'
Watervogels in Vlaanderen
tijdens het winterhalfjaar
1995-1996
Koen Devos, Patriek Meire, Tom Ysebaert
& Eekhart Kuijken
Watervogels
in
Vlaanderen
tijdens
het winterhalfjaar
1995/1996
Waterfowl in
Flanders
(Belgium)
during
the
winter
1995
/
1996
Koen Devos, Patriek Meire, Tom Ysebaert & Eekhart Kuijken
Instituut voor Natuurbehoud
Kliniekstraat 25
1070 Brussel
Rapport IN 97/19
Watervogelrapport 199 5/96
Colofon
Tekst: Koen Devos, Patriek Meire, Tom Ysebaert & Eekhart Kuijken
Eindredactie en lay-out: Koen Devos
Tekeningen: Koen Devos
Wijze van citeren: Devos, K., Meire, P., Ysebaert, T. & Kuijken, E., 1997. Watervogels in
Vlaanderen tijdens het winterhalfjaar 1995/1996. Rapport Instituut voor Natuurbehoud 97/19,
Brussel.
Dit rapport wordt gratis verstrekt aan alle medewerkers van het project 'Watervogeltellingen
Vlaanderen'. Extra exemplaren kunnen aan de prijs van 300 BEF/stuk besteld worden door een
briefje te sturen t.a.v. Instituut voor Natuurbehoud I de Bibliotheek, Kliniekstraat 25, 1070
Brussel met vermelding van 'Watervogelrapport 1995/1996' en het aantal gewenste
exempla-ren. Na ontvangst van de aanvraag zal u het rapport toegestuurd krijgen, gevolgd door een
Inhoudsopgave
Samenvatting Summary Dankwoord
Inleiding . . . ... . . . .. . . ... .. . . ... . . .... . . .. .. . . .. . . ... ... . .. . ... . . . .. . ... . . .. . . .. .. . . . .. . . .. . . ... .. . . . 1
Materiaal & methode . . . . .... ... . . .. .. . . .. .... . .. . .. . . .. .. . . .. .. . .. . . ... . . .. . . . .... . . .. . . 2
Opzet van het onderzoek .. . . . .. .. .. ... .... .. .. .. . .. .. . .. .. .. .. .. . .. .. . . .. .. .. . .. .. .. . . 2
Organisatie van het project ... 2
Telareaal .. . . .. . . .. .. . . ... . .. . . ... . . . .. ... ... .. . . .. . . ... .. .. . . .. .. . . ... ... .. ... 3
Getelde soorten .. .. . .... .. .. .. .. .. . .. .. .. . . .. .. . .. . .. .. . .. .... .. .. . .. . . . .. .. .. .. .. .. .. . . .. .. .. .. .. .. .. .. . .. .. .. .. . .. .. . . .. . . 4
Teldata 1995/96... 4
Volledigheid van de tellingen . ... ... .. .. .. .. .. .. . .. .. .. .. .. .. .. .. ... .. ... ... .. .. .. .. .. . .. . .. .. .. .. . .. . .... .. .. .. 4
Verwerking en rapportage van de gegevens .. .. . .. .. .... .. .. .... .. .. .. .. .. .. .... . ... .. .. ... .. .. .. .. .. .. .. . .. . 9
Verklaringen bij de tekst, figuren en tabellen ... 1 0 Weersomstandigheden ... 11
Resultaten ... 14
Totale aantallen ... 14
Aantallen in maandelijks getelde gebieden ... 18
Soortbespreking ... 20
Discussie ... 62
Aantallen in Wallonië in 1995/96 ... 62
Situering van Vlaamse/Belgische aantallen in internationale context ... 64
Effect van vorstperioden op watervogels in 1995/96 ... 65
Overzicht internationaal belangrijke watervogelgebieden in 1995/96 ... 68
Referenties ... 71
Appendix
1. Adressenlijst regionale coördinatoren 1995/96
2. Medewerkerslijst 1995196
Watervogelrapport 199 5196
SAMENVATTING
Dit rapport bespreekt de resultaten van gecoördineerde watervogeltellingen in Vlaanderen
tijdens het winterhalfjaar 1995/96. Het Instituut voor Natuurbehoud organiseerde
gewoontege-trouw zes midmaandelijkse tellingen van oktober tot en met maart. De teldata waren 14115
ok-tober, 18/19 november, 16/17 december, 13/14 januari, 17/18 februari en 16/17 maart. Tijdens
de strenge vorstperiode begin februari werd een extra telling ingelast. De soorten die geteld
werden, zijn duikers, futen, aalscholvers, Blauwe Reiger, zwanen, ganzen, eenden en Meerkoet.
De ganzen vormen onderdeel van een afzonderlijk monitoring-project en worden in dit rapport
buiten beschouwing gelaten. Hetzelfde geldt voor tellingen van zeeëenden en andere
watervo-gelsoorten op de Noordzee.
Voor de organisatie van de watervogeltellingen wordt gewerkt via een regionale structuur.
Vlaanderen werd ingedeeld in 23 regio's (Figuur 1) waar telkens een regionale coördinator
ver-antwoordelijk is voor de organisatie van het project. Voor het veldwerk werd hoofdzakelijk be-roep gedaan op amateur-veldornithologen die op vrijwillige basis meewerken. Op de
Zeeschel-de werden boottellingen uitgevoerd door het Instituut voor Natuurbehoud.
De volledigheid van de tellingen was over het algemeen zeer goed. Het aantal getelde
ge-bieden lag tussen 394 en 448 (Tabel1). Regio's waarvan weinig of geen gegevens werden uit-vangen, herbergen doorgaans geen grote aantallen watervogels.
De winter 1995/96 kan gecatalogeerd worden als een strenge en ook uitzonderlijk droge
winter. Er waren langdurige vorstperioden in december en vooral januari en februari (Figuur 2
en 3). Er werden geen overstromingen genoteerd in valleigebieden.
In Tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de maandelijkse totalen per soort. Voor de
ge-gevens per regio verwijzen we naar Appendix 3. Het totale aantal watervogels bereikte midden januari een maximum van 230.850 ex .. De numeriek talrijkste soorten waren Wilde Eend en Smient (Figuur 4). Met uitzondering van oktober waren de maandelijkse totaalaantallen in
1995/96 steeds hoger dan deze in de overeenkomstige maanden van vorige winters (Figuur 6).
Doordat niet elke maand exact hetzelfde aantal gebieden werd geteld, geven de maandelijk-se totalen niet altijd een juist beeld van de maandelijkmaandelijk-se aantalsfluctuaties. Daarom berekenden
we voor elke soort ook de aantallen die voorkwamen in uitsluitend de gebieden die élke maand
geteld werden (Tabel3, Figuur 7).
In de soortbespreking wordt bij de belangrijkste soorten uitgebreid ingegaan op het
seizoe-nale aantalspatroon voor Vlaanderen, waarbij een korte vergelijking wordt gemaakt met vorige
winters. Ook de verspreiding wordt behandeld, waarbij telkens in tabelvorm een overzicht
wordt gegeven de maandelijkse aantallen in de belangrijkste pleisterplaatsen. Uit de
gepresen-teerde resultaten blijkt duidelijk dat tijdens de winter 1995/96 van veel soorten uitzonderlijk
ho-ge aantallen werden genoteerd. Dit was ondermeer het geval voor de Dodaars die een eerder uitzonderlijke decemberpiek kende van 789 ex .. De van deze soort kan echter wellicht
gedeelte-lijk toegeschreven worden aan het meer geconcentreerd voorkomen tijdens de vorstperioden. In
de wintermaanden kwam bijna 50 % van alle Vlaamse Dodaarzen voor in de havengebieden aan de kust. Ook Futen zochten massaal open water op in de havens van Zeebrugge en Antwerpen.
