• No results found

Adviesgebruik in Groningen door MKB en de agrarische sector

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Adviesgebruik in Groningen door MKB en de agrarische sector"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Adviesgebruik in

Groningen door MKB en

de agrarische sector

(2)

Adviesgebruik in

Groningen door MKB en

de agrarische sector

Groningen, juni 2008

Auteur:

G.H.

Veldhuis

Studentnummer:

1336878

In opdracht van:

accon

avm

Afstudeeropdracht aan:

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Small Business & Entrepreneurship

Begeleiders

RuG:

dr.

H.W.J.

Vrolijk

dr. T.J.B.M. Postma

Begeleider

accon

avm:

ir. G. Kuipers

(3)

VOORWOORD

Op het moment dat ik ben begonnen met werken aan dit afstudeertraject en het schrijven van deze scriptie had ik niet verwacht dat ik het in de voorgeschreven periode zou afronden. In de afstudeerhandleiding staat een richtlijn van vier maanden voor het schrijven van een scriptie, maar veel studenten hoor je praten over een vertraging tot ongeveer zes maanden. Echter, wat schetst mijn verbazing? Na ongeveer vier maanden is de scriptie helemaal af. Wonderbaarlijk als je het mij vraagt!

De oorzaak ligt misschien in mijn interesse in advieswerk en het bedrijf accon■avm. Het is ondertussen de zesde speler op de markt, maar heeft nog altijd een regionaal en informeel karakter, dat ik zelf als zeer prettig heb ervaren. Ik denk dat geen enkele andere van de zes grootste accountancy- en adviesbureaus zich kan vergelijken met deze organisatie. Daarnaast heeft vast en zeker meegespeeld dat ik het zelf ook wel tijd vond om de studie af te ronden, en ik daarom zeker niet in het nieuwe studiejaar wilde belanden met het schrijven van de scriptie. Ook een zeer goede motivatie om snel te werk te gaan.

Echter heb ik veel te danken aan een aantal personen wie mij gedurende het schrijven deze scriptie hebben gesteund met woord en daad. Zonder hun ondersteuning had ik de scriptie nooit in dit tempo kunnen afronden. Hen wil ik hier dan ook graag bedanken voor hun steun, adviezen, opbeurende woorden en waar nodig kritiek.

Allereerst gaat voor deze scriptie mijn dank uit naar Hein Vrolijk van de Rijksuniversiteit Groningen. Dhr. Vrolijk heeft mij gedurende mijn ongeveer vier maand durende afstudeertraject bijgestaan als scriptiebegeleider en mij voorzien van zeer nuttig advies over de scriptie. Zonder zijn kennis en vaardigheden als onderzoeker had deze scriptie zijn huidige vorm niet kunnen bereiken. Ook wil ik graag de tweede begeleider, Dhr. Postma, bedanken voor zijn medewerking. Ten tweede wil ik Geert Kuipers bedanken voor de begeleiding van het traject vanuit accon■avm. De samenwerking heb ik als zeer prettig ervaren. Vooral de momenten dat van gedachten kon worden gewisseld over zaken die in de scriptie niet uitgebreid aan bod konden komen waren zeer interessant.

Natuurlijk zijn er binnen accon■avm nog veel meer mensen die ik hier niet ongenoemd kan laten. De collega’s van kantoor Stadskanaal, waar ik het merendeel van de afstudeerperiode heb mogen verblijven, wil ik dan ook zeker bedanken voor de gezellige en vriendelijke werksfeer en de leuke tijd die we samen hebben gehad. Ook de stagiairs Henk, Evert en Anick, wil ik bedanken voor het leuke contact dat we hebben gehad tijdens onze onderzoeken. De overige medewerkers van accon■avm die mij van informatie hebben voorzien voor de scriptie wil ik heel erg bedanken voor hun openheid en tijd.

Ten slotte wil ik mijn ouders bedanken voor hun steun gedurende de hele studieperiode. Zonder hen had ik deze geweldige studententijd met daarnaast nog allerlei nevenactiviteiten nooit kunnen ervaren. Als allerlaatste moet ik natuurlijk nog Marjan bedanken, voor haar steun tijdens mijn studie, maar vooral tijdens de scriptie. Op momenten dat bij mij de stress het hoogst was, hielp zij mij weer de rust te vinden.

(4)

SAMENVATTING Achtergrond

In dit rapport worden de factoren die het adviesgebruik door MKB en in de agrarische sector beïnvloeden in kaart gebracht voor de provincie Groningen en daarnaast worden deze factoren vergeleken met de rest van het land.

Deze factoren worden in kaart gebracht om een mogelijke verklaring te vinden van de relatief lage adviesomzet in de provincie Groningen van het adviseurs- en accountantskantoor accon■avm.

Deze scriptie is geschreven als afstudeeropdracht voor de opleiding bedrijfskunde, small business en entrepreneurship aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Probleemstelling & Onderzoeksopzet

De doelstelling van dit onderzoek is inzicht krijgen in de mogelijke oorzaken voor de lagere adviesomzet in de regio Groningen. Een tweede doelstelling is het doen van aanbevelingen aan accon■avm om hun adviesafzet en omzet te verhogen in deze regio’s.

Naar aanleiding van het probleem bij accon■avm en de probleemverkenning in hoofdstuk 2 is de volgende vraagstelling opgesteld:

Welke variabelen kunnen wijzen op een relatief laag adviesgebruik door het MKB en de agrarische sector in de provincie Groningen?

Om een antwoord te vinden op de probleemstelling en deelvragen zijn verschillende publicaties en databases geraadpleegd met bestaande gegevens over de in de literatuurverkenning gevonden kenmerken met betrekking tot het MKB en de agrarische sector.

Resultaten

Ten eerste is een literatuuronderzoek gedaan om verklarende variabelen te vinden. Hieruit zijn een drietal groepen variabelen voortgekomen, de kenmerken van de onderneming, kenmerken van de ondernemer en de overige variabelen. Deze laatste heeft geen onderzoekbare variabelen opgeleverd.

In de categorie “kenmerken van de onderneming” zal worden gekeken naar het aantal werknemers, de mate van investeren, de sectorverdeling, het aantal starters en stoppers, export, innovatie en R&D. Bij de kenmerken van de ondernemer wordt gekeken naar het opleidingsniveau, de ervaring van de ondernemer en het geslacht.

Voor het MKB blijkt dat de kenmerken van de onderneming niet positief zijn voor het adviesgebruik in Groningen. Alleen de grote diensten en handelsectoren lijken positief te zijn voor het adviesgebruik. Het aantal bedrijven relatief gezien, de grootte van de bedrijven en de mate van export, investeringen en R&D lijken een negatief effect te hebben. Het aantal starters, stoppers en de mate van innovatie is neutraal ten noemen.

De kenmerken van de ondernemer zijn echter wel positief voor het gebruik van advies. Er zijn veel vrouwelijke en jonge ondernemers in Groningen. Het opleidingsniveau lijkt gemiddeld te zijn. In de agrarische sector zijn het vooral de kenmerken van de onderneming die positief zijn voor het gebruik van advies. Alleen de geringe mate van investeren en verbreding zou een negatief effect op het gebruik van advies kunnen hebben. Het relatieve aantal bedrijven, het aantal starters en de mate van export en innovatie lijken allemaal te wijzen op een hoge mate van adviesgebruik. Op de variabelen bedrijfsgrootte en sectorverdeling wordt neutraal gescoord. De kenmerken van de ondernemer zijn in dit geval echter redelijk negatief. Alleen het opleidingsniveau is positief te noemen. Er zijn weinig vrouwelijke en jonge onervaren ondernemers in deze sector, wat allebei lijkt te duiden op een laag gebruik van advies.

Conclusies & Aanbevelingen

(5)

de verschillen per kenmerk eigenlijk te laag. Echter kunnen zowel bij agrarisch als bij MKB een groep kenmerken worden aangewezen, die samen een invloed op het gebruik van advies kunnen hebben.

Bij het MKB lijkt de oorzaak het meest waarschijnlijk te liggen in de kenmerken van de onderneming. Deze kenmerken vertonen vooral een negatief effect op het gebruik van advies. Samen zouden zij een lager en/of ander gebruik van advies aan te tonen. In de agrarische sector lijkt het probleem meer te liggen in de kenmerken van de ondernemer.

Om de MKB bedrijven in Groningen meer en/of vaker advies te laten afnemen zal accon■avm scherp moeten blijven in de zoektocht naar bedrijven die wel de kenmerken vertonen kan mogelijk bij deze bedrijven meer advies worden afgezet.

De oorzaak van een lage adviesafname door een MKB bedrijf zal waarschijnlijk vaker bij de onderneming liggen dan bij de ondernemer. Daarom is het belangrijk voor de adviseurs zich vooral te focussen op de ondernemingen en daar de mogelijk schaarse adviessituaties te identificeren.

