• No results found

Partij van de kosmopolieten of terug naar het midden? Strategische opties voor D66 De mythe van de klassenloze samenleving Nieuwe ongelijkheid vraagt om nieuwe politiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Partij van de kosmopolieten of terug naar het midden? Strategische opties voor D66 De mythe van de klassenloze samenleving Nieuwe ongelijkheid vraagt om nieuwe politiek"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

woord vooraf

Tweedeling

De afgelopen jaren is veel geschreven over de verschillende tweedelingen die bestaan in de samenleving. De winnaars en verliezers van globalisering, het platte-land versus de stad, hoogopgeleid tegen-over laagopgeleid, insiders en outsiders op de arbeidsmarkt. Zonder gevaar zijn deze tweedelingen niet. SCP-directeur Kim Putters schreef recentelijk het boek ‘Veenbrand’ over de smeulende tweedeling in Nederland die zou kunnen uitslaan in een maatschappelijke brand. Welvarend Nederland staat er ogenschijnlijk heel aardig voor, maar lang niet iedereen geniet daarvan mee. De maatschappelijke onvre-de groeit daarover. ‘De gele hesjes hangen al klaar aan de kapstok’, aldus Kim Putters. Sociaal-liberale politici zijn zich van deze tweedeling bewust. In één van zijn eerste interviews sprak D66 fractievoorzitter Rob Jetten van ‘de groeiende maatschap-pelijke tweedeling’ als het belangrijkste onderwerp voor D66. In zijn Kerdijk lezing hekelde Jetten de ‘muren’ tussen groepen mensen die afgelopen decennia zijn ge-bouwd. De partij pleit actief voor maatre-gelen om de tweedeling tegen te gaan, met name op het gebied van onderwijs.

Toch wringt er iets, aldus Paul Teule in zijn artikel in deze idee. D66 is namelijk bij uit-stek de partij voor hoogopgeleiden, en juist deze groep gelooft dat het allemaal goed komt, dat de wereld voor hen open ligt, dat verandering kansen biedt en dat de poli-tieke instituties van hen zijn, of er in ieder geval voor hen werken. Dat vertrouwen is de afgelopen decennia sterk bij hen toege-nomen. Bij lager opgeleiden is dat vertrou-wen de afgelopen decennia juist vermin-derd. Hierdoor versterkt D66- in zekere zin onbewust- de tweedeling. Misschien, zo concludeert Paul Teule, zou D66 bij de vol-gende verkiezingen pas van succes moeten spreken als het aantal stemmen van lager opgeleiden is toegenomen.

In deze idee onderzoeken we oplossings-richtingen voor bestaande tweedelingen vanuit een sociaal-liberaal perspectief. Dat doen wij op verschillende werkvel-den, zoals cultuur, onderwijs, armoede en integratie. In hoeverre is een tweedeling vanuit een sociaal-liberaal perspectief pro-blematisch? Adresseren sociaal-liberalen momenteel de juiste problemen met effec-tieve oplossingen? Of versterken bepaalde ‘heilige huisjes’ van sociaal-liberalen de tweedeling (onderwijs blijkt bijvoorbeeld ook een ongelijkheidsmotor te zijn)? In de artikelen in deze idee klinkt soms een kritisch geluid door over de sociaal- liberale houding en inzet, en het gebrek aan aandacht voor hen die aan de andere kant van de grens staan. Maatschappelijke scheidslijnen zullen altijd aanwezig zijn, maar we creëren in deze idee denkruimte welke scheidslijnen urgent zijn, ons aan het hart gaan en onze inzet vragen. Juist in de sociaal-liberale traditie draait het om het emanciperen van mensen, en om het toegankelijk maken van vrijheid, welvaart en inspraak. Dat is een uitdaging om in de praktijk te brengen. Daarvoor bieden de artikelen in deze idee een perspectief. Joost Röselaers hoofdredacteur idee joost.roselaers@d66.nl

Kansengelijkheid is toe aan herkansing

Marthe Hesselmans Kansengelijkheid staat onder druk in een samen- leving die snel verandert. Een rechtvaardige verde- ling van kansen verdient politieke prioriteit. Met onderwijs dat motiveert, werk dat loont en zeker- heden die vertrouwen geven.

Burgerschap: een sociaal-liberale visie

Daniël Boomsma Burgerschap – dat wat burgers bindt in een samenleving – begint bij het besef dat vrijheid wederkerigheid behoeft: voor hun ontplooiing, vrijheid en kansen zijn burgers wederzijds afhankelijk.

Robotisering in goede banen

Susanne Dallinga Robotisering biedt nieuwe kansen, maar deze kansen komen niet automatisch gelijkmatig terecht. Dit noopt tot een politieke keuze om robotisering in goede banen te leiden.

Zomeraanbieding

3 sociaal-liberale visies

€25

3 essays voor

Nu te verkrijgen in de webshop van de Van Mierlostichting

(3)

idee juli 2019

thema

@VMStichting #deidee vanmierlostichting.nl

06

Sociaal-

liberalen en

tweedeling

door Paul Teule

12

Nieuwe

ongelijkheid

vraagt om

nieuwe

politiek

Een pleidooi

voor klein-

schaligheid

door Kees Vuyk

78

Hoe het

rechts-nationalisme

Europa veroverde

interview Kemal Rijken

Boeken

interview door Gosse Vuijk

84

‘Zoek de vrijheid van

het denken op, D66’

interview

Medy van der Laan

Sociaal-liberaal buiten de politiek

door Piet van Mourik

18

De mythe

van de

klassenloze

samenleving

door Daniël Boomsma

26

Kansen-

gelijkheid

is zoveel

meer dan

onderwijs

door Marthe Hessselmans

Inhoudsopgave

Tweedeling

06 Sociaal-liberalen en tweedeling

door Paul Teule

12 Nieuwe ongelijkheid vraagt om nieuwe

politiek

door Kees Vuyk

18 De mythe van de klassenloze samenleving

door Daniël Boomsma

26 Sociaal-liberalen: kansengelijkheid is

zoveel meer dan onderwijs

door Marthe Hesselmans

32 Knuppel in het Hoenderhok

door Ad van Vugt

35 Partij van de kosmopolieten

of terug naar het midden?

door Ruud Koopmans

40 Het onbehagen in Europa

door Romke van der Veen

45 Meer kansen in het onderwijs

door Michelle van Dijk

50 Het mensbeeld van de overheid

door Pam de Soete

56 Het midden heeft werk te doen!

door Jurgen van den Bergh

61 Verbinden met cultuur

door Teun van den Maagdenberg

65 Bewonersinitiatief en energiecoöperatie

door Jurgen van der Heijden

69 Sociaal-liberalisme revisited

In reactie op ‘Wat is sociaal-liberalisme?’Pieter Fokkink

73 Welke kloven kunnen sociaal-liberalen

dichten?

Bericht uit de Eerste KamerAlexander Rinnooy Kan

76 Nederland heeft een elite nodig

Sociaal-liberaal debatRob Riemen en Arjo Klamer

78 Hoe het rechts-nationalisme

Europa veroverde

Boeken interview Kemal Rijken

84 interview Medy van der Laan

Sociaal-liberaal buiten de politiekPiet van Mourik

92 Tweedeling in het Westen dwingt

democraten tot strategischere samenwerking

(4)

Tweedeling

idee juli 2019 06 Paul Teule · Sociaal-liberalen en tweedeling 07

De tweedeling in onze samenleving, tussen hoog- en

laagopgeleid, kosmopoliet en nationalist, haves and

have-nots, staat volop in de belangstelling. Sociaal-

liberalen maken zich hier van oudsher zorgen over.

Een partij als D66 biedt ook het nodig denkwerk in

de vorm van een complete waaier aan ideeën en

beleidsvoorstellen om de sociale kloof te dichten,

waarbij ook tegen een aantal heilige huisjes wordt

aangeschopt. Maar toch moet D66 ook bij zichzelf

te rade gaan om de tegenstellingen te bestrijden.

Door Paul Teule

De Nederlandse samenleving

staat onder spanning. Overal tekenen zich breuklijnen af: tussen haves and have-nots, vast en flex, insiders en outsiders, jong en oud, tussen stad en krimpregio, ‘zwarte’ en ‘witte’ school, jaren dertigbuurt en achterstandswijk en, nog steeds, tus-sen man en vrouw. Het zijn breuklijnen die kriskras door de samenleving lopen, maar toch ook duidelijk twee groepen uit elkaar spelen: hoog- en lageropgeleiden. Verschil in opleiding lijkt met zoveel andere verschillen samen te hangen.

Een goede basis voor elke discussie over tweedeling is het rapport

Ge-scheiden werelden? van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en de

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) uit 2014. Het rapport ziet twee tegenover elkaar staande groepen, ‘universalisten’ en de ‘particularisten’. De universalisten zijn hoogopgeleide stedelingen met een breed sociaal netwerk. Ze zijn bereisd of hebben zelfs in het buitenland gewerkt en staan daardoor zelfverzekerd en met vertrouwen in de wereld, en positief tegenover open grenzen, de EU, mensenrechten, enzovoorts. Ze stemmen vaak op D66 en GroenLinks. De ‘particularisten’ zijn overwegend lager en middelbaar opgeleid, streven naar gezelligheid en geborgenheid. Ze wonen in een krimpgebied, Vinex-wijk of naoor-logse arbeiderswijk, en zijn, naast hun familie, voor hun netwerk vooral

(5)

Tweedeling

idee juli 2019 08 09

aangewezen op hun buurt. Ze voelen zich veelal onzeker over de veran-deringen die op hen afkomen – EU, migratie, diversiteit, klimaat – en wantrouwen de politiek. Ze zijn eerder geneigd om conflicten om zich heen te zien. Ze stemmen vaak PVV of SP.