Het wintermaximum van 3231 ex. betekent een nieuw record voor Vlaanderen. Het aantal
Aal-scholvers was laag in oktober, maar bereikte een hoog niveau in november-december (ruim
strenge vorst veroorzaakte wel een sterke, maar tijdelijke terugval in februari. Van de
Knobbel-zwaan werden maximaal403 ex. geteld midden december. Tijdens de midmaandelijke tellingen
werden relatief weinig Kleine Zwanen geteld. De telling begin februari leverde echter in totaal
372 ex. op. De absolute piek viel evenwel eindjanuari (ca. 450 ex.). Vooral tijdens de strenge
vorstperioden verschenen op diverse plaatsen kleine groepjes Wilde Zwanen. Begin februari
werden er in totaal 50 ex. geteld. De Bergeend liet een hoog januari-aantal noteren (5461 ex.),
maar daana vielen de aantallen terug, mogelijk als het gevolg van de aanhoudende vorst. Hoge
aantallen Smienten werden geteld vanaf januari. De telling begin februari leverde niet minder
dan 73.379 ex. op, een nieuw record voor Vlaanderen. Krakeenden bereikten van november tot
januari een zeer hoog niveau van 3400 tot 3700 ex .. De stijgende trend van de laatste decennia
zette zich daarmee duidelijk verder. De januari-piek van Wintertaling (25.185 ex.) was iets lager dan in de vorige winter, maar het gaat niettemin om één van de hoogste aantallen ooit in
Vlaan-deren genoteerd. Tussen 60 en ruim 70 % van de Vlaamse overwinteringspopulatie werd
aan-getroffen langs de getijderivieren Zeeschelde, Durmeen Rupel. De aantallen Wilde Eenden wa-ren vergelijkbaar met vorige winters; in december werden ruim 57.000 ex. geteld. Ondanks het ontbreken van overstromingen in valleigebieden werden toch behoorlijk veel Pijlstaarten in
Vlaanderen genoteerd (1700-1900 ex. in de periode januari-maart). De belangrijkste
pleister-plaatsen waren gelegen in havengebieden en in het Zeeschelde-estuarium. De traditionele okto
-berpiek van de Slobeend bleef volledig achterwege. Na een maximum van 2600-2800 vogels in
november-december, was er een sterke afname ten gevolge van de strenge vorst. Van Tafeleend
werden in de periode januari-februari nooit eerder geziene aantallen vastgesteld in Vlaanderen
(tot bijna 27.000 ex. in januari en begin februari). Ook de Kuifeend scoorde zeer goed met net
géén 20.000 ex. midden februari. Vanafjanuari verschenen overal in Vlaanderen groepjes zaag-bekken. Grote Zaagbek en Nonnetje haalden maxima van respectievelijk 1142 en 461 ex .. Ge -durende het ganse winterhalfjaar was de Meerkoet talrijker aanwezig dan in vorige jaren; in de
-cember-januari werd een piek van ca. 30.000 ex. vastgesteld. De aantallen exoten in Vlaanderen
bleken vrij beperkt. Alleen Nijlgans liet een sterk stijgende trend noteren, en bereikte een
maximum van 320 ex. in januari.
In de discussie worden de Vlaamse en Waalse tellingen in 1995/96 met elkaar vergeleken
(Tabel 26). In Wallonië werden in verhouding vooral vrij grote aantallen van visetende soorten
genoteerd (Dodaars, Aalscholver, Blauwe Reiger). Net als in Vlaanderen was er in
januari-februari een influx van Tafeleenden en zaagbekken.
Op een internationale schaal blijkt dat Vlaanderen vooral een belangrijk aandeel van de to
-tale NW-Europese populatie herbergde van Krakeend (tot 12,5 %), Tafeleend (7,6 %), Slobeend
(6,9 %), Wintertaling (6,3 %) en Smient (5,9 %) (Tabel27).
Voor een aantal soorten bleken Vlaamse wetlands een belangrijke rol te spelen als uitwijk
-gebied tijdens de verschillende koudegolven. In Tabel 28 en 29 wordt berekend wat het effect
was van de twee belangrijkste koudegolven op de aantallen watervogels in Vlaanderen. De eer -ste koudegolf eind december-beginjanuari veroorzaakte een influx bij bijna alle soorten, terwijl de tweede vorstperiode bij de meeste vorstgevoelige soorten (vooral zwemeenden) vanaf eind januari tot een afname leidde.
Tot slot wordt in Tabel30 een overzicht gegeven van alle gebieden in Vlaanderen waar van
minstens één soort internationaal belangrijke aantallen (meer dan 1 % van de volledige
NW-Europese populatie) voorkwamen in 1995/96. Het gaat om 13 gebieden, waarbij in totaal voor 8
Watervogelrapport 1995/96
SUM:MARY
This report presents the results ofwaterfowl counts in Flanders (Belgium) during the winter 1995/96. Six mid-monthly counts were organised by the Institute ofNature Conservation. Count dates were 14/15 October, 18/19 November, 16/17 December, 13114 January, 17/18 February and 16/17 March. An additional count was carried out during the severe freezing period in early February. Cm.mts covered all divers, grebes, Cormorant, Grey Heron, swans, geese, ducks and Coot. Goose counts and North Sea counts are part of separate monitoring projects, and results are not included in this report.
The number of counted sites (or count units) varied between 394 and 448 (Table 1). The coverage was cernparabie with previous winters. Almost all major waterfowl areasin Flanders were counted in all six months.
For the organisation of the waterfowl counts, Flanders bas been divided in 23 region's (Figure 1 ), each of them with a regional co-ordinator. The field work is carried out by amateur ornithologists on a voluntary basis.
The winter 1995/96 was a severe and very dry winter with prolonged periods of sub-zeru temperatures (Figure 2 and 3). Cold spells occured from 5 until 18 December, 24 December un-til 7 January and 25 January unun-til 9 February. During these freezing periods, open water was mainly restricted to rivers, channels and harbeur areas.
Table 2 shows the total species numbers counted in each winter month of 1995/96. Total waterfowl numbers reached a peak of 230.850 in January, the highest number ever recorded in Flanders (Figure 6). Only six species formed 85-90 % of the total number of waterfowl (Figure 4).
Since the number of sites counted is not the same in all months, monthly count totals may not necessarily reileet true changes in relative abundance during the winter season. These fluctu-ations can be examined more accurately by using only counts from sites counted in all six months (October to March). The total species numbers in monthly counted sites are given in Table 3. As is shown in Figure 7, a large proportion ofthe total species numbers is recorded in these monthly counted sites.
In the species accounts, the seasonal pattem for Flanders is described and briefly compared with results of previous years. For most species, monthly numbers recorded at the main resorts are provided within a table.
birds. At the end of January, the population in Flanders was estirnated at 450 birds. During the cold spells, several small groups ofWhooper Swans arrived in Flanders. In the beginning ofFe-bruary, 50 birds were counted. The number ofShelduck was high in January (5462 birds), but a further increase in February and March-asin previous winters- did not occur. Especially during the cold spell at the end of January and the beginning of February, Wigeens were present in re-cord numbers (up to 73.379). Gadwall numbers were on a very high level from November until January (between 3400 and 3700 birds). The January number of Teal (25.185) was slightly lo-wer than in 1995, but was still one ofthe highest ever recorded. About 60 to 70% ofthe total Flemish population was found in freshwater and brackish tidal areas along the rivers Zeeschelde, Rupel and Durme. There was a gradual build up of Mallard numbers in October and November, reaching a 'normal' December peak of 57.000. Despite the absence of floodings along rivers, Pintail numbers were quite high (1700-1900 in January-March). This species was mainly found in harbeur extention areas and intidal areas along the Zeeschelde. The traditional October peak of Shoveler was not recorded in 1995. Between 2600 and 2800 birds were present in November-December, foliowed by a considerable decline due to freezing conditions. Especially in January and February, there was a remarkable influx of diving ducks. The most numerous species was Poehard withup to 27.000 birds in January and the beginning ofFebruary. The maximum num-ber of Tufted Duck was counted mid-February (almost 20.000). High numnum-bers of Goesander and Smew (up to 1142 and 164 birds recpectively) were recorded during the cold spells. During the whole winter season, Coots were more numerous than in previous winters, and peaked at 30.000 in December-January. Numbers of exotic species were generally low. Only Egyptian Goose showsastrong increasing trend (maximum 320 in January).
In the discussion, results ofwaterfowl counts in Wallonia (and Brussels) are compared with the Flemish data. In Table 26, the midwinter species totals are calculated for the whole of Belgi-um. Especially fish eating species were well represented in Wallonia (Little Grebe, Cormorant, Grey Heron). As in Flanders, there was also a large in.flux of Poehard and Common Merganser in January and February. The Brussels capital region is a stronghold for exotic species, especi-ally for Egyptian Goose (314 birds).
In Table 27, waterfowl numbers in Flanders (and Belgium) are put in an international per-spective. Of five species, at least 5 % of the flyway-population was counted in Flanders during one ofthe winter months: Gadwall (12.5 %), Poehard (7.6 %), Shoveler (6.9 %), Teal (6.3 %) and Wigeon (5.8 %).
We also looked into more detail to the effects of the cold spelis on waterfowl numbers in Flanders (Table 28 and 29). The cold spellat the end of December caused increases of almost all species. During the next cold period however, numbers of several species (mainly dabbling ducks) declined considerably.
Watervogelrapport 1995/96
Dankwoord
Het succes van de watervogeltellingen is in de eerste plaats te danken aan de grote schare
vrijwilligers die bereid zijn om maandelijks één of meerdere gebieden te tellen. Velen onder hun
werken al vele jaren mee aan de tellingen, en zelfs de vriestemperaturen tijdens de winter
1995/96 konden hun enthousiasme niet temperen.
Een speciaal woord van dank verdienen de regionale coördinatoren. Het organiseren van
de tellingen en vooral het ondankbare formulierenwerk ná het telseizoen vergen een hele
in-spanning. Een lijst van de regionale coördinatoren en alle medewerkers aan het project wordt
gegeven in Appendix 1 en 2. Omdat niet van alle regio's een recente medewerkerslijst
beschik-baar was, zijn mogelijk enkele tellers niet vermeld waarvoor onze verontschuldigingen.
De gegevens die verzameld en gepubliceerd werden door Jean-Paul Jacob -de coördinator
van de tellingen in Wallonië en Brussel- stelden ons in staat om Belgische totalen te gaan ber
e-kenen. Verder danken we tevens Anny Anselin die de ontwerp-tekst van dit rapport heeft nage
le-zen.
