• No results found

Dit document is na een aantal gespreksronden met het Bureau Jeugdzorg Flevoland, de Stichting Jeugdhulpverlening Flevoland, de Stichting Boschhuis en Nieuw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share " Dit document is na een aantal gespreksronden met het Bureau Jeugdzorg Flevoland, de Stichting Jeugdhulpverlening Flevoland, de Stichting Boschhuis en Nieuw "

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bijlage 1: Provincie Flevoland/Universiteit van Amsterdam:

Visiedocument Jeugdzorg Flevoland: effectiviteit, vraagsturing en samenhang

(2)

Visiedocument Jeugdzorg Flevoland: effectiviteit, vraagsturing en samenhang

1

1. Waarom een visiedocument?

De jeugdzorg in de provincie Flevoland staat in 2004 voor belangrijke uitdagingen en keuzes. Hoe op deze uitdagingen gereageerd wordt en welke keuzes gemaakt worden, kan voor vele jaren de kwaliteit en de doelmatigheid van de jeugdzorg in de provincie bepalen.

Er is een aantal aanleidingen om juist nu een visiedocument op te stellen.

 Per 1 januari 2005 zal de nieuwe Wet op de Jeugdzorg van kracht worden. In deze wet worden onder meer de taken van het Bureau Jeugdzorg gedefinieerd en de verhouding tussen het Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders geregeld. Eveneens is vanuit een inhoudelijke visie op opvoeding en ontwikkeling vastgelegd wanneer recht op jeugdzorg ontstaat. Daarnaast wordt onder andere in de wet gesteld dat jeugdzorg vraaggestuurd dient te zijn en zo weinig mogelijk dient in te grijpen in het leven van cliënten. In de wet wordt daarom de functie ‘verblijf’ als een separate functie omschreven.

Waar voorheen een verblijf in een instelling gezien werd als een totaalpakket van (intensive) hulpverlening en verzorging, wordt het aanbieden van ‘verblijf’ nu gezien als een apart aanbod dat

noodzakelijk kan zijn als een jeugdige om redenen van bijvoorbeeld onveiligheid niet meer thuis kan verblijven. Hulp, zelfs zeer intensieve hulp, wordt in dit stelsel daarvan echter losgekoppeld en dient bij voorkeur in de eigen leefsituatie gegeven te worden. In Flevoland zijn de instellingen in de afgelopen jaren toegegroeid naar de nieuwe situatie zoals de wet die voorschrijft. Een breukvlak zal dus niet ontstaan. Niettemin kan de invoering van de wet een moment zijn waarop gereflecteerd wordt op de vraag of de jeugdzorg in Flevoland voldoende toegerust is op een toekomst in het nieuwe

wetgevingskader.

 Eind 2003 is duidelijk geworden waar de scheidslijn ligt tussen provinciale taken en lokale taken op het terrein van wat in nieuwe beleidstermen heet: opgroeihulp en opvoedhulp. Deze scheidslijn is weliswaar nog niet wettelijk geborgd. De Wet op de Jeugdzorg wordt weliswaar per 1 januari 2005 van kracht, maar de Wet op de Maatschappelijke Ondersteuning, waarin naar alle waarschijnlijkheid de gemeentelijke taken worden vastgelegd zal pas in 2006 of later ingaan. De strekking van de taakverdeling tussen lokale voorzieningen en jeugdzorgvoorzieningen is inmiddels wel duidelijk. VWS, Justitie, IPO en VNG hebben afspraken gemaakt over de noodzakelijke functies op lokaal niveau en de wijze waarop deze zich verhouden tot de jeugdzorgfuncties. Op onderdelen is een herziening van de samenwerking jeugdzorg – lokale voorzieningen noodzakelijk.

 Bij het provinciaal bestuur bestaat al enige tijd de overtuiging dat belangrijke veranderingen in de provinciale jeugdzorg noodzakelijk zijn. Dit blijkt onder meer uit het feit dat in Provinciale Staten een motie is aangenomen waarin wordt gepleit voor een efficiëntere en effectievere inzet van de (beperkte) beschikbare middelen.

 Het provinciaal bestuur heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de mate waarin het provincieapparaat is toegerust op de invoering van de wet. In navolging daarvan is (en wordt) het ambtelijk kader uitgebreid en versterkt. De provincie heeft zich tot taak gesteld in 2004 een expliciete visie te ontwikkelen op de wijze waarop zij sturing wil geven aan de jeugdzorg. In dit kader past ook een visie op de maatschappelijke taken van de jeugdzorg.

 In twee jeugdzorginstellingen bleken er in 2003 structurele financiële tekorten te bestaan. Dit heeft inmiddels geleid tot ingrijpende wijzigingsvoorstellen en deels ook al tot actuele wijzigingen in organisatie en uitvoering van het primaire proces.

1

Dit document is na een aantal gespreksronden met het Bureau Jeugdzorg Flevoland, de Stichting Jeugdhulpverlening Flevoland, de Stichting Boschhuis en Nieuw

Veldzicht opgesteld in het kader van het provinciale project ‘Naar een effectieve en efficiënte jeugdzorg in Flevoland’. Het project vindt plaats met ondersteuning van

CO ACT Consult.

(3)

 In Flevoland is in 2004 besloten het budget dat bestemd was voor cliënten van buiten de provincie nog vrijwel uitsluitend in te zetten voor cliënten uit de eigen provincie. Hierdoor is een verruiming mogelijk van de capaciteit van de jeugdzorg in Flevoland. Per 1 november 2004 zullen de instellingen een ‘spreidingsplan’ aan de provincie aanbieden waarin voorstellen staan over de inzet van deze middelen.

 Een door de instellingen zelf uitgevoerde ‘vraaganalyse’ leverde op dat op een aantal onderdelen capaciteitstekorten bestaan (waardoor wachtlijsten onvermijdelijk zijn) en dat voor bepaalde doelgroepen er geen adequaat aanbod is.

Bovenstaande punten maken duidelijk dat er veranderingen in de kaders waarbinnen de jeugdzorg functioneert plaatsvinden, dat er een aantal veranderingen in de zorg zelf noodzakelijk zijn en dat een aantal belangrijke keuzes gemaakt moeten worden.

Bij het ontwerpen en implementeren van veranderingsprocessen en bij het maken van keuzen is het van belang dat er één gedeelde visie is op de kerntaken van de jeugdzorg en de wijze waarop deze worden uitgevoerd. Alle instellingen afzonderlijk hebben in hun beleidsnota’s een expliciete visie geformuleerd. Ook in de provinciale nota’s is er sprake van een visie. Een fundamentele discussie tussen de belangrijkste actoren (provincie, management, staf, uitvoerend medewerkers) is er evenwel nog niet geweest. Er is dus nog geen sprake van een gedeelde en breed gedragen visie die sturend en inspirerend is voor het handelen van de actoren.

In dit document wordt een eerste outline van een dergelijke visie geformuleerd. Indien deze visie aanvaard wordt door de actoren, kan een verdere uitwerking en implementatie ondernomen worden.

Hierbij dient een realistisch tijdpad geconstrueerd te worden.

2. Een visie waarop?

In essentie beschrijft dit document de basiskenmerken van het primaire proces in de jeugdzorg, dat wil zeggen dat in hoofdlijnen wordt vastgesteld wat burgers (kinderen, jongeren en hun ouders) mogen verwachten van de jeugdzorg. Het primaire proces wordt op de eerste plaats inhoudelijk beschreven: de maatschappelijke opdracht van de jeugdzorg, welke doelen bij cliënten worden nagestreefd en welke methodische uitgangspunten daarbij gehanteerd worden.

Vervolgens wordt ook in functionele zin beschreven hoe het jeugdzorgstelsel, uitgaande van de visie op het primaire proces, georganiseerd dient te worden.

Er wordt geen verschil gemaakt in de visie op vrijwillige jeugdzorg en jeugdzorg in een justitieel kader. Jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdstrafrecht worden gezien als kaders waarbinnen jeugdzorg plaatsvindt. Deze kaders hebben grote consequenties voor de wijze waarop jeugdzorg plaatsvindt, maar de fundamentele visie die hier ontwikkeld wordt is ook in deze kaders van toepassing2.

Uitspraken over de formele organisatiestructuur, schaalgrootte en bedrijfsvoering horen niet in een visiedocument thuis.

In de hieronder geformuleerde visie is vraagsturing een belangrijk uitgangspunt. Hiermee worden twee zaken bedoeld. Op de eerste plaats dient het stelsel zo te functioneren dat de individuele cliënten de zorg krijgen die in hun specifieke geval zo effectief en efficiënt mogelijk is. Op de tweede plaats dient het stelsel zo ingericht te worden dat het aanbod van de instellingen zo flexibel mogelijk kan reageren op veranderingen in typen vragen die op provinciaal niveau plaatsvinden.

3. Een eigen Flevolandse visie?

Een visie op het primaire proces zoals hier bedoeld heeft voor een groot deel een algemeen karakter. Typen vragen waarmee burgers zich wenden tot de jeugdzorg hebben veel overeenkomsten, of ze nu in Flevoland of Zeeland wonen. Ook de antwoorden die de jeugdzorg op deze vragen kan geven zijn maar voor een deel specifiek voor een bepaalde provincie. Sterker nog, men ziet op nationaal niveau een tendens om steeds meer gebruik te maken van internationaal erkende en evidence based methodieken.

Tegelijkertijd vraagt de Wet op de Jeugdzorg van iedere provincie om de inhoud van de jeugdzorg zelf te definiëren. De wet beschrijft slechts algemene kaders en functies van de zorg. Op landelijk niveau is er geen visie ‘met handen en voeten’ op de jeugdzorg. De kunst zal voor iedere provincie zijn om enerzijds niet opnieuw het wiel uit te vinden en zo veel mogelijk aan te sluiten op erkende en evidence based werkwijzen en tegelijkertijd recht te doen aan de specifieke situatie in de eigen provincie.

