• No results found

Earningsmanagement en AWBZ zorginstellingen: Gaat dat samen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Earningsmanagement en AWBZ zorginstellingen: Gaat dat samen?"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Earningsmanagement en AWBZ zorginstellingen: Gaat 

dat samen? 

(2)

Earningsmanagement en AWBZ zorginstellingen: Gaat 

dat samen? 

                                    Auteur:     Annica Laagland  Studentnummer:   S2069709    Eerste begeleider:  K. Linke  Tweede begeleider:  J.S. Gusv    Universiteit:     Rijksuniversiteit Groningen  Opleiding:    Msc Accountancy    Oosterzee, 26 augustus 2012 

(3)
(4)

Voorwoord 

Dit onderzoek is geschreven in het kader van mijn afstudeerscriptie voor de masteropleiding  Accountancy.  Via deze weg wil ik een aantal mensen bedanken welke mij, ten tijde van het schrijven van mijn scriptie,  mij hebben geholpen het onderzoekstraject te doorlopen. Allereerst wil ik mijn scriptiebegeleider  mevrouw K. Linke bedanken voor de uitstekende begeleiding en snelle reactie, wat heeft geresulteerd in  het succesvol afronden van dit onderzoek. Tevens wil ik mijn vriend bedanken voor de steun en het  advies dat hij mij heeft verleend tijdens het schrijven van dit onderzoek.   

(5)

Samenvatting 

In dit onderzoek is onderzocht of bij Nederlandse AWBZ‐zorginstellingen sprake is van earnings  management. De zorgsector is sinds een aantal jaren aan veranderingen onderhevig, omdat de NZa,  binnen deze non‐profit sector, marktwerking introduceert. De invoering van het normatief  huisvestingscomponent (NHC), is een voorbeeld van een maatregel welke is ingevoerd in het kader van  marktwerking binnen de zorg en welke betrekking heeft op AWBZ zorginstellingen.  Earnings management is door Healy en Wahlen (1999) als volgt omschreven: Er is sprake van earnings  management indien een manager naar eigen oordeel de financiële verslaggevingscijfers aanpast, zodat  stakeholders een onjuist beeld vormen over de onderliggende economische prestatie van de  onderneming, of om ervoor te zorgen dat het de contractuele uitkomsten beïnvloedt.  Om vast te stellen of er sprake is van earnings management bij AWBZ‐zorginstellingen, zijn volgende  drie motieven voor het toepassen van earnings management onderzocht:   ‐ Debt covenant motief; winststuring wordt toegepast omdat een nieuwe lening wordt  aangegaan.  ‐ Loss avoidance motief; manager past winststuring toe om verliezen te voorkomen.  ‐ Using new law: de invoering van een nieuwe maatregel kan leiden tot significant meer earnings  management.  Deze motieven zijn onder andere onderzocht met met behulp van het Modified Jones Model en het  model voor specific accruals. De resultaten die hieruit naar voren zijn gekomen luiden als volgt:  ‐ Er is geen statistisch bewijs gevonden dat managers meer earnings management toepassen in  het jaar voorafgaand aan het jaar dat een nieuwe lening wordt aangegaan.  ‐ Er is statistisch bewijs gevonden dat, in de jaren dat er geen nieuwe lening is afgesloten,  managers earnings management toepassen om het resultaat na belasting op nul of net boven  nul uit te laten komen en daarmee het presenteren van verliezen wordt voorkomen.  ‐ Er is geen statistisch bewijs gevonden dat, in het jaar voorafgaand aan de invoering van het  normatief huisvestings component (NHC), de mate van earnings management op afschrijvingen  is toegenomen.  Derhalve is vastgesteld dat earnings management binnen AWBZ‐zorginstellingen kan plaatsvinden om  het resultaat naar het nulpunt aan te sturen. Dit stemt overeen met de onderzoeksresultaten van Leone  en van Horn (2005) en Bouwens et al. (2006).     

 

(6)

Inhoudsopgave 

Voorwoord      1  Samenvatting      2  Inhoudsopgave      3  1. Inleiding          1.1  Aanleiding      4    1.2  Hoofdvraag       5        1.3  Wetenschappelijke bijdrage       5    1.4  Structuur      5  2. Theorie en hypothesen          2.1  AWBZ zorginstellingen      7    2.2  Normatief huisvestingscomponent      8    2.3  Earnings management      8    2.4  Resultaten uit eerder onderzoek      9    2.5  Hypothesen      11  3. Onderzoeksopzet        3.1  steekproefselectie      14  3.2  Modellen      15  4. Resultaten          4.1  Variabelen      19    4.2  Toetsing hypothesen      19  5. Conclusie          5.1 Conclusie      27    5.2 Berperkingen en vervolg onderzoek      28    Referenties      30  Bijlagen       32 

(7)

1. Inleiding 

In dit hoofdstuk vindt allereerst een uiteenzetting plaats van de aanleiding van dit onderzoek en de  formulering van de hoofdvraag. Tevens wordt de wetenschappelijke bijdrage van dit onderzoek en de  gehanteerde structuur behandeld.  1.1 Aanleiding  Earnings management is een onderwerp waarnaar, door de jaren heen, al veel onderzoek is verricht. Het  begrip earnings management wordt daarbij op diverse manieren omschreven. De meest volledige  omschrijving van dit begrip is door Healy en Wahlen (1999, p.568) als volgt gedefinieerd:  “Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring  transactions to alter Financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying  economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported  accounting numbers.”  De onderzoeken welke verricht zijn in het kader van earnings management zijn meestal gericht op profit  organisaties, omdat bij profit organisaties de belangrijkste prikkel voor het toepassen van earnings  management aanwezig is. Deze prikkel heeft betrekking op winstafhankelijke bonussen en deze zijn  afwezig bij non‐profit organisaties.   Bij het management van non‐profit organisaties zijn wel andere motieven voor het toepassen van  earnings management aanwezig, deze zijn onder andere ter sprake gekomen in de onderzoeken van  Leone en van Horn (2005) en Bouwens et al (2006).  Sinds een aantal jaren maakt de non‐profit zorgsector kennis met marktwerking. De introductie van  marktwerking in de zorg heeft geleid tot het doorvoeren van verschillende beleidsmaatregelen.  Achtereenvolgens zullen een aantal maatregelen worden behandeld: binnen de ziekenhuissector, is het  bouwregime per 1 januari 2008 afgeschaft en de vergoeding op basis van Diagnose Behandel  Combinaties (DBC’s) per 1 januari 2009 ingevoerd. Hierdoor vindt integrale vergoeding van kosten met  betrekking tot rente en afschrijvingen van vaste activa niet meer plaats. Na de invoering  van DBC’s  binnen de ziekenhuissector, volgt per 1 januari 2012 de invoering van het normatief huisvestings  component (NHC) binnen de sector van AWBZ‐instellingen. De invoering van het NHC, leidt ertoe dat  kosten met betrekking tot materiële vaste activa niet meer integraal worden vergoed, maar per  verleende zorg zal worden berekend. Door de invoering van deze regeling, kan onzekerheid ontstaan  over de waardering van activa. Indien activa in de toekomst geen economische voordelen met zich  meebrengt, zal afwaardering noodzakelijk zijn.  Deze actuele ontwikkelingen binnen de zorgsector vormen de aanleiding op een onderzoek naar  toepassing van earnings management binnen AWBZ zorginstellingen. Daarbij wordt tevens aandacht  geschonken aan de meest recente wijziging in het kader van de vergoedingsstructuur, het normatief  huisvestings component (NHC).   

(8)

1.2 Hoofdvraag   De onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt als volgt:  Is er sprake van Earningsmanagement bij Nederlandse AWBZ‐zorginstellingen?  In hoofdstuk 5 zal het antwoord op deze vraag uiteen worden gezet.  1.3 Wetenschappelijke bijdrage  Zoals reeds in paragraaf 1.2 vermeld, is in tegenstelling tot de profit sector, binnen de non‐profit  zorgsector weinig onderzoek naar earnings management verricht. Een aantal onderzoeken bij  buitenlandse non‐profit ziekenhuizen zijn verricht door Leone en van Horn (2005), Brickley en van Horn  (2002), Frank et al (1990) en van Herck (2003).  Binnen de Nederlandse zorgsector is alleen door Bouwens et al. (2006) onderzoek verricht naar earnings  management bij Nederlandse ziekenhuizen. Tot op heden zijn er geen onderzoeken verricht naar  earnings management bij Nederlandse AWBZ‐zorginstellingen.  Balogh en Veen‐Dirks (2010) hebben, door de invoering van marktwerking binnen de Nederlandse  Zorgsector, onderzoek verricht naar de impact van de invoering van DBC’s op het budgetteringsproces  binnen de ziekenhuizen. Over de invoering van het normatief huisvestingscomponent (NHC) is nog geen  literatuur beschikbaar.  Gezien het feit dat er geen literatuur beschikbaar is voor earnings management bij Nederlandse AWBZ‐ zorginstellingen en dat samen met de invoering van het normatief huisvestingscomponent  (marktwerking in de zorg), levert dit onderzoek een bijdrage aan de reeds bestaande literatuur.  1.4 Structuur  In dit onderzoek is allereerst ingegaan op de aanleiding en de onderzoeksvraag van dit onderzoek.  Daarna is kort uiteengezet waarom dit onderzoek zal bijdragen aan de bestaande literatuur en tevens is  kort de structuur van het onderzoek weergegeven.  In het tweede hoofdstuk vindt een beschrijving met voorbeelden plaats van AWBZ‐zorginstellingen. De  inhoud en het mogelijke effect van het normatief huisvestingscomponent en de theorie behorende bij  het begrip earningsmanagement is tevens in dat hoofdstuk uiteengezet. Daarna is aan de hand van  resultaten uit eerder onderzoek, onderzocht welke resultaten bekend zijn in het kader van earnings  managment bij zorginstellingen. Aan de hand van de beschikbare resultaten vindt onderbouwing en  formulering van drie in dit onderzoek te onderzoeken hypotheses plaats.  In hoofdstuk drie staat de onderzoeksopzet beschreven. Allereerst is in de onderzoeksopzet besproken  over welk tijdsbestek een bepaald aantal jaarrekeningen worden geraadpleegd. Verder is beschreven  aan welke eisen de dataverzameling dient te voldoen. Daarna vindt een beschrijving plaats van de  modellen welke noodzakelijk zijn om de hypothesen van dit onderzoek te toetsen.    

