• No results found

Brede coalitie van kinderopvang biedt kwaliteitsvoorstel aan aan minister Asscher

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Brede coalitie van kinderopvang biedt kwaliteitsvoorstel aan aan minister Asscher"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Voorstel herijking

Kwaliteitseisen Kinderopvang

30 oktober 2015

(2)

Inhoudsopgave

Woord vooraf ... 3

1.1 Pedagogische opdracht en pedagogisch beleid ... 5

1.2 Kwaliteit personeel ... 6

1.3 Stabiliteit ... 9

1.4 Veiligheid en gezondheid……….14

1.5 Binnen- en buitenruimten ... 16

1.6 Volgen ontwikkeling van kinderen ... 18

1.7 Extern adviesorgaan ... 19

1.8 Tot slot ……….21

(3)

Woord vooraf

Kinderopvang van hoge kwaliteit heeft aantoonbare positieve effecten op kinderen en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen. De kwaliteit van de

kinderopvang staat bij BOinK, Brancheorganisatie Kinderopvang, MOgroep en de bonden CNV en FNV, hierna de partijen, hoog op de agenda en is uitgangspunt voor dit voorstel. De partijen, samen de breedst denkbare vertegenwoordiging van de sector kinderopvang, maken dan ook graag gebruik van de door de minister geboden mogelijkheid te reageren op zijn voorstellen voor Het Nieuwe Toezicht, zoals beschreven in de brief van 7 juli aan de Tweede Kamer.

Heldere doelen en duidelijke eisen zijn de uitgangspunten van Het Nieuwe Toezicht waarmee de minister een nog betere kwaliteit van kinderopvang wil realiseren. Partijen zijn enthousiast over de pedagogische opdracht die de minister de kinderopvang wil geven. Dat geeft richting en verankert het belang van kinderopvang bij de ontwikkelingsstimulering van kinderen nadrukkelijker in de wet. Wij ondersteunen de minister in zijn plannen om te investeren in de kwaliteit van de beroepskrachten en daarnaast de focus te leggen op stabiliteit in de praktijk. Twee cruciale factoren bij het realiseren van verantwoorde kinderopvang zoals bedoeld in de wet.

Wij benadrukken dat de geformuleerde eisen minimum eisen zijn en dat in negatieve zin afwijken daarvan eenduidige handhaving rechtvaardigt. Afwijken op basis van een pedagogische visie of vanuit de noodzaak om op kindniveau pedagogisch maatwerk binnen bepaalde randvoorwaarden dient wel mogelijk worden. We staan als partijen voor maatwerk in de kinderopvang zodat we optimaal in kunnen blijven spelen op wensen en behoeften van kinderen en ouders. Dit kan gerealiseerd worden door de mogelijkheid te creëren om in specifieke situaties en alléén op pedagogische gronden af te kunnen wijken van een aantal van de kwaliteitseisen. We hechten er daarnaast aan te melden dat we de huidige eisen die in praktijk goed werken graag willen behouden.

Partijen bieden de minister een gezamenlijk geformuleerd, compleet en samenhangend voorstel aan voor de herijking van de kwaliteitseisen. Dit voorstel heeft zes inhoudelijke clusters:

pedagogische opdracht en pedagogisch beleid, kwaliteit beroepskrachten, stabiliteit, veiligheid en gezondheid, binnen en buitenruimten en het volgen van de ontwikkeling van kinderen. Per cluster is een wettelijk doelvoorschrift geformuleerd. We doen ook voorstellen voor een aantal concrete, harde kwaliteitseisen in lagere regelgeving. We benadrukken dat ons voorstel als totaal moet worden gezien en dat de samenhang verdwijnt als er onderdelen uit worden gehaald of gewijzigd.