2

In de nota’s ‘Leiding geven aan verandering’ voor de gezinsvoogdij en de nota ‘Perspectief in jeugdreclassering’ wordt dit uitgangspunt door de sector

jeugdbescherming (VEDIVO) zelf uitgedragen.

(4)

De functionele organisatie van de jeugdzorg zal echter voor een groot deel wel specifiek voor een provincie zijn. Omvang en samenstelling van de populatie, geografische spreiding, de omvang van de verschillende gemeenten, het budget per jeugdige, de aanwezigheid van instellingen en hun historisch gegroeide werkwijze en budgetten bepalen voor een groot deel hoe het primaire proces georganiseerd wordt.

In het onderstaande wordt besproken;

 De maatschappelijke missie van de jeugdzorg

 Welke aanpak helpt?

 Als hulp niet helpt

 Vraaggestuurde zorg: taken van het Bureau Jeugdzorg

 Vraaggestuurde zorg: taken van de zorgaanbieders

 Functionele organisatie van de zorg

 Vraagsturing op stelselniveau

 Werkrelaties met lokale voorzieningen, LGV- en GGZ-sector

De eerste drie punten hebben grotendeels een algemeen karakter. De overige zijn meer specifiek voor Flevoland uitgewerkt.

In de onderstaande tekst wordt aangesloten bij de visieformuleringen in de beleidsnota’s van de individuele instellingen. De daar geschetste uitgangspunten worden echter verder en consequenter doorgetrokken en vertaald naar het niveau van het gehele jeugdzorgstelsel in Flevoland. De kern van de verschillende onderdelen van de hier ontwikkelde visie wordt in het onderstaande steeds cursief weergegeven.

4. De maatschappelijke missie van de jeugdzorg Het volgende uitgangspunt wordt geformuleerd.

Iedere pedagogische bemoeienis met kinderen en jongeren is er op gericht dat zij in staat zijn in iedere leeftijdsfase, conform de competenties van die leeftijdsfase, deel te nemen aan de samenleving en voorts dat zij zich ongestoord en onbelemmerd kunnen voorbereiden op hun deelname als volwassene in die samenleving.

Doel van de jeugdzorg is dat de belemmeringen verdwijnen die kinderen en jongeren hinderen bij een productieve participatie aan hun sociale contexten: gezin, school, werk en samenleving, dan wel dat zij zodanig leren omgaan met

belemmeringen die niet verwijderd kunnen worden dat hun maatschappelijke deelname daardoor zo min mogelijk wordt gehinderd. Onder belemmeringen wordt ook verstaan: psychische en gedragsstoornissen die moeilijk veranderbaar blijken te zijn.

Op de eerste plaats wordt gekozen voor een visie op jeugdzorg als gericht op opvoedingsprocessen. De jeugdzorg helpt opvoeders (ouders, leerkrachten en dergelijke) kinderen op te voeden en/of levert zelfstandig bijdragen aan de opvoeding van de kinderen en jongeren. Het kunnen functioneren in - ofwel het participeren aan - de samenleving is daarbij het doel. Soms betekent dit dat er beperkingen geaccepteerd moeten worden die nu eenmaal in kinderen en gezinnen onveranderbaar aanwezig kunnen zijn. In de wet spelen de begrippen draaglast en draagkracht een grote rol.

Er wordt niet voor gekozen de jeugdzorg op te vatten als een stelsel dat gericht is op behandeling of therapie van cliënten of cliëntsystemen met gedragsstoornissen of psychische stoornissen.

Specifieke behandeling en therapie wordt opgevat als een taakgebied voor de Geestelijke Gezondheidszorg. In die sector is de specifieke deskundigheid aanwezig

alsmede een financieringssysteem dat behandeling mogelijk maakt. De beschikbaarheid van deze deskundigheid is echter in een aantal gevallen noodzakelijk voor het

kunnen aanbieden van effectieve jeugdzorg. Er zal daarom een nauwe samenwerking moeten zijn met de GGZ, met name bij die (vele) jeugdzorgcliënten waar

psychopathologie een onderdeel van de problematiek uitmaakt. Zoals later duidelijk zal worden is goede jeugdzorg, die jeugdzorg die elementen van de verschillende

sectoren in een integraal plan kan aanbieden.

(5)

Sleutelbegrippen in de jeugdzorg zijn derhalve opvoeding en participatie.

5. Welke aanpak helpt?

Een aantal uitgangspunten worden op dit terrein geformuleerd.

Effectieve zorg is alleen mogelijk indien er tussen cliën(ten) en hulpverleners overeenstemming ontstaat over de te bereiken doelen. Het zo snel en zo concreet mogelijk bereiken van deze overeenstemming is daarom een eerste doel van jeugdzorg.

In de Wet op de Jeugdzorg ontstaat recht op zorg indien de verhouding tussen de draaglast van cliënten (kinderen, jongeren en hun ouders) en hun draagkracht aanzienlijk verstoord is. De zorg moet er op gericht zijn deze verhouding weer in balans te brengen. Dit proces impliceert dat er toegewerkt moet worden naar een concrete situatie waarin de cliënten hun eigen leven weer op orde hebben. In dit visiedocument is daarom een uitgangspunt dat in de jeugdzorg gewerkt moet worden met concrete doelen. Zowel de uitvoerders van de jeugdzorg als de cliënten zullen achter deze doelen moeten staan3. Het proces van de jeugdzorg kan aanzienlijk aan effectiviteit en efficiency winnen als er zo vroeg mogelijk in het jeugdzorg proces vastgesteld wordt welke de doelen zijn waaraan gewerkt moet worden.

Uit onderzoek blijkt dat doelen van cliënten op velerlei levensterreinen kunnen liggen. Vrijwel steeds worden doelen geformuleerd die te maken hebben met moeilijk gedrag van kinderen en jongeren en opvoedingsproblemen bij de ouders. Ook echter doelen op het terrein van onderwijs, partnerrelaties, het opheffen van sociale isolatie, verslaving, huisvesting, schulden en dergelijke komen zeer vaak voor. Het past in het kader van de Wet op de Jeugdzorg om ook deze doelen te formuleren. Het bereiken van doelen op deze terreinen kan immers de draagkracht vergroten of de draaglast verkleinen.

Dat wil niet zeggen dat de jeugdzorg op al deze terreinen zelf actief moet zijn bij het ondersteunen van cliënten bij het bereiken van deze doelen. Hierop wordt later teruggekomen.

Het procesmatig met kinderen, jongeren en ouders werken aan het herstellen van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast vraagt om een persoonlijke en stabiele werkrelatie met hulpverleners.

Uitgangspunt is:

Teneinde effectieve zorg te verlenen is het nodig dat hulpverleners werken met optimale overzichtelijkheid, planmatigheid en continuïteit.

Een volgend uitgangspunt is:

Effectieve jeugdzorg is zorg die de leefsituatie van kinderen en jongeren primair als werkterrein heeft en rekening houdt met alle (sub-) systemen waarin kinderen en jongeren functioneren, en die waar nodig, die systemen in de hulpverlening betrekt.

Uit evaluatieonderzoek naar jeugdzorgmethodieken blijkt dat jeugdzorg effectief kan werken als de hulp in de eigen leefsituatie kan plaatsvinden. In die context zijn de problemen ontstaan en worden ze bij voorkeur ook opgelost. Dat wil niet zeggen dat institutionele zorg geen functie heeft. Soms kan een kind of jongeren niet langer in zijn eigen omgeving blijven wonen omdat dit te veel risico’s voor de jeugdige of zijn omgeving inhoudt, omdat er sprake is van een crisissituatie, of omdat ouders en kinderen even tot rust moeten komen. Het verblijf in een instelling kan als zodanig geen doel voor cliënten in de jeugdzorg zijn. De functie verblijf is bedoeld om het bereiken van andere doelen te ondersteunen.

6. Als hulp niet helpt

In een aantal gevallen zal echter duidelijk zijn of duidelijk worden dat het kind niet meer kan opgroeien in zijn oorspronkelijke leefsituatie (meestal het ouderlijk gezin). Kinderen hebben krachtens het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind echter recht op gezinsleven. Dat betekent dat, indien, ook met intensieve jeugdzorg er geen perspectiefvolle situatie in het oorspronkelijke gezin gecreëerd kan worden, het kind recht heeft op opvoeding in een ander gezin. Meestal is dat een pleeggezin. In de Wet op de Jeugdzorg is hiervoor de opvoedingsvariant in de pleegzorg voorzien. Kinderen hebben ook recht op ‘permanency planning’. Ook dit is in de Wet op de Jeugdzorg vastgelegd. Dat wil zeggen dat binnen een beperkte periode duidelijk moet worden waar het kind of de jongere zal opgroeien. Doorgaans wordt met beperkt bedoeld: een half jaar tot één jaar. Dit leidt tot het volgende uitgangspunt.

Kinderen hebben er recht op dat, als zorg niet effectief is binnen een afgebakende periode, er een expliciete afweging plaatsvindt of een ander (permanent) opvoedingsarrangement noodzakelijk is.

3

In de jeugdbescherming kunnen er ook doelen zijn die ontleend zijn aan de gronden van de maatregel en dus niet de instemming van cliënten behoeven.

(6)

Deze afweging komt uiteraard niet in de plaats van de voortdurende toetsing van de inhoud van de hulpverleningsplannen. Momenteel bestaan ‘carrières’ van kinderen en jongeren door de jeugdzorg heen echter vaak uit een aaneenschakeling van, op zichzelf korte, trajecten. Het totaal van de trajecten kan soms echter vele jaren duren. Voor een aantal van deze kinderen is een gesloten instelling een eindstation.

Door eerder te stoppen met hulp die niet helpt en te kiezen voor een opvoedingsarrangement (met een passende plaats voor de eigen ouders) kunnen niet alleen veel kinderlevens tijdig een nieuw positief perspectief krijgen, maar kan de efficiency van de jeugdzorg aanzienlijk verbeteren. Langdurige trajecten die uiteindelijk weinig opleveren of zelfs negatieve uitkomsten veroorzaken zullen minder voorkomen dan thans het geval is.