(6)

INHOUD

Voorwoord ____________________________________________________________ 2

Samenvatting __________________________________________________________ 3

Inhoud _______________________________________________________________ 5

Inleiding ______________________________________________________________ 7

1

Opdrachtgever & Opdracht____________________________________________ 8

1.1 Inleiding _____________________________________________________________ 8

1.2 accon■avm ___________________________________________________________ 8

1.3 Aanleiding & opdracht ________________________________________________ 10

2

Probleemverkenning ________________________________________________ 11

2.1 De adviesomzet van accon■avm _________________________________________ 11

2.2 Factoren van invloed op de adviesomzet __________________________________ 13

2.2.1 Interne factoren __________________________________________________________ 13 2.2.2 Externe factoren__________________________________________________________ 14 2.2.3 Onderzoeksrichting _______________________________________________________ 14

3

Onderzoeksontwerp _________________________________________________ 16

3.1 Inleiding ____________________________________________________________ 16 3.2 Probleemstelling______________________________________________________ 16 3.2.1 Doelstelling _____________________________________________________________ 16 3.2.2 Vraagstelling ____________________________________________________________ 16 3.2.3 Deelvragen______________________________________________________________ 16 3.3 Onderzoeksopzet _____________________________________________________ 16 3.3.1 Dataverzameling en Analyse ________________________________________________ 16 3.4 Afbakening __________________________________________________________ 17 3.4.1 Het MKB _______________________________________________________________ 18 3.4.2 Agrarische sector _________________________________________________________ 18 3.4.3 Advies _________________________________________________________________ 19

4

Gebruik van advies door MKB: een literatuurverkenning __________________ 20

4.1 Kenmerken van de onderneming ________________________________________ 20

4.1.1 Aantal werknemers _______________________________________________________ 20 4.1.2 Investeringen ____________________________________________________________ 22 4.1.3 Levensfase, Groei en Export ________________________________________________ 23 4.1.4 Sector__________________________________________________________________ 25 4.1.5 Geografisch nabijheid _____________________________________________________ 25 4.1.6 Innovatie en R&D ________________________________________________________ 26

4.2 Kenmerken van de ondernemer _________________________________________ 26

4.2.1 Mening en opvatting van de ondernemer_______________________________________ 27 4.2.2 Opleidingsniveau _________________________________________________________ 27 4.2.3 Ervaring ________________________________________________________________ 28 4.2.4 Geslacht ________________________________________________________________ 28

(7)

4.4 Samengevat__________________________________________________________ 29

5

Kenmerken MKB ondernemingen en ondernemers in groningen ____________ 31

5.1 Inleiding ____________________________________________________________ 31

5.2 De MKB ondernemingen_______________________________________________ 31

5.2.1 Aantal bedrijven en sectorverdeling __________________________________________ 31 5.2.2 Aantal werknemers _______________________________________________________ 34 5.2.3 Starters, stoppers en export _________________________________________________ 35 5.2.4 Investeringen ____________________________________________________________ 36 5.2.5 Innovatie en R&D ________________________________________________________ 37

5.3 De MKB ondernemers_________________________________________________ 40

5.3.1 Opleidingsniveau ondernemers ______________________________________________ 40 5.3.2 Geslacht & Leeftijd _______________________________________________________ 41

5.4 Conclusie____________________________________________________________ 42

6

Kenmerken agro ondernemingen en ondernemers in groningen _____________ 44

6.1 Inleiding ____________________________________________________________ 44

6.2 De agrarische ondernemingen __________________________________________ 44

6.2.1 Aantal en sectorverdeling __________________________________________________ 44 6.2.2 Aantal werknemers _______________________________________________________ 47 6.2.3 Starters, verbreding en export _______________________________________________ 48 6.2.4 Investeringen ____________________________________________________________ 50 6.2.5 Innovatie en R&D ________________________________________________________ 51

6.3 De agrarische ondernemers ____________________________________________ 53

6.3.1 Opleidingsniveau ondernemers ______________________________________________ 53 6.3.2 Geslacht & Leeftijd _______________________________________________________ 54

(8)

INLEIDING

De adviesomzet van MKB en agrarische ondernemers bij het advies- en accountantskantoor accon■avm in de provincie Groningen blijft achter bij de adviesomzet in de rest van het land. In Groningen wordt 17,3 procent van de omzet onder MKB organisaties behaald uit advies, tegen 26 procent in Nederland gemiddeld. Voor de agrarische markt ligt dit percentage op 18,7 procent. Landelijk wordt echter 27,7 procent van de omzet behaald uit advies. De doelstelling van accon■avm is daarnaast dat het deel omzet behaald uit advies in heel het land in een periode van drie jaar moet 40% zijn.

accon■avm is erg daarom benieuwd waar de oorzaak van deze verschillen ligt, en wat ze er aan kunnen doen om de adviesomzet in Groningen te verhogen naar het landelijke gemiddelde en uiteindelijk het doel van 40%. Daarom zal in dit rapport verslag worden gedaan van een onderzoek waarin wordt geprobeerd oorzaken aan te wijzen van de relatief lage adviesomzet en op basis van deze oorzaken enige aanbevelingen te doen.

Op basis van de probleemverkenning is gekozen om het adviesgebruik in de provincie Groningen te onderzoeken. Er is gekozen om te kijken wat voor kenmerken adviesgebruikende bedrijven vertonen en hoe deze variabelen er bij de bedrijven in Groningen uitzien ten opzichte van de rest van het land. De probleemstelling die aan de hand van de probleemverkenning is opgesteld luidt als volgt:

Welke variabelen kunnen wijzen op een relatief laag adviesgebruik door het MKB en de agrarische sector in de provincie Groningen?

Om tot een antwoord te komen op deze hoofdvraag, is het vraagstuk opgedeeld in kleinere deelvragen:

1. Welke variabelen hebben effect op het gebruik van advies door MKB en agrarische bedrijven?

2. Hoe scoort de provincie Groningen op de gevonden variabelen bij MKB?

3. Hoe scoort de provincie Groningen op de gevonden variabelen in de agrarische sector?

De bovengenoemde onderzoeksmethodiek en antwoorden op de deelvragen staan beschreven in het rapport dat u op dit moment leest. Het rapport is als volgt opgebouwd.

In het eerste hoofdstuk zal een korte beschrijving worden gegeven van de opdrachtgever, accon■avm, het probleem dat zij ervaren en de bijbehorende opdracht.

In hoofdstuk twee wordt het probleem verder verkend door te kijken naar de omzetcijfers van accon■avm voor beide klantgroepen, MKB en agrarisch. Op die manier kan een beeld worden gevormd van hoe groot het probleem precies is en waar mogelijk relevante verschillen optreden met de rest van het land. Daarnaast wordt gekeken naar mogelijke verklaringen voor het probleem en zal een onderzoeksrichting worden gekozen. In dit geval is de onderzoeksrichting het gebruik van advies in de provincie Groningen.

Hoofdstuk drie behandelt de probleemstelling en de opzet van het onderzoek.

In hoofdstuk vier wordt een literatuuronderzoek beschreven waarin is gezocht naar variabelen die een relatie hebben met adviesgebruik, en mogelijk de lage adviesomzet kunnen verklaren. Op basis hiervan zal een antwoord worden geformuleerd op de eerste deelvraag.

In hoofdstuk vijf worden de gevonden variabelen voor het MKB in Groningen in kaart gebracht, in hoofdstuk zes zal hetzelfde worden gedaan voor de agrarische sector. De in hoofdstuk drie gevonden variabelen worden beschreven aan de hand van data over die variabelen uit verschillende bestaande bronnen. In deze twee hoofdstukken zal een antwoord worden gezocht op de laatste twee deelvragen.

(9)

1 OPDRACHTGEVER & OPDRACHT 1.1 INLEIDING

In dit hoofdstuk zal ten eerste een korte beschrijving worden gegeven van de opdrachtgevende organisatie. Daarna zal ingegaan worden op de aanleiding tot de opdracht en de opdracht zelf. 1.2 ACCON■AVM

accon■avm is een advies- en accountantsbureau met vestigingen door het hele land, welke diensten verleent aan midden- en kleinbedrijf, agrarische ondernemingen en non-profit en overheid.

Missie

“accon■avm is hét accountantskantoor voor kleine en middelgrote ondernemingen.

Dichtbij en daadwerkelijk betrokken adviseert accon■avm haar klanten, zodat zij ruimte hebben

om te ondernemen.

accon■avm realiseert dit samen met al haar mensen, die nuchter en praktisch midden in het

leven staan en schouder aan schouder met hun klanten opereren.”

Bedrijfsactiviteiten

accon■avm verleent advies en accountancy activiteiten aan haar klanten. Te denken valt aan het opstellen en controleren van jaarverslagen en begrotingen, ondersteuning bij bedrijfsovernames, juridisch advies, bedrijfskundig advies en belastingsadvies.

Zelf beschrijven ze het als volgt:

“accon■avm biedt u op drie niveaus professionele en resultaatgerichte dienstverlening:

met onze administratieve dienstverlening nemen wij u alle zorgen uit handen rond de dagelijks te verrichten administratieve/boekhoudkundige handelingen

onze accountancydienstverlening vormt het verlengstuk van onze administratieve diensten en omvat onder meer de fiscale (jaarrekeningen, aangiften etc.) en juridische (contracten, aansprakelijkheden etc.) aspecten van uw bedrijfsvoering

met onze dienstverlening op het gebied van bedrijfsontwikkeling ondersteunen wij u in de breedte bij het maken van strategische keuzes en de consequenties hiervan. accon■avm beschikt over de hiervoor benodigde specifieke branchekennis en ervaring”

De verschillende activiteiten worden meestal door verschillende personen uitgevoerd. Er zijn dus verschillende personen voor het accountancy- en het adviesgedeelte. Het ligt echter aan de expertise van de cliëntadviseur en zijn/haar coach of dit gebeurt. De verschillende klanten hebben echter wel allemaal één vast contactpersoon, die ze dan eventueel doorverwijst naar verschillende specialisten.

Een adviseur zegt over de diensten die accon■avm aanbied:

“accon■avm moet het verschil maken in de kwaliteit van het advies. De standaard producten zoals jaarrekening, IB en OB aangiften zijn goed maar niet scherp geprijsd in vergelijking met enkele concurrenten.”

(10)

standaard producten die door elke accountant worden geleverd. Met goed advies kan volgens accon■avm echter een duidelijk verschil met de concurrentie gemaakt worden.