Ook willen wij de minister een denkrichting mee geven ten aanzien van een aantal onderwerpen, waaronder inspectie en handhaving. Uitgangspunt is dat bij overtreding van wetgeving handhaving noodzakelijk is. Het Nieuwe Toezicht is gebaseerd op doelvoorschriften en maatwerk, dat biedt ruimte aan de houder om de uitvoeringspraktijk in te vullen. Toezicht daarop vraagt een andere werkwijze, andere competenties en meer inhoudelijke en pedagogische kennis van de

toezichthouders. Goed toezicht en goede handhaving is wat partijen betreft een voorwaarde voor het welslagen van een kwaliteitskader.

(4)

Wij willen om die reden dan ook direct en actief betrokken zijn bij de ontwikkeling van de toezichtkaders en voorkomen dat die zo ingevuld worden dat maatwerk niet mogelijk is. De kinderopvang is een professionele sector die graag de verantwoordelijkheid wil en kan nemen om invulling te kunnen geven aan dit maatwerk.

Leeswijzer

In het voorstel is, voor zover dit mogelijk was, onderscheid gemaakt tussen regelgeving op het niveau van de Wet, Besluit en Ministeriële Regeling. Naast de kwaliteitseisen die vanuit de wet worden gesteld, gelden ook eisen uit de overige wet- en regelgeving1 en de voor de betreffende organisatie geldende cao-afspraken. Deze zijn in dit voorstel niet opgenomen.

Dit voorstel gaat over dagopvang, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang. Gelet op de harmonisatie van het peuterspeelzaalwerk, zijn hiervoor geen aparte kwaliteitseisen opgenomen.

Alle eisen voor dagopvang gelden ook voor het peuterspeelzaalwerk.

De beschreven doelvoorschriften gelden steeds voor beide werksoorten. Pas in lagere regelgeving is, indien noodzakelijk, onderscheid gemaakt tussen dagopvang en buitenschoolse opvang. Bij een beperkt aantal eisen is een korte toelichting toegevoegd.

Op basis van de brief van de minister is een groot deel van de onderdelen van het Convenant 2013 aangepast. Een aantal elementen uit dit Convenant willen we behouden. Dat zijn:

- wenbeleid;

- incidenteel en structureel afnemen van een extra dag(deel);

- meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;

- VOG.

1Naast de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen onder meer: Arbeidsomstandighedenwet, Bouwbesluit, Warenwet, Infectieziektewet, Wet collectieve preventieve volksgezondheid, Wet Versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen, Wet bescherming Persoonsgegevens.

(5)

1.1 Pedagogische opdracht en pedagogisch beleid

Inleiding

De belangrijkste voorwaarde voor kwaliteit in de kinderopvang is de manier waarop met kinderen wordt omgegaan. Partijen zijn om deze reden enthousiast over de concretisering van de

pedagogische doelstellingen in de wet. Immers; een vertrouwde en veilige omgeving voor kinderen is de meest basale pedagogische doelstelling en is daarmee van primair belang.

Partijen stellen voor:

Om in de WET een doelbepaling op te nemen die de pedagogische opdracht vastlegt.

Tekstsuggestie: Een houder van een kindercentrum biedt verantwoorde kinderopvang aan in een gezonde en veilige omgeving met voldoende ruimte binnen en buiten. Hieronder wordt verstaan opvang die:

1. kinderen een gevoel van (sociaal-emotionele) veiligheid biedt;

2. de persoonlijke competentie van kinderen bevordert;

3. de sociale competentie van kinderen bevordert;

4. de socialisatie van kinderen bevordert en stimuleert door het aanbieden van regels, normen en waarden en cultuur2

De huidige tekst van het BESLUIT te handhaven:

Artikel 5: Elk kindercentrum beschikt over een pedagogisch beleidsplan, waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven.

Om in een REGELING uit te werken waaraan het pedagogisch beleid moet voldoen. In het

pedagogisch beleidsplan is tenminste beschreven, in duidelijke en observeerbare termen, op welke manier de houder heeft geborgd dat in de pedagogische praktijk:

1. kinderen een gevoel van (sociaal-emotionele) veiligheid geboden wordt in relatie tot de beroepskracht, de andere kinderen en de materiële omgeving;

2. bijgedragen wordt aan de ontwikkeling van de persoonlijke competenties van kinderen en hoe kinderen in staat worden gesteld zich te ontwikkelen op het gebied van motorische, creatieve, taal- en cognitieve competenties, zich aan te passen aan veranderende omstandigheden en problemen op te lossen;

3. de sociale competentie van kinderen wordt bevorderd en gestimuleerd op een manier die past bij de context van het kindercentrum;

4. in de groepssetting van de kinderopvang de socialisatie van kinderen wordt ontwikkeld op het gebied van regels, normen en waarden en bijgedragen wordt aan hun culturele vorming.