Net vóór dit rapport naar de drukker ging, bereikte ons het tragische nieuws dat Sylvester
Tys bij een ongeval om het leven is gekomen. Sylvester genoot uiteraard vooral bekendheid als de onlangs op rust gegane directeur van de Afdeling Natuur van AMINAL. Minder gekend was
het feit dat hij reeds sinds eind de jaren '60 (!) coördinator was van de watervogeltellingen in
regio Mechelen, een taak die hij met veel enthousiasme en zin voor stiptheid deed Dat aan deze jarenlange samenwerkingzo'n onverwacht einde moest komen, betekent een groot verlies voor
INLEIDING
Het tellen van watervogels kent in Vlaanderen reeds een lange traditie. Toen het toenmalige
International Waterfowl Research Bureau (IWRB) in 1967 het initiatief nam om jaarlijks een
internationale midwintertelling te organiseren, werd meteen ook in Vlaanderen gestart met
gecoördineerde watervogeltellingen. Sindsdien hebben de watervogeltellingen een hele evolutie
doorlopen. Het aantal tellingen per winter werd uitgebreid, er werd een netwerk van regionale
coördinatoren uitgebouwd, het aantal medewerkers en getelde gebieden nam sterk toe en de
computer deed zijn intrede. Nadat Henri Vandervloet en vervolgens Guido Burggraeve
jarenlang de stuwende krachten achter het project waren, kregen de tellingen eind de jaren '70
een professionele basis, eerst op het Laboratorium voor Ecologie der Dieren, Zoögeografie en
Natuurbehoud aan de Rijksuniversiteit Gent en sinds 1986 op het Instituut voor Natuurbehoud.
Het project is inmiddels uitgegroeid tot het langstlopende monitoring-programma van
vogels in ons land. Dit leverde een unieke reeks gegevens op over de aantallen en de
verspreiding van overwinterende en doortrekkende watervogelpopulaties in Vlaanderen. Die
informatie laat ons toe om populatiegroottes en zowel ruimtelijke als temporele trends te
bepalen en te beschrijven. Bovendien wordt een belangrijk referentiekader geschapen voor de
interpretatie van telgegevens op gebiedsniveau of regionale schaal. Maar het gaat om meer dan
vogels alleen. Watervogels vormen als predatoren een belangrijke schakel in veel ecosystemen,
en kunnen fungeren als indicatoren voor bepaalde ecologische veranderingen in wetlands (zoals
verdroging, wijzigingen in waterkwaliteit enz.) (KUSHLAN, 1993).
Al decennia lang is het het verrichten van watervogeltellingen ook sterk gekoppeld aan het
behoud en de bescherming van waterrijke gebieden. Wereldwijd behoren wetlands tot de meest
bedreigde biotopen. Er zijn immers vele sectoren die in toenemende mate aanspraak maken op de factor water, zoals landbouw, industrie en recreatie. Natuurwaarden die gebonden zijn aan
natte milieu's komen hierdoor onder sterke druk te staan. Watervogeltellingen kunnen algemeen
beschouwd worden als één van de belangrijkste instrumenten om de bescherming van
waterrijke gebieden te bepleiten. Op basis van de verzamelde monitoringgegevens over
populatiegrootte en trends kan men objectieve criteria opstellen voor de aanduiding van
internationaal belangrijke watervogelgebieden (ATKINSON-WILLES, 1976; ATKINSON-WILLES et
al., 1982; RosE & Scorr, 1994; Scorr & RosE, 1996). Het is op dit principe dat een belangrijk
deel van de gekende Ramsar-Conventie is gebaseerd.
Dit rapport presenteert de resultaten van de rnidmaandelijkse watervogeltellingen in
Vlaanderen tijdens het winterhalfjaar 1995/1996. Hiermee wordt terug aangeknoopt met de
vroegere traditie om een jaarlijks overzicht te publiceren. Het Instituut voor Natuurbehoud
hoopt ondermeer op die manier de blijvende medewerking van honderden veldornithologen te kunnen verzekeren. Uniek aan de watervogeltellingen -zowel in Vlaanderen als in andere
landen- is immers de grote inbreng van amateur-veldornithologen. Het is slechts dankzij de
inspanningen van vele duizenden vrijwilligers dat een groot aantal gebieden in een korte tijdspanne kunnen geteld worden. Het voorliggende rapport bevat daarnaast ook heel wat
informatie die van rechtstreeks belang kan zijn voor organisaties en overheidsinstanties die
Watervogelrapport 1995/96
MATERIAAL
&METHODE
Opzet van het onderzoek
De gecoördineerde watervogeltellingen moeten een inzicht geven in de aantallen, de
ver-spreiding en numerieke trends van overwinterende en doortrekkende watervogels in
Vlaande-ren. Hiertoe worden elke winter van oktober tot en met maart zes tellingen georganiseerd. Deze
tellingen vinden steeds plaats in het weekend dat het dichtst aansluit bij de 15de van de maand.
Tijdens elke telling worden zoveel mogelijk waterrijke gebieden bezocht zodat het totale aantal getelde watervogels zo dicht mogelijk de werkelijk in Vlaanderen verblijvende populatie
benadert.
Bij de watervogeltellingen wordt gestreefd naar een maximale standardisatie waarbij elke
maand en elke winter zoveel mogelijk dezelfde gebieden op een identieke wijze worden geteld.
Alleen op die manier kunnen betrouwbare vergelijkingen gemaakt worden tussen gegevens van verschillende maanden of jaren en van verschillende gebieden. Belangrijk is tevens dat de kans
op dubbeltellingen of het missen van groepen watervogels zo klein mogelijk gehouden wordt.
Die kans wordt reeds beperkt door de tellingen elke maand te beperken tot slechts twee dagen.
Gebieden die dicht bijeen liggen en een frequente uitwisseling van watervogels kennen, dienen
zo kort mogelijk na elkaar ofliefst simultaan geteld te worden door meerdere waarnemers.
De watervogeltellingen in Vlaanderen worden zoveel mogelijk afgestemd op gelijkaardige
monitoring-projecten in onze buurlanden en internationaal gecoördineerde projecten. Zo valt de
januari-telling samen met de "International Waterfowl Census" die georganiseerd wordt door
Wetlands International (het vroegere IWRB). In geheel Europa en grote delen van Afrika en
Azië vindt elk jaar rond midden januari een internationale midwintertelling plaats van
overwin-terende watervogels. De meeste watervogelsoorten zijn uitgesproken trekvogels die gebruik
maken van een netwerk van gebieden langs de volledige trekroute. Het bestuderen en bescher
-men van watervogelpopulaties vergt daarom een grensoverschrijdende aanpak. Door het
samenleggen van alle beschikbare tellingen kunnen dan voor de meeste soorten betrouwbare
populatieschattingen en -trends bepaald worden, en kunnen aan de hand van welbepaalde
criteria internationaal belangrijke gebieden afgebakend worden.
Organisatie van het project
De coördinatie van de watervogeltellingen gebeurt door het Instituut voor Natuurbehoud.
Net als bij het project 'Bijzondere Broedvogels Vlaanderen' gebeurt de organisatie van de
tellingen via een regionale structuur. In totaal worden 23 regio's onderscheiden (Figuur 1). De
afbakening van deze regio's is om historische redenen wel verschillend van deze bij het
broedvogelproject (zie DEvos & ANSELIN, 1996). Enkele regio's bestaan momenteel uit twee
deelregio's die elk een aparte werking en coördinator hebben (bv. Zuid-West-Vlaanderen en
Schelde-Leie, Turnhout en Mol).
Elke regio heeft een projectcoördinator (Appendix 1) die verantwoordelijk is voor het
or-ganiseren van het project op regionale schaal. Voor het veldwerk wordt beroep gedaan op
aantal belangrijke wetlands worden geheel of gedeeltelijk geteld door medewerkers van het Instituut voor Natuurbehoud (vooral Zeeschelde en IJzervallei).
De telgegevens worden na de winter ingezameld door het Instituut voor Natuurbehoud, en ingevoerd en verwerkt in een centrale databank. Het nazicht van bezochte gebieden, het gebruik van diverse toponiemen voor eenzelfde plaats, groepering van tellingen over kleinere deelterrei-nen en dergelijke vergt vaak geduldige navraag en correcties.