Hoewel de meeste Nederlanders zich (gelukkig nog) ergens tussen deze twee uitersten bevinden, bevat elke groep toch zo’n 20 procent van de bevolking en lijkt het erop dat ze vooral bivakkeren op hun eigen breuk-vlak. Vooral de hogeropgeleiden trekken zich terug in hun eigen gelede-ren; trouwen vooral met elkaar (een kwart van de academici woont zelfs samen met een partner van dezelfde studie), wonen in dezelfde buurten, lezen dezelfde kranten en kijken dezelfde tv-programma’s. En sturen hun kinderen naar dezelfde scholen.

Het probleem is natuurlijk dat daardoor de banen, het geld, de contacten en de kennis – het economisch, sociaal en cultureel kapitaal – zich op-hoopt in een hoek van de samenleving en daar van generatie op generatie wordt overgedragen. In die hoek bevindt zich ook de poule aan potentiële politici, omdat daar de middelen, voorwaarden en voorbeelden zich be-vinden om überhaupt op het idee te komen om politiek actief te worden. D66 tegen de tweedeling

Deze zichzelf versterkende tweedeling is punt van grote zorg voor soci-aal-liberalen. Als sociaal-liberalisme in de kern (1) de visie is dat iemand alleen echt vrij kan zijn wanneer het de mensen en de middelen om zich heen vindt waarmee hij of zij zich kan ontplooien en (2) de ambitie om elk individu zoveel mogelijk middelen en kansen te bieden, dan is de groeiende scheefgroei een essentieel vraagstuk. Daarbij komt dat de tweedeling de steun voedt voor populisten die – zeker op rechts – niet alleen weinig concreets doen aan kansenongelijkheid, maar bij wie ook de liberale democratie niet in goede handen is. In zijn essay ‘Wat is sociaal-liberalisme?’ schrijft directeur van de Van Mierlostichting Coen Brummer niet voor niets dat de tweedeling een van de grootste maat-schappelijke uitdagingen is die sociaal-liberalen, gezien hun geschiede-nis, in deze tijd aan moeten gaan. Hij citeert onder andere Pieter Cort van der Linden (de jurist en latere premier waar Mark Rutte graag naar ver-wijst) die in 1886 schrijft dat ‘al te dikwijls’ werd vergeten dat het libera-lisme ‘niet alleen negatief is, afwering van ongegronde overheersching, maar ook positief, bevordering van individueele vrijheid’. Vrijheid heeft een ‘negatieve’ dimensie (de afwezigheid van barrières, opgelegde be-perkingen) en een ‘positieve’ (de aanwezigheid van middelen) en vereist, zoals Brummer terecht schrijft, altijd gezamenlijke actie.

De Van Mierlostichting verzet ook bewonderingswaardig veel denkwerk over dit onderwerp. Denk aan de essays ‘Kansengelijkheid is toe aan herkansing’ (2019), ‘Burgerschap. Een sociaal-liberale visie’ (2019), ‘Van nieuwkomer naar Nederlander. Een sociaal-liberale visie op migratie, asiel en integratie’ (2018) en ‘Een sociaal-liberale visie op de toekomst van werk’ (2017) – doorwrochte publicaties die de tweedeling direct en indirect aanpakken.

Als je het officiële, politieke standpunt van D66 over tweedeling erop naslaat, lees je dat de partij zich ‘grote zorgen’ maakt over de tweedeling tus-sen groepen ‘die meer en meer langs elkaar heen leven, zonder elkaar te ontmoeten of zich reken-schap van elkaar geven’ en die ‘van generatie op generatie wordt doorgegeven’ en ‘een duurzame en harmonieuze samenleving ondermijnt’. En dat terwijl ‘in een rechtvaardige samenleving’ iemands ‘afkomst’ nooit zijn of haar ‘toekomst’ mag bepalen. In het verkiezingsprogramma van 2017 lees ik: ‘D66 wil muren afbreken in onze hokjesmaatschappij. Waarin we niet tegenover elkaar staan, maar naast elkaar.’

D66 pleit dan ook voor talloze maatregelen, met name investeringen in onderwijs, vroeg- en voorschoolvoorzieningen, in het praktijkonder- wijs en in een leven lang leren. Maar ook maat-regelen op het gebied van (kinder)armoede, sociale huurwoningen en meer zekerheid op de arbeidsmarkt, enzovoorts. Daarbij worden grote systeemingrepen ingezet en heilige huisjes om-vergeduwd – denk aan het vaste contract.

De belangrijkste D66-politici nemen de handschoen ook nadrukkelijk op. Rob Jetten sprak in zijn eerste interviews al van ‘de groeiende maat-schappelijke tweedeling’ als het belangrijkste onderwerp voor D66, naast het klimaat. In zijn Kerdijk-lezing hekelde hij de ‘muren’ tussen groepen mensen die afgelopen decennia zijn gebouwd. ‘Kansengelijkheid’ was bij de afgelopen Provinciale Statenverkiezingen voor lijsttrekker Annelien Bredenoord de ‘grote drijfveer om campagne te voeren’.

Eigenlijk is er, wat ideologie, standpunten en politici betreft, alle reden om optimistisch te zijn en op D66 te vertrouwen om de tweedeling aan te pakken.

Ongelijkheid van vertrouwen

Toch wringt er iets en dat heeft met precies dat optimisme en vertrou-wen te maken. Als we teruggaan naar het rapport van het SCP en de WRR lezen we dat vooral universalisten, waaronder de D66-politicus, de D66-stemmer, ondergetekende, een ‘open’ en ‘vertrouwende houding’ houding hebben, geloven dat het allemaal goed komt, dat de wereld voor hen open ligt, dat verandering kansen biedt en dat de politieke institu-ties van hen zijn, of er in ieder geval vóór hen zijn. We lezen ook dat bij deze hoogopgeleide groep de laatste decennia enorm is toegenomen, vooral het vertrouwen ten aanzien van globalisering en Europa. Bij de particularisten is dat vertrouwen de laatste decennia juist verdwenen. Het rapport suggereert dat partijen zoals D66 en de PVV juist ten tonele zijn gekomen om deze twee achterbannen te bedienen.

(6)

11

Tweedeling 10

idee juli 2019

Deze suggestie zal elke rechtgeaarde D66’erverre van zich werpen: D66 verwelkomt de hoogopgeleide stem, maar is ten principale niet ‘zijn’ be-langenpartij. D66 wil geen partij zijn van de elite, laat staan een partij van de elite voor de elite. D66 is opgericht om de kloof tussen een machtige elite en de rest te dichten. In 1968 sprak Hans van Mierlo op een partij-congres van een ‘steeds hogere steeds, ondoordringbaarder muur tussen machthebbers aan de ene kant en de gewone mensen aan de andere.’ D66 is een ideeënpartij die overloopt van plannen en oplossingen die ieder-een ten goede zouden moeten komen.

Maar de ironie is dat D66 daardoor ook een toevluchtsoord is geworden voor hoogopgeleiden: het aandeel wo’ers en hbo’ers onder de D66-stem-mers is sinds begin jaren ’70 spectaculair gestegen van 12 procent naar maar liefst 67 procent nu – het hoogste percentage van alle politieke partijen. Het betekent dat het sociaal en culturele kapitaal dat D66’ers sowieso al van huis uit meebrengen ook nog eens groeit: netwerken groeien wanneer ze aan elkaar worden gekoppeld, en kennis, zeker ook kennis over politieke instituties, neemt toe wanneer je met elkaar van gedachten wisselt. En dat betekent dat het daarop gebaseerde wen nog wordt versterkt. Als je je omringt met mensen die met vertrou-wen en optimisme in de wereld staan en zich ook open naar jou opstel-len, krijg je vanzelf ook meer vertrouwen in hen en in jezelf. Vertrouwen lokt vertrouwen uit.

Op zich is het natuurlijk geen probleem dat het vertrouwen binnen en tussen de achterban, leden en politici van D66 sterk is – integendeel. Maar het risico bestaat dat je vanuit dat vertrouwen niet meer begrijpt hoe het is om géén vertrouwen te hebben. Kun je als je – ik put voor deze typeringen weer even uit Gescheiden werelden? – orde, betekenis en zekerheid ontwaart in de samenleving en gemakkelijk kunt schakelen en inspelen op veranderingen, wel écht begrijpen hoe het voor de particu-larist is om de samenleving grillig en betekenisloos te vinden en weer-stand te voelen tegen verandering? Maakt vertrouwen niet per definitie blind voor wantrouwen?

De eerste sociaal-liberale ‘richtingwijzers’ van waaruit D66-politici denken en handelen is: ‘Vertrouw op de eigen kracht van mensen’. Er zit een behartigenswaardige liberale analyse achter dit uitgangspunt (kort en goed dat de meeste mensen zelf sterk en vindingrijk genoeg zijn om hun leven vorm te geven). Toch is dit standpunt geformuleerd vanuit het vertrouwensvolle mens- en wereldbeeld van de D66’er. Maar het laat onbelicht dat vertrouwen zélf juist ook onderdeel uitmaakt van iemands ‘eigen kracht’. Andere richtingwijzers zijn ook vatbaar voor deze kritiek: ‘streef naar een harmonieuze en duurzame samenleving’ is geen aan-trekkelijke, en wellicht zelfs onmogelijke ambitie in de ogen van iemand met een ‘conflictperspectief’ en weerzin tegen duurzaamheid. ‘Denk en handel internationaal’ lijkt, gezien onze onlosmakelijke verbondenheid in ons handelen met de wereld, meer dan logisch, maar past niet in de logica van de particularist. Neem Europese integratie: kun je als je zelf begrijpt wat het verschil is tussen de Europese Raad en Raad van Europa,

tussen ECB, ECR en ESM, nog begrijpen dat iemand dat niet kan? Kun je als je zelf verschillende identiteiten koestert – zeg, de Venlose, Limburg-se, Nederlandse én de Europese – nog begrijpen dan deze voor iemand anders de Europese identiteit ten koste gaat van de Nederlandse? Zit de oplossing in ‘oplossingen’?