Tot slot moet worden opgemerkt dat tijdens de zorg alsnog kan blijken dat de kern van de problematiek van kind en/of gezin beter in handen van een andere vorm van zorg gelegd kan worden (kinder- en jeugdpsychiatrie, volwassenenpsychiatrie, de zorg voor verstandelijk gehandicapten enzovoorts). In dat geval dienen de vóór- en nadelen van het overdragen van casemanagement en regie over de zorg aan een andere voorziening afgewogen te worden. Die keuze dient gemaakt te worden die het meest in het belang van de cliënt(en) is.

7. Vraaggestuurde zorg: taken van het Bureau Jeugdzorg

Het Bureau Jeugdzorg heeft in de Wet op de Jeugdzorg de taak de toegang tot de Jeugdzorg te regelen. Dat betekent, als het om vrijwillige hulpverlening gaat, dat het Bureau Jeugdzorg vaststelt of er recht op jeugdzorg bestaat en welke jeugdzorg ingezet moet worden om dit recht te ‘verzilveren’. Als het om Jeugdbescherming gaat, zijn de (gezins)voogden en jeugdreclasseringswerkers de casemanagers die voor hun cliënten bepalen welke jeugdzorgactiviteiten uitgevoerd moeten worden4. In termen van het bovenstaande leidt dit tot het volgende uitgangspunt:

Door het BJZ wordt vastgesteld of de draagkracht van de cliënten ernstig genoeg overschreden is door de actuele problemen van kind of jongere om een recht op jeugdzorg te laten ontstaan en wordt vervolgens met cliënten bepaald welke aan de vraag gerelateerde haalbare en concrete doelen wanneer bereikt moeten worden.

In termen van de Wet op de Jeugdzorg spelen psychische en gedragsproblemen geen doorslaggevende rol bij het ontstaan van recht op jeugdzorg. Psychodiagnostiek en/of kinder- en jeugdpsychiatrische diagnostiek van kind of jongeren is dus niet per definitie noodzakelijk. Er kan echter, om de doelen zo exact en zo haalbaar mogelijk te maken, een behoefte ontstaan aan meer inzicht in het functioneren van kind of jongere. In die gevallen kan diagnostiek voorzien in de noodzakelijke informatie. Men mag niet van het Bureau Jeugdzorg verwachten dat het alle vormen van diagnostiek die nodig zouden kunnen zijn, kan aanbieden. Men dient hiervoor te kunnen terugvallen op door zorgverzekeraars gefinancierd ambulant of poliklinisch diagnostisch aanbod, dan wel op het aanbod (in het kader van zakelijke afspraken) van zorgaanbieders in de jeugdzorg. Dit leidt tot het volgende uitgangspunt.

Voor zover het voor het vaststellen van de doelen nodig is worden verschillende vormen van diagnostiek ingezet. Deze worden door of onder verantwoordelijkheid van5 het Bureau Jeugdzorg toegepast.

Zoals eerder gesteld, kunnen doelen van cliënten zich op een veelheid van levensterreinen bevinden.

Ook doelen die niet rechtstreeks betrekking hebben op opvoedingsgedrag van ouders of het gedrag van het kind worden erkend in de jeugdzorg. Bij het maken van een plan om de draagkracht van het cliëntsysteem te herstellen en/of de draaglast te verlagen zullen daarom ook andere dan jeugdzorgaanbieders betrokken kunnen (en vaak moeten) worden. Dit principe van het ‘om het gezin heen draperen’ van de nodige steun en hulpbronnen wordt in de USA ‘wraparound care’ genoemd. In Nederland is bij multiproblemgezinnen de term ‘gezinscoaching’ gangbaar geworden. In dit document zal deze hulp ‘gesloten-cirkelhulp’ genoemd worden. Dit leidt tot het volgende uitgangspunt:

Bij dit traject wordt door of onder verantwoordelijkheid6 van het Bureau Jeugdzorg gedacht vanuit het principe van de ‘gesloten-cirkelhulp’: instellingen, voorzieningen, personen en organisaties uit allerlei sectoren die een bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van de doelen worden door BJZ in één hulpverleningsplan opgenomen. Het kan daarbij gaan om voornamelijk professionele gesloten-cirkelhulp, waarin (speciaal) onderwijs, GGZ, LGV, lokale voorzieningen

4

De trajecten van vrijwillige en jeugdbeschermingscliënten zijn op dit moment in het Bureau Jeugdzorg in Flevoland nog sterk gescheiden. In feite kent het Bureau Jeugdzorg dus drie manieren om jeugdzorg te plannen. Zoals eerder gesteld onderscheiden de verschillende trajecten zich niet in fundamentele zin. Een sterkere vervlechting en uniformisering in het Bureau Jeugdzorg zou derhalve voor de hand liggen.

5

Dat wil zeggen dat de uitvoering van de diagnostiek op verzoek van het Bureau Jeugdzorg elders kan plaatsvinden

.

(7)

zoals AMW, verslaafdenzorg, gezondheidszorg etc. een rol kunnen spelen. Eén van de vormen van gesloten-cirkelhulp kan echter ook de Eigen Kracht Conferentie zijn, waarbij vooral het informele sociale netwerk van het gezin geactiveerd wordt.

Bij het vaststellen van doelen en het maken van plannen om die doelen te bereiken is zoals eerder gesteld vraagsturing essentieel. Dit betekent concreet dat er expliciete overeenstemming moet zijn tussen het Bureau Jeugdzorg en de cliënten. Derhalve:

Door of onder verantwoordelijkheid van het BJZ wordt met cliënten een traject uitgestippeld dat leidt tot het realiseren van deze doelen. Dit wordt in een document vastgelegd (hulpverleningsplan).

Met deze werkwijze moet het mogelijk zijn (bij voldoende capaciteit in het BJZ) ruimschoots binnen de landelijke normen voor de doorstroming in het Bureau Jeugdzorg te blijven. Het Bureau Jeugdzorg oefent vanaf dat moment de functie casemanegement uit en blijft deze functie uitoefenen tot de cliënt geen door het Bureau Jeugdzorg geïndiceerde zorg meer nodig heeft.

8. Vraaggestuurde zorg: taken van de zorgaanbieders

Op het moment dat de uitvoering van de werkzaamheden van de zorgaanbieders start worden de hierboven genoemde effectiviteitsprincipes toegepast. Dat wil zeggen dat één vaste hulpverlener met cliënten gaat werken aan de vastgestelde doelen. Dit werk gebeurt bij voorkeur en zoveel mogelijk in de eigen leefsituatie van cliënten. Om die reden wordt deze hulp Intensief Pedagogische Thuishulp genoemd (IPT)7. Hierbij wordt samengewerkt met hulpverleners uit andere dan de jeugdzorgsector. Er kan zonodig tijdelijk van de functie verblijf in een van de jeugdzorgaanbieders gebruik gemaakt worden. Dit kan in deeltijd, 24 uur per dag in een instelling of in een (netwerk)pleeggezin plaatsvinden. Er kan echter (zeker bij de vrijwillige hulpverlening) ook gedacht worden aan meer informele vormen van opvang, bijvoorbeeld bij familie of andere gezinnen in het netwerk van de cliënten.

In beginsel start de hulp echter ambulant, tenzij het evident is (of eerder gebleken is) dat het kind niet (fulltime) in het gezin kan wonen. Een IPT’er is een generalistisch ingestelde hulpverlener op HBO- plus-niveau die in staat is leiding te geven aan veranderingsprocessen in gezinnen. De caseload voor effectieve IPT is gemiddeld 5. IPT’ers worden in hun werk begeleid door

hulpverleningscoördinatoren of gedragswetenschappers (in een verhouding van maximaal 10:1).

Bij het uitvoeren van het hulpverleningsplan kan gebruik gemaakt worden van de vele (ongeveer 60) modulen die de zorgaanbieders ook momenteel aanbieden. Het is dan wel een uitdaging voor de zorgaanbieders om deze modulen voor een groot deel zo opnieuw vorm te geven dat ze verenigbaar zijn met het werk van de IPT in de eigen leefsituatie.

Een eerste stap is de overdracht van de cliënten van het Bureau Jeugdzorg naar de zorgaanbieders. Uitgangspunt:

De cliënt(en) (vrijwillige hulp én jeugdbescherming) worden met het hulpverleningsplan en de daarbij behorende afspraken overgedragen aan één gekwalificeerde hulpverlener van de zorgaanbieders die de rol van hulpverlenende en coördinerende steunpilaar voor de cliënt overneemt van Bureau Jeugdzorg. De cliënt(en), BJZ en de zorgaanbieders stellen hierover een hulpverleningscontract op. BJZ blijft in de vorm van casemanagement betrokken bij het verdere proces.

Ook een gezinsvoogd kan uiteraard deze rol hebben.

Deze hulpverlener levert in eigen persoon (op maat gekozen variaties op het thema) Intensieve Pedagogische Thuishulp, regelt indien nodig ‘verblijfsfuncties’ voor de cliënt en is in algemene zin verantwoordelijk voor een goed verloop van de gesloten-cirkelhulp.

6

De term ‘onder verantwoordelijkheid van’ is op deze plaats gekozen omdat in sommige gevallen ‘de cirkel pas gesloten kan worden’ na aanvang van de geïndiceerde zorg door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder vult het plan van BJZ aan, maar doet dit onder verantwoordelijkheid van BJZ. De praktijk moet uitwijzen hoe BJZ en zorgaanbieders de taken op dit punt verdelen.

7

De benaming IPT is inmiddels landelijk gekozen als de overkoepelende naam voor alle vormen van hulp waarin intensief in de eigen leefsituatie van cliënten gewerkt

wordt. Een basisopleiding met de naam IPT is met ondersteuning van het ministerie van VWS ontwikkeld en wordt momenteel als Post-HBO-opleiding aangeboden.