(9)

In het vierde hoofdstuk is per hypothese het volgende weergegeven: de dataverzameling,  onderzoeksresultaten en de conclusie met betrekking tot het wel of niet aanvaarden van de betreffende  hypothese. In het vijfde hoofdstuk vindt een vergelijking plaats van de conclusies uit hoofdstuk vier met  de reeds bekende onderzoeksresultaten uit de relevante theorie. Tevens zijn hier de beperkingen van dit  onderzoek en adviezen voor toekomstig onderzoek weergegeven.

 

 

 

(10)

2.  Theorie en Hypothesen 

In dit hoofdstuk vindt een uiteenzetting van de volgende begrippen plaats: AWBZ‐zorginstellingen,  Normatief huisvestingscomponent (NHC) en earnings managment. Daarna worden de resultaten uit  eerder onderzoek behandeld en vindt er formulering van de hypothesen plaats. De toetsing van deze  hypothesen vindt in hoofdstuk 4 plaats.  2.1  AWBZ‐Zorginstellingen  Een zorginstelling kan bij het aanbieden van zijn zorg, (deels) zorg aanbieden welke in de Algemene Wet  Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) staat omschreven. Indien de zorg in deze wet staat omschreven,  ontvangt de zorginstelling de vergoeding voor de geleverde zorg uit de AWBZ.  De AWBZ is een verzekering waar iedere inwoner van Nederland, of deze wil of niet, automatisch door  wordt verzekerd. Met deze verzekering worden kosten gedekt welke niet door de zorgverzekeraar  worden gedekt en welke te duur zijn om door een individu te laten betalen. 

Voorbeelden van AWBZ‐instellingen (Bron: www.rijksoverheid.nl) zijn : 

‐ Verzorgingshuizen  ‐ Verpleeginrichtingen  ‐ Instellingen voor gehandicapten  ‐ Het Dorp te Arnhem  ‐ Regionale instellingen voor beschermd wonen (RIBW’s)  ‐ Psychiatrische ziekenhuizen  ‐ Psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen (PAAZ’en)  ‐ Ziekenhuizen en instellingen voor revalidatie.  Het vergoeden van de verleende AWBZ zorg door een AWBZ‐instelling, is gereguleerd door de  Nederlandse overheid. Voor AWBZ‐zorginstellingen heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: NZa),  de prijzen voor het verlenen van zorg vastgesteld. Het Centraal Administratie Kantoor (hierna: CAK)  heeft de verantwoordelijkheid om deze gelden, tegen de vastgestelde tarieven met eventueel  verrekende kortingen, aan de AWBZ‐zorginstellingen uit te keren. Maandelijks vindt de uitkering van  gelden plaats door betaling van voorschotnota’s en na afloop van het boekjaar vindt de definitieve  eindafrekening plaats  Nederlandse AWBZ‐zorginstellingen, zijn zogenoemde non‐profit organisaties welke geen winstoogmerk  hebben en welke niet deelnemen aan de kapitaalmarkt en daardoor zijn er geen aandeelhouders  aanwezig. De jaarlijkse vergoeding die het management ontvangt, is op voorhand vastgesteld. Tevens is  er geen sprake van winstafhankelijke bonussen. Door deze vaste vergoedingsstructuur ontbreekt één  van de motieven volgens de Positive Accounting Theory (PAT) ‐ hypothesen om earnings management  toe te passen, namelijk de bonus‐plan‐hypothese. Deze hypothese is gebaseerd op het feit dat, indien er  sprake is van een bonusbeleid binnen een organisatie, managers eerder geneigd zijn om  winstverhogende verslaggevingsmethoden toe te passen om een financieel resultaat te verantwoorden  welke net boven de bonusuitkeringsgrens uitkomt.  

(11)

Het vergoeden van de verleende AWBZ zorg is gereguleerd door de Nederlandse overheid. Door de  vaste tarieven, vinden er geen onderhandelingen over de prijs plaats en daardoor is geen prikkel voor  het management aanwezig om earnings management toe te passen.    2.2 Normatief huisvestingscomponent  De NZa is al een aantal jaren bezig met de introductie van marktwerking binnen de zorg. Bij AWBZ‐ zorginstellingen is vanaf 2009 het bouwregime afgeschaft, zodat voor de goedkeuring van nieuw te  bouwen zorginstellingen geen vergunning van het bouwregime noodzakelijk is. Tevens is de regeling  omtrent marktconforme afschrijvingen geïntroduceerd. In de zorg was het gebruikelijk dat  zorginstellingen in 50 jaar werden afgeschreven, om deze gebouwen marktconform af te schrijven, zal  veelal gebruik worden gemaakt van een afschrijvingstermijn van 40 jaar.  Per 1 januari 2012 is het normatief huisvestings component (NHC), met een overgangsregeling tot en  met 2018, ingevoerd. Deze regeling houdt in dat de kosten met betrekking tot materiële vaste activa  (exclusief inventarissen) niet meer integraal worden vergoed, maar per verleende zorg zal worden  berekend. Het doel van deze regeling is dat zorginstellingen de kapitaallasten gaan verrekenen in de  kostprijs. Overigens zal de invoering van deze regeling, kunnen leiden tot onzekerheden in de  waardering van materiële vaste activa, omdat deze wellicht in de toekomst geen economische  voordelen met zich meebrengen en waardoor afwaardering noodzakelijk zal zijn. Volgens NBA wijzer 2  (24 oktober 2011), dient een impairmenttoets plaats te vinden, dit stemde niet overeen met de nieuwe  regeling verslaggeving WTZI. Uiteindelijk zijn de NBA en het ministerie van VWS in een bijeenkomst op  21 maart 2012 met elkaar overeengekomen dat, bij de zorginstellingen een globale impairmentstoets zal  worden uitgevoerd  en als het (over)duidelijk is dat een impairment dient te worden doorgevoerd, dat  deze dan zal worden verwerkt in het jaardocument van 2011.    2.3  Earnings management  De definitie van ernings management  is door Healy en Wahlen (1999,p.568) als volgt gedefiniëerd:   “Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring  transactions to alter Financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying  economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported  accounting numbers.”  Indien vertaling van deze definitie plaatsvindt naar het Nederlands, luidt deze als volgt: Er is sprake van  winststuring indien een manager naar eigen oordeel de financiële verslaggevingscijfers aanpast, zodat  stakeholders een onjuist beeld vormen over de onderliggende economische prestatie van de  onderneming, of om ervoor te zorgen dat het de contractuele uitkomsten  beïnvloed. De gevolgen van  het wel/niet voldoen aan deze contractvoorwaarden (bijv: boetes of bonussen), worden beïnvloed door  de verantwoording van de financiële cijfers. 