Je kunt zeggen dat als alle oplossingen van D66 doorgang vinden en de tweedeling wordt tegengegaan, vooral de kloof in opleiding, ook de on-gelijkheid in vertrouwen zal afnemen. Of in elk geval zal het vertrouwen bij de particularisten toenemen. Maar daar wreekt zich de paradox dat D66 daarvoor wel nu het vertrouwen ook moet krijgen van die groep, we-tende dat D66 het hoogopgeleide electoraat moet delen met VVD, Groen-Links en andere partijen. En dan is het de vraag op of het hebben van de beste ideeën en oplossingen genoeg is om het vertrouwen te winnen van die groep mensen die het niet hebben. Particularisten die nu afwisse-lend PVV, SP, 50plus of FvD stemmen, doen dat vaak omdat ze daar hun wantrouwen kwijt kunnen. Alle aandacht gaat vervolgens uit naar deze partijen, de chaos en teleurstellingen die ze vaak veroorzaken, de rechts-staat die onder druk rechts-staat, belangrijke dossiers als klimaatverandering die blijven liggen – reden te meer om deze groep kiezers op te zoeken. Alexander Pechtold ging in zijn boek ‘Henk, Ingrid en Alexander’ uit 2012 in gesprek met mensen die, om wat voor reden ook, bij de laatste verkiezingen op de PVV hadden gestemd. Oud-D66-leider Jan Terlouw sprak in 2016 in een uitzending van De Wereld Draait Door direct in de camera over het ‘touwtje uit de brievenbus’, dat stond voor het vertrou-wen in elkaar, van burgers in de politiek, en vice versa. Hij koppelde zijn pleidooi voor meer vertrouwen aan de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit, dat politiek en bevolking samen moeten oplossen in een ‘vertrouwensdemocratie’. Dit zijn belangrijke initiatieven, maar misschien is er een groter, structureel gebaar nodig, in het programma, in de waarden die worden uitgedragen, in de toon van D66-politici? In ieder geval is er een groter antwoord nodig op de tweedeling dan enkel oplossingen.

De filosoof John Rawls vond dat het succes van een (rechtvaardige) samenleving af te meten is aan de positie van de minst bedeelden. Misschien zou D66 bij de volgende verkiezingen pas van succes moeten spreken als het aantal lageropgeleiden stemmen is toegenomen.

1

(7)

13

Tweedeling 12

idee juli 2019 Kees Vuyk · Nieuwe ongelijkheid vraagt om nieuwe politiek

Sociale ongelijkheid

was eeuwenlang een kwestie van afkomst. Waar je wieg had gestaan bepaalde je sociale status. Kinderen hadden weinig keus. De meeste jongens volgden hun vader naar het land of de fabriek, meisjes sleten hun levens net als hun moeders achter het was-bord en het aanrecht.

In democratische samenlevingen ontstond onvrede over deze situatie. Wat heb je aan stemrecht, als je over zoiets fundamenteels als je rol in de samenleving geen zeggenschap hebt? In de twintigste eeuw gaan overhe-den actief proberen hun burgers meer kansen te geven om zelf hun eigen leven vorm te geven. De beste manier om dat beleid te realiseren leek te zijn om de rol van sociale factoren in het onderwijs terug te dringen. Sociale status van ouders, hun geloof, opleiding, baan of inkomen zouden niet langer invloed mogen hebben op de onderwijskansen van kinderen. Ieder kind zou de kans moeten krijgen zijn of haar leertalenten ten volle te benutten. We spreken van een politiek van gelijke kansen of van verheffingspolitiek. En inderdaad heeft deze politiek ertoe geleid dat het aantal kinderen dat hun onderwijscarrière afsluit met een diploma uit het hoger onderwijs enorm is toegenomen. De sociale mobiliteit stijgt navenant. Heel veel jongeren ontstijgen in de tweede helft van de twintigste eeuw het milieu van hun ouders. Ik vermoed dat de culturele revoluties die in diezelfde periode inzetten en de emancipatie van vrou-wen, homoseksuelen en andere minderheden tot gevolg hebben ook op de conto van deze politiek geschreven kunnen worden.

De gelijke kansenpolitiek heeft nieuwe vormen van

ongelijkheid als onbedoeld gevolg. Ongelijke mensen

gelijke kansen geven is niet rechtvaardig. De politiek

moet op zoek naar manieren om om te gaan met

verschillen tussen mensen. Een pleidooi voor

klein-schaligheid.

Door Kees Vuyk

De politiek van gelijke kansen wordt vaak gezien als een groot succes. De positieve gevolgen ervan zijn dan ook onmiskenbaar. Maar, helaas, er zijn niet alleen positieve gevolgen. Over de negatieve gevolgen wordt echter nooit gerapporteerd. Gelijke kansenpolitiek is meer dan alleen een beleidsinstrument. Het is ook een heilig ideaal. En zulke idealen beroof je niet van hun glans. Toch is dat wat ik in mijn boek Oude en nieuwe ongelijkheid gedaan heb. Ik heb laten zien dat verheffing scha-duwzijden heeft en dat de schaduwen donkerder worden naarmate we er minder naar kijken.

In dit essay wil ik een negatief gevolg van verheffing uitwerken en laten zien hoe dit leidt tot de schimmen van het populisme.

Een nare bijwerking van gelijke kansenpolitiek is dat zij leidt tot wat je het beste kunt beschrijven als een braindrain. We zijn niet gewend dit woord in deze context te gebruiken. Met het woord braindrain benoe-men we normaal gesproken het verschijnsel dat benoe-mensen met talent uit arme landen en werelddelen vertrekken om in meer welvarende landen hun geluk te beproeven. De Verenigde Staten zijn er groot door gewor-den. Steeds nieuwe migratiegolven brachten voortdurend nieuw talent het land binnen. Eerst vooral uit Europa, later ook uit Azië en Latijns Amerika. De migranten vormden geen doorsnee van de bevolking van het land van herkomst. Het waren sowieso mensen die een avontuur aandurfden. Vaak beschikten ze ook over enig kapitaal, waaronder ook intellectueel kapitaal. Tegenwoordig komt veel talent de Verenigde Staten binnen via de universiteiten, als student. De besten blijven na de studie hangen. Het is deze constante aanwas van burgers die meer dan gemiddeld iets kunnen, die van Amerika het land hebben gemaakt waar vele innovaties zijn begonnen. Een voorbeeld van de andere kant van het proces levert Ierland. Eeuwenlang was het gebruikelijk dat iedere Ier met talent en ambitie de zee overstak om in Engeland (en later ook in Amerika) een bestaan op te bouwen. Ierland zelf bleef daardoor een land waar weinig gebeurde. Dat bleek bijvoorbeeld uit de enorme invloed die de katholieke kerk er lange tijd uitoefende. De geestelijkheid was vrijwel de enige aanwezige elite en zij leidde het land naar culturele stilstand. Dat alles veranderde toen Ierland in 1973 lid werd van de Europese Unie, nadat het een jaar eerder bij referendum de bijzondere status van de kerk had afgeschaft. In deze nieuwe constellatie was het voor jongeren niet meer noodzakelijk om het land te verlaten om zich te kunnen ontplooi-en. Het land maakt sindsdien een geweldige opbloei door, economisch zowel als cultureel. Braindrain is geen onschuldig proces: het bepaalt het lot van naties. Wie zijn land wil opstuwen in de vaart der volkeren doet er daarom goed aan immigratie van talent te bevorderen. Het eigen talent van een land is altijd maar beperkt tot een bepaald percentage van de bevolking. Je kunt dat aandeel vergroten door talent van elders binnen te laten. Omgekeerd hebben veel autocratisch geregeerde landen vaak weinig moeite met het vertrek van talent: het helpt de heersers het volk dom te houden.

(8)

15

Tweedeling 14

idee juli 2019

Mijn punt is nu dat deze braindrain zich niet alleen tussen landen voor-doet. Ze kan ook binnen een land plaatsvinden, tussen regio’s bijvoor-beeld, of tussen stad en platteland, of tussen verschillende lagen van bevolking. In westerse landen hebben deze drie vormen zich allemaal, veelal in combinatie, voorgedaan als gevolg van de gelijke kansenpolitiek in het onderwijs. Toen jongeren uit eenvoudige milieus de kans kregen om te gaan studeren vertrokken zij van het platteland – waar aan het begin van dit proces nog veruit de meeste mensen woonden, niet alleen omdat landbouw nog veel werk gaf aan mensen, maar ook omdat veel industrieën daar gevestigd waren – naar de steden waar de grote onder-wijsinstellingen waren. Na de studie bleven ze vaak in die steden wonen. Daar hadden ze meeste kans op werk op het niveau van hun opleiding. Vaak hadden ze tijdens de studie de partner ontmoet waarmee ze een gezin stichtten. Hun ouders en intellectueel minder getalenteerde broers en zusters waren achtergebleven in de dorpen en arbeiderswijken van de industriesteden. Soms was er als onbedoeld gevolg van de studie een culturele kloof ontstaan tussen de studerende kinderen en de rest van het gezin. Ze deelden niet meer dezelfde interesses. Ze lazen verschillen-de kranten, keken naar anverschillen-dere televisieprogramma’s, stemverschillen-den op anverschillen-dere politieke partijen. Die kloof voegde zich bij de geografische afstand. Gevolg was dat men elkaar niet meer zo vaak zag. De gestudeerde kinde-ren creëerden hun eigen gemeenschappen in de steden (en binnen die steden op den duur weer in eigen wijken).

