Vraag nr. 78 van 21 januari 1999
van de heer MARC OLIVIER OCMW-raad – Mannen-vrouwen
De wet van 24 mei 1994 (Belgisch Staatsblad van 1 juli 1994) streeft de bevordering van een evenwich- tige verdeling van mannen en vrouwen op kandida- tenlijsten voor verkiezingen na. In het Staatsblad van dezelfde datum publiceerde de minister van Binnenlandse Zaken ook een onderrichting van 22 juni 1994 betreffende deze wetgeving.
Artikel 14 wijzigt artikel 23 van de Gemeentekies- wet die nu als volgt luidt : "Op een lijst mag het aantal kandidaten van hetzelfde geslacht niet meer bedragen van twee derden van het totaal aantal bij de verkiezing te begeven zetels".
Het Waals Gewest publiceerde op 28 april 1998 een decreet in het Belgisch Staatsblad tot wijziging van de organieke wet van 1976 betreffende het OCMW. Voornoemde wet werd aangevuld met een
§ 1 bis, die als volgt luidt : "Bij de verkiezing van de leden van het OCMW die een volledige hernieu- wing van de raad inhoudt, mag het aantal gewone en plaatsvervangende kandidaten van hetzelfde ge- slacht niet hoger zijn dan twee derden van het tota- le aantal gewone en plaatsvervangende kandidaten die in dezelfde akte van voordracht voorgedragen worden (…)"
Waarom is tot op heden door de Vlaamse Gemeen- schap nog geen wetgevend initiatief genomen om een gelijkaardige regeling te laten gelden – zoals die thans in Wallonië geldt – teneinde een even- wichtige opname van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten te verzekeren ?
Impliceert een dergelijk initiatief de wijziging van het besluit van de minister van 13 januari 1998 (Belgisch Staatsblad van 21 maart 1998) ?
Antwoord
Ik sluit mij volledig aan bij het streven van de Vlaamse volksvertegenwoordiger naar een meer evenwichtige verdeling tussen mannen en vrouwen van de mandaten van lid van de raad voor maat- schappelijk welzijn.
Het opleggen van een zekere proportionaliteit tus- sen beide seksen voor de samenstelling van de kan- didatenlijsten voor de raden voor maatschappelijk welzijn is wellicht een stap in de goede richting. Dit zou, zoals de Vlaamse volksvertegenwoordiger te- recht suggereert, kunnen gebeuren door een aan- vulling van artikel 11, § 1, van de organieke OCMW-wet.
Het lijkt mij evenwel niet zinvol om hierbij over- haast te werk te gaan. In de eerste plaats zou moe- ten worden nagegaan of het niet mogelijk is om een omzeiling van een dergelijke verplichting – bijvoorbeeld door een opsplitsing van de voor- drachtakten – uit te sluiten.
Tevens rijst de vraag op welke wijze een persoon die kandidaat-opvolger is voor meerdere kandi- daat-effectieve leden, op het eventuele quotum voor zijn geslacht dient te worden aangerekend.
Ten slotte moet ook duidelijk worden bepaald wie zal instaan voor de controle op de naleving van deze verplichting. Een niet-naleving van deze ver- plichting zal immers de onregelmatigheid van de verkiezingen met zich meebrengen.
Ik heb mijn administratie dan ook de opdracht ge- geven om na te gaan welke regelgevende initiatie- ven in dit verband mogelijk/nodig zijn.