Branches

accon■avm heeft haar branchekennis gebundeld in een aantal branchespecialisaties in het MKB, de agrarische sector en in overheid en non-profit.

Binnen de branche MKB heeft accon■avm klanten uit verschillende sectoren. Binnen het MKB advies is bijvoorbeeld de branchespecialisatie retail ontwikkeld. Branches waarin accon■avm zich verder specialiseert zijn mode, wonen en zorg.

In de agrarische sector onderscheidt accon■avm de volgende specialisaties: Akkerbouw, Glastuinbouw, Loonbedrijf, Melkveehouderij en Varkenshouderij.

Structuur

accon■avm is gestructureerd volgens het matrixmodel. In het besturingsmodel van accon■avm is de regiostructuur leidend. De regiodirecteur is verantwoordelijk voor het resultaat in zijn regio en legt verantwoording af aan de algemeen directeur. Iedere locatie heeft een eindverantwoordelijke: de zgn. kantoorvoorzitter. Elke kantoorvoorzitter is verantwoordelijk voor het resultaat op zijn kantoor. Deze resultaat-verantwoordelijkheid brengt hiërarchische bevoegdheden met zich mee.

Naast de verdeling in regio´s is accon■avm ook onderverdeeld per branche. Zo zijn er de drie lijnen; agro, MKB en overheid/non-profit. Deze drie lijnen worden aangestuurd door de marktdirecteuren.

Historie

Hieronder een schematische weergave van de historie die accon■avm heeft doorlopen. Tabel 1.1: Een korte historie van accon■avm

1917 Oprichting Accon, als gespecialiseerd boekhoudkantoor. 2005 Overname AVM (Friesland)

2006 - Overname Detavisie (Breda) - Overname Hulsman & Rossen (Nijmegen en Grave) - Overname BZ&S (Randstad)

2007

- Samenwerking met Belder & de Waard (Sliedrecht & Papendrecht) en De Ruiter & Partners (Hardinxveld-Giessendam)

- Overname NAU (Groningen & Drenthe) 2008 - A&A Groep (Limburg)

Bron: accon■avm,2008

Uit deze korte historie blijkt dat accon■avm de laatste jaren een zeer op groei gerichte onderneming is. Om landelijke dekking te verkrijgen worden waar nodig kleinere accountants en adviesbureaus overgenomen. Kandidaten worden gekozen op basis van enkele punten zoals overeenkomende visie en strategie, geen of weinig overlap in geografische markt, zelfde type bedrijfscultuur, etc.

Overname NAU

Hieronder zal kort worden ingegaan op de Noordelijke Accountantsunie (NAU) omdat deze organisatie is overgenomen door accon■avm in het te onderzoeken gebied.

Het onderstaande komt van de site van accon■avm:

(11)

De motivatie om de NAU over te nemen was het opvullen van een gat in de landelijke dekking. De activiteiten van beide organisaties komen erg overeen. Het verschil na de overname wordt gemaakt door “verder doorgevoerd specialisme en beter doordachte adviesproducten.” Het advies heeft dus meer nadruk gekregen na de overname.

Met de overname kreeg accon■avm er 200 medewerkers bij, en nam de NAU 6000 klanten mee. 1.3 AANLEIDING & OPDRACHT

Het advies- en accountantsbureau accon■avm heeft moeite met het creëren van adviesomzet in de provincie Groningen en Drenthe onder het MKB en in de agrarische sector. In het marktplan van 2008 is te zien dat accon■avm graag de adviesomzet in de agrarische sector wil verhogen met 5%, van 13,8% naar 18,8%. De rest van Nederland zit nu al rond de 20%, en in drie jaar tijd moet het aandeel gestegen zijn tot 40%. Het is duidelijk dat het adviesomzet dus achterblijft bij de rest van het land.

Deze doelstelling is gesteld om accon■avm meer als advieskantoor op de kaart te zetten. Nu moet accon■avm het nog vooral hebben van de overige activiteiten, terwijl de gewenste identiteit is dat men het bedrijf ziet als leverancier van kwalitatief hoogwaardig advies, dat naast het advieswerk ook de standaard accountancy en administratie activiteiten uitvoert.

Dhr. Geert Kuipers van accon■avm vraagt zich af wat de oorzaak kan zijn van de lage adviesomzet bij de MKB klanten en de agrarische klanten in de provincie Groningen en wat accon■avm kan doen om dit te verbeteren.

De opdracht is het in kaart brengen van de factoren die mogelijk een negatieve invloed op de adviesomzet in Groningen kunnen hebben. Daarnaast is het doen van aanbevelingen om de adviesomzet van accon■avm te kunnen vergroten een onderdeel van de opdracht. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek zal gekeken moeten worden waar mogelijkheden liggen om de adviesomzet te verhogen.

(12)

2 PROBLEEMVERKENNING

In dit hoofdstuk zal het probleem van accon■avm en de mogelijke onderzoeksrichtingen worden verkend. Ten eerste zal de adviesomzet en de adviesvragende klanten van accon■avm nader worden bestudeerd. Daarna zullen mogelijke onderzoeksrichtingen worden besproken die de lagere adviesomzet zouden kunnen verklaren. Tot slot zal een keuze worden gemaakt voor één van de onderzoeksrichting waarop in dit rapport wordt ingegaan.

2.1 DE ADVIESOMZET VAN ACCON■AVM

In deze paragraaf zullen de omzetcijfers van accon■avm nader bestudeerd worden om te zien

hoe het probleem er precies uit ziet, hoe groot het probleem is, en hoe de opbouw van omzet er uit ziet. Verschillen tussen de provincie Groningen en de rest van het land kunnen leiden tot onderzoeksrichtingen die mogelijke verklaringen van het probleem bieden.

De adviesomzet zou kunnen worden berekend met de onderstaande formule:

Adviesomzet = (A) aantal klanten x (B) omzet per klant x (C) adviesaandeel in de omzet De lage adviesomzet kan veroorzaakt worden door drie mogelijke problemen:

- (A) Er zijn te weinig klanten

- (B) Klanten besteden te weinig over het geheel gezien - (C) Klanten besteden te weinig aan adviesproducten

Om te zien welke van de drie problemen bij accon■avm precies de lage adviesomzet verklaart zullen de cijfers van accon■avm in Groningen worden bekeken en vergeleken met de rest van het land. Omdat het huidige systeem pas sinds juli 2007 in gebruik is, kunnen er geen cijfers van voor die datum worden gehaald uit het systeem. In alle tabellen en tekstdelen waar gesproken wordt over de omzetcijfers uit 2007/2008 gaat het daarom om cijfers van juli 2007 tot en met maart 2008, een periode van negen maanden.

Tabel 2.1: Aantal klanten en penetratiegraad van accon■avmin 2007/2008 per provincie

Aantal bedrijven Klanten & Penetratiegraad 3

MKB1 Agro2 MKB Agro Groningen 31576 4000 892 3% 701 18% Friesland 37932 6760 2316 6% 2632 39% Drenthe 27946 4640 570 2% 651 14% Overijssel 63299 10420 Flevoland 23882 2370 286 1% 10 0% Gelderland 124835 15490 3446 3% 2405 16% Utrecht 87994 4115 281 0% 365 9% N.-Holland 206626 7150 1430 1% 361 5% Z.-Holland 223926 12020 282 0% 8 0% Zeeland 23571 3995 1156 5% 1040 26% N.-Brabant 168611 15995 1395 1% 213 1% Limburg 65190 6140 Nederland 1085388 93095 11732 1% 8361 9% Bronnen: 1Branche-informatie KvK, 2007

2CBS, aantal vestigingen per regio 2006, 3klantenbestand acconavm

(13)

Ten eerste bestaat er de mogelijkheid dat accon■avm in Groningen een relatief laag aantal klanten heeft. Daarom is gekeken naar het aantal klanten per provincie.

In tabel 2.1 staat het aantal bedrijven per klantengroep van accon■avm gevonden in de meest recente cijfers op het moment van schrijven van KvK en CBS, en het aantal klanten van accon■avm. Door het aantal klanten van accon■avm af te zetten tegen het totale aantal bedrijven in de potentiële groep klanten is de penetratiegraad bepaald.

Wanneer we kijken naar de penetratiegraad zien we eigenlijk meteen dat Groningen in aantal klanten helemaal niet slecht scoort. Het percentage MKB bedrijven dat klant is bij accon■avm in Groningen is ongeveer 3 procent. Landelijk gezien ligt dit op ongeveer 1 procent. De penetratiegraad in de agrarische sector ligt op ongeveer 18 procent, wat ongeveer het dubbele is van de penetratiegraad landelijk gezien.

In Groningen heeft accon■avm een relatief groot aandeel van de potentiële klanten ook daadwerkelijk als klant aangetrokken. Het lijkt er in dit onderdeel van de adviesomzet geen oorzaak ligt voor de lage adviesomzet.

De kanttekening die hier wel bij gemaakt moet worden is dat in deze benadering niet te zien is hoe groot de klanten zijn. Wanneer de klanten in de andere provincies veel groter zijn in bijvoorbeeld omzet, of uitgaven aan advies, dan zou hier nog best een oorzaak van het probleem kunnen liggen.

Ook kan zonder dieper in te gaan op de afzonderlijke klanten niets worden gezegd over welk deel van de klanten vaste klant is, en welk deel maar eenmalig een dienst bij accon■avm af heeft genomen.

Ad B

Ten tweede is het mogelijk dat er per klant gemiddeld weinig omzet wordt gemaakt. In tabel 2.2 is de gemiddelde omzet per klant per provincie in 2007/2008 weergegeven. Omdat het hier om gevoelige informatie gaat is gebruik gemaakt van indexcijfers, met als basis de gemiddelde omzet in Nederland.

