• No results found

Ralph Erskine Vierde preek. Romeinen 12:12. "

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Ralph Erskine Vierde preek. Romeinen 12:12. ""

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ralph Erskine

Vierde preek. Romeinen 12:12. "Volhardt in het gebed."

De delen van het gebed: Smeking, belijdenis van zonde, en dankzegging; de Eigenschappen van het gebed en verschillende wijzen van bidden.

Ik ben nu aan het derde punt gekomen tot opening van de aard van het gebed, namelijk:

deszelfs delen te onderzoeken. Ik geloof niet, dat het nodig is daarbij lang stil te staan, want het is algemeen bekend dat de delen van het gebed deze drie zijn: Smeking, belijdenis van zonde, en dankzegging.

1. Smeking, of een bekendmaking van onze begeerten aan God. Deze smekingen en begeerten der ziel in het gebed geven te kennen:

(1) Een besef van gemis, want men zal niet bidden om hetgeen men niet mist. Zij die menen, dat zij rijk en verrijkt zijn en geens dings gebrek hebben, zoals van de gemeente van Laodicéa gezegd wordt (Openb. 3:17), bidden óf in 't geheel niet, óf zij bidden zonder te bedenken, dat zij hetgeen waarom zij bidden nodig hebben, en dus spotten zij met God.

(2) Smeking geeft niet alleen gemis maar ook nooddruft te kennen, De arme gelovige is niet alleen zijn gemis van geestelijke zegeningen bewust, maar hij ziet ook een volstrekte noodzakelijkheid ze te hebben, omdat hij zonder dezelve, noch hier, noch hiernamaals, gelukzalig kan zijn. Daarom, gelijk hij ziet, dat hij ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt is, zo ziet hij ook de noodzakelijkheid, dat Christus hem tot wijsheid, rechtvaardigheid, heiligmaking en verlossing is, en daarom bidt hij om de vervulling van Zijn behoeften.

(3) Smeking geeft te kennen, dat men die zegeningen waarom men smeekt hoogacht. Er is iets in, dat aantrekkelijk is voor de beste genegenheden van een mens. Geestelijke weldaden, zoals vergeving van zonde, vrede met God, genade en heerlijkheid, moesten dat een ding zijn, dat wij van de Heere begeren en daar wij naar zoeken (Psalm 37:4), en dat de hoogste plaats moest innemen beide in onze genegenheden en in onze smekingen, want die moeten wij hebben. God kan zonder dezelve niet wezenlijk door ons verheerlijkt worden, en wij kunnen, zonder dezelve niet gelukzalig zijn. Hoewel de tijdelijke zegeningen een plaats in onze genegenheden mogen innemen, nochtans is het een veel mindere, omdat zij, ver- gelijkenderwijze, in het geheel geen plaats innemen in onze gelukzaligheid.

(4) Smeken geeft een onbekwaamheid te kennen om onszelf te helpen, en een volkomen vertrouwen op God, dat Hij ons zal helpen. "Ik weet, o Heere, zegt Jeremia, "dat bij de mens Zijn weg niet is; het is niet bij een man die wandelt, dat hij Zijn gang richt." Dit is zeer waar van alle goedertierenheden daar wij om bidden, dat alle goede gave en alle volmaakte gift van boven zijn afkomende. De vergeving onzer zonde is alleen van Hem: "Ik, Ik ben het, die uw overtredingen uitdelg, om mijnentwil." Onze heiligmaking is alleen Zijn werk, want wie zal een reinen geven uit de onreinen? Daarom moet ons ganse gebed gericht zijn tot de Almachtige: "Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in het binnenste van mij enen

(2)

vasten geest." De bescherming, die wij ten allen tijde nodig hebben, is alleen van hem, want Hij alleen "is machtig ons van struikelen te bewaren" (Judas :24). In één woord: "Het is de levende God, die ons alle dingen rijkelijk verleent, om te genieten."

(5) Smeking houdt in, dat wij afstand doen van alle aanspraak op verdienste. Het zijn begeerten, die wij hem opofferen, geen eisen op veronderstelling van enige waardigheid in ons. "Wij werpen onze smekingen voor uw aangezicht niet neer op onze gerechtigheden, maar op uw barmhartigheden, die groot zijn" (Dan. 9 :18). Alle zegeningen, die wij ontvangen, hebben wij om niet, daarom moesten wij, als wij die afsmeken, kunnen zeggen:

"Wij liggen in onze schaamte, en onze schande overdekt ons. Dit is dan één deel van het gebed, namelijk: smeking.