De houder dient hierbij aandacht te besteden aan de verschillende ontwikkelingsfasen van kinderen.

2 Partijen volgen hiermee em. Hoogleraar prof. dr. J.M.A. Riksen-Walraven

(6)

1.2 Kwaliteit personeel

Inleiding

Partijen zijn van mening dat de kwaliteit van de beroepskrachten bepalend is voor de kwaliteit van de dagelijkse praktijk. Zij willen daarom investeren in de kwaliteit van de beroepskrachten om zo bij te dragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang.

Wij vinden specifieke scholing gericht op de verzorging en ontwikkeling van baby’s van belang. We vinden echter dat álle ontwikkelingsfasen van kinderen hun eigen specifieke kennis en

vaardigheden vragen. Daarom willen wij in brede zin investeren in de kennis en vaardigheden van alle beroepskrachten.

Personeelsbeleid en scholingsbeleid zijn in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de houder. In de transitiefase ‘van opvang naar ontwikkeling' is de verbetering van de pedagogische kennis en vaardigheden van de pedagogisch medewerkers cruciaal. Partijen benadrukken dat kinderopvang een vak is. Overigens merken partijen op dat zij in zekere zin afhankelijk zijn van hoe aanbieders van opleidingen zoals de Roc’s beroepskrachten opleiden tot startbekwaam personeel. Na algemene kwalificatie door een initiële opleiding is continue bij- en nascholing van medewerkers noodzakelijk. Zo nemen zij kennis van de nieuwste inzichten op het gebied van de brede ontwikkeling van kinderen en kunnen deze toepassen in de dagelijkse praktijk.

Hierdoor ontstaat een systeem van permanente scholing, waarvoor partijen samen met de overheid gezamenlijk verantwoordelijk is. Om dit systeem te financieren is veel geld nodig en een investering noodzakelijk van zowel partijen als overheid. De financiële ruimte die er is heeft direct invloed op de mogelijkheden en beperkingen van dit voorstel.

Voor het stimuleren van de taalontwikkeling van kinderen is een goede spreekvaardigheid van alle pedagogisch medewerkers vereist. Partijen steunen de minister in zijn voorstel om van

pedagogisch medewerkers taal spreekvaardigheid Nederlands op minimaal niveau 3F te eisen.

Gelet op de huidige situatie, waarbij als gevolg van de invulling van de mbo-3 opleiding, niet alle pedagogisch medewerkers aan deze eis voldoen, steunen partijen het voorstel van de minister voor een gefaseerde invoering van de taaleis met een ingroeimodel en een overgangstermijn van 5 jaar die start zodra de gewijzigde wet van kracht is. De betreffende mbo-opleidingen moeten in hun programma zo snel mogelijk aansluiten bij de 3F-eis spreekvaardigheid. Zodat de toekomstige beroepskrachten die hun loopbaan starten in de kinderopvang wel aan die eis voldoen.

Voor de financiering van het voorgestelde ingroeimodel voor beroepskrachten die al werkzaam zijn in de sector, willen partijen graag overleg voeren met de minister.

Voor wat betreft de inzet van stagiaires hechten partijen eraan het belang van opleiden in de praktijk te benadrukken. De partijen willen voor de sector de mogelijkheid behouden zij-instromers aan te trekken in de vorm van BBL-stagiaires. Zij hebben een dienstverband en worden betaald conform cao. De cao regelt ook, op basis van de fase van de opleiding, de inzetbaarheid. De combinatie van leren en werken in de praktijk is moeilijk te scheiden. Voor BOL-stagiaires stellen partijen voor om alleen die stagiaires die stage lopen voor PW-4 niveau en die al gekwalificeerd zijn op PW-3 niveau formatief in te zetten.