De omzet per klant bij MKB bedrijven is 93. Landelijk gezien is de gemiddelde omzet per klant dus iets hoger. Er is hier nog een mogelijkheid tot verbetering van de adviesomzet, echter is het maar een klein verschil.

De omzet per klant bij agrarische klanten ligt het indexcijfer op 105. In Groningen wordt gemiddeld iets meer per klant afgezet dan landelijk gezien. Voor de agrarische sector ligt het probleem blijkbaar niet in de totale omzet per klant.

Tabel 2.2: Omzet per klant van accon■avmin 2007/2008, per klantengroep per provincie

Omzet MKB Omzet Agro

Groningen 93 105 Drenthe 101 102 Friesland 100 103 Overijssel Gelderland 116 94 Flevoland 123 92 Utrecht 120 107 N. Holland 67 84 Z. Holland 49 26 N. Brabant 77 100 Limburg Zeeland 101 103 Nederland (basis) 100 100

(14)

Ad C

Ten derde kan het probleem nog liggen in de verdeling van omzet tussen advies en overige activiteiten. In figuur 2.1 valt per provincie te zien hoe de verdeling tussen de adviesomzet en de rest van de omzet is per klantengroep van accon■avm.

Groningen scoort bij de agrarische klanten ongeveer tien procent lager dan de rest van Nederland. Om op hetzelfde niveau te komen als de rest van het land, zal de adviesomzet ongeveer met de helft moeten stijgen.

Bij de MKB organisaties is de verhouding ongeveer hetzelfde. De relatieve adviesomzet ligt ongeveer 9% onder het landelijke gemiddelde. Opvallend is dat Noord-Holland zeer slecht scoort bij de adviesomzet MKB.

Figuur 2.1: Aandeel advies in omzet van accon■avm over 2007/2008, per provincie in de klantengroepen agro en MKB

Bron: accon■avm,2008 (In Overijssel en Limburg was accon■avm in 2007 niet gevestigd.)

Aangezien de totale omzet per klant in Groningen in zowel de MKB als de agro klantengroep vrij dicht bij het landelijke gemiddelde ligt, kan worden geconcludeerd dat in Groningen gemiddeld per klant veel aan de overige activiteiten wordt besteedt en per klant maar weinig wordt omgezet aan advies. Wat hier de mogelijke oorzaken van zouden kunnen zijn zal in de rest van dit rapport worden onderzocht. Agro 18,7% 11,6% 30,0% 32,3% 40,2% 28,5% 24,8% 74,6% 23,6% 26,9% 27,4% 81,3% 88,4% 70,0% 67,7% 59,8% 71,5% 75,2% 25,4% 76,4% 73,1% 72,6% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Groningen Drenthe Friesland Overijssel Gelderland Flevoland Utrecht N. Holland Z. Holland N. Brabant Limburg Zeeland Nederland Advies Rest MKB 17,3% 16,1% 24,6% 27,0% 43,8% 28,9% 7,0% 35,6% 37,8% 33,8% 26,0% 82,7% 83,9% 75,4% 73,0% 56,2% 71,1% 93,0% 64,4% 62,2% 66,2% 74,0% 0% 20% 40% 60% 80% 100% Groningen Drenthe Friesland Overijssel Gelderland Flevoland Utrecht N. Holland Z. Holland N. Brabant Limburg Zeeland Nederland Advies Rest

2.2 FACTOREN VAN INVLOED OP DE ADVIESOMZET

De mogelijke factoren die van invloed zijn op de adviesomzet van accon■avm zijn te onderscheiden in intern en externe factoren. Interne factoren zijn eigenschappen en ontwikkelingen van de organisatie accon■avm die kunnen verklaren waarom de adviesomzet relatief laag is ten opzichte van de rest van het land. Externe factoren zijn de kenmerken van de omgeving waarin accon■avm actief is. Ten slotte zal een keuze gemaakt worden voor de verdere onderzoeksrichting.

2.2.1 INTERNE FACTOREN

(15)

Ten eerste zou de overname van de Noordelijk accountants unie (NAU) een mogelijke verklaring kunnen zijn. De NAU is in 2007 overgenomen door accon■avm. De activiteiten en klantengroepen van de NAU en accon■avm kwamen redelijk overeen. Echter had de NAU de consultancytak bijna volledig afgestoten. De afgestoten consultancytak kan verklaren waarom in het gebied waar de NAU voorheen actief was, de adviesomzet ook achterblijft. De klanten zijn in dat gebied namelijk nooit actief met adviesproducten benaderd vanuit de NAU, en het zou kunnen dat dit nu nog doorwerkt binnen accon■avm in Groningen.

Dhr. Lubbert van Dellen, marktdirecteur agro binnen accon■avm, vermoedt dat de overname binnen Groningen wel een rol speelt als oorzaak van de lagere adviesomzet, maar dat deze niet erg groot is. Het oude AVM heeft in Groningen namelijk nog een goede naamsbekendheid van voor de fusie met het oude Accon. Groninger agrarische bedrijven zouden daardoor al redelijk bekend zijn met het aanbod van accon■avm. Echter kan deze aanname van dhr. Van Dellen niet met cijfermateriaal onderbouwd worden.

Ten tweede kan een mogelijke oorzaak liggen in het schrijven van uren binnen accon■avm. De medewerkers moeten per klant per product uren schrijven. Het kan hierdoor voorkomen dat wanneer een accountant of fiscalist een adviseur ondersteunt in de adviestaak, een deel van de omzet wordt geschreven als bijvoorbeeld accountancy uren. Hierdoor kan de scheve verhouding tussen adviesomzet en de restomzet tot stand komen. Echter werkt dit natuurlijk ook de andere kant op en kunnen accountancy uren bijvoorbeeld ook op advies worden geschreven wanneer een adviseur een accountant ondersteunt bij een opdracht.

Ten slotte wordt kan het probleem zich ook bevinden in de signaleringsfunctie van de adviseurs. Wanneer de adviseurs in Groningen niet of minder goed herkennen waar advies nodig kan zijn, en aan wie ze juist advies kunnen leveren, zal de adviesomzet relatief lager zijn dan in de rest van het land. Per klant zal dan minder advies worden afgezet omdat de adviseurs minder goed kunnen inspelen op de situatie. Het is mogelijk dat de adviessituaties niet goed worden herkend, maar ook dat de ondernemer niet kan worden overtuigd van de meerwaarde van het geleverde advies.

2.2.2 EXTERNE FACTOREN

Wat betreft de externe factoren die van invloed kunnen zijn op de adviesomzet van accon■avm zijn er verschillende mogelijkheden.

Ten eerste is het mogelijk dat de mate van gebruik van advies in de provincie Groningen lager is dan in de rest van het land. Ook kunnen de adviesbronnen die gebruikt worden anders zijn dan in de rest van het land. In de literatuur zijn verschillende publicaties die onderzoek beschrijven naar factoren die een relatie hebben met het gebruik van advies. Wanneer de ondernemingen of ondernemers in Groningen karakteristieken vertonen van organisaties die minder of juist meer gebruik maken van advies, zou dit mogelijk een effect op het gebruik van advies in de provincie en daarmee op de adviesomzet van accon■avm kunnen hebben.

Ten tweede zou het zo kunnen zijn dat accon■avm de adviesproducten probeert aan te bieden op een markt die al volledig wordt bediend, en waar de concurrentie erg hoog is. Hierin werkt mogelijk het eerder genoemde probleem van de afgestoten consultancytak van de NAU nog door. Doordat de NAU niet actief was op dit gebied, zou het zo kunnen zijn dat de markt volledig door de concurrenten is opgeslokt. Hierdoor wordt het voor een ‘nieuwkomer’ als accon■avm moeilijk om de adviesproducten in Groningen op de markt te zetten. Om extra afzet te genereren zal dan marktaandeel van de concurrentie moeten worden afgesnoept.

2.2.3 ONDERZOEKSRICHTING

(16)

Op basis van de evaluatie van de cijfers van accon■avm in 2007 kan geconcludeerd worden dat het probleem voorkomt in zowel de MKB als de agro klantengroep. Bij beide groepen is de adviesomzet per klant in verhouding tot de andere provincies aan de lage kant. Daarom is er voor gekozen beide klantengroepen te onderzoeken.

Daarnaast is gekozen om de externe factoren te onderzoeken. Deze factoren zijn goed meetbaar door middel van data uit verschillende bestaande onderzoeken en databases. Daarnaast is het goed mogelijk voor accon■avm om op basis van deze factoren nog wijzigingen in het beleid aanbrengen. Tot slot is over veel externe factoren literatuur te vinden in relatie tot adviesgebruik, zoals in het vierde hoofdstuk te lezen is.

Bij de interne factoren is het verband tussen de factoren en de lage adviesomzet moeilijker aan te tonen. Ook zijn het juist schrijven van uren en de signaleringsfunctie lastig te meten en misschien zelfs wel gevoelige onderwerpen voor de medewerkers van accon■avm. Daarnaast is het praktisch bijna onmogelijk om wijzigingen in de besproken situaties aan te brengen. De overname van de NAU kan bijvoorbeeld niet meer gewijzigd worden en het schrijven van uren zal altijd afhankelijk blijven van de eerlijkheid van de werknemers. Daarom is besloten deze factoren niet mee te nemen in het onderzoek.

(17)

3 ONDERZOEKSONTWERP 3.1 INLEIDING

In dit hoofdstuk zal eerst in paragraaf 4.2 de probleemstelling worden behandeld. Deze bestaat uit doelstelling, vraagstelling en deelvragen. Daarna zal in paragraaf 4.3 ingegaan worden op de opzet van het onderzoek. Het betreft hier de dataverzameling, data-analyse en verslaggevingmethode.