2. Het tweede deel is belijdenis van zonde, beide van erfzonde, die een allen gemeen zijnde smet op onze natuur heeft achtergelaten en van dadelijke overtredingen, die ontdekken, dat de erfzonde binnen in ons is. Onze belijdenis van zonde behoort verergerd te worden met de verzwarende omstandigheden waaronder wij schuldig zijn; dat wij gezondigd hebben met uittarting van een Rechter, met verachting van een Zaligmaker, tegen het helderste licht en tegen de hoogste liefde. Belijdenis van zonde geeft te kennen:

(1) Zelfbeschuldiging en zelfveroordeling. Door onszelf te oordelen en te veroordelen, zullen wij voor, komen, dat de du4 el ons beschuldigt, Hij wordt de eerklager der broederen genoemd, Maar wanneer wij onszelf aanklagen is zijn mond gestopt. Ja. door onszelf te oordelen en te veroordelen voorkomen wij God, want wanneer Hij ziet, dat een arm schepsel zich wegens de zonde vernedert en zichzelf vonnist, doet Hij, in plaats van het vonnis te bekrachtigen, dat het arme schepsel over zichzelf heeft uitgesproken. een vonnis van vrijspraak horen.

Indien wij onszelf oordeelden, zo zouden wij niet geoordeeld worden.

(2) Het geeft een kennis van de wet Gods te kennen, welker geboden zeer wijd zijn, want wij kunnen de zonde niet kennen dan door de wet. Door de wet is de kennis en het bewustzijn der zonde, alsook de kennis van het Evangelie van Christus, want de overtuiging ven zonde, waarvan de Geest Gods de wereld overtuigt, is, dat zij niet in Christus geloven (Joh. 16:8).

De belijdenis van zonde vloeit dus voort uit het besef en de overtuiging van het groot gezag, dat de wet en het Evangelie van God over ons hebben; dit doet de ziel met Paulus uit- roepen: "Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?"

(3) Belijdenis van zonde geeft een gelovige erkenning en betuiging te kennen van Gods rechtvaardigheid, dat het verdiend en recht is wanneer Hij ons zou verwerpen: "Tegen u, u alleen, heb ik gezondigd en gedaan dat kwaad is in uw ogen ; opdat u rechtvaardig zijt in uw spreken en rein zijt in uw richten" (Psalm 51:4), Oprechte belijdenis van zonde spreekt God vrij en rechtvaardigt hem, al zou Hij de zondaar verderven. "Heere, Gij zijt rechtvaardig."

(4) Deze belijdenis geeft een schaamte te kennen, dat wij zo ongelijk zijn aan God tot wie wij naderen, en een begeerte om naar zijn beeld vernieuwd te worden. Die mens licht in zijn schaamte voor God, en Zijn schande overdekt hem, erkennende hoe ongelijk hij is aan die heilige natuur, dat reine Wezen, tot Wie hij nadert, ook begerende, dat zijn ziel mag worden vernieuwd; want oprechte belijdenis voert hoop met zich. Wij moeten onze zonden niet belijden, zoals een overtuigde boosdoener dat voor de rechter doet, die weet, dat hij des doods schuldig is, en geen genade verwacht, maar als een zieke bij de geneesheer, die hoopt door hem genezen te worden. Goddelozen belijden hun zonden evenals Judas. Maar de wanhoop verteert hen, zij verwachten geen genade. Maar wanneer een kind van God Zijn zonde belijdt, zegt hij: "Daar is hope voor Israël deze aangaande," evenals David; (Psalm 130:

3, 4) "Zo gij, Heere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere, wie zal bestaan? Maar bij u is vergeving, opdat u gevreesd wordt."

(5) Belijdenis van zonde geeft een vast besluit te kennen, door genade, niet meer te zondigen;

want die ze bekent, en laat, zal barmhartigheid verkrijgen. Het is een spotbelijdenis,

(3)

wanneer een mens besloten is voort te gaan in de zonde, die hij belijdt. Veel mensen denken, dat hun belijdenis vorige zonden verzoent, en daarom kunnen zij gerust nieuwe schuld maken, evenals de hoer in de Spreuken: "Dankofferen zijn bij mij; ik heb heden mijn geloften betaald; kom, laat ons dronken worden van minnen," dronken worden van Zondigen. Dit is een duivelse en verdoemelijke belijdenis. De taal van een oprechte belijdenis is: "Wij zullen voortaan niet afwijken;" "wat heb ik meer met de afgoden te doen?"