(12)

Kortom earnings management (winststuring) kan managers helpen om maximalisatie van het nut te  realiseren, kanttekening hierbij is dat winststuring binnen de verslaggevingregels dient plaats te vinden.     2.4  Resultaten uit eerder onderzoek  2.4.1  Earningsmanagement bij buitenlandse ziekenhuizen  Leone en van Horn (2005) hebben wetenschappelijk onderzoek verricht naar earningsmanagement bij  non‐profit ziekenhuizen in de Verenigde Staten. Allereerst hebben ze uiteengezet waarom het  management, het winstsaldo naar beneden zal proberen bij te sturen. Voorbeelden hiervan luiden als  volgt: donoren kunnen de hoogte van hun gift laten afhangen van de hoogte van de winst, hoe hoger de  winst, hoe lager de gift. Tevens is er sprake van hoe hoger het verantwoorde winstsaldo, hoe hoger de  verantwoordingskosten naar de stakeholders. Dit wordt veroorzaakt doordat een zorginstelling met  hoge winsten, zijn belanghebbenden interesseert in de oorzaken van deze hoge winsten. De hoge  winsten kunnen ten koste van de kwaliteit van de zorg zijn gerealiseerd, terwijl winstmaximalisatie niet  het primaire doel is van een non‐profit zorginstelling. Het is van belang dat de zorginstelling financieel  gezond blijft en daarbij een zo goed mogelijke kwaliteit van de zorg levert.  Uit empirisch onderzoek van Leone en van Horn (2005), gebaseerd op 8179 jaarrekeningen met  betrekking tot de periode 1990 tot en met 2002, zijn de volgende resultaten voortgekomen: Ten eerste  hebben zij aangetoond dat non‐profit ziekenhuizen in de US, aansturen op een nihil resultaat. Dit  resultaat realiseren zij door earningsmanagement toe te passen om verliezen te voorkomen. Ten  tweede hebben zij vastgesteld dat managers  van deze ziekenhuizen, geen earningsmanagement  toepassen om winstdalingen te voorkomen. Dit is in inconsistent met een eerder verricht onderzoek  door Burgstahler en Dichev (1997), welke betrekking had op de profit‐sector. Ten derde hebben Leone  en van Horn (2005) aangetoond dat vrij te besteden uitgaven, waarbij expliciet aandacht is besteed naar  uitgaven in het kader van liefdadigheid, worden gebruikt om earningsmanagement toe te passen.  Brickley en van Horn (2002) hebben middels wetenschappelijk onderzoek bij non‐profit instellingen  aangetoond dat er een negatief verband bestaat tussen de winstgevendheid en de waarschijnlijkheid  dat een CEO wordt ontslagen. Dit bewijs creëert  de verwachting dat managers negatieve resultaten  zullen proberen te mijden, wellicht door earningsmanagement toe te passen.  Frank et al. (1990) hebben in hun onderzoek aangetoond dat donoren van non‐profit ziekenhuizen in de  US, de hoogte van de gift laten afhangen van de winstgevendheid van het betreffende ziekenhuis. Dit  resultaat is voor de Nederlandse AWBZ‐zorginstellingen minder van belang omdat, zoals vermeld in  paragraaf 2.1, deze instellingen alle gelden, in het kader van AWBZ verleende zorg, krijgen vergoed door  de Semi‐overheidsinstelling het CAK.  Van Herck (2003) heeft onderzoek verricht naar Vlaamse non‐profit ziekenhuizen. Deze heeft voor zijn  verantwoorde theorieën in het artikel, geen empirisch bewijs verzameld, maar heeft deze theoretisch  benaderd. Allereerst doet van Herck uitspraak over dat het installeren van een financiële commissie of  auditcomité, het toepassen van earningsmanagement bij Vlaamse ziekenhuizen zullen afremmen. 

(13)

Tevens is hij van mening dat earningsmanagement als gevolg van nieuw af te sluiten  kredietvoorwaarden bij Vlaamse ziekenhuizen, beperkt is omdat de Vlaamse overheid voor een groot  deel garant staat voor de inbaarheid van de schuld van de kredietverstrekker. Verder wordt er nog  uitspraak gedaan over de persoonlijke motieven van managers om aan te sturen op positieve resultaten.  Deze persoonlijke motieven luiden als volgt: de manager moet zichzelf bewijzen, moet zijn reputatie  hoog houden of moet vertrouwen terugwinnen. Als laatste blijkt uit het artikel dat zorginstellingen geen  hoge winsten willen presenteren, omdat dit een prikkel is voor de medewerkers om meer geld te eisen  of dat dit tot misvattingen kan leiden bij het publiek.  2.4.2  Earnings management bij Nederlandse ziekenhuizen  Bouwens et al. (2006) hebben onderzoek verricht naar earnings management bij Nederlandse  ziekenhuizen. Allereerst wordt het probleem gekaderd en daarbij is naar voren gekomen dat de  belangrijkste prikkel, voor het toepassen van earnings management bij de Nederlandse ziekenhuizen,  ontbreekt. Deze prikkel heeft betrekking op winstafhankelijke bonussen en persoonlijke vergoedingen.  De enige prikkel die in dit kader nog aanwezig is, betreft het negatieve verband ten aanzien van de  hoogte van de winst en de kans dat een CEO wordt ontslagen (Brickley en van Horn). Tevens hebben  Bowens et al. (2006) vastgesteld dat Nederlandse ziekenhuizen niet afhankelijk zijn van giften en  donoren. Daardoor is dit, in tegenstelling tot het onderzoek van Frank et al. bij ziekenhuizen in deVS,  geen prikkel voor Nederlandse ziekenhuizen om earnings management toe te passen. Uit het onderzoek  van Bouwens et al. is met behulp van empirisch onderzoek aangetoond dat, Nederlandse ziekenhuizen  met behulp van earnings management willen voorkomen dat zij kleine verliezen moeten  verantwoorden. Verder hebben Bouwens et al. niet kunnen vaststellen dat managers van Nederlandse  non‐profit ziekenhuizen, earnings management toepassen om te voorkomen dat de verantwoorde  gerealiseerde winsten, ten opzichte van het voorgaand jaar zijn gedaald.   2.4.3  Earnings management bij Nederlandse zorginstellingen  Bouwens et al. (2006) heeft in zijn onderzoek ook uitspraak gedaan over Nederlandse zorginstellingen in  het algemeen. Namelijk dat de regulering bij zorginstellingen omtrent het afschrijven, investeren en  waarderen van materiële vaste activa, de mogelijkheid beperken tot het toepassen van earnings  management op de bijbehorende accruals.   2.4.4  Toepassing onderzoeksmodel Bouwens et al (2005)   Nederlandse AWBZ‐zorginstellingen zijn zogenoemde non‐profit organisaties en hebben daardoor geen  winstoogmerk. Binnen deze zorginstellingen ontbreekt de belangrijkste prikkel om earnings  management toe te passen, er is namelijk geen sprake van een winstafhankelijk bonusbeleid voor de  managers of voor de overige werknemers. Overigens zijn bij de zorginstellingen bijna alle prikkels ten  aanzien managementvergoedingen, niet aanwezig. De enige aanwezige prikkel in het kader van  managementvergoedingen, betreft de prikkel welke is aangetoond door Brickley en van Horn (2002),  namelijk de negatieve relatie tussen de winstgevendheid en de kans dat een manager wordt ontslagen.  De overige prikkels in het kader van managementvergoedingen zijn niet aanwezig omdat AWBZ‐ zorginstellingen non‐profit organisaties zijn, welke niet deelnemen aan de kapitaalmarkt en daardoor er  geen sprake is van aandeelhouders.    

(14)

Het vergoeden van de verleende AWBZ zorg is gereguleerd door de Nederlandse overheid. Door de  vaste tarieven, vinden er geen onderhandelingen over de prijs plaats en daardoor is geen prikkel voor  het management aanwezig om earnings management toe te passen.  Bouwens et al. (2006) hebben een onderzoek verricht naar earnings management bij Nederlandse  ziekenhuizen. De kenmerkende eigenschappen van Nederlandse ziekenhuizen, zijn in dat onderzoek  beschreven en stemmen overeen met de hierboven beschreven kenmerkende eigenschappen voor  AWBZ‐zorginstellingen. Gezien de bovengenoemde feiten, is het onderzoeksmodel toepasbaar voor het  onderzoek naar earningsmanagement bij AWBZ‐zorginstellingen.    2.5  Hypothesen  In deze paragraaf leiden de relevante resultaten uit de reeds gepubliceerde onderzoeken, samen met de  relevante theorieën tot de betreffende hypothesen voor dit onderzoek. De hypothesen grotendeels  gebaseerd op twee van de drie PAT‐hypothesen, welke empirisch zijn onderzocht in het artikel van  Watts en Zimmerman (1978). Tevens is het onderzoek van Bouwens van grote invloed op de hypotheses  van dit onderzoek. De uiteenzetting van de hypotheses zal hieronder plaatsvinden:  2.5.1 Debt covenant  De Positive Accounting Theory (PAT) is een theorie, onderzocht door Watts en Zimmerman (1978), die  zich richt op het gedrag en de belangen van een manager binnen een organisatie. Eén van de drie PAT  hypothesen betreft de debt / equity hypothese. Deze hypothese is gebaseerd op de gedachte dat,  managers van ondernemingen met een hoog vreemd vermogen in verhouding tot het eigen vermogen,  eerder kiezen voor verslaggevingsregels welke ervoor zorgen dat de winst zo hoog mogelijk wordt  verantwoord.   DeFond en Jiambalvo (1994) hebben onderzoek verricht naar het verband tussen organisaties, welke (op  het punt staan) de gestelde eisen van een kredietovereenkomst  (te) overtreden, of deze neigen tot het  verantwoorden van hogere inkomsten. Een organisatie waarbij sprake is van een toegenomen  schuldpositie, kan dit realiseren door de huidige verslaggevingsregels te wijzigen in verslaggevingsregels  die leiden tot een hogere verantwoording van inkomsten en eigen vermogen (earnings management).  De beweegredenen hiervan zijn onder andere dat, indien er niet wordt voldaan aan de gestelde eisen,  dit zal leiden tot renteverhoging of een eenmalige boete. Ook zal bij de aanvraag van een nieuwe lening  een hogere rente in rekening worden gebracht.  Bouwens et al. (2006) heeft de volgende hypothese onderzocht in zijn onderzoek:  “In het jaar dat een nieuwe lening wordt aangegaan, passen managers earnings managment toe op  beïnvloedbare accruals om de winst na belasting en het eigen vermogen te verhogen.”    Ten tijde van het onderzoek van Bouwens et al. (2006), waren bijna alle leningen van Nederlandse  ziekenhuizen gewaarborgd door het WfZ (Waarborgfonds voor de zorgsector), dit leidde tot een lagere  risico opslag. Door de moeilijke economische tijden zijn de richtlijnen van het WfZ aangescherpt en 