De achtergeblevenen in de dorpen probeerden hun oude leven voort te zetten. Dat laatste bleek overigens nog niet zo eenvoudig. Want ze wer-den wel gemist, die slimme, snel wer-denkende kinderen, die bij het routine-werk niet altijd even handig waren, maar wel van pas kwamen zodra om wat voor reden dan ook – natuurrampen, ziekte, sociale onlusten en der-gelijke – de routines haperden en nieuwe oplossingen gewenst waren. Het ‘volk’ – om het bovenstaande nog eens in andere termen te beschrij-ven – was vroeger een zeer heterogene groep. Het omvatte sowieso het grootste deel van de bevolking. De elite was altijd klein, niet groter dan enkele procenten van de bevolking. De omvang van middengroepen – ambachtslieden, handelaren, ambtenaren – wisselde per land, maar ook in landen met een grote derde stand kwam zij niet boven de twintig procent uit. In het verleden hoorde dus tachtig tot negentig procent van de bevolking tot het volk. De taak van deze groep was werken met de handen. Het volk werkte op het land en in het huishouden en na de industriële revolutie in steeds grotere getale ook in fabrieken en mijnen, waar ondanks de inzet van machines handarbeid nog steeds de hoofd-moot van het werk vormde. Maar het was niet zo dat alle leden van het volk naar hun aard ook handig en sterk waren. Er zat ook intellectueel talent tussen. We mogen aannemen dat minstens 30% een opleiding op hoger niveau had aangekund. Een schoolcarrière was voor meesten ech-ter geen optie. Mensen met een hoog IQ werkten dus op het land en in de fabrieken of hakten kolen in mijnen. Nog tot ver in de twintigste eeuw was het gebruikelijk dat vrouwen, ongeacht talenten en opleiding, hun leven wijden aan huishouden en gezin.

We moeten ons voorstellen dat in de leefgemeenschappen van het volk die intelligente types wel degelijk invloed hadden. Hun onhandigheid kon storend zijn. Hun dromerigheid ergernis wekken. Maar vaak genoeg kwam het goed uit dat de gemeenschap mannen en vrouwen telde die bij problemen niet bij de pakken neer gingen zitten of grepen naar snelle oplossingen die uiteindelijk nooit voldeden, maar geduldig op zoek gingen naar echte oplossingen. Op zulke momenten konden zij de voor-hoede vormen die de gemeenschap door moeilijkheden heen loodste. Het vertrek van die voorhoede uit de volksgemeenschap, doordat zij in tweede helft van de twintigste eeuw ging studeren en vervolgens opging in nieuwe stedelijke gemeenschappen, was daarom een gevoelig verlies. Dat uit zich nu in allerlei ongenoegen waarbij het volk de elite verwijt niet naar hen om te kijken.

Mijn verklaring van het ongenoegen ziet dus waarheid in dit verwijt. Het is niet de eeuwige klacht van het volk tegen de elite, die hier klinkt. Het is een stem met een eigentijds geluid, die aandacht verdient. Mijn ver-klaring geeft tevens een plek aan de nostalgie die dikwijls meeklinkt aan het verwijt, de toon dat alles vroeger beter was. Natuurlijk wat dat niet over de hele linie het geval. Economisch en fysiek hadden de arbeiders en kleine middenstanders het vroeger echt niet beter. Maar sociaal en cultureel zou er voor hen wel eens iets ten nadele kunnen zijn

veran-Wie zijn land

wil opstuwen

in de vaart

der volkeren

doet er daarom

goed aan

immigratie

van talent te

bevorderen

De achter-

geblevenen

in de dorpen

probeerden

hun oude

leven voort

te zetten

Kees Vuyk · Nieuwe ongelijkheid vraagt om nieuwe politiek

fo

to / herm

(9)

17

Tweedeling 16

idee juli 2019

derd. Hun gemeenschappen waren meer divers, met meer verschillende talenten. Daardoor kon men er meer kracht aan ontlenen. Mensen had-den zwaar en eentonig werk, maar ze maakten wel deel uit van een groep met een duidelijke identiteit. Herkenbare leiders gaven die groep inhoud en richting. Hun leven en werken was ergens voor. In de linkse beweging waren arbeiders en mijnwerkers gedurende de twintigste eeuw de ware dragers van de vooruitgang. De groeiende welvaart was in laatste in-stantie aan hen te danken. Dat maakte het mogelijk over de nare kanten van het arbeidersbestaan heen te kijken. Nu hun identiteit onduidelijk geworden is, blijft alleen nog het besef over marginaal te zijn. Daarmee is het moeilijk leven.

Populistische politieke entrepreneurs springen in het gat dat het vertrek van de oude voorhoede heeft achtergelaten. Zij doen zich voor als man-nen (en soms vrouwen) van het volk en beloven het een nieuwe iden-titeit te geven. Die nieuwe ideniden-titeit is echter een afgeleide. Hij komt niet voort uit de eigen rol van het volk in de samenleving – zoals die van dragers van de vooruitgang – maar uit de tegenstelling tussen eigen volk en ‘de anderen’: arbeiders uit andere landen, migranten en hun nako-melingen, ook al maken die soms al enkele generaties deel uit van de samenleving, vluchtelingen, illegaal en legaal en ja, ook de elite die zich het lot van deze ‘anderen’ meer lijkt aan te trekken dan dat van het eigen volk. Het is maar een zwakke identiteit die deze populistische leiders in de aanbieding hebben, ook al proberen ze hem aan te vullen met enkele folkloristische noties: zwarte piet, de paashaas en de kerstboom of, heel in het algemeen, ‘de christelijke cultuur’, ook deze niet gevuld vanuit een positieve notie van christendom, maar slechts vanuit de oppositie eigen religie versus die van de anderen. Deze zwakke identiteit maakt – gelukkig – dat het populisme maar bij een deel van het volk aanspreekt, en dan nog primair als proteststem. Toch moeten we het gevaar van deze beweging niet onderschatten. Het feit dat het populisme altijd een tegen-stander nodig om zichzelf te bepalen, maakt dat het werkt als een lont in het kruitvat. Plotseling kan de tegenstander een echte vijand worden. Ook een minderheid kan dan een ramp veroorzaken.

De politiek van gelijke kansen heeft als onbedoeld effect dat in de huidi-ge samenleving intellihuidi-gentie een van de belangrijkste ordeningsprinci-pes is geworden. Aan de onderkant van de samenleving heerst daarom nu niet alleen armoede maar ook geestelijke armoede. Dat is nieuw. Die armoede bestrijden we niet alleen met financiële hulp. Ook onderwijs, hoe belangrijk ook, zal de kloof niet dichten. Er blijft altijd een behoor-lijke groep van mensen die van onderwijs weinig profijt trekken. Deze mensen hebben het nodig dat zij ingebed zijn in grotere verbanden, waarbinnen andere mensen met meer intelligentie hen, waar nodig, bijsturen.

De moderne politiek is erop gericht alle mensen gelijk te behandelen. Voor het sociaal-liberalisme houdt dit in: het individu centraal stellen. Dan sluit je immers de invloed van factoren als afkomst, ras, geslacht, seksuele oriëntatie enzovoorts uit. Iedereen heeft dan dezelfde kansen.

Helaas laten allerlei factoren die het pakken van kansen beïnvloeden, zich niet sturen. Intelligentie is er één van. (Andere zijn: fysieke aan- trekkelijkheid, atletische vaardigheden). Wanneer je ongelijke mensen gelijk behandelt is de uitkomst onvermijdelijk ongelijk. Een politiek die dat onrechtvaardig vindt, moet op zoek naar rechtvaardige manieren om mensen ongelijk te kunnen behandelen.

Eén ding wil ik daarover zeggen. Dit type rechtvaardigheid wordt niet bereikt door wetgeving uit Den Haag. Het kan alleen benaderd worden op het laagste niveau. Voor de politiek zijn dat: buurten en dorpen, liefst zo klein mogelijk. Daar kan men besluiten uitzonderingen te maken voor mensen die dat nodig hebben – omdat men elkaar kent. Juist dat niveau is in Nederland echter weggevaagd. Welke Nederlander kent nog de mensen die in zijn gemeenteraad zitten? In een dorp kwam je ze vroeger op straat tegen en kon je een gesprek met ze beginnen. (Was dit directe contact niet ook een belangrijk motief om de gemeentepolitiek in te gaan: iets doen voor mensen met wie je samenleeft. Is het verdwij-nen daarvan de reden dat het zo lastig is geworden kandidaten voor gemeenteraden te vinden?) Ondanks een retoriek van decentralisatie is de afstand tussen burgers en bestuurders de laatste decennia steeds groter geworden. Er zijn hogere niveaus bijgekomen (Europa), terwijl het laagst niveau (de gemeente) zich steeds verder verwijderd heeft. Dat veel mensen zich aangetrokken voelen tot personen die zich als leiders voordoen heeft volgens mij ook ermee te maken dat veel politieke syste-men volledig anoniem zijn geworden. Het wordt tijd dat de politiek weer het gezicht krijgt van mensen uit je directe omgeving, die je aanspreken kunt en die jou, ja, misschien ook in de gaten houden en inspringen als je dreigt te ontsporen. Ik weet, daar zitten risico’s aan. Het was vroeger niet altijd beter. Om die risico’s in te perken wil ik ten slotte de suggestie tot vernieuwing van de democratie in herinnering brengen die de Vlaam-se schrijver David van Reybrouck enkele jaren geleden naar voren bracht: denk aan loting als systeem voor de selectie van bestuurders. Juist op het laagste bestuursniveau, dat ik hier voor ogen heb, zou dat wel eens het ei van Columbus kunnen zijn. Het maakt dat iedereen op zijn beurt mee-doet en het dwingt mensen zich bezig te houden met mensen die anders zijn dan zijzelf.