Telareaal
Tellingen worden uitgevoerd over het volledige Vlaamse grondgebied. In tegenstelling tot vroegere publicaties is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet meer opgenomen in regio Brussel. Tellingen gebeuren hier immers bijna uitsluitend door A VES en worden elk jaar samen met de Waalse resultaten besproken (zie o.a. JACOB & JOLY, 1995). Verder worden ook
tellingen van de Noordzee grotendeels buiten beschouwing gelaten. Gezien de aparte tel-methodiek (combinatie van vliegtuig-, boot- en kusttellingen) werden deze in een afzonderlijk project opgenomen (zie o.a. OFFRINGA et al., 1995). Alleen gegevens van soorten die eerder uitzonderlijk op zee pleisteren en een duidelijke binding hebben met inlandse pleisterplaatsen (bv. Smienten tijdens strenge vorst) werden wel opgenomen in dit rapport. Daarbij willen we erop wijzen dat het niet de bedoeling is om maandelijkse tellingen van de Noordzee vanaf de kust af te schaffen ! Deze vormen een onmisbare aanvulling van vliegtuig- en boottellingen.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Westkust 9. Denderland 17. Herentais
Middenkust I 0. Vlaamse Arctermen 18. Leuven
Oostkust 11. Brussel 19. Noord-Limburg
Roeselare 12. Mechelen 20. Midden-Limburg
Gent 13. Lier 21 . Maasvallei
Schelde-Leie 14. Klein-Brabant 22. Zuid-Limburg
Scheldeland 15. Antwerpen 23. Hageland
Durroe 16. Midden-Kempen
Figuur 1. Situering van de verschillende regio's in Vlaanderen
Watervogelrapport 1995/96
Getelde soorten
De soorten die geteld worden, zijn de duikers, futen, aalscholvers, Blauwe Reiger, zwanen,
ganzen, eenden en Meerkoet. Van de zeeëenden worden in dit rapport alleen de waarnemingen
buiten de Noordzee besproken. De ganzentellingen vormen onderdeel van een afzonderlijk
monitoring-project op het Instituut voor Natuurbehoud, en zullen in een aparte bijdrage
besproken worden.
Sinds kort worden ook steltlopers, meeuwen en sterns in een aantal buurlanden en op
internationaal vlak meegeteld. In Vlaanderen is dit om diverse practische redenen nog niet het
geval, met uitzondering van enkele regio's. De fragmentarische gegevens van deze soorten
worden in dit rapport echter buiten beschouwing gelaten maar zijn in de databank
raadpleeg baar.
Waarnemingen van een aantal zeldzamere soorten zijn onderhevig aan homologatie door
het BAHC, en dienen nog op hunjuistheid te worden gecontroleerd.
Teldata 1995/96
Zoals in de vorige winters hadden zes gecoördineerde watervogeltellingen plaats over
geheel Vlaanderen. De officiële teldata waren:
14 & 15 oktober 1995 18 & 19 november 1995 16 & 17 december 1995 13 & 14 januari 1996 17 & 18 februari 1996 16 & 17 maart 1996
Gezien de snel wisselende weersomstandigheden werd een extra telling ingelast op 3 & 4
februari 1996, midden in de strenge vorstperiode.
De januari-telling maakte deel uit van de internationale midwinter-census. In de meeste
regio's werden alle tellingen op zaterdag of op zondag uitgevoerd. Bij wijze van uitzondering
werden soms gegevens van enkele dagen vóór of na deze teldata aanvaard. Dit is vooral het
geval met de boottellingen die op de Zeeschelde plaatsvonden in de week vóór of na het
telweekend. Deze tellingen werden elke maand gespreid over drie dagen (Dendermonde-Gent,
Antwerpen-Dendermonde en Antwerpen-grens): 6/10/11 oktober, 20/21122 november, 19/20/21
december, 18/22/23 januari, 16/20/21 februari en 18/21/22 maart.
Volledigheid van de tellingen
Aantal getelde gebieden
In Tabel1 wordt het aantal getelde gebieden per maand en per regio weergegeven. Over de
volledige winter gezien kregen we informatie van 492 telgebieden in Vlaanderen. Het aantal
getelde gebieden was het laagst in oktober (394), en bereikte een piek in januari (448). Er waren
305 gebieden die elke maand bezocht werden.
De term 'gebieden' kan hier tot enige verwarring leiden. In bepaalde regio's worden tal van
Lier-Duffel). In andere regio's worden ook kleine deelgebiedjes als een apart telgebied
beschouwd. Ook trajecten van rivieren en kanalen werden in Tabel 1 opgenomen als
afzonderlijke 'gebieden'. Daarom kan beter gesproken worden van teleenheden dan van
gebieden.
In Tabel 1 werd bij enkele regio's het aantal vanaf de oevers getelde trajecten van de
Zeeschelde tussen haakjes geplaatst, omdat er een overlap is met de boottellingen van het
Instituut voor Natuurbehoud.
OKT NOV DEC JAN FEB MAA 6x
Regio 1 : Westkust 36 36 33 36 38 39 28
Regio 2 : Middenkust 11 10 10 13 17 13 6
Regio 3 : Oostkust 30 32 34 44 35 34 19
Regio 4 : Roeselare 0 0 0 0 0 0 0
Regio 5 : Gent 26 25 26 34 31 25 19
Regio 6a: Zuid-West-Vlaanderen 5 5 6 6 6 6 5
Regio 6b: Schelde-Leie 39 44 39 44 41 41 27
Regio 7 : Scheldeland 2 2 2 2 1 2 1
Regio 8 :Land van Waas 12 (4) 12 (0) 10 (0) 9 (4) 9 (4) 11 (5) 7 (0)
Regio 9 : Denderland 10 l l II I1 l l IO 8
Regio 10: Vlaamse Ardennen 1 1 0 0
Regio I1: Brussel 1 I I 1 1
Regio 12: Mechelen 8 IO 10 10 7 9 5
Regio 13: Lier 3 3 3 3 .., _, 3 3
Regio I4: Klein-Brabant IO (9) IO (8) 11 (9) 11 (9) 9 (9) 10 (8) 9(8)
Regio 15: Antwerpen 73 (15) 77 (13) 74 (13) 82 (13) 82 (13) 79 (13) 60 (12)
Regio I6: Mol 23 24 24 25 14 26 14
Regio 17: Zuiderkeropen 0 0 0 0 0 0 0
Regio I8: Leuven 10 I2 13 16 13 14 JO
Regio I 9: Noord-Limburg 7 7 8 8 8 8 7 Regio 20: Midden-Limburg 6 6 6 6 6 6 6 Regio 21: Maasvallei II 11 1I 11 I1 IO JO Regio 22: Zuid-Limburg 1 2 4 4 4 4 1 Regio 23: Hageland 19 22 23 21 17 18 JO Boottellingen Zeeschelde 50 50 50 50 50 49 49 Totaal 394 413 410 448 415 418 305
Tabel I. Overzicht van het aantal getelde gebieden per maand en per regio in Vlaanderen, winte rhalf-jaar 199511996. De laatste kolom geeft het aantal gebieden dat elke maand geteld werd.
Watervogelrapport 199 5196
Regionaal overzicht
De meeste regio's werden zeer goed gedekt. Bijna alle regio's waarvan we weinig of geen
informatie ontvingen tellen zeer weinig geschikte gebieden en herbergen geen echt belangrijke
watervogelaantallen (Roeselare-Tielt, Vlaamse Ardennen/Pajottenland, Zuiderkempen). Het
grootste echte hiaat vormt de ruime omgeving van Turnhout. In het hiernavolgende overzicht
geven we per regio een beeld van de volledigheid van de tellingen en de aard van de verzamelde
gegevens.
Regio 1 Westkust. Alle belangrijke watervogelgebieden, vooral gelegen in de IJzervallei, werden
maandelijks geteld. Het gaat om het Blankaartgebied te Woumen-Merkem, de Handzamevallei, de
kleiputten te Stuivekenskerke en de omgeving van Nieuwpoort Goede en volledige gegevens zijn ook
voorhanden van de vijvers en de vestingen in het Ieperse. Het grootste hiaat betreft de
Decantatiebek-kens te Veurne die in 1995/96 niet geteld werden. Een aantal andere gebieden te Veurne-Adinkerke
(kanaal, Drie Vijvers) werden alleen in januari en februari geteld.
Regio 2 Middenkust Het krekengebied in de omgeving van Oostende werd elke maand goed geteld,
met uitzondering van enkele minder interessante gebiedjes (o.a. Kalkaert, Kleine Keignaert). Er zijn ook
maandelijkse tellingen beschikbaar van de Oostendse Spuikom. De rest van het havengebied werd
alleen tijdens de koudeperiodes goed geteld, maar herbergt in normale weersomstandigheden slechts
weinig watervogels. De poldercomplexen aan de Middenkust werden slechts zeer onregelmatig bezocht,
zodat de gegevens een eerder fragmentarisch karakter hebben. Echt belangrijke watervogelconcentraties
worden hier echter zelden aangetroffen.
Regio 3 Oostkust. Maandelijks alle watervogelgebieden in deze belangrijke regio tellen, is een hele
opdracht. De belangrijkste gebieden werden maandelijks geteld (V oor- en Achterhaven + Zeekanaal Zeebrugge, Zwin Knokke, Hoge Dijken Roksem). Helaas werden een aantal 'gewone' soorten in de
Hoge Dijken en het Zwin soms niet meegeteld. Ook het feit dat een aantal bijeengelegen gebieden niet
altijd op dezelfde dag werden geteld (bv. Voor- en Achterhaven) kan aanleiding geven tot een aantal
onnauwkeurigheden. Verspreid over de ganse regio zijn daarnaast nog van enkele tientallen gebieden
maandelijkse gegevens voorhanden. Met uitzondering van de Uitkerkse Polder zijn nagenoeg geen
tellingen uitgevoerd in de poldercomplexen.