(15)

daardoor worden telkens minder leningen door ziekenhuizen en/of overige zorginstellingen  ondergebracht bij het WfZ. Doordat minder gebruik wordt gemaakt van het WfZ, worden leningen vaker  zonder waarborging door het WfZ afgesloten en daardoor lopen de  banken meer risico en dat leidt tot  een verhoogde risico‐opslag. Door deze hogere risico opslag, is de verwachting dat managers van AWBZ‐ zorginstellingen zoveel mogelijk proberen de resultaten dusdanig te sturen dat de risico‐opslag wordt  beperkt. Derhalve zal in dit onderzoek de volgende hypothese worden getoetst:  H 1    In het jaar voordat een nieuwe lening wordt aangegaan, passen managers earningsmanagment  toe op beïnvloedbare accruals, om de winst na belasting en het eigen vermogen te verhogen.  2.5.2 Loss avoidance  Watts en Zimmerman (1978) zijn de ontwikkelaars van de PAT‐hypotheses. Eén van de deze hypotheses  betreft de  political cost hypothese en is gebaseerd op de gedachte dat, hoe groter een onderneming,  hoe hoger de aanwezigheid van politieke kosten. Verder staan grotere ondernemingen meer onder de  politieke aandacht en zullen eventuele hoge winsten, tegenover de samenleving moeten  verantwoorden. Non‐Profit zorginstellingen hebben geen winstoogmerk en daarom is de verwachting  van het publiek en overheid dat er niet buitengewoon veel winst wordt gerealiseerd. Indien dit wel het  geval is, zal het publiek eisen dat de kosten voor zorgverlening worden verlaagd. Tevens zal de overheid  het beschikbare budget voor toekomstige jaren gaan verlagen. Daarentegen heeft een AWBZ‐ zorginstelling wel het financiële doel om financieel gezond te blijven. Dit zal ertoe leiden dat managers,  indien er in het jaar erna geen nieuwe lening wordt aangegaan, de winsten niet te hoog willen  verantwoorden en anderzijds ook geen verlies willen verantwoorden.  De enige aanwezige prikkel in het kader van managementvergoedingen, betreft de prikkel welke is  aangetoond door Brickley en van Horn (2002), namelijk de negatieve relatie tussen de winstgevendheid  en de kans dat een manager wordt ontslagen. Door deze prikkel zal een manager willen voorkomen dat  de organisatie waarvoor hij werkzaam is, een verlies moet  verantwoorden.  Leone en van Horn (2005) hebben middels empirisch onderzoek aangetoond dat non‐profit  ziekenhuizen in de US met behulp van earningsmanagement aansturen op een resultaat net boven nihil.  Ook Bouwens et al. (2006) heeft bij non‐profit ziekenhuizen in Nederland dit verband aangetoond, deze  heeft dit met de volgende hypothese onderzocht:  “In de jaren dat er geen nieuwe lening wordt afgesloten, passen managers earningsmanagement toe om  het resultaat na belasting op nul of net boven nul uit te laten komen.”    Gezien het feit dat het onderzoeksgebied van Bouwens et al. (2006) (non‐profit ziekenhuizen in  Nederland) veel raakvlakken heeft met dit onderzoek, is op basis van bovenstaande onderbouwing voor  dit onderzoek de volgende hypothese opgesteld:  H2  In de jaren dat er geen nieuwe lening wordt afgesloten, passen managers earnings management  toe om het resultaat na belasting op 0 of net boven nul uit te laten komen. 

(16)

2.5.3 Using new law  Leone en van Horn (2005) hebben tijdens het onderzoek naar earnings management bij US non profit  ziekenhuizen onderscheid gemaakt tussen posten, welke in hogere mate gevoelig zijn voor het  toepassen van earnings management. Ook Bouwens et al.(2006) heeft in zijn onderzoek dit onderscheid  gemaakt. In beide onderzoeken bleek het te gaan om de post voorziening dubieuze debiteuren.  Per 1 januari 2012 is een nieuwe wetgeving in werking getreden. Dit betreft de invoering van het  normatief huisvestings component (NHC), zie ook paragraaf 2.2. De invoering van het NHC bestaat uit  een wijziging in de vergoedingsstructuur en dat kan ertoe leiden dat afwaarderingen van materiële vaste  activa noodzakelijk is. Afwaarderingen zijn noodzakelijk indien de economische opbrengsten lager zijn  dan de verantwoorde waarde van de materiële vaste activa.  Het NBA en het ministerie van VWS zijn tijdens een bijeenkomst op 21 maart 2012, overeengekomen  dat iedere zorginstelling een globale impairmenttoets dient uit te voeren. Indien deze toets  (over)duidelijk een aanleiding tot afwaardering aangeeft, dient afwaardering van de materiële vaste  activa in de jaarverantwoording 2011 plaats te vinden.  Managers kunnen het doorvoeren van een afwaardering op de materiële vaste activa, als ongewenst  ervaren omdat het in één jaar als grote last wordt verantwoord. Indien dit het geval is, kunnen  managers proberen earnings management toe te passen op de afschrijvingslasten. Door het verhogen  van de afschrijvingslasten, proberen ze het af te waarderen bedrag over meerdere jaren te spreiden.   H3  In het jaar voorafgaand aan de invoering van het normatief huisvestingscomponent, zal de mate  van earnings management op de afschrijvingen toenemen.   

 

(17)

3 Onderzoeksopzet 

In dit hoofdstuk staat beschreven welke keuzes zijn gemaakt om tot een juiste steekproefselectie te  komen. Hierbij wordt ingegaan over het soort AWBZ‐zorginstelling, de steekproef omvang en de wijze  van dataselectie. Daarna vindt een beschrijving van de te hanteren onderzoeksmodellen plaats, deze  worden per hypothese besproken.  3.1 Steekproefselectie  De RJ schrijft in richtlijn 655 voor, dat voor zorginstellingen de regeling verslaggeving WTZi (Wet  toelating zorginstellingen) van kracht is. In artikel 8a van de regeling verslaggeving WTZi, staat  voorgeschreven dat zorginstellingen hun jaarverslaggeving en jaardocument volgens het  modeljaardocument dienen op te stellen. Al deze jaardocumenten dienen verplicht voor 1 juni, na  afloop van het afgeronde boekjaar, te worden gedeponeerd op www.jaarverslagen.nl.   Voor het opzetten van de steekproef is een lijst met 1260 verzorgingshuizen geraadpleegd, hiervan is  van ongeveer van de eerste en de laatste 200 verzorgingshuizen vastgesteld of deze overwegend zorg  verlenen in het kader van verpleging en verzorging. Deze check is noodzakelijk omdat een  verzorgingshuis in veel situaties een onderdeel betreft van een grotere zorginstelling. Onder de naam  van deze zorginstelling, wordt in veel situaties ook niet AWBZ‐zorg verleend. Tevens is vastgesteld of de  zorginstelling in de periode 2008 tot en met 2011 niet is overgenomen door een andere zorginstelling.  Uiteindelijk is vastgesteld of de overkoepelende zorgorganisatie niet al is meegenomen in de selectie,  een zorgorganisatie kan namelijk uit meerdere tehuizen bestaan. Uit de populatie van 400  verzorgingshuizen zijn 50 zorginstellingen geselecteerd, welke voldoen aan de gestelde eisen.  Deze selectie is gemaakt omdat:  Ten eerste de zorginstellingen, welke overwegend zorg verlenen in het  kader van verpleging en verzorging, veel materiële vaste activa op de balans hebben staan,  vergoedingstructuur voor medewerkers en de inrichting van de organisatie is vergelijkbaar omdat ze  veelal aan dezelfde regelgeving moeten voldoen. Ten tweede  omdat bij deze instellingen de geleverde  zorg (bijna) altijd volledig onder de AWBZ valt en (bijna) geen niet‐AWBZ zorg wordt verleend. Het is van  belang dat er niet teveel niet‐AWBZ zorg wordt verleend, omdat deze zorg wordt vergoed door een  zorgverzekeraar. Deze vergoeding bestaat, in tegenstelling tot bij de AWBZ‐zorg, niet uit vaste tarieven  en zijn wellicht andere earnings management motieven van toepassing. Ten derde omdat zorg, in het  kader van verzorging en verpleging, meestal beide worden verleend door een zorginstelling. Dit is ook  van toepassing op de zorginstellingen welke zijn opgenomen in de steekproef.  Ten vierde is er sprake is  van een vergelijkbare vergoedingsstructuur voor de managers.  De steekproef bestaat, net als in de onderzoeken van Leone et al. (2005) en Bouwens et al. (2006), uit  een tijdsbestek van meerdere jaren. De periode waarop deze steekproef betrekking heeft, betreffen de  jaren 2009 tot en met 2011. De jaardocumenten met betrekking tot het jaar 2008, zijn niet in zijn geheel  maar voor 3 relevante variabelen meegenomen. Volgens Field en Miles (2010), is indien er sprake is van  een regressieanalyse met zes of minder onafhankelijke variabelen en een gemiddelde correlatie , een  steekproefomvang van 100 jaardocumenten noodzakelijk. De gehanteerde regressieanalyse in dit  onderzoek, bestaat uit minder dan zes onafhankelijke variabelen en zal daarom bestaan uit 100  bruikbare jaardocumenten. Om dit te realiseren bestaat de steekproefomvang per jaar uit 50 