(8)

De Wet op de Jeugdzorg schrijft een ‘knip’ en een taakverdeling tussen casemanagement en uitvoerende hulp voor. Vanuit het perspectief van continuïteit en integraliteit in de zorg is dit een minder gelukkige situatie. Door het traject in BJZ zo kort mogelijk te houden en vervolgens een intensief communicatietraject tussen BJZ en IPT te construeren kunnen de nadelen van deze ‘knip’ zo beperkt mogelijk blijven.

Dus:

Deze IPT’er overlegt structureel met BJZ over voortgang en aanpassingen van het plan. Besluiten over beëindiging van trajecten worden door of onder verantwoordelijkheid van het BJZ genomen in overleg met cliënten, maar zonodig op eigen gezag. Indien het noodzakelijk is om het oorspronkelijke indicatiebesluit te wijzigen worden afspraken over het vervolg gemaakt tussen cliënten en BJZ in aanwezigheid en met medewerking van de IPT’er en/of zorgcoördinator. Deze afspraken leiden tot een nieuw indicatiebesluit.

Deze uitgangspunten maken duidelijk dat er gedurende alle trajecten van geïndiceerde zorg een intensieve en gestructureerde informatie-uitwisseling en een goede samenwerking moet worden gerealiseerd tussen de casemanager van het Bureau Jeugdzorg en de IPT’er. Beiden zijn verantwoordelijk voor een goed verloop van de zorg. Beiden hebben hierin eigen taken. Het Bureau Jeugdzorg heeft over wijzigingen of beëindiging van de zorg formeel het laatste woord. De cliënt is er echter niet bij gebaat als er tegenstellingen ontstaan in de visie van de casemanager en de IPT’er. Investeren in een goede informatie-uitwisseling en een goede samenwerking is daarom noodzakelijk.

Bij de uitvoering van de hulp (in zowel vrijwillige als jeugdbeschermingstrajcten) moet, zeker in de eerste zes maanden, voortdurend en expliciet aandacht zijn voor de vraag of het gekozen traject wel voldoende perspectief voor de jeugdige kan bieden.

Alle betrokkenen kunnen initiatieven nemen om onderzoek naar de wenselijkheid van alternatieve opvoedingsarrangementen te (laten) doen. Besluiten worden door BJZ genomen.

Veranderingen in de eigen leefsituatie zullen vaak niet mogelijk zijn als er niet specialistische modulen kunnen worden ingezet. Men kan daarbij denken aan een orthopedagogische aanpak van bepaalde gedragsproblemen, aan videogezinsbegeleiding, aan zelfstandigheidstraining enzovoorts. Soms moet een verblijfsfunctie in de vorm van pleegzorg, deeltijdverblijf of 24-uursverblijf aangeboden worden.

Uitgangspunten hierbij zijn:

Zorgaanbieders leveren de specifieke behandelmodulen (en zonodig diagnostische modulen) die in het plan zijn voorzien of nodig blijken te zijn.

Verblijfsfuncties (deeltijd, fulltime, crisisopvang, pleeggezin) worden gezien als specialistische functies die in de geplande omvang en de geplande duur worden geleverd.

9. Functionele organisatie van de zorg

In de huidige situatie in Flevoland is er al een sterke beweging op gang gekomen in de richting van zowel het werken in de eigen leefomgeving als het werken met één vaste begeleider per cliëntsysteem.

Als deze lijn consequent wordt doorgetrokken, de tegenstelling tussen ambulant werken en institutionele vervangen wordt door een geïntegreerd model, kunnen de volgende uitgangspunten voor een functioneel stelsel op provinciaal niveau geformuleerd worden.

Op de eerste plaats is noodzakelijk dat iedere zorgaanbieder structureel gaat werken volgens het IPT + modulen-model. Daarbij is het van belang dat de werkstructuur op basis van dezelfde inhoudelijke uitgangspunten wordt opgezet en zoveel mogelijk eenvormig wordt ingevoerd in iedere instelling. Op cliëntniveau is het dan beter mogelijk om flexibel gebruik te maken van IPT bij verschillende zorgaanbieders (bijvoorbeeld indien bij één van de aanbieders wachttijden zijn) en flexibel gebruik te maken van de modulen bij de verschillende zorgaanbieders. Hierdoor wordt niet alleen een

standaardkwaliteit voor de hele provincie gerealiseerd, maar wordt het ook mogelijk om op stelselniveau maximale flexibiliteit te bereiken bij het realiseren van vraagsturing (zie de volgende paragraaf). De volgende uitgangspunten kunnen nu genoemd worden.

De zorgaanbieders roepen ieder een werkeenheid van IPT’ers in het leven. Hierin worden in ieder geval de huidige vormen van IPT gepoold. Door de zorgaanbieders wordt, met ondersteuning vanuit COACT Consult, in de komende tijd vastgesteld over welke kwaliteiten/kwalificaties en competenties IPT’ers moeten kunnen beschikken (eind 2004). Ook worden voor zover nodig en mogelijk, met ondersteuning vanuit COACT Consult, in overleg tussen de zorgaanbieders

(9)

en het Bureau Jeugdzorg, gestandaardiseerde routines en protocollen vastgelegd omtrent de werkwijze en het inzetten van de IPT’ers. Als de noodzakelijke deskundigheidsdifferentiatie onder het totaal van de IPT’ers niet aanwezig is dan wordt daarin voorzien door de zorgaanbieders. De noodzakelijke totale beschikbaarheid van IPT’ers wordt door de zorgaanbieders via een onderling afsprakensysteem geregeld. De provincie kan na overleg met BJZ aanwijzingen over bijdragen geven aan een of meer zorgaanbieders. De deskundigheidsbevordering van de medewerkers is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders.

Het is, vanuit de optiek van spreiding van jeugdzorg over de provincie, nu niet alleen van belang dat de modulen van de zorgaanbieders evenwichtig over de provincie verspreid zijn, maar ook dat er geen logistieke belemmeringen zijn bij het bereiken met IPT van alle gezinnen die dat nodig hebben.

Om efficiencyredenen ligt het daarom voor de hand werkeenheden van IPT’ers te spreiden over de provincie. Derhalve:

De spreiding van IPT’ers in de regio’s moet zodanig zijn dat gezinnen en jongeren binnen een redelijke reisafstand door de IPT’ers bereikt kunnen worden.

De begeleiding en aansturing van IPT zijn in de handen van zorgcoördinatoren. (die ieder ongeveer 10 IPT’ers begeleiden).

De zorgaanbieders plaatsen in hun IPT-werkeenheid voldoende behandelcoördinatoren om het werk van de IPT’ers inhoudelijk te kunnen aansturen en begeleiden. Deze behandelcoördinatoren bewaken de onderling tussen de zorgaanbieders en het Bureau Jeugdzorg afgesproken werkwijze en geven zorginhoudelijk leiding aan de IPT’ers.

Tot slot is het van belang dat er direct na zorgtoewijzing door BJZ een begin wordt gemaakt met IPT en dat er ook onderling afstemming is tussen aanbieders van modulen.

Alle cliënten die een jeugdzorgindicatie krijgen, krijgen zo spoedig mogelijk (maar uiterlijk binnen twee weken) na een indicatiebesluit een IPT’er toegewezen, die doorgaans bij de cliënt blijft tot aan de beëindiging van de geïndiceerde zorg.

De ITP-er is vanaf de toewijzing van de cliënt verantwoordelijk voor (de organisatie van) regelingen ter overbrugging van de wachttijd. Zorgaanbieders bieden specifieke hulpverlenings- en verblijfsmodulen aan conform hetgeen in het plan van aanpak is vastgelegd en stemmen het door hen verzorgde aanbod onderling af.

10. Vraagsturing op stelselniveau

De structuur van vraagsturing die ontstaat door het werken met overeengekomen en concrete doelen, het vraaggestuurd inzetten van modulen rond IPT in een systeem van gesloten-cirkelhulp om deze doelen te realiseren, kan voortgezet worden op stelselniveau. De Hulpverleningsplannen die cliënten met het Bureau Jeugdzorg opstellen, bepalen het aanbod. Snel zal duidelijk worden aan welke onderdelen van het huidige aanbod behoefte bestaat, waar capaciteit verhoogd moet worden en waar capaciteit verlaagd kan worden. Ook zal snel blijken of het huidige aanbod functioneel is bij het realiseren van doelen die cliënten en BJZ overeenkomen. De informatie die op deze manier beschikbaar komt in het primaire proces moet echter vertaald worden naar het stelselniveau. Ook op stelselniveau heeft het Bureau Jeugdzorg hierin een leidende rol.

Uitgangspunten:

Halfjaarlijks is er onder (vanuit het Provinciaal bestuur gedelegeerde) verantwoordelijkheid en op initiatief van het Bureau jeugdzorg een overleg tussen BJZ en zorgaanbieders waarin het modulenaanbod wordt geanalyseerd in relatie tot de vraagontwikkeling en waarin voorstellen voor aanpassingen worden besproken.

Dit overleg wordt gevoerd aan de hand van kengetallen over cliëntenstromen en ervaringen met hulpverleningstrajecten. Zorgaanbieders kunnen ook zelfstandig een bepaalde modulaire capaciteit uitbreiden of inkrimpen, nieuwe modulen ontwikkelen of oude aanpassen. Een zekere mate van marktwerking, waarbij cliënten en BJZ de (richtinggevende) afnemers zijn en de zorgaanbieders de aanbieders zijn dient te worden nagestreefd.

Zorgaanbieders zijn maatschappelijke ondernemers. Jaarlijks stellen zij hun zorgaanbod bij op basis van gesignaleerde trends in de vraag. Op basis daarvan brengen zij offertes uit aan de financiers over het aanbod (IPT en specialistisch) dat ze willen leveren. Concurrerende aanbiedingen tussen zorgaanbieders zijn mogelijk.