Regio 4 Roeselare. We kregen geen gegevens binnen, met uitzondering van een telling van het Kanaal
Roeselare-Izegem begin februari. Gezien het watervogelarme karakter van deze regio zal dit geen grote
invloed hebben op de Vlaamse totaalaantallen.
Regio 5 Gent. Er werd maandelijks geteld in de Gentse Kanaalzone (goede totaaltellingen), op het
spaarbekken te Kluizen, in het krekengebied van St. Jan-in-Eremo, in de omgeving van
Wachtebeke-Moerbeke, in de Bourgoyen-Ossemeersen te Drongen, op de plassen in de Damvallei en in de
Bovenschelde-vallei tussen Gent en Eke. Het Krekengebied te Assenede werd niet geteld in november.
Hiaten zijn vooral de Kraenepoel te Aalter (alleen geteld in januari en maart) en de
Blaarmeer-sen!W atersportbaan te Gent.
Regio 6a Zuid-West-Vlaanderen. De belangrijkste gebieden zoals De Gavers te Harelbeke,
Bergelenput, de zavelput te Beveren-Lauwe, het kanaal Kortrijk-Bossuit en de vallei van de
Boven-schelde werden elke maand bezocht. In tegenstelling tot vorige jaren werden de Leie tussen Kortrijk en Menen, en het Biezenveld te Lauwe echter niet geteld. In november werd in deze regio door een
Regio 6b Schelde-Leie. Alle grotere waterplassen (vooral de zandwinningspurten langs E17 te
Zevergem-Nazareth-Kruishoutem, Donkmeer Oudenaarde) werden maandelijks goed geteld (behalve
Zwaneplas in oktober). De vallei van de Leie en de Bovenschelde worden gekenmerkt door tal van
kleinere waterplasjes, meestal afgesneden rivierarmen, die moeilijk allemaal te tellen zijn. Slechts een
deel werd maandelijks bezocht. Meestal gaat het hier echter om vrij kleine aantallen watervogels.
Regio 7 Scheldeland. Deze kleine regio -met o.a. de Damvallei en het Eendenmeer van
Heusden-vormt momenteel eigenlijk een onderdeel van regio Gent. Gegevens van de Kalkense Meersen
ontbreken.
Regio 8 Land van Waas. Goede tellingen vonden plaats in en rond de Durmemonding te Temse
(Durme, Kleiputten, Waesmeer, Tielrodebroek), in De Ster te St.Niklaas en het GeJaag te Stekene (niet
in februari). Het belangrijkste hiaat betreft het ontbreken van gegevens van het Molsbroek te Lokeren in
januari en februari. Ook de Kleiputten te Steendorp, het Fort te Haasdonk en de Durmemeersen te
Hamme werden in 1995/96 niet geteld.
Regio 9 Scheldeland-Dender. Zowat alle traditionele telgebieden werden maandelijks bezocht, met
als belangrijkste het Donkmeer en Nieuwdonk te Overmere-Berlare, de omliggende meersgebieden en
de Polder te Dendermonde. In januari konden een aantal van deze gebieden (o.a. Donkmeer) slechts
onvolledig geteld worden. Van de Kalkense Meersen werden geen gegevens ontvangen.
Regio 10 Vlaamse Ardennen. Deze regio bezit nauwelijks watervogelgebieden van enige betekenis,
en er wordt dan ook weinig geteld. We ontvingen alleen gegevens van het Park te Grotenberge
(Zottegem). In tegenstelling tot vorige jaren werden geen tellingen verricht in De Gavers te
Geraards-bergen.
Regio 11 Brussel. Er werden alleen rnaanclelijke gegevens ontvangen van het Park van Tervuren.
Tellingen van de Plantentuin te Meise, de Onweersbekkens te Vilvoorde en het Zeekanaal ontbraken.
Gebieden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden geteld door A VES en zijn niet opgenomen in
dit verslag.
Regio 12 Mechelen. Zowat alle waterplassen van enige betekenis in het Mechelse (o.a.
Blaasveld-complex, zandputten Walem, Hombeek, Heffen en Mechels Broek) werden elke maand geteld. Alleen van het Staatsdomein te Hofstade en de zandput te Weerde ontbreken de oktober- en de maarttelling. De
opspuiting te Zemst werd niet geteld.
Regio 13 Lier. Uitstekende maandelijkse tellingen zijn voorhanden van de volledige NetevaHei te
Lier-Duffel, de zone tussen de Grote en Kleine Nete, en de fortengordel in de omgeving van Lier.
Regio 14 Klein-Brabant. Gebieden die maandelijks bezocht werden, zijn de Rupel van de monding tot
Boom, de Nieuwe Kanaalzone te Wintam, de Oude Schelde teWeert-Bornemen de Vijver/moeras aan
Wintam-sas. Ook de Zeeschelde tussen de Rupelmonding en Baasrode werd telkens volledig vanaf de
oevers geteld. Alleen van een aantal kleinere, weinig belangrijke plasjes (o.a. een aantal wielen) en
enkele Forten (o.a. Breendonk) ontbreken telgegevens.
Regio 15 Antwerpen. Een uitstekend georganiseerd netwerk van tellers zorgde er opnieuw voor dat
zowat alle watervogelgebieden maandelijks bezocht werden, waaronder het volledige havengebied op
linker- en rechteroever. Een bijzondere inspanning werd geleverd om deze winter ook de fortengordel
rond Antwerpen te tellen. Tevens slaagde men er in om een groot deel van de slikken en schorren langs
de Beneden-Zeeschelde te tellen vanaf de oevers. De enige lacune in de ingestuurde gegevens betreft
Watervogelrapport 1995/96
Regio 16a Mol. Elke maand werd zowat het gehele complex van zandputten in de omgeving van Mol geteld. Ook zijn goede gegevens beschikbaar van de diverse watervogelgebieden in de streek van Retie-Geel-Dessel (o.a. Dekshoevevijver en Prinsenpark).
Regio 16b Turnhout. Er was in 1995/96 nog geen regionale coördinator zodat hier geen tellingen
uitgevoerd werden. Gezien de aanwezigheid van enkele vrij belangrijke watervogelgebieden (o.a.
vennengebied, Beerse Blak), vormt dit één van de belangrijkste hiaten in de dataset.
Regio 17 Zuiderkempen. We ontvingen geen tellingen van deze regio, waarin evenwel geen echt belangrijke gebieden voor watervogels aanwezig zijn.
Regio 18 Leuven. Het grootste deel van de Dijlevallei werd elke maand goed geteld. Alleen van Wilsele (vaak problemen met jacht) ontbreken de oktobergegevens. Ook de kasteelvijver van Leefdaal werd maandelijks bezocht. Van het Kasteelpark te Huldenberg en de visvijvers van Erps-Kwerps ontvingen we alleen gegevens van januari en maart; het ging daarbij echter telkens om zeer geringe aantallen watervogels.
Regio 19 Noord-Limburg. Alle telgebieden in de omgeving van Lommel (Hoeverbergen,
Stevens-vennen, Sahara, Sas/Kanaal, Kolonie, Sibelco), Neerpelt (Put A24) en Hechte! (Begijnevijver) werden maandelijks bezocht.
Regio 20 Midden-Limburg. Alle vijvers in deze regio coveren, is een onmogelijke opdracht, maar van de grotere, belangrijke plassen kregen we maandelijkse gegevens binnen (Platweijers, Ter Donck, Kolberg, Terlaemen). Wel ontbraken gegevens van Wijvenheide (problemen met jacht, toegankeli jk-heid) en de Borggraeve-vijvers (moeilijk toegankelijk). Verder vonden maandelijkse tellingen plaats in het Schulensbroek en op de Paalse Plas te Beringen.
Regio 21 Maasvallei. Alle grindplassen langs de Grensmaas van Kessenich tot Neerharen werden maandelijks goed geteld. Alleen de plassen Koeweide en Oude Maasarm werden niet meer bezocht. Het uitvoeren van watervogeltellingen in het grensoverschrijdende Maasdal gebeurt in nauwe samenwer-king met Nederland.
Regio 22 Zuid-Limburg. De Maten te Genk-Diepenbeek werden elke maand goed geteld. Tellingen
op het Albertkanaal startten pas in november (zeer lage aantallen in oktober). Tijdens en na de koudeperiodes werd niet alleen het traject Hasselt-Zutendaal geteld, maar ook Eigenbilzen en Riemst.
Regio 23 Hageland. Een hele reeks kleinere gebieden werden elke maand zeer goed geteld. Grote aantallen watervogels worden hier niet of zelden aangetroffen, maar door het samenleggen van alle tellingen wordt toch een aardig resultaat bekomen.
Verwerking en
rapportage
van de gegevens
Berekening totaalaantallenVoor het berekenen van de maandelijkse soorttotalen werden de aantallen in de
verschil-lende gebieden opgeteld. Wat de Zeeschelde betreft werden de resultaten van de boottellingen
gebruikt. De aldus bekomen totalen kunnen beschouwd worden als het minimum aantal
exemplaren dat op dat moment aanwezig was in Vlaanderen. Gezien nooit àlle gebieden in
Vlaanderen geteld worden, kunnen deze aantallen niet zomaar gelijkgesteld worden met de
Vlaamse populatiegrootte. Voor soorten die in een relatief beperkt aantal gebieden of habitats voorkomen zullen de getelde totalen in de meeste gevallen zeer dicht de werkelijk aanwezige populatie benaderen (bv. Smient, Krakeend). Van soorten met een ruim verspreidingsgebied en! of brede habitatkeuze zal een groter deel van de Vlaamse populatie niet geteld worden (bv.