1

Kees Vuyk is filosoof en psycholoog. Voor zijn boek Oude en nieuwe ongelijkheid, Over het failliet van het verheffingsideaal kreeg hij in 2018 de Socrates wisselbeker voor het meest prikkelende filosofische boek.

Populistische

politieke

entrepreneurs

springen in

het gat dat het

vertrek van de

oude voorhoede

heeft achter-

gelaten

Welke

Nederlander

kent nog

de mensen

die in zijn

gemeenteraad

zitten?

(10)

19

Tweedeling 18

idee juli 2019 Daniël Boomsma · De mythe van de klassenloze samenleving

Waar denken in termen van klasse ooit doodgewoon

was, is het nu taboe, zeker onder liberalen. De meri-

tocratie en emancipatie brachten de afgelopen

decen-nia toch de zege van een klassenloze samenleving?

Nieuwe scheidslijnen in Europa tonen echter dat

klasse terug is van weggeweest.

Eind 2018

werd Frankrijk opgeschrikt door hevige en zelfs geweld-dadige protesten van Les Gilets Jaunes. Vele duizenden Fransen, met gele veiligheidshesjes aan, protesteerden tegen de voorgenomen fikse belastingverhoging van de regering Macron, die de prijzen aan de ben-zinepomp omhoog zouden doen schieten: 1 euro en 59 cent per liter, een stijging van 17%. Het protest groeide uit tot een aanklacht tegen een regering die een onderlaag van de samenleving zou zijn vergeten. Macron zèlf stelde dat ‘geen belasting het waard is, de eenheid van de na-tie op het spel te zetten.’ Maar die eenheid leek niet op het spel te staan: een ruime meerderheid van de Fransen stond sympathiek tegenover de Gilets Jaunes. Hoe divers de daaropvolgende eisen en motivaties ook wa-ren, en hoe gewelddadig sommige kanten van het protest ook bleken, ze bewezen dat Frankrijk te maken heeft met groeiende klassentegenstel-lingen. Le Monde durfde het zelfs aan te spreken van een ‘klassenoorlog’, een fundamentele botsing van materiële belangen tussen groepen. Dat Macron en zijn liberale vrienden verrast leken, was omdat zij zijn verleerd na te denken in termen van klasse. Dit zou iets uit het verleden zijn. Maar in Frankrijk, in Europa, is klasse terug van (nooit) weggeweest. Steeds vaker wordt gesproken van scherpere maatschappelijke scheids-lijnen en ongelijkheden. Ook in Nederland. Zo stelt het Sociaal Cultureel Planbureau dat Nederland een randstedelijke gevestigde bovenlaag kent met kapitaal en economische kansen, die de vruchten plukt van nieuwe welvaart, globalisering, Europa en migratie, maar ook een onderlaag met weinig zekerheid over werk en inkomen. De belangen van die groepen botsen. Sommige klassen ervaren de nadelen van maatschappelijke ontwikkelingen als globalisering en het politiek beleid dat daarop volgt. Anderen hebben er baat bij, klampen zich aan hun privileges vast en geven die door aan hun kinderen.

De mythe van

de klassenloze

samenleving

(11)

21

Tweedeling 20

idee juli 2019

‘Moderne mensen liberalisme’

Dat het tegenwoordig nog maar zelden over klasse gaat, hangt samen met een aanname onder voornamelijk hogeropgeleiden dat wezenlijke belangentegenstellingen in de samenleving zijn verdwenen door enorme welvaartsgroei en toegenomen sociale mobiliteit. In een geïndividua-liseerde meritocratie zijn verschillen tussen groepen een kwestie van nuance. Wie in gegoede liberale kringen over klasse begint, stuit dan ook doorgaans op onbegrip. ‘Zo spreken in termen van groepen doet geen recht aan de werkelijkheid,’ klinkt het dan. Elk individueel geval is an-ders. De sociaal-economische en politieke categorie die klasse ooit was, lijkt nu een taboe.

Die manier van denken gaat uit van het idee van de klassenloze samen-leving. Er is in de politiek immers altijd zoiets als een ‘win-win’ situa-tie: zolang de welvaart groeit, kan die door rationeel beleid ten goede komen aan iedereen. Deze dominante opvatting noemde de Brits-Franse schrijver en journalist Ben Judah een soort ‘moderne mensen liberalis-me’. In een artikel in American Interest omschreef hij dat liberalisme als een stroming die vergeten is dat in een wereld met beperkte middelen er altijd groepen zijn die winnen en groepen die verliezen, óók in welvaren-de en (schijnbaar) geëmancipeerwelvaren-de liberale welvaren-democratieën. Het is zelfs een fundamenteel aspect van politiek. Macron dacht echter niet in termen van belangentegenstellingen tussen klassen. Dat maakte het sluimeren-de onbehagen voor hem onzichtbaar. Macron’s ‘pro-groei’ beleid bleek bovendien een beleid waar vooral een toplaag van profiteerde. Zo gingen welgestelde Fransen er in koopkracht sterk op vooruit, ook door het af-schaffen van de belasting op vermogen in onroerend goed. Judah schrijft:

“Politiek werd teruggebracht tot onenigheden over het verdelen van een steeds groter wordende taart. Maar nu een eerlijke verdeling van [de opbreng-sten van] groei op lossen schroeven staat, en technocratische oplossingen om dat te corrigeren falen, is politiek als strijd terug.”

De Franse geograaf Christophe Guilluy voorspelde deze ontwikkeling al ruim vóórdat de gele hesjes in opstand kwamen. In 2014 schreef hij La France périphérique, een schets van nieuwe sociale breuklijnen in Frankrijk. In zijn vorig jaar verschenen boek Twilight of the elites. Pros-perity, the periphery and the future of France reikt hij opnieuw woorden aan om te denken over klasse. Termen als klassenstrijd, klassenstrategie, onderklasse en bovenklasse zijn de rode draad van zijn, geregeld retori-sche, betoog.

Macron is volgens Guilluy de president voor een klasse waar het goed mee gaat. Die klasse van winnaars plukt de vruchten van globalisering, terwijl een andere klasse er vooral de negatieve gevolgen van onder-vindt. Die tegenstelling is geografisch te duiden. Er zijn in Frankrijk door globalisering nieuwe ‘citadels’ ontstaan: in de centra van grote steden als Parijs worden welvaart, en culturele en politieke invloed gecentreerd. Er woont een ‘dominante klasse’ die baat heeft bij ‘offshore’ productie, internationalisering van arbeid, goedkope migrantenkrachten en

vrij-handel. Deze ‘nieuwe bourgeoisie’ van ‘Hoger Frankrijk’ weet zich door zelfsegregatie verzekerd van een volwaardige en toekomstbestendige plek in de samenleving.

‘Lager Frankrijk’ aan de andere kant, dreigt onzichtbaar en overbodig te worden. Die groep bestaat voornamelijk uit de (voormalige) arbeiders-klasse en de lage middenarbeiders-klasse, de verliezers. Zij hebben te maken met dalende levensstandaarden, stagnerende inkomens en weinig uitzicht op vast werk. Die klasse – 60% van de bevolking – leeft in de ‘periferie’. Dit is het Frankrijk van dorpjes, buitenwijken van grote steden en mid-delgrote stadjes waar de welvaart wegsijpelt, bedrijven en ondernemers niet willen zitten, universiteiten niet zijn te vinden en banen verdwij-nen. De ‘Lager Frankrijk’ klasse laat zich niet beperken tot etnische achtergrond, integendeel. Ook mensen met een migratieachtergrond, die voornamelijk in stedelijke buitenwijken wonen, vallen eronder.

Wat Guilluy aankaart is de mythe van de klassenloze samenleving uit het ‘moderne mensen liberalisme’ waar Judah over spreekt. De omarming van die mythe komt de bovenklasse goed uit. Ze komt zo niet over als een egoïstisch. Er zijn immers geen klassen, en dus ook geen wezen-lijke klassentegenstellingen. Er zijn alleen ‘netwerken’. Maar terwijl een bovenklasse zich verschuilt achter ‘geruststellende retoriek’, is de werkelijkheid anders. Er is weliswaar geen ‘duistere motivatie om de armen uit te drijven’, maar het Frankrijk van de periferie is simpelweg overbodig. Parijs, centrum van welvaart en macht, is nodig – plekjes als Cantal, Neuilly-sur-Seine en Béthune niet. Een Franse krant schreef zelfs provocerend: Parijs in 2019 is wat Versaille in 1789 was.

De

moeilijk-heid is dat er

vandaag de dag

geen taal voor

handen is om de

tegenstellingen

te bestrijden

Daniël Boomsma · De mythe van de klassenloze samenleving

Wie in gegoede

liberale kringen

over klasse

begint, stuit dan

ook doorgaans

op onbegrip

(12)

23

Tweedeling 22

idee juli 2019

Klassentegenstellingen in Nederland

Guilluy benadrukt dat het hem niet te doen is om de aloude discussie tussen rijk en arm. Het bekritiseren van ‘de rijken’, net zoals het pleiten voor het basisinkomen, is slechts een afleidingsmanoeuvre om het maar niet over de nieuwe klassentegenstelling te hebben. Die tegenstelling gaat over iets fundamentelers: de afbrokkelende samenhang tussen de bovenkant en een onzichtbaar wordende onderkant van samenlevingen in Europa.