3.2 PROBLEEMSTELLING

De probleemstelling is opgedeeld in doelstelling, vraagstelling en deelvragen. De doelstelling behandelt wat precies bereikt wil worden met het onderzoek. De vraagstelling is de hoofdvraag waarop een antwoord gevonden moet worden, en moet logisch voortvloeien uit de doelstelling. Ten slotte is de hoofdvraag opgedeeld in kleinere deelvragen. De individuele antwoorden op de deelvragen moeten samen een antwoord geven op de hoofdvraag.

3.2.1 DOELSTELLING

De doelstelling van dit onderzoek is inzicht krijgen in de mogelijke oorzaken voor de lagere adviesomzet van accon■avm in de regio Groningen.

Een tweede doelstelling is het doen van aanbevelingen aan accon■avm om hun adviesafzet en omzet te verhogen in deze regio’s.

3.2.2 VRAAGSTELLING

Naar aanleiding van het probleem bij accon■avm en de literatuurverkenning uit hoofdstuk 3 is de volgende vraagstelling opgesteld:

Welke variabelen kunnen wijzen op een relatief laag adviesgebruik door het MKB en de agrarische sector in de provincie Groningen?

3.2.3 DEELVRAGEN

Om tot een antwoord te komen op deze hoofdvraag, is het vraagstuk opgedeeld in drie deelvragen:

1. Welke variabelen zijn te vinden in de literatuur met betrekking tot het gebruik van advies door MKB en agrarische bedrijven?

2. Hoe scoort de provincie Groningen op deze variabelen bij MKB?

3. Hoe scoort de provincie Groningen op deze variabelen bij agrarische bedrijven?

Bij de eerste deelvraag zullen een aantal variabelen worden opgesteld die een relatie met het gebruik van advies lijken te hebben. Bij de laatste twee deelvragen zal voor zowel MKB als de agrarische sector worden gekeken hoe Groningen scoort op de gevonden variabelen. Op basis van deze scores kunnen dan conclusies worden getrokken over het mogelijke gebruik van advies in de provincie Groningen.

3.3 ONDERZOEKSOPZET

In deze paragraaf zal behandeld worden hoe het onderzoek exact wordt uitgevoerd. Ten eerste zal de dataverzameling en analyse worden behandeld. Ten tweede zal aandacht worden besteed aan de verslaglegging gedurende het hele onderzoek.

3.3.1 DATAVERZAMELING EN ANALYSE

(18)

In de tweede fase van het onderzoek zal worden onderzocht hoe Groningen scoort op de gevonden variabelen. Er zal zoveel mogelijk geprobeerd worden in de bestaande gegevens data te vinden over de variabelen die naar voren zijn gekomen in de literatuurverkenning. Uit deze bestaande rapporten en publicaties kunnen ook relevante onderzoeksmethodes worden gehaald om eventuele variabelen te onderzoeken die nog niet in databanken voorkomen. (Baarda, D.B. en M.P.M de Goede, 2001)

Mogelijke bronnen van gegevens zijn het CBS, de Kamer van Koophandel en het EIM. Het voordeel van deze bronnen is dat ze gezien worden als autoriteiten op het gebied van dataverzameling. Van data geleverd door deze bronnen mag aangenomen worden dat het om valide en betrouwbare gegevens gaat.

De reden om te kiezen voor het onderzoeken van bestaande gegevens is ten eerste dat door de grote hoeveelheden data die tegenwoordig worden opgeslagen in databanken snel en goedkoop het grote aantal variabelen kan worden onderzocht die in het literatuuronderzoek naar voren zijn gekomen. (Baarda en De Goede, 2001)

Ten tweede zijn de data niet beïnvloedt door de onderzoeker. Echter moet opgemerkt worden dat tijdens het originele onderzoek waarin de gegevens zijn gevonden deze wel vertekend kunnen zijn. (Baarda en De Goede, 2001)

Ten derde wordt door de grote omvang van de meeste databanken en onderzoeken de betrouwbaarheid van deze gegevens groter dan van een door de auteur uitgevoerd statistisch onderzoek. Ook kunnen op basis van deze data goed algemene uitspraken worden gedaan. (Baarda en De Goede, 2001)

Aan onderzoek naar bestaande data kleven echter ook enkele nadelen. Ten eerste kan het voorkomen dat gegevens principieel ontoegankelijk zijn. De algemene gegevens die worden verzameld zullen in dit geval meestal niet privacygevoelig zijn, echter is het wel mogelijk dat deze juridisch zijn afgeschermd of dat er kosten zijn verbonden aan de databestanden. (Baarda en De Goede, 2001).

Naast de principiële toegankelijkheid moet ook de praktische toegankelijkheid worden gewaarborgd. Ten eerste kan het spreidingsprobleem voorkomen. Het is mogelijk dat het databestand uit veel verschillende bronnen moet worden samengesteld, waarbij het een probleem kan zijn om alle data te vinden. Ten tweede kunnen zich ook problemen met de overdracht van data voordoen. De data is niet altijd gemakkelijk van de ene naar de andere locatie te transporteren. Echter met de toenemende mate van digitalisering van data zal dit probleem een stuk kleiner worden. (Baarda en De Goede, 2001)

Ten slotte bestaat er nog het nadeel dat niet alle in hoofdstuk drie genoemde factoren al eerder onderzocht zijn. Vooral de factoren gebaseerd op meningen en attitudes zijn lastig te achterhalen uit bestaande data. De factoren die concreter zijn, bijvoorbeeld geslacht of leeftijd, worden vaak al jaarlijks vastgelegd en geregistreerd. Daardoor zullen de hoofdstukken waarin de factoren in kaart worden gebracht geen complete weerspiegeling zijn van tabel 3.4.1. De factoren die niet te onderzoeken zijn op basis van bestaande data bieden echter mogelijkheid tot verder onderzoek. De verzamelde data zal statistisch niet verder geanalyseerd worden aangezien het vaak niet mogelijk is om de verzamelde data van de afzonderlijke respondenten te achterhalen. Vaak zijn alleen totalen en gemiddeldes beschikbaar. Echter zal zoveel mogelijk worden teruggerekend naar percentages, zodat de provincie Groningen tegen de andere provincies kan worden vergeleken.

Een groot voordeel is dat bij veel van de te gebruiken bronnen de totale populatie is onderzocht en geen steekproef is afgenomen. Dit komt de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de data natuurlijk zeer ten goede. (Baarda en De Goede, 2001)

3.4 AFBAKENING

(19)

3.4.1 HET MKB

Ten eerste is het belangrijk de term MKB goed te definiëren. In de literatuur en in de praktijk komen veel verschillende opvattingen voor over deze term. Het is daarom noodzakelijk goed vast te stellen waar in dit onderzoek over wordt gesproken. Nooteboom (2003) stelt dat de definitie van MKB af moet hangen van het doel van het onderzoek. Daarom worden hier eerst een aantal definities gegeven, en daarna wordt bepaald welke het beste in de context van dit onderzoek past.

Volgens een van de meest gangbare kwantitatieve Nederlandse definities (EIM) kunnen de volgende bedrijfsgroottes onderscheiden worden:

< 10 werknemers: Kleinbedrijf

10 tot 100 werknemers: Middenbedrijf 100 > werknemers: Grootbedrijf

Daarbij moet ook rekening worden gehouden dat het gaat om een zelfstandig opererend bedrijf. Filialen met minder dan 100 werknemers van een grootbedrijf worden niet tot het MKB gerekend. Europees ligt de grens tussen midden en grootbedrijf vaak op 250 werknemers, en soms zelfs op 500. Het kleinbedrijf bestaat in de Europese definitie uit bedrijven tussen de 5 en 50 werknemers. Het middenbedrijf bestaat dan uit organisaties die tussen de 50 en 250 (of 500) werknemers in dienst hebben. Onder de 5 werknemers wordt dan nog een aparte groep gehanteerd, het micro bedrijf. (Nooteboom, 2003)

Ook moet worden opgemerkt dat de grenzen tussen midden- en grootbedrijf vervagen. Kleinere bedrijven vormen netwerken en groepen en grotere bedrijven decentraliseren hun activiteiten waardoor deze twee groepen organisaties steeds meer op elkaar beginnen te lijken. (Nooteboom, 2003)

Daarnaast bestaat er verschil in opvatting over de term MKB per sector. In bijvoorbeeld de sector industrie hanteert men ook in Nederland vaak de norm van 250 werknemers voor het onderscheid MKB – grootbedrijf.

Naast de kwantitatieve definities bestaan er ook nog verschillende kwalitatieve definities. Denk dan bijvoorbeeld aan kenmerken als kleinschaligheid, dominante positie van directeur eigenaar en onafhankelijkheid.

In dit onderzoek is gekozen de kwantitatieve definitie van het EIM te hanteren, omdat dit onderzoek zicht richt op MKB in Nederland. Daarnaast betreft het een onderzoek over alle sectoren, met specifieke aandacht voor de agrarische sector. Ten slotte is een kwantitatieve definitie de meest gebruikelijk en best toepasbare methode om te selecteren welke bedrijven en onderzoeksresultaten uit eerder onderzoek in dit onderzoek mogen worden meegenomen.