(18)

jaardocumenten en daarmee heeft de totale steekproefomvang betrekking op 200 Jaardocumenten, dit  is inclusief de beperkt meegenomen jaardocumenten met betrekking tot 2008.   Van deze 200 jaardocumenten worden 100 jaardocumenten opgenomen in de regressie analyse. Dit  beperkte aantal wordt veroorzaakt omdat enerzijds moet worden vastgesteld of de zorginstelling een  nieuwe lening is aangegaan en anderzijds omdat binnen het Jones model, voor de variabelen  opbrengsten en het debiteurensaldo, het noodzakelijk is de mutatie ten opzichte voorgaand boekjaar te  bepalen. Voor deze variabelen is het jaardocument met betrekking tot het jaar 2008 geraadpleegd,  zodat kan worden voldaan aan de eis van 100 bruikbare jaarrekeningen binnen de regressie analyse.  Indien in de steekproef een zorginstelling is opgenomen, welke ten tijde van de steekproef is  overgenomen door een andere partij, is ervoor gekozen om alle jaren van deze zorginstelling buiten de  steekproef te laten. De steekproef zal hierdoor zuiverder worden uitgevoerd.    3.2 Modellen  3.2.1 Debt covenant hypothese  Voor het toetsen van de hypothese inzake debt covenant, oftewel de hypothese gebaseerd op de  verwachting dat managers in het jaar voordat een nieuwe lening wordt aangegaan, earnings  management zullen toepassen om het resultaat na belasting en het eigen vermogen te verhogen. Zal  allereerst onderscheid worden gemaakt tussen zorginstellingen welke een nieuwe lening zijn aangegaan  en zorginstellingen onder nieuwe lening. De maatstaaf voor het aangaan van een nieuwe lening, betreft  een stijging van 10% van het lang vreemd vermogen in jaar t ten opzichte van t‐1. De maatstaaf van 10%  stemt overeen met het onderzoeksmodel van Bouwens et al (2006).  Volgens Dechow et al. (1995), wordt met het Jones model de netto omzet als niet‐discretionair  aangemerkt, dit wordt door Dechow et al. gezien als een tekortkoming in het Jones model. Jones (1991)  erkent de beperking van haar model en heeft deze beperking in een voetnoot beschreven in haar artikel.  Netto omzet kan namelijk als discretionair worden aangemerkt, omdat tussen twee perioden de omzet  kan worden verschoven. (Dechow et al. 1995). Om de discretionaire accruals te meten, wordt in beide  artikelen gebruik gemaakt van het Jones model regressieanalyse (Jones model). In deze  regressieanalyse, is de waarde van de materiële vaste activa en de mutatie in de opbrengsten  meegenomen om het effect op niet‐discretionaire accruals, als gevolg van veranderende  omstandigheden, te ondervangen. (Jones et al. 1991). Hierdoor is met deze regressieanalyse af te leiden  voor welk percentage de afhankelijke variabele (discretionaire accruals) worden bepaald door de  onafhankelijke variabelen (opbrengsten en MVA). Bij dit model is voor opbrengsten gekozen, omdat  deze effect hebben op alle accruals, bijv. als opbrengsten stijgen zullen debiteuren meestijgen. Tevens  zijn, met uitzondering van onjuiste afgrenzing omzet, de opbrengsten in geringe mate gevoelig voor  manipulaties door het management.   Naar aanleiding daarvan hebben Dechow et al (1994) het modified Jones model ontworpen. In dit model  wordt de mutatie in opbrengsten gecorrigeerd met de mutaties in vorderingen: 

(19)

, / , , 1/ , ∆ , ∆ , / , , / , ,   ∆ ,         =  Is vorderingen jaar t verminderd met vorderingen in jaar t‐1  ,       = Totale accruals (resultaat ‐/‐ operationele kasstroom) voor zorginstelling i in het jaar t; ,        = Mutatie in opbrengsten voor zorginstelling i in het jaar t;  ,        = Boekwaarde materiële vaste activa van zorginstelling i in het jaar t;  ,       = Totale activa van zorginstelling i in het jaar t‐1;  ,        = Error term, discretionaire accruals van zorginstelling i in het jaar t;  ,   ,   ,   = Regressiecoëfficienten van de constante en onafhankelijke variabelen.  Het Modified Jones model is een multipele regressieanalyse waarvan is af te leiden in welke mate de  onafhankelijke variabelen (mutatie opbrengsten en vorderingen ten opzichte van vorig jaar en de totale  materiële vaste activa) van invloed zijn op de hoogte van de afhankelijke variabele (Totale accruals  accruals).  Discretionaire accruals zijn alle door het management te beïnvloeden accruals. Door de totale accruals  te verminderen met accruals welke niet door het management zijn te beïnvloeden, zijn de discretionaire  (resterende) accruals berekend. De onderstaande formule berekent de relatieve omvang van de   discretionaire accruals:  , , / , â 1/ , ^ ∆ , ∆ , / , ^ , / ,     Door bovenstaande formule toe te passen op het jaar voorafgaand aan het afsluiten van een nieuwe  lening, kan met behulp van een t‐toets worden vastgesteld of de uitkomsten van de formule significant  afwijken.  3.2.2  Loss avoidance hypothese  Om de hypothese met betrekking tot het aansturen van het resultaat net boven nihil te toetsen, vindt  onderzoek plaats naar het toepassen van earnings management om het rapporteren van verliezen te  vermijden. Dit is in overeenstemming met de onderzoeken van Burgstahler and Dichev (1997), Leone en  van Horn (2005) en Bouwens et al. (2006). In het onderzoek Burgstahler and Dichev (1997) is gebruik  gemaakt van de beginning of the year market value. Gezien het feit dat zorginstellingen niet deelnemen  aan de aandelenmarkt, is gekozen voor een andere manier van schalen, welke in overeenstemming is  met de manier welke is gehanteerd in het onderzoek van Leone en van Horn (2005). Hierbij is het  resultaat na belasting van jaar t geschaald ten opzichte van de totale activa aan het begin van jaar t.  Wegens het verbeteren van de vergelijkbaarheid met andere onderzoeken, vindt in dit onderzoek  eenzelfde manier van schalen plaats. De verwachting is dat de resultaten van zorginstellingen, normaal  zijn verdeeld omtrent het nulpunt. Nadat het schalen van de data heeft plaatsgevonden, vindt er een 

(20)

grafische weergave plaats met behulp van een histogram. Indien er sprake is van een normale verdeling,  zal met behulp van de Kolmogorov‐Smirnovt‐test (T‐Toets)  worden vastgesteld of de resultaten, zoals  deze zijn weergegeven in het histogram, significant afwijken van de normale verdeling.  Voor dit model is het noodzakelijk om te beschikken over de onafhankelijke variabelen resultaat na  belasting en de waarde van de totale activa aan het begin van het jaar.  3.2.3 Specific accruals  Voor het toetsen van de hypothese met betrekking tot de invoering van de nieuwe regelgeving omtrent  het normatieve huisvestingscomponent, is gebruik gemaakt van het toetsen van specific accruals. Door  middel van het toetsen van specific accruals is het mogelijk om per accrual de mate van discretionaire  accruals te bepalen. In het onderzoek van Leone en van Horn (2005) en Bouwens et al.(2006) zijn op  deze manier de discretionaire accruals van kosten dubieuze debiteuren vastgesteld. Marquardt en  Wiedman (2004) hebben op deze wijze het beïnvloedbare deel van de volgende accruals vastgesteld:  Debiteuren, voorraden, crediteuren, afschrijvingen, overige schulden.   De invoering van het normatieve huisvestingscomponent is, zoals beschreven in paragraaf 2.2, van  invloed op de vergoedingsstructuur van materiële vaste activa bij AWBZ‐zorginstellingen. De wijziging in  vergoedingsstructuur zal ertoe leiden dat zorginstellingen een globale impairmenttoets moeten  uitvoeren. Eventuele correcties die daaruit voortkomen, dienen middels afwaarderingen te worden  verwerkt. Het kan zijn dat managers, met behulp van earnings management toe te passen op  afschrijvingen, een impairmenttoets proberen te mijden. Om vast te stellen welk deel van de  afschrijvingen onverwacht zijn, wordt onderstaande formule gehanteerd:  , , , ∗   , /   , / ,   ,   = Onverwachte deel van afschrijvingen van i in jaar t  ,      = Totale lasten van afschrijvingen van i in jaar t  ,     = Totale activa van i in jaar t‐1    ,   = Totale materiële vaste activa van i in jaar t  In bovenstaande formule worden de afschrijvingen met betrekking tot het relevante jaar, gecorrigeerd  voor verhoogde (‐laagde) afschrijvingen in verband met (des)investeringen.   Door bovenstaande formule toe te passen op het jaar, voorafgaand aan het jaar dat waarderingen  worden herzien in het kader van de invoering van het normatief huisvestingscomponentinvoering (2011)  en het jaar daarvoor (2010) welke zich onder normale omstandigheden bevindt. Is het mogelijk om de  gemiddelde steekproefwaarden, met behulp van een T‐toets, met elkaar te vergelijken en daarbij vast te  stellen of deze significant van elkaar afwijken.  Voor het toepassen van bovenstaande formule is het noodzakelijk om te beschikken over de volgende  onafhankelijke variabelen: Afschrijvingen en afwaarderingen, materiële vaste activa en de totale activa. 