Blauwe Reiger, Wilde Eend, Meerkoet). Berekening seizoenaal patroon
De maandelijkse fluctuaties in de loop van de winter worden bij de meeste soorten in detail besproken. Per soort worden de maandelijkse aantallen zowel in tabelvorm als in grafieken
weergeven. Aangezien het aantal getelde gebieden niet elke maand hetzelfde is, weerspiegelen
de maandelijkse totalen niet noodzakelijk de werkelijke aantalsschommelingen. Daarom
berekenden we ook voor elke soort de maandelijkse aantallen in uitsluitend die gebieden die
elke maand (oktober-maart) geteld werden. Het gaat om 305 gebieden, waarvan de verdeling
per regio wordt gegeven in Tabel 1. In bepaalde regio's is het aantal maandelijks getelde
gebieden relatief klein, zodat zij enigszins ondervertegenwoordigd kunnen zijn in het berekende
seizoensverloop voor Vlaanderen.
Bij de berekening van het seizoensverloop werd de extra telling van begin februari buiten beschouwing gelaten omdat toen een té groot aantal gebieden niet bezocht werd.
Berekening numerieke trends
Bij het vergelijken van gegevens tussen verschillende jaren moet de nodige voorzichtigheid
in acht genomen worden. Gezien niet elke winter exact hetzelfde aantal gebieden geteld wordt, kunnen de jaarlijkse soorttotalen niet zomaar met elkaar vergeleken worden. Er bestaan
verschillende statistische methoden om dit probleem op te lossen. Bij dergelijke trendanalyses
worden indexcijfers berekend die een relatieve maat vormen voor de werkelijke
populatieveran-deringen. Daarbij is het niet noodzakelijk dat de totale populatiegrootte gekend is.
Gezien in dit rapport numerieke trends van watervogelpopulaties in Vlaanderen slechts
summier aan bod komen, gaan we hier niet verder op in. Wel worden uiteraard de resultaten van
de winter 1995-1996 kort vergeleken met maximumaantallen uit vorige winters, zonder dat van
een echte trendanalyse sprake is. Het aantal getelde gebieden in Vlaanderen is in de periode
1991192 tot 1995/96 trouwens relatief stabiel gebleven, zodat het vergelijken van de berekende
totaalaantallen in de meeste gevallen een goed beeld geeft van de werkelijke
Watervogelrapport 1995196
Verklaringen bij de tekst, figuren en tabellen
-Data. Tellingen die verricht werden op de officiële teldata (zie boven), worden alleen met de
maand aangeduid. De vermelding van bv. 1725 Smienten in november slaat dus op 1725
Smienten op 18119 november. Aanvullende waarnemingen die buiten de teldata verricht
werden, worden steeds met de exacte datum vermeld (bv. 07111 en 25/04). Het jaartal wordt
daarbij
niet
vermeld, omdat het steeds gaat om de periode 199511996.-Tabellen. Bij de soortbesprekingen worden de mid-maandelijkse aantallen in de belangrijkste
gebieden of regio's meestal in tabelvorm weergegeven. Dit maakt het geheel overzichtelijker.
De selectie van belangrijke gebieden gebeurde aan de hand van een arbitraire, soortspecifieke
norm (het overschrijden van een vooraf bepaald aantal tijdens minstens één van de zes
tellingen). Bij de meeste soorten worden ook de resultaten van de extra telling begin februari
vermeld. Deze zijn terug te vinden in de kolom *FEB*. Ontbrekende gegevens worden
aangeduid met een vraagteken(?). Onvolledige tellingen worden tussen haakjes geplaatst.
- Figuren. Bij de algemenere soorten wordt het seizoensverloop grafisch weergegeven. In de
figuren worden zowel de totaalaantallen (gearceerd) als de aantallen in de maandelijks getelde
gebieden (zwart) weergegeven. Ook wordt telkens per maand een vergelijking gemaakt met de
minimale en maximale aantallen uit de voorafgaande periode 1991/92 -1994/95 (grijs).
- Tellingen Zeeschelde. Naast de maandelijkse boottellingen die door het Instituut voor
Natuurbehoud langs de volledige Zeeschelde worden uitgevoerd, worden langs ongeveer de
helft van de rivier ook tellingen uitgevoerd vanaf de oevers. Een vergelijking tussen beide
telmethoden biedt interessante informatie over de nauwkeurigheid van de tellingen. De
aantallen die in dit rapport vermeld worden voor de Zeeschelde zijn afkomstig van de (meer
volledige) boottelling en. In de soorttabellen werd de Zeeschelde opgedeeld in drie trajecten: van
de Belgisch-Nederlandse grens nabij Zandvliet tot aan de Rupelmonding (het brakke gedeelte),
van de Rupelmonding tot aan Dendermonde en van Dendermonde tot aan Gent (vormen samen
het zoete gedeelte). De boottellingen op de Zeeschelde vormen onderdeel van een breder
onderzoeksproject op het Instituut voor Natuurbehoud. In dit rapport worden de resultaten van
deze tellingen
niet
in detail besproken. Een meer gedetailleerde analyse van de gegevensWEERSOMSTANDIGHEDEN
De winter 199511995 kan gecatalogeerd worden als een strenge winter met meerdere vorstperioden in december, januari en februari. Hiermee kwam een eind aan een lange reeks van relatief zachte winters sinds 1987/88. Het was ook een uitzonderlijk droge winter, dit in schril contrast met de twee vorige winterhaljjaren. Overstromingen in riviervalleien werdens nergens genoteerd
In het volgende overzicht worden per maand de belangrijkste weerkundige feiten
beschreven. Deze werden hoofdzakelijk ontleend aan de maandbulletins van het Koninklijk
Meteorologisch Instituut (KMI). In Figuur 2 wordt het gemiddelde per pentade van de
minimale, maximale en gemiddelde temperatuur weergegeven voor de periode oktober 1995
-maart 1996. Figuur 3 geeft de gemiddelde neerslagwaarden per pentade.
Bijna de ganse maand oktober was Vlaanderen onderworpen aan zuidelijke, tropische
luchtstromingen. De temperaturen bereikten zeer hoge waarden. Het neerslagtotaal was
uitzonderlijk laag. De meeste regen viel in de eerste vijf dagen van de maand, vaak ten gevolge
van plaatselijke onweders. Tijdens het telweekend konden we rekenen op
zonnig
en warm weermet temperaturen die boven de 20°C uitstaken.
November was een grillige maand met afwisselend zachte en koude luchtstromingen. Over
de ganse maand gezien waren temperatuur- en neerslagwaarden normaal. Op de teldata zorgde
polaire lucht voor behoorlijk koud en overwegend bewolkt weer. Neerslag was er in de vorm
van soms hevige regen- en hagelbuien. De herfst van 1995 was in zijn totaliteit de op één na
warmste van deze eeuw.
Continentale en polaire luchtstromingen lagen aan de oorsprong van de lage temperaturen
in december. Er werden niet minder dan 22 vriesdagen (min.< 0°C) en 6 winterse dagen (max.
< 0°C) genoteerd. Vooral vanaf 5 december werd het zeer koud met strenge nachtvorst en lichte
vriestemperaturen overdag. Het telweekend situeerde zich op het einde van deze koudeperiode,
met temperaturen die ook overdag nog steeds nauwelijks positieve waarden bereikten. Op 16
december was het overwegend zonnig, maar de daaropvolgende dag kreeg bewolking
geleidelijk de overhand. Neerslag was er nauwelijks. Op 18 december zorgden maritieme
luchtstromingen voor het inzetten van de dooi, maar na een relatief zachte periode sloegen de
weersomstandigheden opnieuw om op 24 december. 's Nachts vroor het tot- 5
o
e
en overdagwerd nauwelijks het vriespunt gehaald.