Er is gekozen om geen kwalitatieve eisen te stellen aan de te onderzoeken ondernemingen behalve dat het een zelfstandige onderneming moet zijn, en geen filiaal. Dit omdat het selecteren en groeperen van ondernemingen aan de hand van kwalitatieve eisen zeer lastig is. Ook zijn deze aspecten vaak niet direct te onderscheiden voor iemand niet bekend met de betreffende organisatie. Tot slot wordt door het hanteren van een kwalitatieve definitie het selecteren van bedrijven en te gebruiken onderzoeksdata vaak een zeer tijdrovende en moeilijke bezigheid. 3.4.2 AGRARISCHE SECTOR

De agrarische sector wordt in dit onderzoek gedefinieerd volgens de gangbare indeling die bijvoorbeeld door het CBS en de kamer van koophandel worden gehanteerd voor de sector landbouw. Deze sector omvat volgens deze definitie de volgende branchetakken (zie bijlage 1 voor een verdere specificatie van de branchetakken):

- Akker- en tuinbouw (011*) - Fokken/houden van dieren (012*)

(20)

- Diensten voor de landbouw (014*) - Jacht (015*)

Er is gekozen voor deze definitie, omdat veel gegevens van bijvoorbeeld het CBS of de KvK zijn gegroepeerd per sector. En omdat accon■avm klanten uit deze sectoren als potentiële klanten ziet binnen de agrarische markt. Er zijn nog wat andere branches die in het klantenbestand onder deze markt worden geschaard, zoals een klein percentage visserij en bosbouw, en eventuele potentiële klanten in de aardolie en -gas industrie. In verhouding zijn deze klantengroepen echter zo klein (0,17%) dat deze in dit onderzoek buiten beschouwing worden gelaten.

3.4.3 ADVIES

Ten slotte is het naast het definiëren van de te onderzoeken organisatiegroepen, ook belangrijk te bekijken wat de definitie van advies precies inhoudt. In de rest van het onderzoek zal grotendeels van de gebruikte bron afhangen wat de definitie van advies is. Echter door hier al te kijken naar de verschillen, wordt duidelijk waar rekening mee gehouden moet worden bij het beoordelen van de gebruikte publicaties.

Het vragen van advies is volgens Bruins (2003) bijvoorbeeld een stap verder dan het vragen van alleen kennis, hij definieert het als volgt:

“Met het vragen van advies haalt een bedrijf niet alleen kennis binnen, maar krijgt het bedrijf ook aanwijzingen hoe het die kennis – gecombineerd met de reeds aanwezige kennis – kan toepassen.”

Dit suggereert dat kennis verschaffen een onderdeel is van advies geven aan bedrijven. Echter gaat het wel om kennis die zonder hulp van een adviseur niet goed is toe te passen door de ondernemer.

Kubr (2005) legt de nadruk op het feit dat het advies een ondersteunende service hoort te zijn voor managers of organisaties die bijdraagt aan het halen van de doelen die door de organisatie zijn gesteld. Hij definieert organisatieadvies als volgt:

“Management consulting is an independent professional advisory service assisting managers and organizations to achieve organizational purposes and objectives by solving management and business problems, identifying and seizing opportunities, enhancing learning and implementing changes.”

Beide bovenstaande definities geven aan dat het implementeren door de adviseur(s) van de oplossing een onderdeel is van het adviestraject. Echter benadrukt Kubr in zijn boek dat de ondernemer zelf graag de controle houdt over het adviestraject, en dat de adviseur niet op de stoel van de ondernemer moet gaan zitten.

Een derde definitie van organisatieadvies waarin het implementeren van de oplossing minder essentieel is, is die van Twijnstra en Keuning (1995):

“Het leveren van een onafhankelijk en deskundig advies met betrekking tot het vaststellen en oplossen van organisatieproblemen, en het eventueel assisteren bij invoering van de voorgestelde ‘oplossingen’.“

Deze definitie houdt rekening met het aspect dat Kubr noemt, en stelt dat overgaan tot het implementeren van de oplossing niet altijd door de adviseur hoeft te worden gedaan. Het kan ook aan de ondernemer worden overgelaten.

Zo te zien zijn er verschillende opvattingen van het begrip advies. De ene opvatting zal meer van toepassing zij het probleem van accon■avm. Daarom is het van belang bij alle gebruikte literatuur goed te kijken hoe daar advies wordt gedefinieerd.

(21)

4 GEBRUIK VAN ADVIES DOOR MKB: EEN LITERATUURVERKENNING

In dit hoofdstuk zal een uiteenzetting worden gegeven van de meest relevante literatuur met betrekking tot adviesgebruik. De variabelen die kunnen verklaren waarom er een lager adviesgebruik zou kunnen zijn in het te onderzoeken gebied, zullen in de volgende hoofdstukken verder worden onderzocht.

Een probleem waar tegenaan werd gelopen bij deze literatuurverkenning was dat er met betrekking tot de agrarische sector geen literatuur te vinden was over het gebruik van adviesdiensten. Voor het MKB waren er echter ruim voldoende publicaties voor handen. Omdat er voor de agrarische sector geen literatuur is gevonden, wordt in de rest van dit onderzoek de MKB literatuur ook toegepast op de agrarische sector. Echter zullen door dit gebrek aan literatuur de conclusies over de agrarische sector een stuk minder betrouwbaar zijn.

De meeste factoren zijn op te splitsen in kenmerken van de onderneming en kenmerken van ondernemer. (Lambrecht en Pirnay, 2005) In de paragrafen 4.1 en 4.2 zullen deze worden behandeld. In de derde paragraaf worden de factoren die niet in één van deze twee categorieën vallen besproken. Ten slotte zal in paragraaf 4.4 een korte samenvatting volgen van de besproken literatuur.

4.1 KENMERKEN VAN DE ONDERNEMING

Bedrijven die vaak advies vragen tonen een aantal specifieke karakteristieken. In deze paragraaf zullen de volgende factoren die een relatie lijken te hebben met adviesgebruik worden besproken.

- Aantal werknemers - Investeringen

- Levensfase, groei en export - Sector

- Geografisch nabijheid - Innovatie en R&D 4.1.1 AANTAL WERKNEMERS

Bruins (2003) schrijft in zijn onderzoek naar adviesgebruik door MKB ondernemingen dat het percentage advies vragende ondernemingen bij de organisaties met werknemers hoger ligt dan bij ondernemingen zonder werknemers. Bruins definieert advies als een combinatie van kennis samen met aanwijzingen hoe deze kennis toe te passen is (zie ook paragraaf 3.4.3). Een duidelijke definitie van de onderzochte bedrijven komt niet naar voren de publicatie. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het EIM, daarom kan aangenomen worden dat de gangbare Nederlandse definitie voor MKB is gehanteerd, bedrijven tot 100 werknemers.

Bruins gaat in zijn rapport ook in op de vraag hoe vaak bedrijven advies vragen per adviesgebied, maar of hij dit ook meeneemt in de analyse per factor die hij bespreekt is onduidelijk. In de tekst wordt vaak vermeld dat bedrijven vaker advies vragen, terwijl dit niet blijkt uit de figuren en onderbouwing. Of het aantal werknemers dus een verband vertoont met de frequentie van adviesgebruik blijft onduidelijk.

Eshuis (2000) ondersteunt de stelling dat adviesgebruik samenhang met het aantal werknemers. Echter voegt hij er nog aan toe dat het adviesgebruik niet alleen stijgt met hebben van wel of geen werknemers, maar dat het percentage bedrijven dat advies gebruikt ook toeneemt naarmate het aantal werknemers hoger wordt (figuur 4.1, pagina 21). In het artikel wordt de Europese norm voor MKB gebruikt, bedrijven tot 250 medewerkers. Het verband is echter ook al duidelijk te zien bij de bedrijven die binnen de Nederlandse definitie vallen. Voor de toepasbaarheid in dit onderzoek maakt de gebruikte definitie daarom niet veel verschil.

(22)

Er moet nog een kanttekening worden geplaatst bij de bovenstaande resultaten. In de publicaties van zowel Eshuis als die van Bruins ontbreekt een beschrijving van hun statistische analyse van de gegevens. De bevindingen worden slechts onderbouwd door afbeeldingen met percentages. Met welke zekerheid hun bevindingen zijn gedaan, wordt in beide publicaties niet vermeld. Dat door bedrijven met werknemers veel vaker advies wordt gebruikt op het gebied van personeelsbeleid mag geen verassing zijn. De bedrijven met werknemers gebruiken echter op vrijwel alle onderzochte gebieden meer advies. Alleen op het gebied van branchekennis is het gebruik van advies gelijk. Op de gebieden waar in het algemeen veel bedrijven advies vragen is het verschil het kleinst: belastingzaken en het voeren van de administratie (Bruins, 2003).

Figuur 4.1: Het gebruik van advies per grootteklasse

Bron: Eshuis, 2000

In het ENSR enterprise survey 1997 komt ook een verband naar voren tussen bedrijfsgrootte in werknemers en het gebruik van advies. Hoe groter de bedrijven, hoe hoger het percentage adviesgebruikende bedrijven is. Daarnaast blijkt uit het ENSR rapport dat grotere bedrijven ook meer extern advies gebruiken op gebied van kwaliteit, management, gezondheid & veiligheid, milieu, internationalisatie en marketing & communicatie. Op het gebied van financieel advies zijn het juist die kleinere bedrijven die meer advies vragen. Opgemerkt moet worden dat het ENSR de Europese definitie hanteert om te bepalen of een bedrijf onder het MKB valt. De verbanden die in dit rapport naar voren komen gelden daarom voor bedrijven tot 250 werknemers.

Een groot nadeel van de resultaten in het ENSR onderzoek is dat in de afgenomen enquête de term ‘extern advies’ niet is gedefinieerd. De ondernemers die mee hebben gewerkt konden dus allen hun eigen interpretatie aan de term geven, wat mogelijk een invloed op de resultaten heeft. In het rapport van het ENSR worden nog wel een aantal onderzoeken aangehaald waarin hun bevindingen bevestigd worden.

(23)

het lagere gebruik van adviseurs verklaren. Hierover later meer in de paragraaf over de kenmerken van de ondernemer.