(21)

Van al deze variabelen is het noodzakelijk te beschikken over de waarde aan het begin en aan het einde 

(22)

4 Resultaten 

In dit hoofdstuk vindt een uiteenzetting van de beschrijvende statistiek plaats. Daarna vindt per  hypothese, de toetsing plaats. Deze toetsing is opgebouwd uit de formulering van: de hypothese, data,  onderzoeksresultaten en de conclusie. De conclusie geeft weer of de betreffende hypothese wordt  aanvaard of verworpen.   4.1 Variabelen  Voor het toetsen van de verschillende hypothesen, is een dataset van de 9 onderstaande variabelen  opgesteld. In onderstaande tabel is in de kolom N opgenomen en geeft weer hoeveel jaarrekeningen zijn  geraadpleegd om de data van deze variabele te verzamelen. De data heeft betrekking op  zorginstellingen welke overwegend zorg verlenen in het kader van verzorging en verpleging. Indien in  het tijdsbestek van deze 4 jaren is gebleken dat een zorginstelling is overgenomen door een andere  zorginstelling, is deze verwijderd uit de steekproef.  Tabel 4.1  Descriptive Statistics

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation Skewness Kurtosis

Materiële vaste activa 150  20000 155218000 21407200,00 27185896,992  2,051 5,523

Totale activa 200  31000 174781000 26664295,00 30489218,813  1,836 4,327

Lang vreemd vermogen 150  0 109615000 13172300,00 19232264,437  2,612 8,361

Totale opbrengsten 200  43000 125906000 26064675,00 28611653,350  1,472 1,668 Resultaat na belasting 150  ‐1949000 3790000 519613,33 741365,987  1,135 4,301 Afschrijvingen MVA 150  2000 16272000 1857706,67 2454177,899  2,587 10,050 Afwaarderingen MVA 150  0 1562000 37920,00 196881,169  5,904 36,829 Debiteuren 200  0 5984000 419905,20 817917,028  3,705 16,620 Operationele kasstroom 99  ‐2396000 15461000 2748606,06 3456783,809  1,578 2,322 Valid N (listwise) 99    4.2 Toetsing hypothesen  4.2.1 Debt covenant  Hypothese   De volgende hypothese wordt in deze paragraaf getoetst:  H 1    In het jaar voordat een nieuwe lening wordt aangegaan, passen managers earningsmanagment  toe op beïnvloedbare accruals, om de winst na belasting en het eigen vermogen te verhogen.   

(23)

Data  Hieronder is in een tabel weergegeven welke data bruikbaar is om de hypothese te toetsen:  Tabel 4.2         Nieuwe lening in t+1 afgesloten  19 Geen nieuwe lening in t+1 afgesloten  81 Uitgesloten  100 Totaal aantal jaarrekeningen  200         In bovenstaande tabel is zichtbaar dat 100 jaarrekeningen zijn uitgesloten. Deze jaarrekeningen bestaan  uit de jaarrekeningen 2008 en 2011. De jaarrekeningen 2011 zijn uitgesloten omdat voor dit jaar niet is  vast te stellen of in 2012 een nieuwe lening is afgesloten. De jaarrekeningen met betrekking tot het jaar  2008, zijn uitgesloten omdat de variabele, totale activa in het jaar 2007, niet is opgenomen in de  steekproef en derhalve niet kan worden opgenomen in de regressie analyse. Van de overige 100  bruikbare jaarrekeningen, is vastgesteld dat 81 keer geen sprake was van een nieuwe lening in t+1. Bij  de overige 19 jaarrekeningen was wel sprake van een nieuw afgesloten lening.     Onderzoeksresultaten    Om deze hypothese te toetsen, zal zoals beschreven in paragraaf 3.2.1, de volgende regressie analyse  worden uitgevoerd:  Formule 4.1  , / , , 1/ , ∆ , ∆ , / , , / , ,   In onderstaande tabel zijn de uitkomsten van deze multipele regressieanalyse in SPSS weergegeven.  Tabel 4.3 Coefficientsa  Model t Sig. B 1 1/Aijt-1 -1810,779 -,824 (DeltaREVijt-DeltaRECijt) /Aijt-1 ,015 ,333 ,740 PPEijt/Aijt-1 -,025 -,571 ,569

(24)

Coefficientsa  Model t Sig. B 1 1/Aijt-1 -1810,779 -,824 (DeltaREVijt-DeltaRECijt) /Aijt-1 ,015 ,333 ,740 PPEijt/Aijt-1 -,025 -,571 ,569 a. Dependent Variable: TAijt/Aijt‐1  R² : 0,013  Onafhankelijke variabele is significant bij sig. ≤ 0,05  De R² betreft 0,013, dat wil zeggen dat de drie hierboven vermelde onafhankelijke variabelen voor 1,3%  de afhankelijke variabele, totale accruals, verklaart. De uitkomsten van de regressie analyse geven weer  dat geen enkele, van de hierboven weergegeven onafhankelijke variabelen, significant is. Het kan zijn  dat significante invloeden ontbreken, omdat de omvang van de bruikbare data in de regressie analyse  beperkt is.   Om de relatieve omvang van de discretionaire accruals te bepalen, zal gebruik worden gemaakt van de  bovenstaande regressie coëfficiënten en de volgende formule:  Formule 4.2  , , / , â 1/ , ^ ∆ , ∆ , / , ^ , / ,   Binnen de steekproef is onderscheid gemaakt tussen zorginstellingen welke in jaar t+1 een nieuwe  lening zijn aangegaan en welke dat niet hebben gedaan. In onderstaand overzicht zijn, in tegenstelling  tot eerder werd genoemd, 99 waarnemingen opgenomen. Eén waarneming is uitgesloten, omdat niet  alle noodzakelijke gegevens beschikbaar waren om de regressieanalyse uit te voeren. Tevens is met  behulp van Q – Q plots (zie bijlage 1) vastgesteld dat, de 19 waarnemingen met nieuwe lening in t+1,  normaal zijn verdeeld.   Tabel 4.4

Nieuwe lening in t+1 N Gemiddelde Std. Deviatie

discretionaire accruals (relatief) dimension1 nee 80 -,220725970 ,1517461314 ja 19 -,325394926 ,1232752397 Op basis van bovenstaande onafhankelijke steekproef gegevens, is met behulp van een T‐toets een  vergelijking van de betreffende gemiddelden gemaakt. De resultaten van deze T‐toets zijn in  onderstaand tabel weergegeven. Tabel 4.5

(25)

Independent Samples Test  Levene's Test for

Equality of Variances t-test for Equality of Means

F Sig. t df Sig. (2-tailed) Mean Difference discretionaire accruals (relatief) Equal variances assumed ,328 ,568 2,792 97 ,006 ,1046689562

Statistische significantie bij sig. ≤ 0,05

Op basis van bovenstaande statistische gegevens is met 95% betrouwbaarheid vastgesteld dat, de  gemiddelden van de twee onafhankelijke steekproeven, significant van elkaar afwijken. In tegenstelling  tot wat werd verwacht, zijn bij zorginstellingen welke in jaar t+1 een nieuwe lening aangaan, negatiever  zijn dan bij zorginstellingen welke geen nieuwe lening afsluiten in jaar t+1.  Conclusie  Een mogelijke oorzaak voor deze statistische afwijking, kan zijn dat het management van een  zorginstelling, in het jaar voorafgaand aan het afsluiten van een nieuwe lening, reserves wil opbouwen.  Het opbouwen van reserves kan voor het management gewenst zijn, zodat zij in de komende jaren  gemakkelijker kunnen voldoen aan de ratio’s welke zijn opgenomen in de leningsovereenkomst.  Het kan ook zijn dat het management van een ziekenhuis wil voorkomen dat zij grote schommelingen in  het resultaat dienen te verantwoorden. Indien een lening van een significant hoog bedrag wordt  afgesloten door een zorginstelling, kan dit in het daaropvolgende jaar leiden tot een significante  verhoging van de rentelasten. Een significante verhoging van de rentelasten  Met bovenstaande statistische uitkomsten, is niet aangetoond dat managers, in het jaar voordat een  nieuwe lening wordt aangegaan, earnings management toepassen om de winst na belasting en het  eigen vermogen te verhogen. Derhalve wordt H1 verworpen.  4.2.2 Loss avoidance  Hypothese  De hypothese die in dit paragraaf wordt getoetst, luidt als volgt:  H2  In de jaren dat er geen nieuwe lening wordt afgesloten, passen managers earnings management  toe om het resultaat na belasting op 0 of net boven nul uit te laten komen.      Data 