3. Het derde deel van het gebed is de dankzegging of, zoals onze Catechismus het noemt: "een dankbare erkentenis van Zijn goedertierenheden," hetwelk te kennen geeft:

(1) Een besef van de grootheid van Gods goedertierenheden. "O hoe groot is uw goed, dat u weggelegd hebt voor degenen die u vrezen ! dat u gewrocht hebt voor degenen die op u betrouw, in de tegenwoordigheid der mensenkinderen I (Psalm 101:20). O hoe groot zijn geestelijke goedertierenheden in de ogen van een heilig, biddend mens! Hoe welgelukzalig is hij, wiens overtreding vergeven, Wiens zonde bedekt is! Welk een grote barmhartigheid is het om niet gerechtvaardigd te zijn door Zijn genade! O wie kan al Zijn lof verkondigen!

(2) Dankzegging geeft een besef te kennen hoe vrij en onverdiend Zijn goedertierenheden zijn.

Gelijk Zijn barmhartigheden groot en heerlijk zijn, zo zijn zij ook vrij en genadig. "Wij hebben de vergeving der zonden, die tevoren geschied zijn, onder de verdraagzaamheid Gods. Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het woord der waarheid." Het is naar Zijn welbehagen, dat Hij in ons werkt beide het willen en het werken. Ja, het eeuwige leven is de genadegift Gods door Jezus Christus onze Heere. Ja, ook de weldaden, die ons in dit leven worden geschonken, waarvoor wij hem dankzeggen, zijn vrij en onverdiend, want wij zijn minder dan de minste van al Zijn goedertierenheden.

(3) Deze dankzegging geeft te kennen, dat de ziel God zeer hoogschat, als voortreffelijk in zichzelf en weldadig aan ons. "Wie is u gelijk?" "Onder de goden is niemand u gelijk, Heere!"

De verlichte dankbare ziel heeft enige indrukken van de grootheid en goedheid Gods in de goedertierenheden die zij ontvangt, en zij beschouwt hem als de onuitputtelijke fontein van alles.

(4) Deze dankzegging sluit aanbiddingen lof in. "Komt, laat ons aanbidden en nederbukken, laat ons knielen voor den Heere, die ons gemaakt heeft. Geeft de Heere eer en sterkte; geeft de Heere de eer zijns Naam s." De ziel, die met heilige dankbaarheid wegens de Goddelijke goedheid vervuld is, zou wel willen, dat de ganse schepping met haar samenstemde in God te loven; zij zou zon, maan en sterren, mensen en Engelen wel willen uitnodigen hem te prijzen; zij bewondert de barmhartigheid Gods in Christus zo.

(5) Het sluit een erkentenis in van onze onderwerping aan hem en dat Hij meerder is dan wij, zowel als van Zijn milddadigheid aan ons. Dit is de geschapen onderhorige aan Zijn Schepper schuldig, dat hij op de verhevenste toon, met een zeer hoge vlucht en in de nadrukkelijkste bewoordingen Zijn lof uitbazuint. O wat is de mens, dat Hij zijner gedenkt, en de Zoon des mensen, dat Hij hem bezoekt! Dat Hij, die Zich vernedert om te zien wat in de hemel geschiedt, zich nog zoveel verder neerbuigt om op de mens neer te zien! Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Zal de hoge en verhevene, die de eeuwigheid bewoont, wonen bij dien, die van een verbrijzelde en nederige geest is? Had die ziel, die uitgebreid is in dankbaarheid, zoveel tongen als er droppels in de Oceaan zijn, en zoveel zielen als tongen, zij zou die alle te werk stellen in lof en dank aan God. Hier is onze plicht, en och, dat wij het meer konden bereiken en beoefenen!

Zo hebben wij dan de verscheidene delen van het gebed bezien.

IV. Het vierde punt, dat wij hebben voorgesteld tot opening van de aard van het gebed is: De eigenschappen van het gebed. Ik zal hier de bijzonderheden niet vermenigvuldigen, maar alleen

(4)

de twee aanvoeren, die in de tekst en het leerstuk voorkomen, namelijk, dat wij in ons gebed moeten volharden, dat het standvastig en dringend moet zijn. "Volhardt in het gebed."

Ik zal met het laatste beginnen.

1. Ons gebed moet dringend zijn. Dit schijnt deze twee dingen te kennen te geven:

(1) Dat ons gebed hartelijk;

(2) dat het vurig moet zijn.