Januari toonde verschillende gezichten. Tot 6 januari bleefhet koud met vrij strenge vorst,
maar van de 7 e tot de 16e overheersten zachte maritieme luchtstromingen die zorgden voor
dagtemperaturen die op vele plaatsen de 10°C overschreden. Nachtvorst was er niet. Tijdens het
telweekend op 13 en 14 januari werd hier en daar in Vlaanderen zelfs een 14°C opgetekend. Het
bleef ook droog zodat de internationale telling onder uitstekende omstandigheden kon
plaatsvinden. Vanaf 17 januari zorgde continentale lucht voor merkelijk kouder maar ook
droger weer. Vanaf25 januari begon een lange vorstperiode. 's Nachts daalden de temperaturen
tot - 9°C, en ook overdag werd het vriespunt niet meer gehaald. Vooral toen vanaf 27/01 de
wind wat wegviel, vroren veel wateren nagenoeg volledig dicht. Licht positieve
Watervogelrapport 1995196
De koudegolf zette zich verder in februari. Aanvoer van polaire en continentale lucht lag
aan de basis van zeer lage temperaturen: 's nachts tot -8
oe,
plaatselijk zelfs -1 0oe,
en overdagnauwelijks boven het vriespunt. Met de aankomst van een aantal Atlantische depressies schoten
de dagtemperaturen vanaf 9 februari de hoogte in, en werd de dooi ingezet. Ook de nachtvorst
verdween grotendeels vanaf 11 februari. Het telweekend op 17 en 18 februari kende zachte
temperaturen die op vele plaatsen opliepen tot ruim 8°e. Perioden van opklaringen en bewolking wisselden elkaar af, met regelmatig wat regen. Vooral de krachtige wind (met storm
op zee) was echter spelbreker. In de loop van 19 februari werd het opnieuw merkelijk kouder
met veel sneeuwbuien. Temperaturen bereikten ook overdag nauwelijks het vriespunt. De zware NO-storm op 19 en 20 februari zorgde er echter voor dat veel wateren nooit dichtvroren. Deze
koudeperiode was trouwens van korte duur; op 24 februari zette de dooi in. Met een totaal van
15 vriesdagen en 2 winterse dagen werd ook februari een koude maand.
Van lenteweer was in maart nog steeds niet veel te merken. Polaire en continentale
lucht-stromingen overheersten zodat de temperaturen te laag bleven voor de tijd van het jaar (16
vriesdagen). De koudste periode was 11 -13 maart met temperaturen die overdag slechts enkele
oe
haalden. Heel wat plassen kregen hierdoor een ijslaagje. Op de teldata was het echter heelwat aangenamer met hier en daar een 10°e. Neerslag was er niet.
Ook in Nederland kregen ze ruim hun deel van het winterweer. Hier ging het om de
streng-ste winter sinds 1978/79. De vorstgrens lag vaak pal boven het land, zodat vooral het noorden te
maken had met strenge weersomstandigheden. Er was enorme ijsvorming op het IJssel -en
Markermeer en zelfs op de Waddenzee. Dit zorgde voor grootschalige verplaatsingen van
watervogels in zuidelijke richting wat ondermeer in het Deltagebied en Vlaanderen goed
merkbaar was. Bovendien viel op 26/01 in heel Nederland sneeuw wat vooral in het oosten en
het noorden leidde tot een sneeuwdek van bijna 1 0 cm. Ook op 19 februari was er veel meer
sneeuwval in andere delen van West-Europa (o.a. Nederland, Denemarken en Groot-Brittannië)
dan in Vlaanderen. Vooral de verspreiding van grazende vogels zoals ganzen en Smienten werd hierdoor beïnvloed.
.
.
:
·
·
:_~:
c~
:Y:.~
.
:
::
,r
}
·
•
a
i
:
..
·:
,
a
;
,o~
,
o
.
d•·.···.
(
1
···
:'
.
.•
z
.•.
·.·
·
co
·
.
-
.
0.E
(1,)f--
E
E-
c:n ns t/) a.. a> a>z
25
20
15
10
5
0
-5
-10
1995-1996
' '.
' ' '.
' '.
'•'.
.
... max. temp. -···min. temp. - - gemidd. temp..
'. .
.
.
'·/ ···v···./···OKT NOV
DEC
JANFEB
MAAFiguur 2. Gemiddelde, minimale en maximale temperatuur (C) per penlade te Ukkel
tijdens het winterhalfjaar 1995196. Figure 2. Average, minimum and maximum temperaJure (0
C) per 5 day period in Ukkel during the winter 1995/96.
10
8 6 4 2 0OKT NOV
DEC
JANFEB
MAAWatervogelrapport 1995196
RESULTATEN
Totale aantallen
Het totale aantal getelde watervogels bereikte een maximum van 230.850 ex. tijdens de midwintertelling (ganzen-steltlopers-meeuwen niet meegerekend). Oktober scoorde het laagst met bijna 86.000 vogels. Er werden 45 verschillende soorten vastgesteld, waarvan 11
niet-inheemse. De maandelijkse totalen per soort worden gegeven in Tabel 2. De iets té onvolledige
resultaten van de extra telling in het begin van februari zijn niet opgenomen in de tabel, maar
worden wel behandeld in de soortbesprekingen. Voor de maandelijkse soorttotalen per regio
verwijzen we naar Appendix 3.
Over de ganse winter gezien waren Wilde Eend (bijna 60.000 in december) en Smient (bijna 57.000 in januari) de numeriek talrijkste soorten. Op vrij grote afstand reeds volgden Meerkoet (max. 26.900), Wintertaling (max. 24.273) en Tafeleend (max. 24080). Wanneer de extra telling in februari mee in beschouwing genomen wordt, wordt de Smient de absolute koploper met ruim 73.000 ex. (zie soortbespreking).
Uit Figuur 4 blijkt dat slechts zes soorten (van de 45) samen tussen 85 en 90 % van het totale aantal watervogels in Vlaanderen uitmaken. In de eerste winterhelft domineerde de Wilde
Eend (tot 45 %in oktober), terwijl in de tweede helft de Smient sterk kwam opzetten (tot 35 % in maart). Wintertaling, Tafeleend, Kuifeend en Meerkoet vertegenwoordigden elk zelden of nooit méér dan 15 % van de totale watervogelaantallen.
%100~,---~---r,---~----~~----~----~~ 90 80 70 60 50 40 30 20 10
o.U
-~
OKT NOV DEC JAN FEB MAA
-Smient ~ Wintertaling
D
Wilde Eend ~ Tafeleend !III:J Kuifeend ~MeerkoetD
OverigeFiguur 4. Procentueel aandeel van de zes talrijkste soorten in de totale watervogelaantallen
in Vlaanderen tijdens het winterhalfjaar 1995/96.
OKT NOV DEC JAN FEB MAA
Roodkeelduiker 0 4 0 2 1 1 Gavia stellata
Parelduiker 0 0 0 0 1 0 Gavia arctica
Dodaars 616 648 789 603 396 242 Tachybaptus ruftcollis
Fuut 1582 2122 2911 2975 3231 2352 Podiceps cristatus
Roodhalsfuut 9 4 4 ..,
"
9 2 Podiceps grisegenaKuifduiker 0 8 0 0 10 19 Podiceps auritus
Geoorde Fuut 25 7 3 4 2 4 Podiceps nigricollis
Aalscholver 1515 2649 2647 1896 1824 2373 Phalacrocorax carbo Blauwe Reiger 875 741 670 750 465 663 Ardea cinerea
Knobbelzwaan 304 372 403 355 310 275 Cygnus olor
Kleine Zwaan 0 0 13 130 21 10 Cygnus columbianus
WildeZwaan 0 7 11 12 23 10 Cygnus cygnus
Zwarte Zwaan 6 7 9 8 3 0 Cygnus atratus
Nijlgans 194 231 255 320 48 126 Alopochen aegyptiacus
Casarea 0 0 1 2 2 3 Tadorna ferruginea
Bergeend 1602 2858 4586 5469 4794 3699 Tadorna tadorna
Mandarijneend 4 11 14 7 8 4 Aix galericulata
CaraJina-eend 1 4 1 1 2 0 Aix sponsa
Smient 3466 17786 37083 56838 40471 47069 Anas penelope
Krakeend 2644 3430 3737 3496 2346 2071 Anas strepera
Siberische Taling 0 0 0 0 0 1 Anas formosa
Wintertaling 7667 17274 22919 25251 14020 13449 Anas crecca
Kaneeltaling 0 0 0 0 1 0 Anas cyanoptera
Wilde Eend 39105 45928 59110 51644 32831 16561 Anas platyrhynchos
Pijlstaart 1013 1221 812 1792 1739 1871 Anas acuta
Bahama-Pijlstaart 0 0 0 1 1 0 Anas bahamensis
Zomertaling 3 1 0 0 2 32 Anas querquedula
Slobeend 1772 2776 2614 1512 942 2083 Anas clypeata
Krooneend 1 5 9 9 4 3 Netta rufina
Tafeleend 2706 7830 13052 26697 24805 14193 Aythyajèrina
Ringsnaveleend 0 1 0 1 1 0 Aythya collaris
Witoogeend 0 1 1 3 1 3 Aythya nyroca
Kuifeend 3694 7661 10615 18903 19942 8763 Aythya fitligu/a
Topper 0 7 51 I5 88 ..,.., Aythya mari/a
""
Ei der 2 34 73 172 10 20 Somaleria mollissima
IJseend 0 0 0 0 1 0 Clangula hyemalis
Zwarte Zeeëend I 0 0 0 1 0 Melanitta nigra
Grote Zeeëend 0 0 0 0 1 0 Melanitta fosca
Brilduiker 2 69 182 332 313 3I9 Bucephala clangula
Buffelkopeend 0 1 1 0 0 0 Bucephala a/beo/a
Nonnetje 0 15 78 188 46I I 14 Mergus albe/lus
Middelste Zaagbek 2 10 40 79 146 58 Mergus serrator
Grote Zaagbek 0 20 122 680 1142 212 Mergus merganser
Rosse Stekelstaart 3 4 5 5 2 3 Oxyura jamaicensis
Meerkoet I715I 24981 30156 30695 25192 16862 Fulica atra
Totaal 85965 138728 192977 230850 175593 133503
Tabe/2. Maandelijkse soorttotalen van watervogeltellingen in Vlaanderen
tijdens het winterhalfjaar 1995/1996.
