per eenheid) blijven.

J. Loos besluit zijn trilogie over ’De geconsoli­ deerde Jaarrekening’. De volgende onderwerpen komen nog aan de orde: wederzijdse deelname, preferente aandelen, eliminatie van de winsten op onderlinge transacties (zowel voor handelsgoe­ deren als voor kapitaalgoederen) en de proportio­ nele consolidatie.

Bij de eliminatie van resultaten op onderlinge leveringen gaat Loos nader in op de gevallen waarin tevens sprake is van minderheidsbelan­ gen. Behoort een minderheidsbelang ook tot de economische eenheid, of moet het als buiten­ staander, niet behorend tot het concern, worden beschouwd? Dat laatste zou kunnen betekenen dat een levering van een dochter aan een holding waarin een minderheidsbelang deelneemt, voor een deel in feite als een levering aan buitenstaan­

ders (met dienovereenkomstige winstrealisatie) zou kunnen worden beschouwd.

Loos bespreekt in dit verband de zogenaamde eenheidstheorie (economie unit theory) en de belangentheorie (theory of divergent majority and minority interests). Hij betrekt er diverse Ameri­ kaanse auteurs bij, waaronder Carson, Newlove, Montgomery en Bel.

De schrijver toont zich geen voorstander te zijn van proportionele consolidatie.

Loos beëindigt zijn artikelserie - welke blijkens een voetnoot van de redactie reeds vóór mei 1940 was geschreven - met de opmerking dat de samenstelling van een geconsolideerde jaarreke­ ning uitsluitend het werk van de accountant is. ’Kan men de jaarrekening der enkelvoudige ven­ nootschap beschouwen als een verantwoording van de leiding, door den accountant geverifieerd, de samenvoeging der afzonderlijke jaarrekenin­ gen vereischt de bijzondere deskundigheid van de accountant, die hem de verantwoordelijkheid voor het geconstrueerde beeld doet kunnen dragen’.

De schrijver betreurt, dat in ons land de geconso­ lideerde jaarrekening nog te weinig toepassing vindt. Het verlangen naar een geconsolideerde vorm kan uitgaan van de financiële pers, de effec­ tenhandel, de beursautoriteiten, ’maar de aan­ sporing ertoe behoort zekerte komen van de zijde van de accountants, die de mérites van den geconsolideerden vorm het beste moeten kun­ nen beoordelen, te meer, daar deze door haar algemeene toepassing in Amerika in de practijk haar deugdelijkheid op zoo overtuigende wijze heeft bewezen’.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

‘De prae-adviseurs (W.N.) de Blaey en (H.B..I.) Sanders leggen bij de ambtenaar-accountant de klemtoon op het ambtenaar zijn. Naar hun mening prevaleren de voorschriften

Adriani stelt onder de titel: ‘Liefdadigheid door een onderneming’, naar aanleiding van een arrest over de aftrekbaarheid van (afgedwongen) giften aan ‘Winterhulp' de

van de Woestijne trekt in zijn bijdrage: ‘De machtspositie van de monopolist’ ten strijde tegen de stelling (zoals onder meer verwoord door J. Tinbergen), ‘dat onder bepaalde

‘De roode lijn’ volgens Bakkenist is, ‘dat de door den accountant verrichte arbeid, welke aan de af te geven verklaring ten grondslag ligt, zoodanig behoort te zijn, dat door

Zelfs Schmalenbach is in 1946 volgens Limperg al van de dwalingen zijns weegs bekeerd: ‘Zo geviel het, dat bijvoorbeeld een leidende figuur als Schmalenbach met kracht opkwam

Wel verduidelijkt De Blaeij dat het hem in februa­ ri bij de titelbescherming (van Geregistreerd Publiek/Overheids Accountant) niet ging om het al of niet in dienstbetrekking

In deze bijdrage gaat het overigens niet om het kenobject van de bedrijfs­ huishoudkunde of over bedrijfshuishoudkunde als wetenschap (daarover zal, overigens mede naar

Het gaat de schrijver om enkele moeilijkheden welke zich vrijwel altijd voordoen doordat steeds gelijktijdig moet worden voldaan aan de volgende hoofddoeleinden van de