Onder verantwoordelijkheid van het Bureau jeugdzorg wordt eenmaal in twee jaar een rapport uitgebracht aan de Provincie waarin de in die jaren verleende zorg wordt beoordeeld op haar effectiviteit en efficiency 11. Werkrelaties met lokale voorzieningen, LGV- en GGZ-sector

(10)

Bovenstaand tekst is opgesteld na een aantal bespreekrondes met actoren binnen de jeugdzorg. Er is nog niet gecommuniceerd met aanliggende sectoren. Het werd belangrijk geacht eerst binnen de sector jeugdzorg overeenstemming te hebben over de maatschappelijke taak van de jeugdzorg, basale inhoudelijke uitgangspunten en de functionele organisatie. Op basis daarvan kan overleg met andere sectoren meer gestructureerd plaatsvinden.

Uit het bovenstaande volgen enkele uitgangspunten die voor het overleg met de andere sectoren van belang zijn.

Het eerste (inmiddels in de praktijk al grotendeels gerealiseerd) is dat het Bureau Jeugdzorg zich vooral als de toegang van de jeugdzorg zal profileren. Dat betekent dat (deelname aan) ambulante hulp op lokaal niveau niet meer mogelijk is. De lokale voorzieningen (scholen, jeugdgezondheidszorg, maatschappelijk werk, huisartsen enzovoorts) moeten er dan wel van op aankunnen dat kinderen, jongeren en ouders die ernstige problemen hebben snel terecht kunnen.

Uitgangspunt:

Lokale voorzieningen moeten er op kunnen rekenen dat er bij ernstige problemen van kinderen, jongeren en gezinnen zo snel mogelijk hulp beschikbaar is. Bureau Jeugdzorg maakt over de procedures afspraken met lokale voorzieningen en gemeenten.

Het werken met het systeem van gesloten-cirkelhulp betekent daarnaast dat er bij de uitvoering van geïndiceerde hulp een intensief contact tussen lokale voorzieningen en jeugdzorginstellingen plaatsvindt.

Op het niveau van individuele cliënten zal er door Bureau Jeugdzorg en zorgaanbieders intensief met lokale voorzieningen (maatschappelijk werk, onderwijs, politie, gezondheidszorg enzovoorts) overlegd c.q. samengewerkt worden. Deze afspraken vinden plaats binnen het takenpakket van de lokale voorzieningen en binnen de mogelijkheden van hun financiering. Afspraken hierover worden op casusniveau gemaakt.

Op het gebied van psychodiagnostiek en kinder- en jeugdpsychiatrische diagnostiek zijn er duidelijke verwachtingen ten opzichte van de GGZ:

Voor diagnostiek maakt BJZ gebruik van de mogelijkheden die de GGZ-sector heeft. Afspraken worden gemaakt binnen het takenpakket van de GGZ-voorzieningen en binnen hun financieringssystematiek.

Ook bij de uitvoering van de hulpverleningsplannen zijn er werkrelaties met de GGZ:

Zowel met de LGV- als de GGZ-sector worden afspraken over cliënten gemaakt in het kader van de ‘gesloten-cirkelhulp’. Afspraken worden gemaakt binnen het takenpakket van de GGZ- en LGV- voorzieningen en binnen hun financieringssystematiek.

Tot slot is het zo dat het model van gesloten-cirkelhulp en IPT+ modulen in andere sectoren ook steeds meer ingang vindt. Structurele samenwerking met beide sectoren in het kader van IPT- werkeenheden ligt daarom voor de hand.

In het kader van de IPT-werkeenheden kunnen met de GGZ- en LGV- sector door zorgaanbieders afspraken gemaakt worden over structurele samenwerking, mogelijk in de vorm van een deelname van de LGV- en GGZ -sector aan de werkeenheid IPT.

Woerden, 04-11-2004 J. Hermanns

P. Kwakkelstein

(11)

Bijlage 2:

Conceptbeschrijving IPT

(12)

Conceptbeschrijving IPT- MODEL

Inhoudsopgave:

1. Ontstaansgeschiedenis Intensief Pedagogische Hulpverlening (IPT) 2. Kenmerken van de hulpverlening

3. Inhoud van de vraag 4. Beoogd effect

5. Fasering van de procesmatige hulpverlening 6. Methodieken

BIJLAGE 1 Kerncompetenties Intensieve Pedagogisch Thuishulpverlener BIJLAGE 2 Kerncompetenties Werkbegeleider IPT

BIJLAGE 3 De kerntaken en de uitgangspunten van de werkbegeleiding BIJLAGE 4 Methodieken ingezet door IPT

(13)

Intensief Pedagogische Thuishulpverlening

1. Ontstaansgeschiedenis Intensief Pedagogische Hulpverlening (IPT)

Per 1 januari 2005 is de nieuwe wet op de jeugdzorg van kracht gegaan. Is deze wet zijn de taken van Bureau Jeugdzorg (BJZ) en de verhouding tussen BJZ en de zorgaanbieders geregeld. Eveneens is vanuit een inhoudelijke visie op opvoeding en ontwikkeling vastgelegd wanneer recht op jeugdzorg

ontstaat. Daarnaast wordt o.a. in de wet gesteld dat jeugdzorg vraaggestuurd moet zijn en zo weinig mogelijk dient in te grijpen in het leven van cliënten.

Uitgangspunt is de verandering in het functioneren van jongeren en ouders alleen bereikt kan worden door concreet en doelgericht te werken in en met de context waarin de cliënten leven. Dit betekent dat IPT het hart van de jeugdzorg vormt.

Door intensief te werken aan een acceptabele opvoed- en opgroeisituatie in de eigen leefsituatie kan het verblijf buiten de eigen leefomgeving korter duren (residentieel en dagbehandeling. Op basis van deze uitgangspunten krijgen alle cliënten van Triade Boschhuis bij aanvang van de zorg en dienstverlening (na indicatiestelling door BJZ) een IPT’er toegewezen. Deze IPT’er is verantwoordelijk voor het bieden van de benodigde ambulante jeugdhulp en voor de coördinatie van eventueel aanvullende vormen van zorg en dienstverlening (bloemblaadjes in IPT-model).

Hiertoe zijn alle ambulante functies binnen Triade Boschhuis ingezet als IPT’er. De door BJZ afgegeven indicatie en geformuleerde doelstellingen zijn bepalend voor de omvang en de frequentie van de hulpverlening.

2. Kenmerken van de hulpverlening

Het kind (de aangemelde Cliënt) vormt de aanleiding om Intensief Pedagogische Hulpverlening (IPT) te bieden. Ouders en gezin staan echter centraal in de hulpverlening aangezien ontwikkeling van kinderen nooit los gezien kan worden van de context waarbinnen zij opgroeien. Er is sprake van een

wederzijdse en continue beïnvloeding.

De Intensief Pedagogische Thuishulpverlener (IPT) werkt in de leefsituatie van het gezin. Uitgangspunt van de hulpverlening is de vraag van het gezin. De hulp is tegemoetkomend zowel wat betreft intensiteit en planning. In situaties waar spoedeisende hulp kan direct kortdurende intensieve hulp geboden worden met een maximum van vier weken gericht op het opheffen van de crisis.

Bij de procesmatige hulpverlening is de hulpverlener gericht op de volle breedte van de problematiek, en kan deze, afhankelijk van de hulpvraag, gericht worden op alle gezinstaken. De hulpverlener bedient zich van een breed scala aan hulpverleningsmethodieken. De basishouding van de hulpverlener wordt gekenmerkt door een respectvolle benadering van het gezinssysteem en door een instelling van meerzijdige partijdigheid. De IPT’er gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid en de krachten van de cliënt en betrekt zoveel als mogelijk het netwerk van de cliënt. Het procesmatig met gezinnen werken aan het herstellen van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast vraagt om een persoonlijke en stabiele werkrelatie met gezinnen. De relatie Cliënt en

hulpverleners staat dan ook centraal.

De Intensief Pedagogische Thuishulpverlener geeft intensieve hulp aan het gezin, regelt zonodig de inzet van specialistische functies (verblijf),

diagnostiekmodules, behandelmodules, en coördineert de inzet van betrokken instanties van binnen en buiten de sector jeugdzorg (gesloten cirkelhulp).

Dit alles gebeurt op basis van het hulpverleningsplan en in nauwe afstemming met (de casemanager van) Bureau Jeugdzorg zowel als met de opnemende voorzieningen.

(14)

Van belang is een goede samenwerking met ketenpartners in zowel de geïndiceerde zorg als in het voorveld. Waar mogelijk hulp geboden kan worden in het eigen netwerk en het voorveld, ligt hier prioriteit.

Waar sprake is van een onveilige situatie voor kind of jongere, van crisis of van de noodzaak tot behandeling of om rust te creëren kan (met een indicatie Verblijf) de specialistische functie verblijf worden ingezet. Echter, dit gebeurt uitsluitend in het kader van het behalen van de gestelde doelen en met een geplande omvang en geplande duur.

Ook hulp uit andere sectoren kan worden betroken in de uitvoering van het hulpverleningsplan, bijvoorbeeld verslaafdenzorg, gezondheidszorg en onderwijs.

Van de IPT’er wordt verwacht dat hij leiding geeft aan het veranderingsproces en dat hij functioneert als zorgcoördinator of als gezinscoach. Dit vereist een intensieve afstemming met de betrokken partijen.

De spreiding van IPT’ers in de regio’s moet zodanig zijn dat gezinnen en jongeren binnen een redelijke reisafstand door de IPT’ers bereikt kunnen worden.

In principe zijn IPT’ers generalisten die een breed spectrum van vragen in gezinnen kunnen beantwoorden. Op basis van de geformuleerde doelstellingen kan een nadere matching plaatsvinden tussen cliënt en de toe te wijzen IPT’er, op basis van specifiek benodigde competenties.

Richtinggevend aan de inhoud en de organisatie van de hulp zijn de visie op goede hulpverlening, de effectiviteit, de Cliënttevredenheid, het recht van het kind op een veilige leefomgeving, de maatschappelijke participatie van het gezin en maatschappelijk welzijn en veiligheid.