(1) Hartelijk. Onze tong en ons hart moeten tijd en wijze houden. David zegt: "Neem ter oren mijn gebed, met onbedrieglijke lippen gesproken." (Psalm 17 :1). Indien ge in het gebed als Efraïm zijt, een botte duif, zonder hart, en Gode alleen de varren uwer lippen betaalt, dan zal het even onaannemelijk zijn als de kalveren te Dan en te Bethel, waardoor de Heere tot toorn werd verwekt. De Joden hebben in hun synagogen, daar zij samenkomen om te bidden, deze woorden geschreven: "Een gebed zonder hart is als een lichaam zonder ziel" en zo is uw gebed waarlijk, als u niet met uw hart bidt. God ziet voornamelijk het hart aan. De mensen letten het meest op de uitdrukkingen, maar de Heere ziet het meest naar de genegenheden. "Laat ons toegaan met een waarachtig hart," zegt de Apostel, Laat ons onze harten opheffen, mitsgaders onze handen, tot God in de hemel. God ziet niet zozeer naar de sierlijkheid onzer gebeden, hoe schoon van vorm zij zijn, noch naar de uitgebreidheid van onze gebeden, hoe lang zij zijn, als wel naar de oprechtheid van onze gebeden, hoe hartelijk zij zijn. Het hart is het metaal van de klok, de tong is de klepel slechts. Onder de wet werden bij het slachtoffer alleen de inwendige delen aan God geofferd, de huid was voor de priester, zo ook heeft God lust tot waarheid in het binnenste. Een gebed zonder het hart is beroving van het heilige, in plaats van een offerande. Wanneer het hart oprecht is, dan is de stem zoet in de oren Gods: "Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrotsen, in het verborgene ener steile plaats, toon mij uw gedaante, doe mij uw stem horen; want uw stem is zoet en uw gedaante is lieflijk" (Hoogl. 2:13). "De Heere is nabij allen die hem aanroepen, allen die hem aanroepen in der waarheid."

(2) Vurig. Dit schijnt ook inbegrepen te zijn in het dringend bidden. Het gebed moet vurig zijn, daarom wordt het een roepen tot God genoemd: "Uit de diepten roep ik tot u," zegt David.

De echte bedelaar is zeer ernstig in het bidden om geestelijke aalmoezen; hij wil Godniet laten gaan zonder een zegen. Wanneer u om vergeving van zonde bidt, o hoe moest ge uw ziel uitgieten! "Zijt mij genadig, o God," zegt David, "naar uw goedertierenheid; delg mijn overtreding uit, naar de grootheid uwer barmhartigheden. Ontzondig mij met hysop, en ik zal rein zijn; was mij, en ik zal witter zijn als sneeuw." Als u geen vergeving van zonde krijgt, zult u eeuwig verloren zijn; als u de zonde wordt toegerekend, bent u verdoemd. O, hoe ernstig moest u dan wezen! Wanneer u bidt om genade en reinheid, o hoe vurig moest u dan zijn, ziende hoe beledigend de zonde is voor de heerlijke God, hoe verderfelijk zij is voor uw kostbare ziel, en hoe volstrekt noodzakelijk heiligheid voor u is. Het is de ijver des geestes, die kracht geeft. Vurigheid in het gebed is wat de vleugelen zijn voor een vogel, waardoor hij ten hemel stijgt: "Een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel." De moeder zal haar kind in de wieg laten liggen, als het maar een beetje kikt of kermt, maar als het hard begint te schreeuw, dan haast zij zich het op te nemen, zo is het hier ook. "Deze ellendige riep, en de Heere hoorde; en Hij verloste hem uit al Zijn benauwdheden." Deze ellendige riep: daar is zijn vurigheid; en de Heere hoorde en verloste hem: daar is zijn overwinnen. Andere plichten zijn een dienen van God, maar het bidden is een zoeken van Hem, en die Hem vroeg zoeken zullen hem vinden een zwakke stem veroorzaakt geen luide echo, en op een lui gebed krijgt men geen overvloedig antwoord. Aanhoudendheid overwon bij de onrechtvaardige rechter; veel meer zal het overwinnen bij een rechtvaardigen God.

Hoewel God almachtig is, nochtans heeft een vurig gebed door genade Zijn hand vastgehouden. "Laat mij toe, zegt God tot Mozes, "dat mijn toorn tegen hen ontsteke en hen

(5)

vertere" (Exod. 32:10). "Wie hield de Heere vast?" zegt Augustinus. "Het ernstig gebed van Mozes was het koord, dat in zekere zin, de handen Gods bond." Waarlijk, het gemis van deze vurigheid heeft veel gebeden doen verloren gaan; een lui gebed is al vermoeid voordat het halfweg de hemel is gekomen.