Guilluy twijfelt er niet aan dat de nieuwe klassentegenstellingen ook buiten Frankrijk aan de orde zijn. Er is een periferie in de Verenigde Staten en in het Verenigd Koninkrijk, waar mensen voor Brexit stemden of in de stedelijke buitenwijken waar in 2011 rellen uitbraken. En er is een periferie in Nederland, in provincies en in buitenwijken van steden. In Nederland is de situatie natuurlijk niet hetzelfde als in Frankrijk. Toch zijn op z’n minst de symptomen ervan zichtbaar. Waar klassenbelangen vroeger waren ondergebracht in het verzuilde systeem – arbeider en notaris zaten in hetzelfde schuitje – is die lotsverbondenheid met de ontzuiling verdwenen.

Toch worden de scherpe randjes van nieuwe klassentegenstellingen in Nederland doorgaans vermeden of weg gerelativeerd in het taalgebruik. Dat er vaker van ‘hoog- en laagopgeleiden’ wordt gesproken is daar illus-tratief voor. Het is ook niet zo dat alle maatschappelijke tegenstellingen worden gevoed door klassentegenstellingen. De socioloog Max Weber (1864–1920) maakte bijvoorbeeld al een onderscheid tussen ongelijkheid op het gebied van cultuur (‘stand’), economie (‘klasse’) en politiek (‘par-tij’). Het Sociaal Cultureel Planbureau durfde het niet zo lang geleden wel aan de term klasse te gebruiken. Enerzijds constateerde het SCP in Verschil in Nederland (2014) en Gescheiden werelden (2014) een steeds groter wordende kloof langs lijnen van opleiding, ‘de nieuwe kloof of tweedeling in de Nederlandse samenleving’. Die tegenstelling is cultu-reel (‘stand’).

Anderzijds schetste het SCP nieuwe klassentegenstellingen. Aan de ene kant zijn een kapitaalarm ‘precariaat’ en onzekere werkenden te vin-den, vrij naar Guilluy ‘Lager Nederland’. Zij zijn pessimistisch over de toekomst. Aan de andere kant staat een kapitaalkrachtige ‘gevestigde bovenlaag’. Zij zijn tevreden en optimistisch. Een geografische segregatie tussen die twee klassen is er ook – al is die minder sterk dan in Frank-rijk. De bovenlaag woont in goede wijken in steden, het precariaat en de onzekere werkenden vaak daarbuiten in wat vriendelijk ‘aandachtswij-ken’ worden genoemd. Bovendien heeft de bovenlaag een breed netwerk onder professionals, terwijl de onderkant in veel beperkter kring leeft. Het SCP signaleert een ‘zachte tweedeling’ met twee sociale klassen aan de uiteinden. De afstand ertussen is groot. De conclusie van het Planbu-reau is ook helder: de mythe van een klasseloze samenleving houdt geen stand. Waar sommigen baat hebben bij de economische en politieke status quo, zien anderen er nauwelijks of niets van terug in het dagelijks

leven. Het zijn bepaalde groepen die buiten de boot vallen. Dat dit ook tot politiek ongenoegen leidt in de door een bovenlaag gedomineerde Nederlandse democratie, is niet verrassend.

Volgens geograaf Ewald Engelen is het onvermogen in termen van klasse te spreken toe te wijzen aan het feit dat ‘wij niet meer over de woorden beschikken om belangentegenstellingen te thematiseren’. Het is dus een politiek onvermogen. Dat is deels te wijten aan wat Engelen de ‘techno-cratisering van de academische economiebeoefening’ noemt. Economi-sche vraagstukken zijn wiskundige analyses geworden. Anderzijds is er een culturele weigering bij veel mensen zichzelf in te delen in klassen – ‘tenzij in één grote amorfe middenklasse...’ zo schrijft het SCP. Klasse in Nederland gaat zo meestal over hockeyers uit het Gooi, getatoeëerde Hagenezen of de grachtengordelelite, in plaats van materiële belangen-tegenstellingen. Tussen een dergelijke relativering en volledige ontken-ning zit maar een kleine stap.

Rationele en irrationele politiek

Onder de ontkenning of niet zien van klassentegenstellingen, schuilt het gevaar van ‘klasseanimositeit’. Dit gaat om onbegrip, paternalisme of regelrecht dedain. De reactie op de gele hesjes in Frankrijk liet dat vooral zien. Het dedain komt noodzakelijkerwijs voort uit het ‘win-win denken’ van een bepaald soort liberalisme. Er bestaat in dat denken een tweedeling tussen een rationele en een irrationele politiek: een politiek van de fictie zonder ‘oplossingen’ en een politiek van de feiten met ‘op-lossingen’. Zo ontaarden goede bedoelingen in dedain over de klassen, die lijken te kiezen voor de politiek van de fictie. In sommige liberale kringen heerst het idee dat politiek zo is verworden tot een strijd tussen ‘verlichte, vooruitkijkende aanhangers van de open samenleving’ en de ‘verdedigers van het verleden’, in de woorden van Guilluy. Typerend voor die vermeende tegenstelling waren de woorden van de Franse filosoof Bernard Henri-Levy over Brexit: ‘De overwinning van het kleine op het grote, van domheid op geestrijkheid.’

De positie van morele superioriteit onder sommige Fransen degradeerde een onderklasse tot onnadenkende onaangepasten. In een artikel geti-teld ‘De klassenoorlog van Frankrijk’ blikte Le Monde Diplomatique in februari dit jaar terug op wat opiniemakers en kranten hadden geschre-ven over de protesten van de gele hesjes. ‘Gele hesjes, zal de domheid winnen?’ kopte Le Point. Le Figaro suggereerde dat de laagste instincten van Frankrijk naar boven kwamen. Marianne schreef dat een haatdra-gende minderheid de gele hesjes zou aanvoeren. Le Monde sprak zelfs van een ‘horde losers en plunderaars’. De filosoof Pascal Bruckner toonde zich later in Le Figaro opgelucht dat de politie de Franse Republiek van ‘de barbaren’ had gered.

Uiteraard waren het ten dele reacties op de onaanvaardbare vernieling en het geweld dat bijvoorbeeld in Parijs plaatsvond. Ook het antisemitisch bedreigen van de filosoof Alain Finkielkraut door sommige demonstran-ten, wekte terecht veel morele verontwaardiging op. Toch merkte Le Mon-Daniël Boomsma · De mythe van de klassenloze samenleving

(13)

25

Tweedeling 24

idee juli 2019

de Diplomatique op dat het niet alleen ging over het geweld, maar dat het verwijt veel fundamenteler was: dat de gele hesjes simpelweg niet in staat waren de wereld op een redelijke manier te zien. Vergelijkbaar was Hillary Clinton die tijdens de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016 aanhangers van Trump een ‘basket of deplorables’ noemde. Klasse wordt zo een morele categorie. Lagere klassen zouden onwetend zijn en een gebrek aan informatie hebben over hoe de wereld ‘werkt’. Zij moeten in de verkiezingsstrijd duidelijk worden gemaakt dat ze niet tegen ‘de toekomst’ moeten stemmen. Tégen hun eigen belangen, zonder dat ze het zelf misschien door hebben. Die houding noemde het SCP subculturele bijziendheid: de neiging het eigen wereldbeeld en toe-komstvisie als rationeel te zien. Zo blijven echter klassentegenstellingen verborgen en kunnen politieke tegenstellingen worden teruggebracht tot een aangenaam overzichtelijke strijd tussen ratio en het gebrek daaraan. Of zoals Le Monde schreef:

“Politieke legitimiteit hangt dan niet langer af van een visie op de wereld – kapitalistisch, socialistisch, nationalistisch of internationalistisch, conservatief of emancipatoir, autoritair of democratisch – maar van een tegenstelling tussen hen die redelijk en hen die radicaal zijn, tussen open en gesloten, tussen progressief en populistisch.”

Natuurlijk kan het klassen-denken hier ook haar beperking hebben. Ideeën doen er toe. Het zou kortzichtig zijn te suggereren dat bepaalde klassen altijd bepaalde ideeën hebben. Universele waarden worden vaak geassocieerd met hogere klassen bijvoorbeeld en nationalisme met de onderklasse. Frankrijk kent een lange traditie van nationalisme en die ontstond ruim voordat het land de gevolgen van de globalisering werd geconfronteerd. Deze ideeën zijn bovendien de afgelopen jaren uitge-dacht door een intellectuele bovenlaag in Frankrijk, bijvoorbeeld Renaud Camus en Eric Zemmour. Er is ook ideologisch conflict. Juist het idee dat dit conflict eigenlijk alleen een botsing is tussen een politiek van ‘win-win’ en een ‘politiek zonder oplossingen’, voedt slechts de klasse animositeiten.

Verandering van denken

Begin vorige eeuw was het vanzelfsprekend over klasse te spreken, ook onder liberalen. Klassentegenstellingen werden als reëel politiek vraag-stuk gezien op links en rechts. Het was vooral de vraag hoe ermee om te gaan. Vorige eeuw werden de klassentegenstellingen getemperd door de kloof ertussen te dichten. De staat werd ingezet als breekijzer tegen economische machten, voor het verhelpen van sociale misstanden, het beëindigen van geconcentreerde welvaart en eigendom (bijvoorbeeld van grond) en voor democratische hervormingen. De gevestigde klasse en hun verouderde economische liberalisme maakten langzaam plaats voor nieuwe ideeën. Sociaal onrecht werd bestreden, een revolutie afgewend. De moeilijkheid is dat er vandaag de dag geen taal voor handen is om de tegenstellingen te bestrijden. Een belangrijk deel van de politieke klasse

– beleids- en opiniemakers – leeft in de illusie dat klassentegenstellin-gen niet bestaan. Zo volgde op de protesten van de gele hesjes een reeks voorstellen van de regering Macron, waaronder een nieuwe belasting op huishoudens met een eigendom ter waarde van meer dan 1,3 miljoen en een strikter vergoedingenbeleid voor politici. Ook het referendum als inspraakmiddel wordt overwogen. Maar geen van die voorstellen raakte aan de kern van de problematiek. Voor liberalen als Macron is meer no-dig, een fundamentele verandering van denken.