3. Inhoud van de vraag:

In de wet op de jeugdzorg ontstaat recht op zorg indien de verhouding tussen de draaglast van Cliënten en hun draagkracht aanzienlijk verstoord is. De zorg moet erop gericht zijn deze verhouding weer in belast te brengen.

Op basis van deze uitgangspunten krijgen alle cliënten van Triade Boschhuis bij aanvang van de zorg en dienstverlening (na indicatiestelling door BJZ) jeugdhulp aangeboden.

Uit onderzoek blijkt dat doelen van Cliënten op velerlei leefgebieden kunnen liggen.

Opvallend is de constatering dat er regelmatig sprake is van een relatief eenvoudig ogende vraag maar doordat deze speelt in een complexe context vraagt dit om intensieve hulp. Te denken valt aan persoonlijke problematiek ouders, onvoldoende sociale vaardigheden gezin, relatieproblematiek, onvoldoende financiële middelen en huisvesting, onvoldoende sociaal netwerk, ontwikkelingsproblematiek bij kinderen, onvoldoende maatschappelijke participatie, onoverzichtelijk professioneel netwerk

4. Beoogd effect:

De doelstelling van IPT wordt bepaald door de hulpvraag van de cliënt. Aandachtspunten daarin zijn:

- De draaglast van het gezin is verkleind.

- De draagkracht van het gezin is vergroot.

- Het gezin functioneert beter op de verschillende gezinstaken.

- Het probleemoplossend vermogen van kinderen en ouders is vergroot.

- Ouders en kinderen kunnen hun vaardigheden toepassen in (nieuwe) moeilijke situaties.

- Er is inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van het kind en het opvoedingsklimaat in het gezin en het toekomstbeeld.

- Het kind ontwikkelt zich op een voor hem of haar haalbaar- of leeftijdsadequaatniveau.

(15)

- Ouders kunnen omgaan met de specifieke kindproblematiek binnen hun gezin.

- Ouders kunnen aansluiten bij het ontwikkelingsniveau en de behoefte van hun kind.

- Kinderen kunnen veilig thuis blijven of komen wonen.

- Uithuisplaatsing kan voorkomen of verkort worden.

- Hulpbronnen uit de eigen context van het gezin zijn (weer) beschikbaar.

- Overige passende hulpvormen van binnen en buiten de sector jeugdzorg zijn zonodig ingezet. Uitgangspunt is zo licht mogelijk en zo dicht mogelijk bij huis.

7. Fasering van de procesmatige hulpverlening Fasering van de procesmatige hulpverlening

Aanmelding - Voor een aanmelding is een

indicatie Jeugdzorg met een zorgaanspraak jeugdhulp nodig.

Week 0-4 Kennismaking, diagnostiek, het opstellen van doelen

- Dossieranalyse

- Persoonlijke overdracht met de plaatser in het gezin waarin kennis wordt

gemaakt, de vraag van de Cliënt verduidelijkt wordt en er

overeenstemming wordt bereikt over de concrete hoofddoelen die gelden voor het gezin en alle betrokken

hulpverleners. Er wordt besproken of het netwerk van de Cliënt voor het behalen daarvan is of kan worden ingezet. (Evt.

m.b.v. een Éigen-Kracht-Conferentie) - Het werken aan de voorwaardelijke

doelen

Deze zijn erop gericht om de cliënt te motiveren en actiebereidheid te creëren.

- Opbouwen van een werkrelatie met het gezin.

- Zonodig ontlasten van de ouders - Observeren en informatie verzamelen - In kaart brengen welke andere

hulpverleningsinstanties (1e en 2e lijn) bij het gezin betrokken zijn of betrokken moeten worden (gesloten circelhulp)

(16)

Het opstellen van het hulpverleningsplan

- Opstellen van doelen, prioriteiten en werkpunten

- Het maken van een netwerkanalyse - Afstemmen van doelen met overige

hulpverleners in het gezin.

- Registreren van de hulp

- Binnen maximaal 4 weken wordt aan de hand van de vraag van de cliënt en eventuele diagnostiek in nauw overleg met het gezin een hulpverleningsplan opgesteld door de IPT´er. Waar nodig vult hij het hulpverleningsplan in overleg met de casemanager t.b.v. de gesloten circelhulp aan met modules uit de geïndiceerde zorg en de inzet van instellingen uit andere sectoren.

- De intensiteit van de hulp wordt vastgesteld aan de hand van de vraag van de cliënt en het indicatiebesluit.

Fase1, eerste vier

maanden van de

hulpverlening

Uitvoering van de hulp:

- Het bieden van

intensieve pedagogische hulpverlening aan het gezin aan de hand van het hulpverleningsplan.

- Het zonodig regelen van de inzet van specialistische functies (verblijf),

diagnostiekmodules en behandelmodules aan de hand van de hulpvraag van de cliënt in nauw overleg met Bureau jeugdzorg

- Het coördineren van de inzet van betrokken instanties van binnen en buiten de sector

- De IPT´er gaat samen met het gezin werken aan realisatie van de concreet gestelde doelen uit het

hulpverleningsplan.

- Het primaire werkterrein is de leefsituatie van het gezin, rekening houden met en bij de hulp betrekkend die (sub)systemen, waarin het gezin functioneert.

- Naar aanleiding van de netwerkanalyse wordt de inzet van betrokkenen

gecoördineerd en zonodig versterkt.

- Specialistische modules kunnen zonodig worden ingezet om veranderingen in de leefsituatie te bewerkstelligen.

- Waar sprake is van een onveilige situatie voor kind of jongere, van crisis of van de noodzaak rust te creëren kan (met een indicatie Verblijf) de specialistische functie verblijf worden ingezet. Echter,

(17)

jeugdzorg (gesloten cirkelhulp).

- Registreren van de hulp

dit gebeurt uitsluitend in het kader van het behalen van de gestelde doelen en met een geplande omvang en duur.

- Ook hulp uit andere sectoren kan worden betrokken in de uitvoering van het hulpverleningsplan.

Na vier maanden

Evaluatie 1. - Vier maanden na het begin van de

behandeling vindt aan de hand van een voortgangsverslag de eerste evaluatie plaats. In de evaluatie wordt de voortgang van de hulpverlening en de cliënttevredenheid geëvalueerd.

- In het voortgangsverslag staan de volgende punten beschreven:

1. het verloop van het hulpverleningsproces wat betreft:

* Het bieden van de intensieve hulp aan het gezin

* het zonodig regelen van de inzet van specialistische functies (verblijf),

diagnostiekmodules en behandelmodules

* het coördineren van de inzet van betrokken instanties

2. Aan welke doelen is gewerkt en met welk resultaat.

3. Is vervolg van de hulp noodzakelijk?

Zo nee: zie afsluiting van de hulp.

Zo ja: welke werkpunten en prioriteiten zijn er voor de

volgende periode.

4. Klopt de geschatte intensiteit van de hulp nog of moet deze aan de hand van de hulpvraag bijgesteld worden.

- Het voortgangsverslag wordt

ondertekend door de ouders, jeugdigen 12+, IPT´er, werkbegeleider IPT´er,

(18)

casemanager Bureau Jeugdzorg.

Fase 2 Uitvoering van de hulp - Vervolg op fase 1 aan de hand van het hulpverleningsplan en het

voortgangsverslag.

Na 9

maanden, 12 maanden etc.

Evaluatie 2, 3, etc. Zie evaluatie 1

Afsluiting Er wordt een eindverslag geschreven. De hulp aan het gezin wordt geëvalueerd en afgesloten.

Deze fase vindt plaats als uit de evaluaties blijkt dat: de hulpvraag van de cliënt is

beantwoord en/of de doelen behaald zijn en/of dat er gekozen wordt voor een definitief opvoedingsarrangement.

9. Methodieken

De Intensief Pedagogische Thuishulpverlener geeft intensieve hulp aan het gezin, regelt zonodig de inzet van specialistische functies en coördineert de inzet van betrokken instanties van binnen en buiten de sector jeugdzorg (gesloten cirkelhulp).

Ten aanzien van de diverse taken kan indien gewenst gebruikt gemaakt worden van diverse methodieken. Methoden worden weinig op zichzelf gebruikt, veelal wordt er gebruik gemaakt van een samenvoeging van de diverse methoden. De diverse methodieken vinden hun theoretische onderbouwing in de volgende theorieën: De contextuele benadering, de systeemtheorie, de communicatie theorie, de leertheorie en het competentiemodel.

In bijlage 4 vindt u een korte opsomming van de methoden die worden ingezet:

(19)

BIJLAGE 1

Kerncompetenties Intensieve Pedagogisch Thuishulpverlener.

Professioneel handelen

Vanuit een proactieve houding het handelen al IPT er verbinden aan een gewogen visie (visiegebonden handelen). De visie uitstralen in uitvoerende taken, bevlogen zijn en zo zekerheid bieden aan cliënten en hun cliëntsysteem.

• straalt het geloof in en enthousiasme voor de organisatievisie uit in het dagelijkse werk

• laat respect zien aan de cliënt en zijn cliëntsysteem voor de eigenheid, kwaliteit en zelfbeschikking en heeft het vermogen zich te verplaatsen in de wereld van de cliënt en zijn sociale omgeving

• is in staat de betrokken hulpverleningsinstanties in kaart te brengen, de regie te voeren en de onderlinge samenwerking te bevorderen

• is in staat om verschillende methoden en technieken toe te passen en is waar nodig creatief in het zoeken van alternatieve werkwijzen

• kan vanuit vakinhoudelijke kennis en kunde een eigen mening ontwikkelen en levert daarmee een proactieve bijdrage aan het hulpverleningsaanbod

• werkt planmatig en methodisch, blijft het geheel overzien en stuurt daarmee het proces ter ondersteuning van de cliënt en/of zijn cliëntsysteem

• is in staat op het juiste moment te schakelen tussen professionele nabijheid en professionele nabijheid.