Het ESNR onderzoek (1997) geeft nog een andere mogelijke verklaring voor het lage adviesgebruik door kleine ondernemingen. Uit het onderzoekt blijkt dat een belangrijke oorzaak van het lage adviesgebruik door micro- en kleinbedrijf en bedrijven in de handel- en dienstensectoren, een gebrek aan informatie over adviesbronnen en adviesgebieden is. Door gebrek aan informatie kunnen kosten en baten van extern advies slecht worden beoordeeld. Op basis van de grootteklasse verdeling kan met behulp van de eerdergenoemde literatuur iets worden gezegd over de het aantal MKB bedrijven dat advies gebruikt in Groningen en op welke gebieden advies wordt gebruikt. Lambrecht en Pirnay halen het verband tussen grootteklasse en adviesgebruik aan op basis van meerdere publicaties. Eshuis en Bruins vinden dezelfde resultaten in hun eigen onderzoek in cijfers van het EIM en de ENSR enterprise survey 1997. Op basis van de onafhankelijk resultaten van deze onderzoeken mag aangenomen worden dat er een verband tussen grootteklasse en het gebruik van advies aanwezig is. Echter wordt in de meeste gevallen het MKB gedefinieerd als bedrijven met maximaal 250 werknemers. Hierdoor is het mogelijk dat het gevonden verband anders ligt als MKB op een andere manier wordt gedefinieerd.

4.1.2 INVESTERINGEN

Een tweede kenmerk dat Bruins (2003) beschrijft is dat MKB bedrijven die onlangs investeringen hebben gedaan, vaker advies vragen dan bedrijven die niet hebben geïnvesteerd. Dit verschil is echter minder groot dan het verschil per grootteklasse. Gebieden waarop vooral advies wordt vergaard door de investerende bedrijven zijn wet- en regelgeving en financiering. Op de overige gebieden wordt ook meer advies gevraagd, maar zijn de verschillen minder groot. Zie figuur 4.2 voor een samenvatting van de resultaten uit het onderzoek van Bruins.

Figuur 4.2: Aandeel bedrijven met en zonder investeringen die advies vragen op verschillende kennisgebieden

(24)

Het verband tussen adviesgebruik en investeringen wordt in verdere literatuur niet beschreven, echter wordt het ook nergens ontkracht. De bevindingen van Bruins zijn gebaseerd op cijfers van het EIM jonge-bedrijvenpanel, een onderzoek onder een groot aantal MKB organisaties in Nederland. Voor Nederland kan dit onderzoek representatief genoemd worden. Echter, zoals al eerder vermeld in paragraaf 4.1.1, vermeldt Bruins in zijn rapport niets over zijn analyse en betrouwbaarheid. Daarnaast kan men zich afvragen of de resultaten van één onderzoek genoeg zijn om een werkelijk verband te bewijzen.

Het EIM, waar Bruins onderzoek voor gedaan heeft, is in Nederland echter een bekend onderzoeksinstituut met een goede naam. Het EIM doet onderzoek naar ontwikkelingen met betrekking tot het Nederlandse MKB. Het is mogelijk dat de hierboven besproken bezwaren vooral resultaat zijn van de beknoptheid van de publicatie.

Wanneer we aannemen dat Bruins onderzoek een verband aantoont en dat het op een degelijke manier is uitgevoerd, kunnen de cijfers over investeringen in Groningen iets zeggen over het aantal adviesgebruikende MKB bedrijven in Groningen en op welke gebieden vooral advies wordt gebruikt.

4.1.3 LEVENSFASE,GROEI EN EXPORT

Kubr (2002) spreekt in zijn boek over speciale adviesgebieden waar een MKB ondernemer mee te maken krijgt gedurende de levenscyclus van het bedrijf. Hij onderscheid pre-start, startfase, groei en uittreding als vier stadia waar specifiek en extra advies nodig kan zijn. In het onderzoek wordt het verband tussen adviesgebruik en levensfase niet besproken of aangetoond door statistische analyse, maar gaat meer in op het inhoudelijke aspect van het advies.

Bruins toont in zijn analyse wel een verband aan tussen de levensfase waarin een MKB bedrijf zich bevindt en de vraag naar advies. Startende bedrijven hebben vaker geen werknemers en investeren minder vaak. Toch maken ze op alle onderzochte gebieden meer gebruik van advies dan al langer bestaande bedrijven. Zie tabel 4.1 voor de resultaten van Bruins (2003).

Ook in het ENSR rapport (1997) komt de relatie tussen leeftijd van het bedrijf en het adviesgebruik naar voren. Onder starters blijken 60% van de MKB bedrijven gebruik te maken van advies. Na de startfase geld dat het adviesgebruik afneemt tot ongeveer 54% van de bedrijven en dan met de jaren weer toeneemt. Van de MKB bedrijven met een leeftijd tussen de 21 en 50 jaar maakt weer ongeveer 60% gebruik van advies.

Vooral op het gebied van belastingzaken, boekhouden, opleidingen/cursussen, financiering, marketing en huisvesting is het verschil erg groot (Bruins, 2003; Eshuis, 2000). Ook op het gebied van bedrijfsplannen en strategie wordt vaak advies ingewonnen door starters (ENSR, 1997). Het aantal startende bedrijven kan dus ook iets zeggen over het aantal MKB bedrijven dat advies gebruikt en over de adviesgebieden waarin deze bedrijven geïnteresseerd zijn.

Tabel 4.1: Aandeel (%) bestaande en nieuwe bedrijven die advies vragen op verschillende kennisgebieden.

Kennisgebied Bestaande bedrijven Startende Bedrijven

Belastingzaken 60 % 66 %

Voeren van de administratie 51 % 56 %

(25)

Het verband tussen levensfase en adviesgebruik komt ook naar voren in het onderzoek van Eshuis uit 2000. Hij benadrukt dat naast startende ondernemers ook bedrijven die van de ene naar de andere levensfase groeien en/of verandering binnen de organisatie proberen te bewerkstelligen, extra en speciale vraag naar advies hebben.

Robson en Bennet (2000b) vinden in hun onderzoek naar het verband tussen groei en het gebruik van advies echter geen duidelijk verband tussen groei en het gebruik van extern advies van verschillende adviesbronnen, waaronder ook consultants. Alleen het gebruik van advocaten als adviseur blijkt een verband te hebben met groei. Advies wordt in dit geval gezien als het vragen van ondersteuning aan derden om bij te dragen aan de doelstellingen van het bedrijf, het vragen van alleen informatie valt hier expliciet niet onder.

Robson en Bennet definiëren groei op drie manieren, aantal werknemers, verandering in omzet en verandering in winstgevendheid per werknemer. Dit is een beduidend andere opvatting van groei dan de hierboven genoemde overgang tussen de levensfases

Een ander belangrijk punt bij het beoordelen van de bruikbaarheid is de gebruikte definitie van MKB. In de door Robson en Bennet gebruikte steekproef vallen bedrijven tot 500 werknemers onder MKB. Echter is wel verschil gemaakt tussen diensten en industriële bedrijven in de steekproef. Bij de eerste groep valt 5% van de onderzochte bedrijven in de categorie 200-499 werknemers, terwijl dit bij de industriële bedrijven 10% is. Het verschil in de gebruikte definitie zou mogelijk ook het verschil in de gevonden verbanden kunnen verklaren.

Het aantal starters en groeiende bedrijven kan op basis van de literatuur iets vertellen over het aantal bedrijven dat advies gebruikt en op welke gebieden vooral advies gebruikt zal worden. Het aantal starters is doormiddel van het handelsregister goed te onderzoeken en de literatuur komt redelijk overeen. Het aantal groeiende bedrijven echter zal lastiger te bepalen zijn en de publicaties van Eshuis en Robson en Bennet leveren tegenstrijdige resultaten. Daarom wordt het kenmerk groei als variabele niet verder onderzocht in de komende hoofdstukken.

Lambrecht en Pirnay (2005) gaan ten slotte nog in op internationale groei van MKB bedrijven, en het gebruik van adviseurs bij de voorbereiding hierop. Ook uit de ENSR enterprise survey 1997 blijkt dat exporterende MKB bedrijven en MKB bedrijven met internationale relaties intensiever gebruik maken van extern advies dan lokaal georiënteerde bedrijven.

Robson en Bennet (2000a) vinden ook in hun onderzoek export als belangrijke factor die verband lijkt te hebben met het gebruik van advies. Volgens hen is de export een van de meest significante verbanden in hun onderzoek. Uit hun onderzoek blijkt dat exporterende MKB bedrijven vaker bij andere bronnen om advies vragen dan bij accountants en consultants. Uitgaande van dit onderzoek kunnen exporterende bedrijven een positief effect hebben op het aantaladviesgebruikers, maar leiden tot een lagere gemiddelde omzet per klant bij accon■avm, omdat ze hun advies vooral bij andere bronnen halen. In dit onderzoek werden dezelfde definities van advies en MKB gehanteerd als in het eerder genoemde onderzoek naar groei en adviesgebruik. Ook bij dit onderzoek geldt daardoor dat onder MKB in dit geval bedrijven tot 500 werknemers vallen. Ondanks dat in de categorie 200 tot 499 werknemers slechts ongeveer 10% van de onderzochte populatie valt, is dit toch iets om rekening mee te houden bij het doen van uitspraken op basis van deze literatuur.

Export en internationale contacten kunnen op basis van het bovenstaande iets zeggen over het aantal adviesgebruikers, de bronnen die deze gebruikers aanspreken en de intensiviteit van het gebruik van extern advies door MKB ondernemingen. Echter moet wel rekeningen gehouden worden dat de onderzoeken waarop dit gebaseerd is, ook bedrijven van meer dan 100 werknemers in hun steekproef hebben meegenomen.