Het idee van een conflictloze ‘win-win politiek’ is het eerste en voor-naamste obstakel voor die verandering van denken. Kunnen denken in klassentegenstellingen moet weer onderdeel van de politiek worden. Daar hoort ook de vraag bij: voor wie neem je het op? Welke belangen zijn het vanwege redenen van rechtvaardigheid waard om te behartigen? Het vraagt om het aanvaarden van conflict, of in de woorden van Ben Judah: politiek ‘zonder de vrolijke illusie dat er geen slachtoffers zijn’ van beleid. Je hoeft geen marxist of socialist te zijn om op die manier over klasse na te denken.

Een verandering van denken vraagt van de bovenlaag in Europa, van de binnenwereld van de politieke macht, zelfreflectie. Politieke tegenstel-lingen die een tweedeling schetsen tussen intelligent en dom, tussen genuanceerd en extreem of tussen ‘open en gesloten’ zijn vooral aange-naam voor een maatschappelijke bovenlaag. Zij komen er goed vanaf. Tegelijkertijd verdoezelt het de materiële klassentegenstellingen, die niet zijn te vatten in een clichématig verhaal over ‘open tegenover geslo-ten’. Wezenlijke ideologische verschillen moeten uiteraard niet gene-geerd worden. Daarbij hoort echter wel de vraag of niet gebruikt wordt gemaakt van wat Guilluy een ‘klassenwapen’ noemt: het claimen van morele superioriteit.

De belangrijkste verandering in het denken van liberalen is dat ze zich veel ruimhartiger zouden moeten bezighouden met de onderlaag van de samenleving. Dan heb je het over Guilluy’s periferie of wat het SCP de on-zekere werkenden en het precariaat in Nederland noemt. Het is weinig liberaal om de taal van vooruitgang en rechtvaardigheid te spreken, maar in de praktijk de belangen te behartigen van een bovenlaag, of dat nu bewust of onbewust is.

Wellicht heeft het niet-denken in termen van klasse onder ‘moderne mensen liberalen’ te maken met het feit dat deze mensen de gevolgen van politiek zelden écht aan den lijve ondervinden. Voor hen is politiek meestal, zoals de Franse schrijver Eduard Louis het omschreef in zijn roman Ze hebben mijn vader vermoord, ‘een esthetische kwestie: een manier om over zichzelf te denken, een manier om de wereld te zien...’ Voor veel anderen is dat echter niet zo. Voor hen staat er iets op het spel.

1

Daniël Boomsma is wetenschappelijk medewerker bij de Mr. Hans van Mierlo Stichting. Eerder werk-te hij voor de Tweede Kamerfractie van D66.

Daniël Boomsma · De mythe van de klassenloze samenleving

(14)

27

Tweedeling 26

idee juli 2019 Marthe Hesselmans · Sociaal-liberalen: kansengelijkheid is zoveel meer dan onderwijs

Hoezo kansengelijkheid

Een blik op partijprogramma’s laat er weinig twijfel over. Van links tot rechts, progressief tot conservatief: iedereen wil gelijke kansen voor iedereen. Maar waar het nu precies over gaat, blijft vaak onduidelijk. Ter-wijl daar wel degelijk keuzes in te maken zijn. Laten we de twee termen eerst eens loskoppelen:

Een kans is een mogelijkheid om iets te doen. Het is geen zekerheid, maar een keuze en een risico om iets nieuws te beginnen. De uitkomst is bij het begin niet duidelijk. Een opleiding is geen garantie op werk. Een baan is geen garantie op een hoog salaris.

Gelijkheid is een principe: geen mens is hetzelfde, maar ieder mens is wel van gelijke waarde. Het is ook een juridisch term, vastgelegd in de grondwet: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.” In de praktijk roept gelijkheid veel vragen op. Gaat het om gelijke startposities, of gelijke uitkomsten? In sociaalecono-mische zin, cultureel, politiek of anderszins?

Discussies over kansengelijkheid blijven vaak aan

de oppervlakte. Dat iedereen gelijke kansen moet

krijgen, vindt haast iedereen wel. Vervolgens gaat

het over onderwijs. Maar kansengelijkheid is zoveel

meer. Kansen op school hebben weinig zin als er

ver-volgens weinig kansen zijn op lonend werk of

her-kansingen voor als dat werk wegvalt. Daar gaat het

nu mis en dat moeten sociaal-liberalen aankaarten.

Maak van kansengelijkheid geen holle frase, en zet

in op onderwijs, werk én zekerheid.

Door Marthe Hesselmans

Sociaal-liberalen:

kansengelijkheid

is zoveel meer

dan onderwijs

Welke partij zegt wat

over kansengelijkheid?

“Mensen [maken] zelf de

keuzes in hun leven. Als er door die keuzes verschillen ont-staan, is dat niet

erg. Maar het is onrechtvaardig als mensen al op voorhand minder kansen krijgen.”

A

“Gelijke kansen voor iedereen die zijn talenten

wil benutten.”

D

“Gelijke kansen voor iedereen. Het doet er niet toe of je wieg stond in Rotterdam of Rabat, of je gelovig bent of ongelovig, man of vrouw, homo of hetero, jong of oud.”

B

“Een goed draaiende economie vereist dat iedereen kansen krijgt en dat kwaliteit loont.”

E

“Talent en inzet zijn de enige factoren die het succes van

het individu bepalen. Ongeacht je afkomst, kansen voor de toekomst.”

C

“We spreken elkaar aan op wat we doen en niet op onze sociale klasse of etnische afkomst, seksuele voorkeur of religieuze achtergrond.”

F

QUIZ!

Voor antwoorden, zie einde artikel

pagina 31

(15)

29

Tweedeling 28

idee juli 2019

Daarbij past een stevige rol van de overheid. Die moet voor de randvoor-waarden zorgen. Vanuit een positief vrijheidsbegrip zijn kansen niet slechts persoonlijke keuzes. Het zijn mogelijkheden die de overheid biedt aan al haar burgers, ongeacht achtergrond, zodat zij een waardig bestaan kunnen opbouwen en zich kunnen ontwikkelen, met goed on-derwijs natuurlijk, maar ook met zaken als toegankelijke zorg of schuld-hulpverlening en betaalbaar wonen.

En laten we helder zijn waarom: als kansen ongelijk verdeeld zijn, ver-liezen individuen de kans hun leven in eigen hand te nemen. Als dat ge-beurt, verliest de samenleving als geheel. Die samenleving drijft immers op het potentieel van mensen om iets van hun eigen leven te maken. Dan de realiteit

De samenleving verliest nu aan potentieel. Startposities zijn vaak al ongelijk vanwege achtergrond en worden gaandeweg verder scheef getrokken. Dat laatste gebeurt deels door persoonlijke omstandighe-den. Mensen hebben pech of maken verkeerde keuzes. Maar er spelen ook bredere structurele factoren. Ontwikkelingen van deze tijd, zoals digitalisering, flexibilisering en internationalisering, vragen om groot aanpassingsvermogen. Ondertussen veranderen de instituties die dat zouden moeten faciliteren, amper mee. Daardoor lopen mensen cruciale kansen en herkansingen mis in onderwijs, werk en sociale zekerheid. In vogelvlucht:

Onderwijs: De afgelopen maanden hebben diverse studies – van UNICEF tot de Onderwijsinspectie – de alarmbel geluid: kansen zijn niet gelijk in het Nederlandse onderwijssysteem. Volgens UNICEF staat Nederland op de 26e plek in een ranglijst van 38 landen. 1 Wat ons uniek maakt onder deze landen: de selectie. Die vindt uitzonderlijk vroeg plaats, rond 12 jaar, en wordt ver doorgevoerd in een complex bouwwerk van onderwijsniveaus op de middelbare school. Stapelen van diploma’s kan, maar blijkt in de praktijk vaak moeilijk. 2 Eenmaal ingeschaald op een lager niveau, dalen de kansen op een zeker bestaan.

Dit raakt een kernprincipe van kansengelijkheid: alleen inzet en talent mogen er toe doen, niet achtergrond. Maar inzet en talent lijken nu te belangrijk geworden. Vooral de schoolprestaties van ouders tellen zwaar. Ver voor het moment van de Cito-toets beïnvloeden deze ouderlijke prestaties al de kansen van een scholier. Het maakt uit hoe thuis wordt gesproken, of een kind wel of niet op een kinderdagverblijf zat, op mu-ziekles of sport. Hierdoor lopen kinderen van wo-opgeleide ouders per definitie al voor, en kinderen van mbo-opgeleide ouders achter. Tegelij-kertijd doet verdienste er te weinig toe op de lagere onderwijs niveaus. De term ‘lager opgeleid’ zegt het al. Wat iemand ook doet, de prestatie wordt sowieso minder gewaardeerd dan wanneer iemand ‘hoger’ onder-wijs volgt. De kans is groot dat mbo-studenten in laag betaald onzeker werk terechtkomen waarin hun inzet en talent niet ten volle worden benut of beloond.

Die vragen spelen ook bij het begrip kansengelijkheid. Links en rechts mogen het eens zijn over de kern: iedereen moet gelijkwaardige kansen krijgen. Kansen waarop en hoe zijn vervolgens politieke afwegingen. Een sociaaldemocraat zal eerder geneigd zijn om vanuit de overheid gelijke uitkomsten te garanderen terwijl een conservatief liberaal juist de na-druk op het individu legt dat zelf zijn of haar kansen moet nemen. Waar zou een sociaal-liberaal op in moeten zetten?