Hier is echter een waarschuwing nodig; het vuur van uw vurigheid moet van de hemel zijn, geen vreemd vuur, zoals Nadab en Abihu de Heere brachten. Het moet niet de stem der natuur, maar de stem des Geestes zijn; deze vurigheid moet, indien zij overwegend is, geestelijk zijn in haar opkomst, en geestelijk in haar oogmerk.

[1] Geestelijk in haar opkomst. Het is alleen wat van de hemel afdaalt, dat tot de hemel zal opklimmen; deze vurigheid moet een gewrocht zijn van de Geest Gods. Natuurlijke vurigheid komt uit ons eigen hart voort, maar geestelijke vurigheid komt van de Geest Gods, Wiens hulp volstrekt noodzakelijk is, zoals ik u een vorige maal reeds heb aangetoond.

[2] Zij moet geestelijk zijn in haar oogmerk. Wij moeten vurig en dringend zijn om geestelijke dingen. Ons gebed moet evenwijdig lopen met de belofte Gods; want wanneer het een zuchten is om de vervulling van, Zijn beloften, dan is het geestelijk. Het gebed des Heeren heeft vijf smeekbeden om geestelijke, en slechts één om tijdelijke dingen. God heeft geestelijke dingen volstrekt beloofd, daarom moeten wij daar ook volstrekt om bidden. O, welk een barmhartigheid is het, dat God, al is het, dat Hij als een wijs Vader, Zijn kinderen geen verlof geeft dringend te bidden om de doorn dezer wereld, welke ons zou kunnen steken, en om de kaars, welke ons zou kunnen branden, ons nochtans vrijheid geeft, ja, ons gebiedt, Hem geen rust te laten, dringend en vurig bij hem aan te houden, dat onze personen om niet gerechtvaardigd, onze naturen volkomen geheiligd, en onze zielen en lichamen eeuwig verheerlijkt mogen worden.

2. Onze gebeden behoren standvastig te zijn. Dit is een andere eigenschap die in onze tekst wordt aangewezen: "Volhardt in het gebed." Deze standvastigheid schijnt deze twee dingen in te sluiten: Onvermoeide onderwerping, en volharding in het gebed.

(1) Onderwerping, of onderworpen en nederig wachten op Gods tijd; want gelijk zij die geloven niet haasten, zo ook zullen wij dan maaien, zo wij niet verslappen. Wij moeten ons niet gémelijk van God afwenden, en het gebed voor Hem inhouden, al krijgen wij niet dadelijk datgene daar wij om bidden, maar wij moeten met nederigheid en onderwerping op Zijn Majesteit wachten, Wiens oppermacht niet naar onze tijd en weg kan worden bepaald, maar die op Zijn eigen tijd en in Zijn eigen weg zal antwoorden.

Dit volharden in het gebed, geeft een wachten op hem, een met nederigheid en onderwerping wachten aan de posten zijner deuren te kennen. Wij moeten erkennen, dat het genade is, als God geeft wat wij zoeken; dat het rechtvaardig is, als Hij ons afwijst: daarom moeten wij ootmoedig op hem wachten. De haastige trotse bedelaar heeft nooit iets aan Gods deur gekregen. Het is opmerkelijk, dat de kinderen Gods, al waren zij nog zo rijk in genade, nochtans arm van geest en nederig in hun taal, en in hun gedrag waren, wanneer zij tot de God der eer naderden. Abraham zeide: "Zie toch, ik heb mij onderwonden te spreken tot de Heere, hoewel ik stof en as ben.; Jakob zegt: "Ik ben geringer dan alle deze weldadigheden en dan alle deze trouwe, die Gij aan uw knecht gedaan hebt." David zegt: Ik ben een worm en geen man."

Asaf zegt: "Ik was onvernuftg, en wist niets; ik was een groot beest bij U." Agur zegt: "Voorwaar ik ben onvernuftiger dan iemand, en ik heb geen mensen verstand." Jesaja zegt: "Wee mij, want

(6)

ik verga, dewijl ik een man van onreine lippen ben." Zij hebben allen dezelfde les geleerd, evenals leerlingen, die op dezelfde school gaan; zij spreken allen dezelfde taal, evenals kinderen van dezelfde vader. Maar,