(7)

Bij de formatieve inzet van BBL en BOL stagiaires vinden partijen dat voldoende reële

ondersteuning door een beroepskracht beschikbaar moet zijn. Daarom willen partijen de formatieve inzet van stagiaires maximaliseren op 1/3 van het aantal beroepskrachten, dat op die dag

werkzaam zijn in het kindercentrum.

Partijen stellen voor:

Om in de WET een doelbepaling op te nemen die de kwaliteit en de scholing van de beroepskrachten regelt dat verantwoorde kinderopvang kan worden geboden.

Om in een BESLUIT personeels- en scholingsbeleid uit te werken: (tekstsuggestie) Elk

kindercentrum beschikt over een personeels- en scholingsbeleid, dat aansluit bij de pedagogische visie van het kindercentrum, waarin een koppeling is gemaakt met de verschillende

ontwikkelingsfasen van de kinderen in het kindercentrum.

Om in REGELING uit te werken waaraan het personeelsbeleid moet voldoen.

In het personeelsbeleid is tenminste beschreven:

1. hoe de werving en selectie van personeel plaats vindt en of en hoe hoger gekwalificeerde medewerkers (MBO-4 en HBO) worden ingezet in de uitvoeringspraktijk. De kwalificatie- eisen zijn geregeld in de cao;

2. EHBO: elke houder draagt zorg voor dat er, elk moment dat er kinderen aanwezig zijn in het kindercentrum, een medewerker aanwezig is die in het bezit is van een geldig en geregistreerd certificaat voor EHBO gericht op kinderen;

3. BBL-stagiaires worden alleen formatief ingezet in specifieke situaties waarbij vervanging niet te plannen is en als de pedagogische kwaliteit gewaarborgd is. BOL-stagiaires worden nooit formatief ingezet, behalve BOL-stagiaires die stage lopen voor PW-4 en al PW-3 gekwalificeerd zijn;

4. de formatieve inzet van stagiaires wordt gemaximaliseerd op 1/3 van het aantal beroepskrachten dat op die dag werkzaam zijn in het kindercentrum;

5. vrijwilligers worden alleen boven-formatief ingezet. Indien gewerkt wordt met vrijwilligers, dient hiervoor een vrijwilligersbeleid te zijn opgesteld.

Om in een REGELING uit te werken waaraan het scholingsbeleid moet voldoen.

In het scholingsbeleid is tenminste beschreven:

1.

hoe de beroepskrachten tijdens hun werk gecoacht worden door een professional op het gebied van pedagogiek op Hbo-niveau om de pedagogische kennis binnen het

kindercentrum te vergroten en te borgen in beleid en te vertalen naar het handelen van beroepskrachten;

2.

hoe de kennis en ontwikkeling van de beroepskrachten actueel wordt gehouden;

3.

hoe de houder elke beroepskracht stimuleert en faciliteert om zich voortdurend bij- en na te scholen, geregeld in de cao;

(8)

4.

het personeels- en scholingsbeleid en indien van toepassing het vrijwilligersbeleid zijn ten alle tijden beschikbaar en inzichtelijk.

Toelichting: de eis is alleen gekwalificeerde beroepskrachten in te zetten. Maar in het geval van niet te plannen vervanging, bijvoorbeeld onverwachte ziekte van een beroepskracht, kan het voor de stabiliteit in de groep beter zijn om een stagiaire in te zetten die in de afrondende fase van de opleiding is en bekend is met de kinderen van de groep. Na de 1e ziektedag van de beroepskracht moet gekwalificeerde vervanging zijn geregeld.

(9)

1.3 Stabiliteit

Inleiding

Stabiliteit is een heel belangrijk onderdeel van de pedagogische kwaliteit. We vinden dat de stabiliteit in een kindercentrum geregeld moet zijn vanuit het perspectief van het kind. Een vertrouwde en veilige omgeving is een voorwaarde voor kinderen om zich te kunnen ontwikkelen.