Gedeelde verantwoordelijkheid. Dat zou de kern moeten zijn van een so-ciaal-liberaal perspectief op kansengelijkheid. Mensen moeten zelf hun kansen pakken. Maar die kansen moeten wel geboden worden vanuit de samenleving. En ze moeten kans van slagen hebben. Sociaal-libera-len streven niet naar gelijke uitkomsten. Verschil mag er wezen. Maar achtergrond mag daarbij nooit een bepalende factor zijn. Als een kind uit een achterstandssituatie moeite heeft op school, moet niet alleen gekeken worden naar zijn of haar individuele kansen in het onderwijs, maar ook naar de sociale uitgangspositie van de ouders. Werkloosheid, woningnood of gezondheidsproblemen van de ene generatie hebben effect op de kansen van de volgende generatie. Sociaal-liberaal is dat er niet alleen kansen worden geboden aan het begin, maar dat er ook her-kansingen zijn gedurende de hele levensloop zodat mensen zich kunnen herstellen van tegenslag.

1 | Chzhen, Yekaterina; Gro-mada, Anna; Rees, Gwyther; Cuesta, Jose; Bruckauf, Zlata (2018). An Unfair Start: Inequality in Children's Education in Rich Countries,

Innocenti Report Card no. 15,

UNICEF Office of Research – Innocenti, Florence 2 | Werfhorst, Elffers en Kar-sten (2015). Onderwijsstelsels

vergeleken; Inspectie van het

onderwijs (2018): De Staat

van het Onderwijs 2016/2017.

Sociaal-liberaal

is dat er niet

alleen kansen

zijn aan het

begin, maar ook

herkansingen

gedurende de

hele levensloop

Het maakt uit

hoe thuis wordt

gesproken,

of een kind wel

of niet op een

kinderdagver-blijf zat, op

mu-ziekles of sport

Marthe Hesselmans · Sociaal-liberalen: kansengelijkheid is zoveel meer dan onderwijs

fo

to / herm

(16)

31

Tweedeling 30

idee juli 2019

Werk: Een op de drie Nederlanders heeft vandaag onzeker – want tijde-lijk – werk. Die flex-economie heeft zo zijn voor- en nadelen. Maar de nadelen komen wel onevenredig vaak terecht bij bepaalde mensen: met name de lage middeninkomens. Al decennia staan middeninkomens vrijwel stil of gaan er ze zelfs – ondanks de groei – op achteruit. 3 Mensen die vanuit mbo of hbo in laag tot gemiddeld betaald werk terecht komen, hebben steeds vaker tijdelijke contracten of werken als ‘schijnzelfstandi-gen’. Het SCP spreekt van ‘onzeker werkenden’ – zo’n 14% van de Neder-landers. 4 Onder hen zitten veel mensen die al afstand tot de arbeids-markt hebben: 55-plussers, lager opgeleide vrouwen en jongeren met een migrantenachtergrond. Ze lopen risico op een vicieuze cirkel waarbij gebrek aan inkomen leidt tot huurachterstanden waardoor er stress komt en de gezondheid achteruitgaat, wat het weer moeilijker maakt om lonend werk te vinden, en zo voorts.

Ook hier gaat iets fundamenteels mis met kansengelijkheid. Zoals de ar-beidsmarkt nu is ingericht, krijgen sommige mensen structureel minder kansen dan anderen om een zeker bestaan op te bouwen. Te veel onze-kerheid komt terecht bij juist die mensen die al te maken hebben met geld- of gezondheidsproblemen. De kansen die er zijn, houden te weinig rekening met deze omstandigheden. Ja, u kunt een lening aanvragen om een opleiding te volgen met betere baankansen. Maar wie gaat dat risico aan als er schulden zijn, huurachterstand en depressie?

Zekerheid: Wie problemen heeft, kan aankloppen bij de verzorgings-staat. Alleen is het vaak onduidelijk wat mensen hiervan kunnen ver-wachten. Wie een hulpvraag indient, of dat nu voor thuis- of jeugdzorg is, stuit op een complexe bureaucratie waarbij pertinent de vraag luidt of iemand het niet zelf kan opvangen. Uit praktijkstudies blijkt dat men-sen zo vaak steun mislopen. 5 Er wordt gevraagd om het eigen netwerk in te zetten, maar dat netwerk is lang niet altijd in staat (of bereid) te helpen. De eigen familie en vrienden zijn zelf hulpbehoevend of zijn al overvraagd. Opvallend is een conclusie van de laatste Overall Rapportage Sociaal Domein: er is slecht zicht op wie geen gebruik maakt van sociale voorzieningen en waarom. 6

Hier raakt de herkansingsgelijkheid die de verzorgingsstaat zou moeten bieden in het gedrang. Een complexe maatschappij vraagt om solide herkansingen wanneer het tegenzit. Wie problemen heeft, moet daaruit kunnen komen zonder eerst door allerlei bureaucratische hoepels te moeten springen. Nu ligt er soms meer focus op fraudepreventie dan op het aanpakken van problemen. We zijn doorgeslagen in de regelgeving rondom sociale voorzieningen. Daardoor ontnemen we mensen ook de kans om daadwerkelijk zelf verantwoordelijkheid te nemen en regie te houden over hun eigen hulpvraag.

Wat te doen?

Zoals de kansen nu verdeeld zijn, komen ze vooral ten goede van wie al stevig staat. Van kinderen van hoogopgeleide ouders die veel aandacht geven aan hun schoolcarrière, meehelpen met motivatiebrieven

schrij-ven en stageplekken vinden. Van ervaren zelfstandigen die hun eigen pensioen en reserves opbouwen. Van mensen met een sterk netwerk van vrienden en familie die bij kunnen springen als dat nodig is. Maar juist niet van de mensen die een extra zetje kunnen gebruiken. Zo ontstaan steeds diepere scheidslijnen in onze samenleving die steeds lastiger te overbruggen zijn.

Dit noopt tot een andere afstelling van het kansenapparaat in Nederland. We moeten veel beter gaan kijken naar wat verschillende mensen nodig hebben om kansen ook daadwerkelijk te kunnen pakken in een verande-rende samenleving. Prestatieverschillen in het onderwijs? Zorg dat leer-lingen van verschillende niveaus en achtergronden langer bij elkaar zit-ten en geef beroepsonderwijs de opwaardering die het al jaren verdient. Flex-economie? Zorg dat er sociale zekerheden zijn waar ook flexwerkers op terug kunnen vallen en voort kunnen bouwen. Waarom geen stan-daard zekerheidspakket dat iedere zelfstandige die zich inschrijft bij de Kamer van Koophandel krijgt aangeboden, of zelfs verplicht moet aannemen? Participatiesamenleving? Ja, maar dan met een ontkokerd en persoonlijk kansenbudget dat kan worden ingezet voor directe verlich-ting van acute problemen zoals huurachterstand of schulden.

Dit is slechts een greep uit verschillende voorstellen omtrent kansenge-lijkheid. Ze verdienen de prioriteit van sociaal-liberalen. Vrijheid is ons hoogste goed. Maar hoe vrij is iemand, als er te weinig kansen zijn om een zeker bestaan op te bouwen? Al zal niet iedereen altijd mee kunnen doen, dat zou wel het streven moeten zijn van een vrije en open samen-leving. Dat streven zou op ieder terrein moeten weerklinken, van zorg en wonen tot arbeidsmarkt, klimaat, integratie, belastingen en, natuurlijk, onderwijs.

1

Marthe Hesselmans werkt als senior onder-zoeker bij de Mr. Hans van Mierlo Stichting, wetenschappelijk bureau van D66 en schreef dit artikel op basis van haar essay Kansengelijkheid is toe aan herkansing.

Er wordt

gevraagd

om het eigen

netwerk in te

zetten, maar

dat netwerk

is lang niet

altijd in staat

(of bereid)

te helpen

3 | Martijn Badir (Rabo Research 2018). Besteedbaar

inkomen van huishoudens staat al bijna veertig jaar vrijwel stil.

4 | SCP (2014). Verschil in

Nederland, p. 292.

5 | Kruiter, Bredewold en Ham (red.) (2016). Hoe de

verzorgingsstaat verbouwd wordt; en Bredewold,

Duy-vendak, Kampen, Tonkens en Verplanke (2018).

De verhuizing van de verzor-gingsstaat.

6 | SCP (2018). Overall

rapportage sociaal domein 2017, p. 19.

Kansengelijkheid is toe aan herkansing Marthe Hesselmans Dit essay is te koop en te downloaden via

vanmierlostichting.d66.nl /kansengelijkheid

Marthe Hesselmans · Sociaal-liberalen: kansengelijkheid is zoveel meer dan onderwijs

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Alleenstaande moeders die veel praktische en emotionele steun ontvangen uit hun informele sociale netwerk, hebben niet minder opvoedstress dan moeders die dit minder

Het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding ontvangt regelmatig meldingen van leerlingen en ouders die problemen hebben om op school redelijke aanpassingen

– open (t)huis voor kinderen, hun gezin en de buurt – aandacht en respect voor diversiteit = een must.. – vanuit kinderopvang naadloze overgang naar integrale preventieve

Want we klappen wel voor artsen en verpleegkundigen – en zij dóen ook fantastisch werk –, maar er zijn heel veel mensen werkzaam in de zorg die we niet als professional

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Als twee leerlingen dezelfde toetsscore hebben en de ene heeft laagopgeleide ouders en de andere hoogopgeleide ouders, dan is de kans groot dat de leerling met laagopgeleide

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Het Hogeland moet een goed bereikbare gemeente zijn met een aangename, veilige en gezonde leefomgeving.. Vanwege het uitgestrekte landelijke gebied is naast goed en betaalbaar