(2) Evenals deze standvastigheid of volharding in het gebed, een nederig, onderworpen wachten op Gods bekwamen tijd te kennen geeft, zo geeft het ook een volharding zonder ophouden te kennen. Het bidden van een Christen mag onderbroken worden, maar het houdt niet op. Het vuur van godsvrucht moet, evenals het vuur op het altaar, nacht noch dag uitgaan. Gregorius schrijft over Zijn Trucilla, dat haar ellebogen zo hard waren als hoorn, door het voortdurend leunen op een lezenaar, terwijl zij bad. Er is geen plicht, waartoe een Christen zoveel vermaand wordt daarin bezig te zijn, als het gebed. "Met alle bidding en smeking, biddende te allen tijd in de geest" (Eféze 6:18). Laat uw begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging bekend worden bij God." "Bidt zonder ophouden." Maar waartoe is dit alles? Wil God dan, dat Zijn volk niets anders doet dan bidden? Moeten zij hun beroep verwaarlozen en altijd op hun knieën liggen?

Nee, door voortdurend bidden, of bidden zonder ophouden, verstaan wij:

[1] Dat de ziel altijd in een biddende gestalte moet zijn. De krijgsknecht heeft Zijn wapenen gereed, al vecht hij niet steeds met Zijn vijand. De lippen der Bruid worden bij een honigraat vergeleken. Een honigraat drupt niet altijd, maar zij is altijd klaar om te druppen.

[2] Door voortdurend bidden verstaan wij, dat het bidden ons dagelijks werk is. De landman heeft Zijn vrije uren en tijden voor het eten, en het slapen, en andere noodzakelijke dingen, en nochtans zegt men van hem, dat hij altijd ploegt, en zaait, en oogst, omdat het zijn beroep, zijn dagelijks werk is; zo kan van ons gezegd worden, dat wij voortdurend bidden, altijd bidden, wanneer wij van het bidden ons dagelijks werk maken.

[3] Wij bidden voortdurend, wanneer wij niets ondernemen zonder te bidden. Wij zijn Gods knechten en wij moesten van hem verlof vragen in alles wat wij doen. De Christen trekt, evenals de apotheker alle goede dingen uit deze een stof, het gebed.

[4] Hij, die voortdurend bidt, of volhardt in het gebed, heeft Zijn dagelijkse gezette tijden voor het gebed. Het morgen- en avondoffer werd het gedurig offer genoemd (Num. 28). De ware Christen heeft elke dag, zowel voor Zijn ziel als voor zijn lichaam Zijn gezette maaltijden, en het zou jammer zijn als het lichaam meer maaltijden zou hebben dan de ziel. Ik ben er zeker van, dat een morgen- en avondmaaltijd het minste is, dat wij onze arme ziel moeten geven, zullen zij niet verhongeren. Het gebed is de sleutel om in de morgen de deur der genade te openen. en het gebed is de grendel waarmede wij ons des avonds veilig afsluiten.

[5] Hij die voortdurend bidt zendt over dag bij alle gelegenheden zijn smekingen tot God op.

Hij heeft zijn zuchtingen, die hij onder zijn werk door uitboezemt. O hiervan kan, als van een adellijk voorrecht, gebruik worden gemaakt, en dit kan tot onuitsprekelijk nut voor de ziel strekken. In welk gezelschap hij ook is, met welk werk hij ook bezig is, hij mag nu en dan een steelsgewijze blik op God werpen, zijn begeerten ten hemel doen schieten, overeenkomstig zijn noden en behoeften. Dit zou veel kwaad voorkomen en veel goed teweegbrengen; en ik durf zeggen dat de gelovigen daar geen vreemdelingen van zijn.

Dusverre ever de eigenschappen van het gebed. Ik heb nu in het kort de aard van het gebed open gelegd, in deszelfs Voorwerp, onderwerp, delen en eigenschappen, hetwelk ons tweede punt was.

3. Ons derde punt was, dat wij zouden spreken over de verschillende soorten gebed.

Dit is een van de voornaamste dingen, die ik op het oog had, u de verschillende soorten gebed duidelijk te maken, zodat u overtuigd moogt worden van de verplichting die op u rust, in de

(7)

verschillende soorten gebed werkzaam te zijn. Ik kan dit punt ditmaal niet afhandelen. Ik zal nu alleen:

1ste, de verschillende soorten gebed voorstellen, en

2e die bewijzen op reden, die ons kunnen overtuigen van de verplichting ze te verrichten.

Ik zal beginnen met het eerste, waarbij ik het ditmaal zal laten, namelijk, u de verschillende soorten gebed voor te stellen en aan te wijzen. U kunt de verschillende soorten gebed bevatten in de volgende gewone onderscheidingen: Er zijn uitschietende gebeden en dezulke die meer op vaste tijden en plechtig zijn.