(26)

In de onderstaande tabel is overzicht weergegeven hoe de beschikbare data is gefilterd tot data welke  bruikbaar is om de hypothese te toetsen.   Tabel 4.6         Totaal aantal jaarrekeningen  150 Nieuwe lening in t+1 afgesloten  19 Uitgesloten  50 Data voldoet aan eisen  81         De uitgesloten data zijn variabelen welke niet uit, de voor dit onderzoek, geraadpleegde jaarrekeningen  zijn te achterhalen. In het bovenstaande tabel, heeft de uitgesloten data alleen betrekking op de  gegevens uit 2011. Omdat de jaarrekeningen met betrekking tot het jaar 2012 niet zijn opgenomen in  dit onderzoek, is niet vast te stellen of er in dat jaar een nieuwe lening is aangegaan. Derhalve is dit als  uitgesloten data weergegeven.     Onderzoeksresultaten  Tabel 4.7  Tests of Normality Kolmogorov-Smirnova Shapiro-Wilk

Statistic df Sig. Statistic df Sig.

Geschaalde opbrengsten ,223 81 ,000 ,731 81 ,000

a. Lilliefors Significance Correction  

In bovenstaande tabel zijn de uitkomsten van de Kolmogorov‐Smirnov (T‐toets) weergegeven. Uit deze  toets is met 95% zekerheid vastgesteld dat de geschaalde opbrengsten, niet normaal zijn verdeeld. De  geschaalde opbrengsten zijn in onderstaande histogram geplot: 

(27)

Figuur 4.1  Uit bovenstaande histogram is duidelijk af te lezen dat er wordt afgeweken van de normale verdeling.  Hierbij valt te zien dat net onder het nulpunt geen waarnemingen hebben plaatsgevonden en net boven  het nulpunt is een grote piek zichtbaar.     Conclusie  Aan de hand van deze onderzoeksresultaten, kunnen we concluderen dat wanneer er geen sprake is van  een nieuwe lening in het komende boekjaar, kleine verliezen worden voorkomen en dat resultaten net  boven de nullijn frequenter voorkomen dan overige resultaten. Op basis van deze resultaten in  samenhang met de Kolmogorov‐Smirnov toets (T‐Toets), kunnen we met 95% zekerheid vaststellen dat  managers earningsmanagement toepassen om het resultaat na belasting op nul of net boven nul te  verantwoorden. Derhalve is hypothese H2 aanvaard.  4.2.3  Using new law  Hypothese  

(28)

In deze paragraaf vindt toetsing van de volgende hypothese plaats:  H3  In het jaar voorafgaand aan de invoering van het normatief huisvestingscomponent, zal de mate  van earnings management op de afschrijvingen toenemen.  Data  In de onderstaande tabel is overzicht weergegeven hoe de beschikbare data is gefilterd tot data welke  bruikbaar is om de hypothese te toetsen.   Tabel 4.8         Jaarrekening 2010  50 Jaarrekening 2011  50 Uitgesloten  100 Totaal aantal jaarrekeningen  200         H3 heeft betrekking op de invoering van het normatieve huisvestings component (NHC). Gezien het feit  dat het NHC per 1 januari 2012 wordt ingevoerd, is de verwachting dat dit effect zal hebben op de cijfers  van 2011. Om het effect hiervan te meten, dient ook de data van 2010 bekend te zijn en derhalve is de  overige data uitgesloten voor het toetsen van deze hypothese.  Onderzoeksresultaten  Om H3 te toetsen zal gebruik worden gemaakt van onderstaande formule. De uitkomst van deze  formule bepaalt de mate van onverwachte afschrijvingen en afwaarderingen van de totale afschrijvingen  en afwaarderingen. De uitkomsten van deze formule worden gehanteerd om H3 statistisch te toetsen.  Formule 4.3  , , , ∗   , /   , / ,     Tabel 4.9  Group Statistics

jaartal N Mean Std. Deviation Std. Error Mean

UDEPit dimension1 2010 50 -,005949236 ,0354331484 ,0050110039 2011 50 -,002783993 ,0363831655 ,0051453566 Tabel 4.10  Independent Samples Test 

(29)

Levene's Test for Equality of

Variances t-test for Equality of Means

F Sig. t df Sig. (2-tailed) Mean Difference Std. Error Difference 95% Confidence Interval of the Difference Lower Upper UDEPi t Equal variances assumed ,000 ,984 -,441 98 ,660 -,003165243 ,007182260 -,017418204 ,011087717   In bovenstaande tabel is allereerst de Levene’s toets uitgevoerd. Met behulp van deze toets is  vastgesteld dat de varianties van de populaties niet significant afwijken omdat de signifcantie > 0,05 is.  Om vast te stellen of de steekproefgemiddelden significant van elkaar afwijken, is de T‐Toets tweezijdig  uitgevoerd en is vastgesteld dat de significantie niet kleiner is dan 0,05. Hiermee is vastgesteld dat de  steekproefgemiddelden van de jaren 2010 en 2011 niet significant afwijken.   Tevens is een aanvullende analyse uitgevoerd om vast te stellen of de uitkomst van de statistische  toetsen, waren te verwachten of dat dit een verrassende uitkomst betreft. Bij deze analyse is allereerst  voor alle zorginstellingen vastgesteld of er sprake is van een doorgevoerde afwaardering in 2011. Dit  was bij 5 zorginstellingen aan de orde. Het percentage van het afgewaardeerde bedrag ten opzichte van  de totale materiële vaste activa, varieert van 1 tot 15 %.   Aan de hand van deze aanvullende analyse kunnen we vaststelen dat de statistische uitkomsten niet  verrassend zijn.  Conclusie  Op basis van bovenstaande statistische gegevens, kunnen we concluderen dat in het jaar voorafgaand  aan de invoering van het normatief huisvestingscomponent (2011), geen significant verhoogde mate van  earnings management op afschrijvingen van materiële vaste activa is vastgesteld. Overigens blijkt uit de  resultaten dat het onverwachte deel van de afschrijvingen in 2011 minder negatief is dan in 2010.  Ondanks dat deze mutatie niet significant betreft, stemt de richting van de mutatie overeen met de  verwachting.   Gezien het feit dat 5 van de 50 zorginstelling een impairment van geringe omvang hebben doorgevoerd,  is het niet verrassend dat uit de statistische T‐toets, geen significant resultaat naar voren is gekomen.  Derhalve wordt H3 verworpen.   

 

(30)

5 Conclusies 

In dit hoofdstuk zijn de conclusies per hypothese weergegeven en hierbij is, indien mogelijk, aansluiting  gezocht met resultaten uit eerder onderzoek. De antwoord op de hoofdvraag, betreffen de conclusies  van deze drie hypothesen. Daarna zijn de beperkingen voor dit onderzoek en eventuele ideeën voor  vervolgonderzoeken besproken.  5.1 Conclusie  In dit onderzoek is de volgende onderzoeksvraag onderzocht:  Is er sprake van Earningsmanagement bij Nederlandse AWBZ‐zorginstellingen?  Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden, zijn allereerst de begrippen earnings management,  normatief huisvestingscomponent en AWBZ‐zorginstellingen uiteengezet. Daarna zijn er drie  hypothesen geformuleerd, welke de onderzoeksvraag hebben beantwoord. Hieronder staat per  hypothese de relatie met de resultaten uit eerdere onderzoeken.  Debt covenant  DeFond en Jiambalvo (1994) hebben onderzocht of een verband bestaat tussen organisaties, welke (op  het punt staan) de kredietovereenkomsten (te) overtreden en de mate van earnings management ten  opzichte van de organisaties die voldoen aan de kredietovereenkomst. Het model dat voor dit  onderzoek is ontwikkeld, betreft het modified Jones model. Dit model is ook gehanteerd in het  onderzoek met betrekking tot ziekenhuizen in Nederland welke is uitgevoerd door Bouwens et al.  (2006). In dit onderzoek is in twee van de tien jaren een significant resultaat vastgesteld. Dat wil zeggen  dat voor twee jaren significant sprake was van earnings management in het jaar van afsluiten van een  nieuwe lening.  In dit onderzoek is onderzocht of significant meer earnings management wordt toegepast in het jaar  voorafgaand dat er een nieuwe lening is afgesloten bij AWBZ‐zorginstellingen. De verwachting is dat  managers van zorginstellingen earnings management zullen toepassen, zodat zij bijvoorbeeld een betere  onderhandelingspositie kunnen creëren voor het vaststellen van de risico opslag. Een lagere risico  opslag zal leidt vaak tot lagere leningslasten. In paragraaf 4.2.1 is dit onderzocht en daaruit kunnen we  concluderen dat er geen sprake is van statistisch significant bewijs. Een mogelijke verklaring hiervoor  kan zijn dat managers reserves willen opbouwen zodat zij bijvoorbeeld in de komende jaren  gemakkelijker kunnen voldoen aan de ratio’s welke zijn opgenomen in de leningsovereenkomst.  Loss avoidance  Burgstahler en Dichev (1997) hebben aangetoond dat, managers van profit‐organisaties earnings  management toepassen om te voorkomen dat rapportering van een negatief winstsaldo plaatsvindt. Uit  onderzoek van Leone en van Horn (2005) is een vergelijkbaar resultaat gebleken bij non‐profit  ziekenhuizen. Tevens is gebleken dat managers van non‐profit ziekenhuizen, het winstsaldo net boven  het nulpunt aansturen om bijvoorbeeld hoge rapporteringslasten te vermijden. Met deze uitspraak  beweren zij ook deels het volgende resultaat van hoerger (1991) te verklaren: bij non‐profit  ziekenhuizen is sprake van een kleinere variantie in de verantwoorde resultaten. Brickley en van Horn 