Vaste groepen, vaste gezichten, vaste ruimten en een vast dagritme zijn hierbij randvoorwaarden.

Hier zijn drie uitgangspunten aan gekoppeld, namelijk dat;

1. Kinderen in een stamgroep of basisgroep zijn geplaatst. De stamgroep en basisgroep hebben een maximale grootte en een beroepskracht-kindratio die aansluit bij de ontwikkelingsfase van kinderen;

2. Binnen de vaste kaders ook maatwerk geboden kan worden. Binnen dagopvang hebben beroepskrachten professionele ruimte om voor een kind in overleg met en na toestemming van de ouders af te wijken van de oorspronkelijke plaatsing als daar vanuit de ontwikkeling van het individuele kind aanleiding voor is. Dit kan in praktijk, tijdelijk, conflicteren met de beroepskracht-kindratio op groepsniveau en de maximale groepsgrootte. Daarom mag in deze situaties, net als bij opendeurenbeleid, afgeweken worden van de BKR op

groepsniveau. De BKR moet in dit geval kloppen voor de betreffende groepen gezamenlijk en te allen tijde terug te voeren zijn naar de geldende BKR op groepsniveau. Voor het afwijken van de eisen op groepsniveau geldt altijd dat dit een beperkte duur heeft en dat de pedagogische argumentatie leidend is en geen sprake is van een bedrijfsmatige of economische prikkel. Voor de bso vloeit uit de specifieke invulling van de stabiliteitseisen al voort dat er, in relatie tot de leeftijd en ontwikkeling van bso-kinderen, ruimte is om invulling te geven aan de dag zonder dat daarbij de groep belemmerend werkt;

3. Per dag dat een kindercentrum 10 uur of meer open is een blok van tenminste 9 uur, de lunchpauzes vallen binnen deze 9 uur, aan de beroepskracht ratio wordt voldaan. De houder kan bepalen wanneer het blok begint en eindigt, zodat deze aansluit op de lokale situatie van ouders en houders. De houder maakt vooraf duidelijk kenbaar wat het blok is en wat de lunchpauze daarbinnen zijn. Als van de beroepskracht ratio wordt afgeweken, moet altijd nog tenminste de helft van het aantal vereiste beroepskrachten aanwezig zijn en mag dit voor niet meer dan 3 uur per dag. De regel is veel simpeler dan huidige

complexe regeling die ook moeilijk te controleren is. Het vermindert dan ook de regeldruk.

Maar ook voor toezichthouders, beroepskrachten en ouders is het veel overzichtelijker.

Daarnaast geeft het houders, meer dan nu, de ruimte om juist aan de randen van de dag bij breng- en haalmomenten aan de BKR te voldoen.

Partijen stellen voor:

Om in de WET een doelbepaling op te nemen waarin de houder de verantwoordelijkheid heeft voor het bieden van stabiliteit in de praktijk vanuit het perspectief van kinderen. Daarbij houdt de houder rekening met de leeftijd en ontwikkelingsfasen van kinderen én zorgt dat de personele bezetting daar op aansluit.

(10)

Om in het BESLUIT op te nemen dat elk kindercentrum beschikt over een beleid op het gebied van stabiliteit dat aansluit bij de pedagogische visie van het kindercentrum, waarbij rekening is

gehouden met de verschillende ontwikkelingsfasen van de kinderen.

Om in de REGELING voorwaarden te benoemen aan het stabiliteitbeleid die als totaal de harde ondergrens zijn voor de uitvoeringspraktijk.