• weet tijdig de benodigde deskundigheden vanuit het (professionele) sociale netwerk (zowel intern als extern) te betrekken bij het ondersteuningsproces van de cliënt en/of zijn cliëntsysteem.

Klantgerichtheid

De wens en het streven om klanten vanuit een vraaggestuurde houding te ondersteunen en daarmee op de juiste wijze in te spelen op hun wensen en behoeften.

Onder klanten wordt verstaan: cliënten en/of cliëntsystemen

• onderzoekt vanuit een proactieve hulpverleningsverantwoordelijkheid behoeften, wensen en interesses van cliënten en/of cliëntsystemen

• onderkent en signaleert tijdig (dreigende) probleemsituaties van de cliënt en/of zijn cliëntsysteem, bespreekt deze met de cliënt en kan de verkregen informatie vertalen in een hulpvraag

• blijft rustig in extreme situaties en improviseert binnen de middelen die er zijn (eventueel tijdelijke) oplossingen die leiden tot stabilisatie

• heeft durf, neemt initiatief en komt bij de bespreking van de hulpvraag op voor de belangen van de cliënt en/of zijn cliëntsysteem.

• Is in staat om de afspraken over het hulpverleningsaanbod te vertalen in een individueel hulpverleningsplan

• weet de uitvoering van de voortgang van het behandelplan en de resultaten te rapporteren ten behoeve van de evaluatie en afronding van de hulpverlening.

• is gericht op het geven van informatie en adviezen aan cliënten en/of zijn cliëntsysteem om vanuit de positie van vraagbaak en IPT er de cliënt en/of zijn cliëntsysteem op een adequate wijze te ondersteunen en zijn belangen te behartigen.

• kan de positieve krachten in een gezin effectief benutten en dit verder versterken.

• kan vanuit vakinhoudelijke kennis en kunde toetsen of de met de cliënt en/of zijn cliëntsysteem gemaakte afspraken in het hulpverleningsplan daadwerkelijk worden uitgevoerd en of het hulpverleningsplan bijstelling behoeft

• handelt zelf vanuit een klantgerichte houding, reageert snel en correct en vervult daarmee een voorbeeldfunctie naar de collegae.

(20)

Resultaatgerichtheid

Het gericht zijn op het behalen van de overeengekomen kwaliteit van de hulpverlening door het (professionele) sociale netwerk (zowel intern als extern), vanuit een (eigen ) verantwoordelijkheidsbesef, een reflecterend, bijsturend en stimulerend vermogen.

• Is zich ervan bewust dat de te leveren hulpverlening moet voldoen aan gestelde eisen, normen en prioriteiten en handelt hiernaar.

• Is voortdurend gericht op controle en evaluatie van de geleverde hulpverlening, heeft oog voor de tijdsinvestering en kan dit vertalen naar acties

• neemt verantwoordelijkheid voor het gerealiseerde kwaliteitsniveau en streeft naar continue kwaliteitsverbetering

• heeft doorzettingsvermogen om bij tegenslagen de draad weer op te pakken

• staat open voor kritiek en heeft een zelfreflecterend vermogen gericht op het verbeteren van de eigen prestaties, maakt zijn werkzaamheden inzichtelijk en stelt zich begeleidbaar op.

Ondernemende oriëntatie

Het vermogen om te zien hoe veranderingen in de omgeving het eigen werk beïnvloeden, de kansen en bedreigingen in te schatten, en te vertalen in mogelijkheden om de organisatie van het eigen werk te verbeteren.

• ziet de hulpverleningsvraag als een uitdaging en werkt met bevlogenheid aan de uitvoering van de ondersteunende taken

• is energiek, vasthoudend en initiatiefrijk in de uit te voeren werkzaamheden en maakt binnen de afgesproken kaders en protocollen weloverwogen keuzes bij het zoeken naar oplossingen

• neemt verantwoordelijkheid voor eigen handelen en persoonlijke ontwikkeling en kan dit bespreekbaar maken

• kan zelfstandig werken en ziet daarbij de uit te voeren taken als een onderdeel van het totale teamresultaat

• is inventief en creatief, zowel naar cliënten als collegae, en stimuleert collegae hetzelfde te doen

• is realistisch, weet wat wel en niet uitvoerbaar is en maakt hierover heldere afspraken

• signaleert trends binnen de jeugdhulpverlening en brengt deze in.

(21)

BIJLAGE 2

Kerncompetenties Werkbegeleider IPT Professioneel handelen

Vanuit een proactieve houding het handelen als werkbegeleider verbinden aan vakinhoudelijke kennis en een gewogen visie (visiegebonden handelen). De kennis en visie uitstralen in taken voortkomend uit het werkbegeleiderschap, bevlogen zijn en zo richting en ondersteuning bieden aan de IPT’ers.

• Kan vanuit theoretische kennis over ontwikkelingsmogelijkheden en gezinsgericht werken de IPT er ondersteunen bij het diagnosticeren, verbanden leggen, conclusies trekken en de IPT er ondersteunen bij deze om te zetten in heldere probleemanalyses en begeleidingsadviezen.

• Staat open voor de ervaringskennis van de IPT’ers en cliënten en stimuleert de IPT dit mee te nemen in de beeldvorming, diagnoses en werkdoelen

• Motiveert en activeert de IPT er om de hulpvraag om te zetten in een adequaat hulpverleningsaanbod en biedt steun bij de realisatie daarvan

• Kan afstand nemen van de dagelijkse praktijk en constructieve feedback geven ten aanzien van de geboden hulpverlening.

• Kan (interdisciplinaire) grenzen van het eigen vakgebied aangeven.

• Kan weerstanden (h)erkennen en ondersteunt de IPT er hoe deze weerstanden kan (h)erkennen en verminderen.

• Activeert en ondersteunt de IPT er bij het methodisch en planmatig werken.

Coach zijn

Het vermogen om medewerkers te ondersteunen en te stimuleren bij het realiseren van de taakstelling en in hun professionele ontwikkeling, kwaliteiten te herkennen en benutten, adequate feedback te geven

• toont verbondenheid met de visie en de doelstelling van de organisatie weet beiden te integreren en over te brengen

• ondersteunt en stimuleert medewerkers in het werk en prikkelt hen om hun werk continu te verbeteren

• neemt de tijd om te luisteren naar hetgeen medewerkers bij de realisatie van de taakstelling als belemmering ervaren, stimuleert hen zelf tot oplossingen te komen of biedt zonodig oplossingen aan

• kan eigen handelen en het handelen van medewerkers kritisch reflecteren en geeft constructieve feedback ten aanzien van sterkten en zwakten in het functioneren

Resultaatgerichtheid

Het gericht zijn op het behalen van de overeengekomen doelstelling, vanuit een eigen verantwoordelijkheidsbesef, een reflecterend, bijsturend en stimulerend vermogen.

• acht zich verantwoordelijk voor de kwaliteit van resultaten van zowel het eigen werk, de IPT er als dat van de organisatie

• bewaakt de voortgang, stuurt actief op te behalen doelen en resultaten, en spreekt anderen daarop aan

• is energiek en vasthoudend op de afgesproken hulpverlening en het uitdragen van de visie

• signaleert mogelijke knelpunten bij te behalen resultaten, ontwikkelt suggesties en voorstellen voor verbeteringen en stimuleert anderen om hetzelfde te doen

(22)

• staat open voor kritiek en heeft een zelfreflecterend vermogen gericht op het verbeteren van de eigen prestaties

Klantgerichtheid

De wens en het streven om klanten vanuit een vraaggestuurde houding te helpen en daarmee op de juiste wijze in te spelen op hun wensen en behoeften.

Onder klanten wordt verstaan: IPT’ers, cliënten

• handelt zelf vanuit een klantgerichte houding, reageert snel en correct en vervult daarmee een voorbeeldfunctie

• geeft gevraagd en ongevraagd advies en stemt adviezen af op de wensen van de klant

• activeert en stimuleert klantgerichtheid van medewerkers

• stimuleert de medewerkers tot het nemen van een proactieve hulpverlenings verantwoordelijkheid, het (h)erkennen van wensen, behoeften en verlangens van cliënten

• is een goede ambassadeur van de organisatie

Ondernemende oriëntatie

Het vermogen om te zien hoe veranderingen in de interne en externe omgeving de organisatie beïnvloeden, de kansen en bedreigingen in te schatten, en te vertalen in mogelijkheden om de geboden hulpverlening te verbeteren c.q. vergroten.

• is altijd op zoek naar nieuwe mogelijkheden om de geboden hulpverlening kwalitatief te verbeteren c.q. te vergroten

• analyseert waar de kansen en bedreigingen voor de geboden hulpverlening liggen, geeft een heldere definitie waar veranderingen of nieuwe ontwikkelingen nodig of mogelijk zijn

• adviseert het management in de mogelijkheden voor een veranderings- of ontwikkelingsrichting zodat een gedegen besluitvorming mogelijk is

• neemt initiatieven en durft deze vanuit een onafhankelijke positie in te brengen

• is creatief, weet ook buiten bestaande kaders naar oplossingen te zoeken en stimuleert anderen hetzelfde te doen

• Ziet de ondersteuningsvraag als een uitdaging en werkt met bevlogenheid aan de uitvoering van de ondersteunende taken

• neemt verantwoordelijkheid voor eigen handelen en persoonlijke ontwikkeling en kan dit bespreekbaar maken

• kan zelfstandig werken en ziet daarbij de uit te voeren taken als een onderdeel van het totale teamresultaat

(23)

BIJLAGE 3

De kerntaken en de uitgangspunten van de werkbegeleiding De werkbegeleider heeft een aantal kerntaken:

Kwaliteitsbewaker van de hulpverlening: caseload, matching van cliënten en hulpverlener, duur van de hulp, geformuleerde doelen, doelrealisatie, inzet en tijdstippen van hulpverlening, hulpverleningsplan, inzet methodiek, zorgcoördinatie, afsluiting van de hulp, evaluaties, cliënttevredenheid, etc.