1. Er zijn uitschietende gebeden, die, zoals ik tevoren aanstipte, plotselinge uitingen van droefheid, begeerte, of blijdschap zijn, die uit het hart in een ogenblik tot God worden opgezonden. Dit soort gebed is zowel een voornaam teken, dat een mens geestelijk gezind is, als een voornaam middel om geestelijk gezind te worden. (Romeinen 8:6). Dit soort gebed behoort samen te gaan met alle andere plichten. Zo kan het zijn, dat, onder het lezen van het woord, elk gebod, dat u leest, met een hartelijke begeerte wordt uitgeboezemd, evenals David zuchtende:

"Och, dat mijn wegen gericht werden, om uw inzettingen te bewaren!" U mag elke belofte die u leest besluiten met een smeking: "Heere, gedenk en vervul het woord, waarop Gij mij hebt doen hopen." Ja, onder het horen van het woord, kan uw hart in uitschietend gebed werkzaam zijn;

het iet kan een korte begeerte opzenden: "Heere, kom met het woord mee, pas het met kracht toe aan mijn hart;" en zelfs in elke natuurlijke en maatschappelijke handeling, zowel als in godsdienstige, is dit soort gebed tijdig, en het schijnt inbegrepen te zijn in dat gebod: "Kent hem in alle uw wegen, en Hij zal uw paden recht maken."

De gedurigheid van deze uitschietende gebeden geeft een godsdienstige geur aan het leven van de Christen, en bewaart hem de ganse dag in de vrees Gods.

2. Er is ook een soort gebed, dat meer op vaste tijden en plechtig is, hetwelk mij tot een tweede onderscheiding leidt, namelijk, dat dit gebed, óf eenzaam, óf gemeenschappelijk is. Eenzaam, of in 't verborgen, als een mens alleen is; gemeenschappelijk, wanneer wij in gezelschap van anderen zijn.

(1) Er is een eenzaam of verborgen bidden, waarvan onze Heere spreekt: (Matth. 6:6) "Wanneer u bidt, gaat in uw binnenkamer, en uw deur gesloten hebbende, bidt uw Vader, die in het verborgen is." Er zijn dingen, die alleen God en ede mensen zelve aangaan, en daarom moeten zij zich van de wereld terugtrekken en hun hart voor God open leggen. O, als er meer van dat bidden was, wat zou u meer nut hebben van het woord en de inzettingen. veel preken zijn vruchteloos, omdat ze niet naar huis, naar de binnenkamer, worden medegenomen, en daar in gebeden worden omgezet. Iemand zegt ergens: "De voornaamste handel van een Christen is de handel, die hij thuis, in het verborgen, tussen God en zijn ziel drijft. Hier drijft hij een handel waarvan een ander niet weet; hij is in de hemel geweest en weer thuis gekomen, zonder dat iemand weet waar hij geweest is."

(2) Er is een gemeenschappelijk bidden, dat in gezelschap met anderen wordt gedaan, hetgeen mij tot een derde onderscheiding leidt. Gemeenschappelijk gebed is, óf meer persoonlijk, óf meer openbaar.

[1] Door persoonlijk gemeenschappelijk gebed versta ik de plicht van de huisgezinnen, overeenkomstig het besluit van Jozua: "Ik en mijn huis wij zullen de Heere dienen". De mensen klagen over het gemis van openbare reformatie, het verval der Godzaligheid, de vloedgolf van goddeloosheid; maar het beste middel tegen die kwaden is huiselijke Godsvrucht, want Kerk en Staat bestaan uit huisgezinnen. Wij moesten allen voor onze eigene deur vegen, voor God opkomen in onze eigenen kring; dat zou de weg zijn om nationale reformatie te bevorderen. Maar veel hoofden van huisgezinnen, alsof zij niet genoeg zonden van hun eigen hadden, moeten noodzakelijk de schuld van hun ganse gezin

(8)

tot de hun maken. Sommigen zouden liever hun kinderen en dienstboden in de helse pijnen horen schreeuw, dan met hen samen te komen, om tot God te roepen om hun zalig- heid. Maar ik vind in de Schrift, dat behalve het gebed in de huiselijke kring, personen uit onderscheidene gezinnen behoren samen te komen om te bidden. Dit behoort ook tot het meer persoonlijk bidden te worden gerekend. De belofte van Christus heeft een bijzonder gezag op dit soort gebed achtergelaten: "Indien er twee van u samenstemmen op de aarde over enige zaak, die zij zouden mogen begeren, dat die hun zal geschieden van Mijn Vader, Die in de hemelen is. Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben ik in het midden van hen" (Matth. 18:19, 20). Gemeenschappelijke samenkomsten tot dit soort gebed is onder het volk zeer in onbruik geraakt, niettegenstaande de Goddelijke machtiging het gebod en de belofte Gods er aan verbonden zijn. Ik heb er nu en dan onderscheiden malen over gesproken, en het bij u aangedrongen als een plicht, welke in de slechtste tijden de waarde van de vertroosting van Christus en de gemeenschap des Geestes doet kennen.