Het is een gegeven dat niet iedere dag van de week dezelfde kinderen opgevangen worden en dat de meeste pedagogisch medewerkers parttime werken. Het is ook een gegeven dat ouders feitelijk korter gebruik maken van de opvang dan de openingstijden. Tevens is het een gegeven dat medewerkers recht hebben op pauze (Arbeidstijden wet), moeten overleggen met elkaar, met ouders, met vakantie gaan en soms ziek zijn. Om binnen deze complexe, parttime werkelijkheid zoveel mogelijk stabiliteit te kunnen bieden, stellen we het onderstaande voor:

Algemene stabiliteitseisen die gelden voor dagopvang en buitenschoolse opvang;

1. De houder van een kindercentrum die 10 uur of langer open is, heeft binnen de

openingsduur van het kindercentrum en in overleg met de oudercommissie een blok van tenminste 9 uur vastgesteld waarbinnen aan de beroepskrachtratio wordt voldaan. De lunchpauzes vallen binnen deze 9 uur. De houder maakt vooraf duidelijk kenbaar aan ouders wat het blok is en wat de lunchpauze daarbinnen zijn. Als van de beroepskracht ratio wordt afgeweken, moet altijd nog tenminste de helft van het aantal vereiste beroepskrachten aanwezig zijn en mag dit voor niet meer dan 3 uur per dag;

2. De houder informeert de ouders schriftelijk over van wanneer tot wanneer de periode van lid 1 duurt en over de wijze waarop de personele bezetting is ingevuld gedurende de dag;

3. Tijdens de uren dat wordt afgeweken van de betreffende periode onder lid 1 is altijd tenminste de helft van het aantal beroepskrachten, benodigd op basis van het aantal en de leeftijd van de kinderen, in het kindercentrum aanwezig;

4. De houder beschrijft hoe de pauzes van beroepskrachten zijn ingevuld, in relatie tot het ritme en de activiteiten op de groep, waarbij de pedagogische kwaliteit behouden blijft;

5. Indien er slechts één pedagogisch medewerker aanwezig is in het kindercentrum en de BKR niet wordt overschreden, dan is een achterwachtregeling van toepassing. Deze regeling houdt in dat in geval van calamiteiten er een achterwacht beschikbaar is en bereikbaar dient te zijn om binnen 15 minuten in het kindercentrum aanwezig te zijn. Inzichtelijk moet zijn wie deze persoon is en waar deze te bereiken is. Tevens dient deze achterwacht tijdens de openingstijden van het kindercentrum bereikbaar te zijn;

6. De beroepskrachten hebben professionele ruimte om in het geval van een individueel kind in overleg met en na toestemming van de ouders af te wijken van de plaatsing in de oorspronkelijke groep als daar vanuit de ontwikkeling van het individuele kind en vanuit pedagogisch oogpunt aanleiding voor is. Hiervoor geldt altijd dat de pedagogische argumentatie leidend is en er dus geen sprake mag zijn van een bedrijfsmatige of economische prikkel;

7. Als is afgeweken van de groepsstabiliteit moet de BKR kloppen en te allen tijde terug te voeren zijn naar de geldende BKR op groepsniveau. Voor het afwijken van de eisen op

(11)

groepsniveau geldt altijd dat dit een beperkte duur heeft en dat de pedagogische argumentatie leidend is;

8. Elk kind heeft een mentor die het kind kent, de mentor is aanspreekpunt voor ouders en derden, mits ouders hiervoor toestemming hebben gegeven;

9. Als een kindercentrum flexibele opvang aanbiedt, dient te worden aangetoond dat het voldoet aan deze omschrijving en op welke wijze een goed pedagogisch klimaat gewaarborgd wordt;

10. Voor de ouders moet inzichtelijk zijn in welke groep het kind geplaatst is. Bij de formulering van de eisen aan stabiliteit op groepsniveau, is de ontwikkeling van het individuele kind het uitgangspunt waarbij onderscheid is gemaakt in drie categorieën: 0 jaar tot een kind start op de basisschool, een kind dat start op de basisschool tot en met 6 jaar en 7 jaar totdat het kind stopt op de basisschool.