Kwaliteitsbewaker van de hulpverlener: competentie vergroting IPT’ers, inzetten van competenties in de hulpverlening, zorgcoördinaties, casuïstiekbesprekingen en intervisie, leertrajecten, portfolio, pops, etc.

Zorgdragen voor de uitvoering van de gemaakte afspraken m.b.t.: totale case-load, productieafspraken, doorloopsnelheid, registratie, begeleidingsfrequentie.

Kwaliteitsbewaking van de samenwerking met de ketenpartners: stimuleren van de samenwerking met ketenpartners op uitvoerderniveau. Signaleren en aandragen van verbeterpunten in de samenwerking.

Adviseren van het management in het scheppen van voorwaarden om de werkzaamheden zo adequaat mogelijk te kunnen uitvoeren en de inhoudelijke ontwikkeling van de werksoort (zie punt 1t/m 4)

In de werkbegeleiding wordt een verbinding gelegd tussen de 5 bovengenoemde kerntaken.

Belangrijk hierbij zijn het bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de hulpverlening. Hierbij wordt een continue balans gezocht tussen het persoonlijk functioneren van de hulpverlener (vb. competenties, omgaan met werkdruk, attitude) en het methodisch werken (gezinsanalyse, vraagsturing, inzet methodieken, registratie, verslaglegging, zorgcoördinatie)

Hiermee komt zicht op:

- De hulpvraag van het gezin - Het gezinsfunctioneren - Het indicatieproces - Het methodisch handelen - De zorgcoördinatie

- De afstemming en het gebruik maken van de sociale kaart

- Zelfreflectie:hoe de werker zicht heeft op de cliënt en zijn systeem en het eigen functioneren

- Het begeleidingsproces van de hulpverlener

Het coachen gebeurd vanuit een vraaggestuurde visie (de visie en de uitgangspunten die de IPT’er ook naar de gezinnen toe heeft) met als doel zorgvuldige hulpverlening en competentievergroting.

Uitgangspunten en richtlijnen hierbij zijn:

- de medewerkers begeleiden vanuit de principes van empowerment

(24)

- het beschrijven van de benodigde competenties voor het werk in relatie tot de (kern)taken

- het analyseren van de competenties van de werkers (individueel en het team) - werken met concrete en haalbare doelen (persoonlijk ontwikkelplan)

- regelmatig de doelen evalueren en bijstellen (pop) - model staan

- gebruiken van situationeel leiderschap (afstemmen op bekwaamheid en betrokkenheid)

- toerusten van medewerkers dmv het geven van training on the job (regelmatig terugkerende training van de methodiek).

- Werken vanuit de uitgangspunten van zorgvuldig hulpverlenen.

Frequentie van de werkbegeleiding: regelmatig, gemiddeld eens in de 14 dagen. Nieuwe medewerkers wekelijkse begeleiding.

Verder kan consultatie op initiatief van de IPT’er en werkbegeleider plaatsvinden, bijv. in crisissituaties, spuien, voorbereiden van een cliëntencontact.

(25)

BIJLAGE 4

Methodieken ingezet door IPT.

De Intensief Pedagogische Thuishulpverlener (IPT) werkt in de leefsituatie van de cliënt. Uitgangspunt van de hulpverlening is de vraag van de cliënt. De basishouding van de hulpverlener wordt gekenmerkt door een respectvolle benadering van het cliëntsysteem en door een instelling van meerzijdige partijdigheid. De IPT’er gaat uit van de verantwoordelijkheid van de cliënt en betrekt zoveel als mogelijk het netwerk van de cliënt.

De Intensief Pedagogische Thuishulpverlener geeft intensieve hulp aan het gezin, regelt zonodig de inzet van specialistische functies en coördineert de inzet van betrokken instanties van binnen en buiten de sector jeugdzorg (gesloten cirkelhulp). Dit alles gebeurt op basis van het hulpverleningsplan en in nauwe afstemming met (de casemanager van) Bureau Jeugdzorg zowel als met overige betrokken voorzieningen.

Ten aanzien van de diverse taken kan indien gewenst gebruikt gemaakt worden van diverse methodieken. Methoden worden weinig op zichzelf gebruikt, veelal wordt er gebruik gemaakt van een samenvoeging van de diverse methoden. De diverse methodieken vinden hun theoretische onderbouwing in de volgende theorieën: De contextuele benadering, de systeemtheorie, de communicatie theorie, de leertheorie en het competentiemodel.

Onderstaand vindt u een korte opsomming van de methoden die worden ingezet:

1. De gezinsmethodes

• invoegtechniek

(joining) Het opbouwen van een werkrelatie door contactlegging. Vb aansluiten in taal, actief luisteren, doorvragen, accepteren van beleving, samenvatten, parafraseren, reflecteren van gevoel..

• Taxatietechniek

Inschatten wat de huidige situatie is van het gezin is en wat de groeimogelijkheden zijn wat betreft effect van het gezinssysteem op haar leden, onderlinge communicatie, regels en stand van eigenwaarde

• Communicatietechniek:

De hulpverlener oefent met de gezinsleden de gezinscommunicatie wat betreft: initiatief en ontvangst, kringuitwisseling, overleg.

• Genogramtechniek:

De hulpverlener maakt samen met het gezin een schema of een tekening van de gezins- of familiestructuur. Met als doel patronen te herkennen en gezinsleden te ontschuldigen.

• Herstructurering

De hulpverlener werkt aan reorganisatie van de gezinsstructuur als er sprake is van gezinsleden die niet de juiste plek hebben:

verstoring hiërarchie, parentificatie, zondebok, gezinsmythe, kluwengezin. Dit door opsporen, bewust maken, weerstand onderzoeken en bewerken, onderzoeken en bekrachtigen van positieve motieven.

• Veelzijdige-partijdigheidstechniek

De hulpverlener laat gezinsleden beurtelings vertellen en steunt ieder lid. Hulpverlener is niet langer vertrouwenspersoon van één

(26)

gezinslid, maar is gericht op stimulatie van communicatie tussen verschillende gezinsleden. Rancune en kwaadheid kunnen door de interventie van de hulpverlener omgezet worden in termen van verlangen, vertrouwen en verantwoordelijkheid.

• Ontschuldigingstechniek

De hulpverlener werkt aan het bespreekbaar maken van schuldbeladen onderwerpen zodanig dat er rekening wordt gehouden met schuld- en schaamtegevoelens van de betrokken gezinsleden. Gedrag en gevoelens kunnen in verband gebracht worden met ervaringen in het verleden..

2. De sociale netwerkmethodes

• Sociale netwerkanalyse

De sociale netwerkanalyse geeft informatie over het persoonlijk sociaal netwerk van de cliënt. De analyse maakt zichtbaar of er sprake is van sociale integratie of isolatie. Bij isolatie werkt de cliënt samen met de hulpverlener aan het uitbreiden van het aantal steunfiguren.

3. De Gedragsmethodes:

• Moddelingtechniek

De hulpverlener doet gedrag voor, staat model. In simulatie kan cliënt moeilijk gedrag oefenen

• Taakgerichte techniek

Na een probleemexploratie vervult de cliënt een huiswerkopdracht (taak) met als doel inzicht te krijgen in het probleem (vb registratieopdracht) of een stap te doen in de oplossing (vb huisregels opstellen) waardoor de cliënt succeservaringen opdoet en opnieuw grip krijgt en voelt op de problematiek

• empowermenttechniek

De hulpverlener nodigt de cliënt uit zelf aan te geven wat hij wil veranderen en nodigt hen uit zelf met oplossingen te komen, de gezinsleden worden gevraagd positieve aspecten in het gezin de benoemen, de hulpverlener activeert de gezinsleden actief mee te werken aan het hulpverleningsproces

• Conditioneringtechniek:

De hulpverlener bekrachtigt/beloont het gedrag van de cliënt: zo wordt hij gemotiveerd en geactiveerd nieuw gedrag aan te nemen.

• Zelfcontrole techniek

De cliënt probeert zijn zelfbeheersing te vergroten door gedrag t.g.v. emotie bewust te maken, handelingsalternatieven te kiezen en deze te oefenen.

• Sova-techniek

Instrueren en praktisch oefenen van sociale vaardigheden als praatje maken, luisteren, iets bespreken, reageren op en uiten van kwaadheid, reageren op en uiten van genegenheid en waardering, opkomen voor je mening, tegen anderen ingaan.

• Monitoringtechniek

Zelfregistratie. Observeren en registreren van gedrag en het bijhouden van een ‘dagboek’ waardoor cliënt bewust wordt van eigen gedrag

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doelstelling van het steunfonds is het verlenen van financiële steun en van niet-financiële steun aan natuurlijke en/of rechtspersonen voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg

 Besluitvorming door het bestuur van de stichting over aanvragen voor een financiële bijdrage boven € 5.000 vindt tweemaal per jaar plaats.. Het bestuur van de stichting

Indien uw kind komt voor de keel- en/of neusamandelen en/of trommel- vliesbuisjes, gaat uw kind tot de leeftijd van 10 jaar altijd met een kapje onder narcose.. Eén van de ouders

Doelstelling van het steunfonds is het verlenen van financiële steun en van niet-financiële steun aan natuurlijke en/of rechtspersonen voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg

Indien het noodzakelijk is om de persoonsgegevens in het bestand ten behoeve van beleidsvorming, beleidsevaluatie of in verband met subsidievoorwaarden langer dan vijf jaar te

De jaarrekening van een vereniging doorgelicht.book Page i Tuesday, October 9, 2012 4:01 PM... DE JAARREKENING VAN EEN

Indien tengevolge van de verandering de werknemer werkzaam is in een nieuwe functie en binnen vier maanden na aanvang van de functie blijkt dat betrokkene daarvoor niet geschikt

Op basis van de hiervoor gemaakte afspraak is van deze 50 leerlingen voor 21 leerlingen - die per eerdergenoemde datum het vmbo-tl volgen – een bekostiging voor het jaar