[2] Een ander soort van gemeenschappelijk gebed is openbaar, wanneer de mensen in een godsdienstige vergadering samenkomen om de Naam des Heeren aan te roepen. Dit is een deel van onze plechtige godsdienstoefeningen en dat is door alle eeuw heen zo geweest.

Wegens de noodzakelijkheid van het openbaar gebed in de gemeente spreekt de Apostel tegen dat in een vreemde taal te doen, omdat zij die ongeletterd en ongeleerd waren er niet door konden gesticht worden (1 Kor.14:14-17).

Zo heb ik u de verschillende soorten gebed voorgesteld: uitschietende gebeden; het gebed in de binnenkamer; het gebed in het gezin, en het openbaar gebed.

De tweede zaak, welke ik over dit punt heb voorgesteld, hetwelk het voornaamste daarvan is, was, dat ik die vier soorten gebed op onweerlegbare gronden zou bewijzen, en onze verplichting daartoe zou duidelijk maken. Dit zal echter voldoende stof opleveren voor een andere preek en daarom zal ik daar nu niet op ingaan. Overweeg slechts wat gezegd is, en zijt veel ernstig werkzaam in deze noodzakelijke plicht. Laat uw hart niet, evenals Jona, in slaap vallen aan de zijden van het schip, wanneer u moest opstaan en tot uw God roepen, in het bijzonder in het verborgen en in uw huisgezinnen, wanneer u van het heiligdom zijt afgegaan.

Het zou een voorspoedig werk voor ons zijn, wanneer wij allen konden bidden als die heilige man, Mr. David Brainerd, van wie gezegd wordt, dat hij, wanneer hij in het gebed ging, nooit ophield met zijn zonde te belijden, zolang hij niet enige droefheid over de zonde in zijn hart gewaar werd. Hij hield nooit op met smeken. zolang hij niet enig gevoel kreeg van de waardij der genade, en hij hield nooit op van danken, voordat hij enige verkwikking en blijdschap in God ondervond.

O vrienden, er is voor u allen genoeg rijpe vrucht in Gods verbond. Als u er naar uitziet, dat iets daarvan in genade op u moge vallen, laat het gebed dan de boom schudden, dan mag u verwachten, dat de vruchten zijner genade op uw hoofd en hart komen vallen, want Hij heeft niet tot het zaad Jakobs gezegd: Zoekt mij te vergeefs. Ziet daarom op tot de Heere om genade, om u te helpen, dat u mag "volharden in het gebed."

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar ik heb in het spreken over het Voorwerp van het gebed reeds meer uitgewijd dan mijn plan was, en ook de gelegenheid waargenomen om aan te tonen hoe

In antwoord op deze vraag zullen wij in de volgende punten aanwijzen, welke de meest voorkomende zaken zijn, waarom wij moeten bidden. Alle dingen, die de eer

(4) God zal in de dag des oordeels het verborgen gebed in het openbaar vergelden, Dan, wanneer de hele wereld voor hem zal worden gedagvaard, en een

Ik geloof, dat er maar weinig of geen onder Gods volk zijn, die niet bij eigene droevige ervaring weten, dat zij, door gedurende enige tijd het bidden in 't

Als die betonen het werk der wet geschreven in hun harten, hun consciëntie mede getuigende, en de gedachten onder elkander hen beschuldigende of ook

• En anderzijds is het opmerkelijk, dat het, wanneer Gods kinderen beschaamd of bevreesd zijn nog langer te bidden voor de veiligheid van een persoon of plaats,

De rede zelve zal ons vertellen, dat het blote gebed geen voldoening aan de Goddelijke rechtvaardigheid kan zijn, noch waarde heeft als beweeggrond of

Maar laat mij u zeggen, dat er geen knecht onder u allen is, die zo strikt wordt nagegaan, dat u niet enigen tijd van uw meester voor uw God kunt uitsparen, zonder nochtans uw