Watervogelrapport 199 5196
Warmeer we de procentuele verdeling van soortengroepen bekijken binnen het totale aantal watervogels, dan valt het grote overwicht van de zwemeenden op (met uitzondering van februari steeds tussen 60 en 70 %) (Figuur 5). Het aandeel van de duikeenden neemt toe in de loop van de winter en bereikt een maximum van ruim 26 % in februari. Duikers en futen (max. 2,6 %), aalscholvers en reigers (max. 2,8 %) en vooral zwanen (max. 0,4 %) zijn numeriek
gezien van weinig betekenis in Vlaanderen. Deze cijfers zeggen uiteraard niets over het
werkelijke belang van Vlaanderen voor een bepaalde soort of soortengroep. Daarvoor moeten de Vlaamse soortaantallen in het kader van de totale Noord-West-Europese populatiegrootte
geplaatst worden. Zo zijn 300 Kleine Zwanen internationaal gezien belangrijker dan 50.000
Wilde Eenden. Hierop wordt in de discussie dieper ingegaan.
Met uitzondering van oktober waren de maandelijkse totaalaantallen van 1995/96 merkelijk hoger dan deze in de overeenkomstige maanden in vorige winterhalfjaren. Figuur 6 toont duidelijk de graduele aantalstoename van het aantal watervogels in Vlaanderen sinds het begin
van de jaren '90. Het wintermaximum in 1995/96 was zelfs bijna dubbel zo hoog als in
1991/92. Gezien de telinspanning in de laatste vijfwinters geen grote wijzigingen onderging, kunnen we aarmeroen dat het hier om een werkelijke toename gaat. Opvallend is dat die stijgende trend bij veel verschillende soorten merkbaar is (o.a. Dodaars, Fuut, Smient, Krak-eend, Wintertaling en Tafeleend). Het zijn uiteraard de numeriek talrijkste soorten die het
sterkst het verloop van het totale aantal watervogels gaan bepalen. Vooral de toename van Smient, Wintertaling en Tafeleend speelde in dat opzicht een grote rol.
90 80 70 60 50 40 30 20 10 ~ futen/duikers §]] aalscholvers/reigers ~zwanen
D
zwemeenden - duikeenden/zaagbekken D Meerkoeto
~~~~J==Lk=~~~ma~
OKT NOV DEC JAN FEB MAA
Figuur 5. Procentueel aandeel van soortengroepen in de totale watervogelaantallen
in Vlaanderen tijdens het winterhaljjaar 1995/96.
250000,---~ 200000- 150000- 100000- 50000-ONDJFM 91/92 ONDJFM 92/93 ONDJFM 93/94 ONDJFM 94/95 ONDJFM 95/96
Figuur 6. Evolutie van het totale aantal watervogels in Vlaanderen tijdens midmaandelijkse tellingen
in de periode 1991192 tot 1995196.
Figure 6. Evolution ofthe total number ofwaterfowl in Flanders during midmonthly counts
Watervogelrapport 1995196
Aantallen in maandelijks
getelde gebieden
Het aantal getelde gebieden in Vlaanderen varieert van maand tot maand, waardoor een
vergelijking van de maandelijkse totaalaantallen bemoeilijkt wordt (zie eerder). Daarom
berekenden we tevens de soortaantallen die voorkwamen in die gebieden die élke maand geteld
werden (Tabel 3). Deze geven een exacter beeld van de werkelijke maandelijkse
aantalsfluctua-ties.
Onder de maandelijks getelde gebieden vallen zowat alle belangrijke watervogelgebieden
(zie Materiaal & Methode). Voor alle (algemene) soorten kwam gemiddeld over de zes tellingen
steeds meer dan 80 % van het totale getelde aantal voor in de maandelijks getelde gebieden
(Figuur 7). Soorten met een eerder geconcentreerde verspreiding (Smient, Bergeend, Krakeend)
scoorden daarbij beter dan wijd verspreide soorten (Wilde Eend, Blauwe Reiger, Meerkoet). Bij
een aantal soorten (vooral Tafeleend, Nonnetje en Grote Zaagbek) stelden we vast dat het
percentage in de maandelijkse getelde gebieden vrij sterk afnam tijdens de februari-telling. Dit
kan verklaard worden door het feit dat toen kort na de strenge vorstperiode een aantal gebieden
(vooral kanalen) éénrnalig bezocht werden. Het gaat hierbij meestal om gebieden die in normale
omstandigheden weinig of geen watervogels herbergen.
Smient Bergeend Wintertaling Krakeend Brilduiker Nonnetje I Pijlstaart Dodaars ---l, Kuifeend Fuut ---l Tafeleend Aalscholver Meerkoet Slobeend Blauwe Reiger Wilde Eend Grote Zaagbek Knobbelzwaan I 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 %
Figuur 7. Aandeel van de aantallen in de maandelijkse getelde gebieden in de totale getelde
aantallen in Vlaanderen voor de belangrijkste soorten watervogels
(gemiddelde aantal over de zes tellingen+ standaarddeviatie).
Figure 7. Proportion ofthe numbers in monthly counted areasin the total numbers
counted in Flandersforsome selected species
OKT NOV DEC JAN FEB MAA
Roodkeelduiker 0 4 0 2 1 1 Gavia stelfata
Parelduiker 0 0 0 0 1 0 Gavia arctica
Dodaars 554 606 739 550 342 228 Tachybaptus ruftcollis
Fuut 1463 1829 2632 2660 3032 1977 Podiceps cristatus
Roodhalsfuut 9 4 4 3 9 2 Podiceps grisegena
Kuifduiker 0 8 0 0 9 19 Podiceps auritus
Geoorde Fuut 24 7 3 4 2 4 Podiceps nigricollis
Aalscholver 1462 2521 2358 1452 1490 2203 Phalacrocorax carbo
Blauwe Reiger 780 625 571 630 376 555 Ardea cinerea
Knobbelzwaan 262 318 299 330 213 198 Cygnus o/or
Kleine Zwaan 0 0 7 99 21 2 Cygnus columbianus
Wilde Zwaan 0 7 11 12 23 10 Cygnus cygnus
Zwarte Zwaan 4 5 7 6 3 0 Cygnus atratus
Nijlgans 143 174 192 222 32 113 Alopochen aegyptiacus
Casarea 0 0 1 2 2 .., _, Tadorna ferruginea
Bergeend 1574 2798 4537 5314 4596 3423 Tadorna tadorna
Mandarijneend 3 7 9 3 0 0 Aix galericulata
CaraJina-eend 1 2 1 1 2 0 Aix sponsa
Smient 3402 17472 35996 55959 39177 45059 Anas penelope
Krakeend 2573 3393 3578 3359 2173 1902 Anas strepera
Siberische Taling 0 0 0 0 0 0 Anas formosa
Wintertaling 7373 16806 22264 24273 12780 12858 Anas crecca
Kaneeltaling 0 0 0 0 1 0 Anas cyanoptera
WildeEend 33579 38624 49593 41995 26793 12955 Anas platyrhynchos
Pijlstaart 983 1208 792 1748 1332 1656 Anas acuta
Baharna-Pij !staart 0 0 0 1 1 0 Anas bahamensis
Zomertaling 3 1 0 0 2 26 Anas querquedula
Slobeend 1624 2411 2068 1203 818 1803 Anas clypeata
Krooneend 1 5 9 7 2 1 Netta rufina
Tafeleend 2476 7313 12241 24080 18961 11724 Aythyaferina
Ringsnaveleend 0 1 0 1 1 0 Aythya collar is
Witoogeend 0 1 1 3 1 3 Aythya nyroca
Kuifeend 3300 6891 9732 17912 17867 7477 Aythya fuligula
Topper 0 7 51 10 51 9 Aythya mari/a
Ei der 2 1 18 152 9 2 Somaleria mollissima
IJseend 0 0 0 0 1 0 Clangula hyemalis
Zwarte Zeeëend 1 0 0 0 1 0 Melanitta nigra
Grote Zeeëend 0 0 0 0 1 0 Melanitta jus ca
Brilduiker 2 64 175 314 280 300 Bucephala clangula
Buffelkopeend 0 1 1 0 0 0 Bucephala a/beo/a
Nonnetje 0 15 76 181 356 113 Mergus albe/lus
Middelste Zaagbek 2 8 39 72 146 46 Mergus serrator
Grote Zaagbek 0 20 107 489 808 174 Mergus merganser
Rosse Stekelstaart 3 4 5 5 2 3 Oxyura jamaicensis
Meerkoet 15868 22853 26900 25699 21303 14422 Fulicaatra
Totaal 77471 126007 175017 208753 153021 119271
Tabel 3. Maandelijkse soorttotalen in de maandelijks getelde gebieden
in Vlaanderen tijdens het winterhalfjaar 1995/1996.