(26)

4.1.4 SECTOR

De vierde variabele is de sector waarin een MKB organisatie actief is. Ook deze is van invloed op het gebruik van advies (Eshuis, 2000). MKB bedrijven in de dienstensectoren maken volgens Eshuis vaker gebruik van advies dan andere organisaties. Eshuis baseert zijn uitspraken op gegevens uit de ENSR enterprise survey 1997. Opvallend is dat in Nederland ook in de sector bouw en handel relatief veel advies wordt gebruikt.

Het ENSR vindt inderdaad in het eerder genoemd rapport uit 1997 een verband tussen de sector en het gebruik van advies. Uit hun onderzoek blijkt dat advies met betrekking tot kwaliteit, milieu, marketing & communicatie en productontwikkeling vaker door producerende bedrijven wordt gebruikt. De handel en dienstensectoren gebruiken vaker advies op gebied van juridische zaken en management. Ook blijkt uit het onderzoek dat de sectoren industrie en bouw (60%) vaker advies vragen dan de handel- en dienstensectoren (54% en 60%).

Ook Lambrecht en Pirnay (2005) spreken over het verband tussen sector en adviesgebruik. In industrie, groothandel, transport en business services gebruiken meer ondernemers advies dan bijvoorbeeld in retail, bouw en het hotelwezen. Zij vermelden echter dat dit verband veroorzaakt kan worden doordat er in de eerste serie sectoren grotere bedrijven voorkomen.

Lambrecht en Pirnay baseren hun stellingen op een onderzoek van het IfGH (2002), waarin naar het gebruik van support services wordt gekeken. Ook in dit rapport komt de diensten sector naar voren als veel gebruik makend van advies. Echter scoren groothandel en transport in dit onderzoek het laagst in het gebruik van de support services.

In het IfGH rapport wordt, zoals eerder vermeld, gekeken naar het gebruik van ‘support services’. Hieronder valt niet alleen advies, maar ook andere diensten zoals trainingen en informatievoorziening. Het onderzoeksveld is dus breder dan alleen het onderwerpadvies. Ook de groep onderzochte bedrijven wijkt af van de meeste andere publicaties gebruikt in dit onderzoek. Waar de meeste onderzoeken de Europese definitie hanteren voor het afbakenen van MKB is in het IfGH onderzoek slechts gekeken naar bedrijven tot 50 medewerkers. Of de conclusies uit dat rapport ook specifiek gelden voor adviesgebruik door MKB in Nederland blijft daardoor enigszins de vraag.

In een eerder onderzoek naar het netwerk van bedrijven tot 100 werknemers wordt door Donckels en Lambrecht (1997) bevonden dat er geen relatie bestaat tussen alleen de sector en gebruik van externe adviseurs. In dat onderzoek komt wel naar voren dat er een gecombineerd effect bestaat van sector en de tijd dat het bedrijfshoofd de leiding heeft in de organisatie op het gebruik van advies.

Op basis van bovenstaande literatuur kan de sectorverdeling van het MKB iets zeggen over het aantal MKB bedrijven dat advies gebruikt. Daarnaast kan het iets zeggen over de verschillende adviesgebieden die mogelijk meer of minder dan gemiddeld in trek zullen zijn in de provincie Groningen.

De sectorverdeling zal in het onderzoek worden meegenomen, ondanks dat er in het artikel van Donckels en Lambrecht geen verband word gevonden. In recentere publicaties, waaronder één artikel van diezelfde Lambrecht, komt het verband tussen sector en adviesgebruik wel duidelijk naar voren.

4.1.5 GEOGRAFISCH NABIJHEID

Een vijfde factor is fysieke afstand tot de adviseur. Bennet et al. (2000) ontdekten in hun onderzoek dat organisaties 60% van het advies binnen een straal van 10km halen, en 81% binnen een straal van 25km. De definities van MKB en advies zijn hetzelfde als die in de eerder genoemde de onderzoeken van Robson en Bennet, alle drie de onderzoeken zijn namelijk gedaan op basis van dezelfde steekproef. Ook hier geldt daardoor dat de definitie van MKB erg afwijkt van de Nederlandse norm waardoor de resultaten voor bedrijven tot 100 werknemers zouden kunnen afwijken.

(27)

(30%). Commerciële adviesbureaus zijn in het onderzoek opgenomen als één van de bronnen van kennis. Er zijn nog wel grote verschillen per sector zichtbaar. In de automatisering wordt bijvoorbeeld dertig procent van de kennis in eigen woonplaats gehaald.

Doordat de verschillende publicaties elkaar tegenspreken, alleen Bennet et al. specifiek naar afstand hebben gekeken als invloed op het gebruik van advies en het moeilijk te onderzoeken is of in Groningen afstand een rol speelt, zal deze factor buiten beschouwing gelaten worden in dit onderzoek. Daarnaast is deze factor slecht te onderzoeken met de beschikbare tijd en middelen in dit onderzoek.

4.1.6 INNOVATIE EN R&D

Tenslotte halen Lambrecht en Pirnay een onderzoek van Bennet et al. aan uit 2001, waarin verband wordt gevonden tussen de mate van innovatie en het gebruik van extern advies. Dit kwam ook al naar voren in een eerder onderzoek van Robson en Bennet (2000a).

Innovatie blijkt een belangrijke stimulator in het gebruik van advies over een brede groep van adviesgebieden. Vooral het gebruik van accountants, banken, familie en vrienden, en leveranciers is bij de innoverende MKB bedrijven hoger. Innovatie is volgens Robson en Bennet een significante verklarende variabele op de volgende adviesgebieden: Management, marketing, marktonderzoek, training en ontwikkeling, belasting en financiële zaken, product en service design en nieuwe technologieën.

De definitie van innovatie zoals gegeven door Robson en Bennet is echter vrij beperkt. Ze definiëren een innovatieve organisatie als een organisatie welke een proces heeft geïntroduceerd die niet alleen nieuw was voor de organisatie, maar voor de hele bedrijfstak. Door deze beperkte definitie kan het moeilijk worden goede data te vinden bij dit kenmerk.

Johnson (s.d.) voegt nog ‘research en development’ aan toe als mogelijk van invloed op de mate van gebruik van advies. R&D wordt ook vaak gezien als onderdeel van innovativiteit. Uit de statistische analyse blijkt dat MKB bedrijven die advies gebruiken, meer dan gemiddeld gebruik maken van informatietechnologie en bezig zijn met R&D. Hij vermeldt echter ook dat het hier vaak gaat om advies van en samenwerking met universiteiten, onderzoekscentra en andere bedrijven. Adviesbureaus komen niet concreet voor in het onderzoek.

De definitie van ‘external support services’ is een van de punt waar rekening mee gehouden moet worden. Er is naar meer gekeken dan alleen advies. De term advies wordt verder niet duidelijk gedefinieerd. De term MKB wordt in het onderzoek ook niet duidelijk uiteengezet. Hierdoor is het moeilijk om te kunnen bepalen hoe goed het verband tussen R&D en adviesgebruik toe te passen is in dit onderzoek.

Bij innovatie en R&D is tot slot hetzelfde probleem terug te vinden als bij groei en export. Hoe het verband precies ligt is onduidelijk. Leidt meer en ander adviesgebruik tot meer innovatie en R&D, of leiden innovatie en R&D tot meer en ander adviesgebruik?

Wanneer we echter aannemen dat een hogere mate van innovatie en R&D leidt tot meer bedrijven die advies willen gebruiken en mogelijk ander adviesgebruik, dan kan hierin een mogelijke verklaring worden gevonden voor de lage adviesomzet.

Samenvattend kunnen we vaststellen dat factoren grootteklasse, investeringen, aantal starters, export, sector, innovatie en R&D een relatie hebben met het aantal MKB bedrijven dat advies zal gebruiken. Daarnaast hebben deze factoren ook een relatie met het soort advies dat voornamelijk zal worden gezocht.

De factor export kan ten slotte nog iets zeggen over de bronnen van advies die vooral gebruikt worden. De exportcijfers kunnen daarnaast ook nog iets zeggen over de intensiviteit waarmee advies wordt gebruikt.

4.2 KENMERKEN VAN DE ONDERNEMER

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de relatie tussen opbrengst in vers gewicht, waterverbruik en gemiddelde vochtspanning van de grond blijkt, dat indien een uitdrogingsgrens van p F 2,6 of hoger

De voor onderzoek aanbevolen doseringen bedragen bij toepassing vóór de op- komst van peen 9 à, 12 kg geformuleerd produkt per hectare en bij aanwending over het gewas 6 à 9 kg«

Naast de nieuwe pachtvormen voor de langere termijn in dit voorstel - een nieuwe vorm van reguliere pacht en loopbaanpacht - is het verstandig dat er ook een vorm is opgenomen

Het keuzedeel bevat een verdieping van kennis en vaardigheden op het gebied van diverse aspecten van marketing, te weten: begrippen in het vakgebied marketing, grondslagen van

§ kan kwetsbare ouderen stimuleren in het behouden van autonomie tijdens acute opnamesituaties die niet specifiek gericht zijn op ouderen. § kan de kwetsbare oudere

Figuur 2.128 Gemiddelde CPUE van de tien meest algemene soorten en overige soorten in het open water (n/ha-kg/ha bevist oppervlak) gevangen met een boomkor in de hoofdstroom van

Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van de evolutie van de uitgaven op het niveau van de 9 grote budgettaire rubrieken in de documenten C (waarbij C1 verder wordt uitgesplitst)

Door de trendmatige prijsstijging van landbouwgrond in de beschouwde periode geldt voor bijna alle gebieden dat de verpachter met deze indexering beter af zou zijn geweest dan met