(31)

(2002) hebben overigens nog een ander motief aangetoond voor het toepassen van earnings  management bij non‐profit ziekenhuizen. Zij hebben in hun onderzoek aangetoond dat er sprake is van  een negatief verband tussen de hoogte van de winst en de kans dat een manager wordt ontslagen.  Of earnings management bij AWBZ‐zorginstellingen wordt toegepast om het resultaat op nul of net  boven nul aan te sturen, wordt in dit onderzoek onderzocht. In de vorige alinea is uiteengezet wat de  aanleiding is voor deze hypothese. De onderzoeksresultaten zijn beschreven in paragraaf 4.2.2 . Hieruit  is gebleken dat managers van AWBZ‐zorginstellingen, in overeenstemming met het onderzoek van  Bouwens et al (2006), earnings management toepassen om het resultaat op nul of net boven nul aan te  sturen.  Using new law  In 2012 zal de invoering van het normatief huisvestings component (NHC) plaatsvinden, zie ook  paragraaf 2.2 De invoering hiervan kan leiden tot afwaarderingen van de materiële vaste activa in het  jaardocument 2011. Het doorvoeren van een impairment kan voor het management ongewenst zijn,  omdat dit in één jaar ten laste wordt gebracht van het resultaat. Dit kan een aanleiding voor het  management zijn om , met behulp van earningsmanagement, te proberen het bedrag van de  afwaardering over meerdere jaren te spreiden.   In de derde hypothese is onderzocht of in 2011 de mate van earnings management op afschrijvingen bij  AWBZ‐zorginstellingen, ten opzichte van 2010, significant zijn toegenomen. Dit is getoetst met behulp  van het model van specific accruals, welke ook is gehanteerd in de onderzoeken van Leone en van Horn  (2005) en Bouwens et al. (2006). Tot op heden is er nog geen onderzoek verricht naar de toepassing van  earnings management in het kader van de invoering van het NHC. Uit de onderzoeksresultaten, zie  paragraaf 4.2.3, is gebleken dat de mate van earnings management in de afschrijvingen 2011, niet  significant afwijken met 2010.  5.2 Beperkingen en vervolg onderzoek  In dit onderzoek is earnings management gemeten aan de hand van discretionaire accruals.  Discretionaire accruals zijn afgeleide accruals, waarbij gebruik wordt gemaakt van modellen. Deze keuze  is gemaakt omdat alleen jaardocumenten na  “bewerking”  worden verantwoord en deze als databron  zijn gehanteerd. Een beperking van deze jaardocumenten betreft dat de controlerend accountant deze  met een materialiteitsgrens heeft gecontroleerd. Hierdoor kunnen zich foute bedragen, beneden de  materialiteitsgrens, bevinden. Ondanks deze mogelijke fouten, geeft de jaarrekening een getrouw beeld  weer, maar kunnen er onjuistheden in de dataverzameling zitten. De omvang van deze onjuistheden  worden gering geacht en derhalve geaccepteerd.   Als maatstaf voor earnings management is bij de hypothese 3, invoering van het normatief  huisvestingscomponent (NHC), de specific accrual afschrijvingen gehanteerd. Doordat in dit onderzoek  alleen is gekeken naar de afschrijvingen, is niet vastgesteld of earnings management ook op een andere  wijze is toegepast. In een vervolgonderzoek is het wellicht mogelijk een ander model te hanteren, wat  kan leiden tot vernieuwde inzichten.  

(32)

In dit onderzoek is één categorie AWBZ‐zorginstellingen geselecteerd als databron, namelijk verpleeg‐  en verzorgingshuizen. Hierdoor kunnen de resultaten voor de overige categorieën AWBZ‐ zorginstellingen afwijken. Door vervolgonderzoek op andere categorieën AWBZ‐zorginstelling uit te  voeren, is het mogelijk om die resultaten met dit onderzoek te vergelijken en afwijkingen nader te  analyseren.  De steekproef is gebaseerd op een lijst met 1260 verzorgingshuizen, hiervan is niet vastgesteld of deze  lijst alle verzorgingshuizen per heden in Nederland omvat. Voor toekomstig onderzoek kunnen eerst alle  verzorgingshuizen in Nederland in kaart worden gebracht en daarna kan een willekeurige steekproef  worden getrokken.       

 

(33)

Referenties 

Balogh en van Veen‐Dirks (2010), Marktwerking in de zorg: Budgettering in roerige tijden, Maandblad  accountancy, oktober, pp. 493‐505.  Bouwens, Hollander en Schaepkens (2006), Earningsmanagement in Dutch Hospitals; controlled  evidence.  Brickley, J.  en Van Horn, R., (2002), Managerial incentives in nonprofit organizations: evidence from  hospitals, Journal of Law and Economics, 45, pp. 227‐250.  Burgstahler, D. en Dichev,  I. (1997), Earnings management to avoid earnings decreases and losses,  Journal of Accounting and Economics, 24, pp. 99‐126  Dechow, P., Sloan, R. en Sweeney, A. (1995), Detecting Earnings Management, Accounting Review, 70,  pp. 193‐225.  DeFond, M.L. en Jiambalvo, J. (1994), Debt covenant violation and manipulation of  accruals, Journal of Accounting and Economics, 17, pp. 145‐176  De Vocht, (2010), Basishandboek SPSS 18, Bijleveld Press   Field en Miles, (2010), Discovering statistics using SAS, Sage publications LTD.  Frank, R., Salkever, D. en Mitchell, J. (1990), Market forces and the public good: competition among  hospital and provision of indigent care. In: Scheffler, R., Louis, F. (eds). Advances in Health Economics  and Health Services Research, 11, pp. 159‐184.   Healy, P. en Wahlen, M. (1999), A Review of the Earnings Management Literature and Its Implications  for Standard Setting, Accounting Horizons, 13, pp. 365‐383.  Jones, J. (1991), Earnings Management During Import Relief Investigations, Journal of Accounting  Research, 29, pp. 193‐228.  Leone, A. en Van Horn R. (2005), How do nonprofit hospitals manage earnings?,  Journal of Health  Economics, 24, pp 815‐837.  Mulford, C. en Comiskey, E. (2002), The Financial Numbers Game, John Wiley and Sons Ltd.  NBA (2011), Waardering van zorgvastgoed in de jaarrekening 2011 van AWBZ‐ en GGZ‐instellingen, NBA  wijzer 2.  Van Herck, G. (2003), Zijn ziekenhuizen minder “creatief” in accounting?, Tijdschrift voor Economie en  Management, Vol XLVIII, 2, pp. 219‐227.    Watts, R. en Zimmerman, J., (1978); “Towards a positive theory of the determination of accounting  standards”, The accounting review, vol. 53, p. 112‐134. 

(34)

Www.NZa.nl 

Www.rijksoverheid.nl   

 

(35)

Bijlage 1 ‐ Resultaten Q – Q Plots 

 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This inconsistency is defined as the difference between the asymptotic variance obtained when the restricted model is correctly specified, and tlie asymptotic variance obtained when

In some contexts, like the local bureaucracy with its rules, hierarchy and meetings other actors, like the (ideal type) bureaucrat or the politician, might be called

Together with the unexpected points, the cultural dimensions IDV and LTO of Hofstede tend to have highly significant value in explaining country differences in

Als de resultaten uit tabel 5 vergeleken worden met de resultaten uit tabel 3 dan valt op dat het gemiddeld bijzonder waardeverminderingsverlies van de instellin- gen die in 2011

Deze instellingen vermelden geen toets op bijzondere waardevermindering te hebben uitgevoerd omdat zij in 2011 hun vastgoed waarderen op basis van nacalculatie van kapi- taalslasten

For this research the Kernvragenlijst Patiënttevredenheid Academische Ziekenhuizen (KPAZ) was used. Patients gave their satisfaction rates about six aspects of care concerning

On désigne sous cette appellation des larnes dont un long cöté a été aménagé par des retouches parallèles, perpendiculaires à la face d'éclatement de la

    BAAC  Vlaanderen   Rapport  163   28       Figuur 22. Vlak in ruimte I met grondsporen S.1 – S.4.