Stabiliteitseisen voor dagopvang, kinderen van 0 jaar tot de leeftijd waarop zij op de basisschool starten, geldt;

1. De huidige regeling voor zowel de inzet van beroepskrachten in relatie tot het aantal op te vangen kinderen van een specifieke leeftijd als de maximale groepsgrootte (via de huidige rekentool www.1ratio.nl) als het vaste gezichten criterium;

2. Ouders zijn op de hoogte in welke stamgroep hun kind geplaatst is én het is voor hen per dag inzichtelijk welke beroepskrachten in die groep werken;

3. Kinderen kunnen deelnemen aan groepsoverstijgende activiteiten als dit bijdraagt aan hun brede ontwikkeling, een open deuren beleid. De houder legt in het pedagogisch beleid vast hoe hiermee wordt omgegaan;

4. Elk kind heeft een mentor die het kind kent, de ouders zijn schriftelijk geïnformeerd over wie de mentor is van hun kind;

5. De mentor volgt de ontwikkeling van het betreffende kind en maakt dit inzichtelijk.

Stabiliteitseisen voor buitenschoolse opvang, kinderen die naar de basisschool gaan totdat de basisschool eindigt voor dat kind:

Oudere kinderen hebben steeds meer behoefte aan zelfstandigheid en het maken van eigen

keuzes. Dit past ook bij hun ontwikkeling. Het samenzijn (spelen) met vriendjes is belangrijker dan het hebben van een vaste groep, vaste beroepskrachten, vaste ruimten en een vast dagritme. Voor oudere kinderen is het belangrijk dat zij de ruimte krijgen om invulling te geven aan hun vrije tijd en eigen initiatieven te ontplooien. Hierbij mag een eis om in een vaste groep te zitten geen

belemmering vormen om, met een toenemende mate van zelfstandigheid, activiteiten te ontplooien passend bij de interesse, leeftijd en ontwikkelingsfase van een kind.

(12)

Voor alle kinderen in de bso geldt:

1. Elk kind is geplaatst in een basisgroep, die groep heeft een voor de leeftijd van de kinderen passend ingerichte ruimte;

2. Voor ouders en kinderen is inzichtelijk in welke basisgroep het kind geplaatst is én het is voor hen per dag inzichtelijk welke beroepskrachten in die groep werken;

3. Er werken alleen gekwalificeerde beroepskrachten, conform de lijst in de cao; de route waarmee aanvullende kwalificaties behaald kunnen worden door anders gekwalificeerden is geregeld in de cao;

4. Elk kind heeft een mentor die het kind kent, ouders en kinderen zijn geïnformeerd over wie de mentor is van hun kind;

5. Bij die kinderen waar daartoe aanleiding is en die om extra aandacht en begeleiding vragen, volgt de mentor de ontwikkeling van het betreffende kind en maakt dit inzichtelijk;

6. De groepsgrootte voor kinderen is maximaal 24 kinderen;

7. De BKR is voor kinderen tot 7 jaar 0,1 en voor kinderen vanaf 7 jaar 0,083.

In de toelichting:

Mentor dagopvang

Om de ontwikkeling van het kind te kunnen volgen, moet de mentor het kind echt kennen. Daarom moet de mentor direct betrokken zijn bij de opvang en ontwikkeling van het kind. Dat betekent dat in praktijk één van de beroepskrachten van de groep waarin het kind geplaatst is de mentor zal zijn. De houder kan daar ook andere keuzes in maken.

Mentor bso

In de bso hebben alle kinderen een mentor toegewezen gekregen en zijn kinderen en ouders op de hoogte van wie die mentor is. De mentor is contactpersoon voor kind, ouders, collega’s en, waar aan de orde, voor derden. Een mentor zal actief de ontwikkeling van een kind volgen en, wanneer daar aanleiding voor is en er zorgen of vragen met betrekking tot het betreffende kind zijn, inzichtelijk maken.

Flexibele opvang

Onder flexibele opvang wordt verstaan een incidenteel, onregelmatig en onvoorspelbaar aanbod in aanvulling op een vast aanbod of een structureel aanbod wat door omstandigheden van ouders onregelmatig wordt afgesproken op maandbasis. Indien een kindercentrum flexibele kinderopvang aanbiedt, dient te worden aangetoond dat het voldoet aan deze omschrijving en op welke wijze een goed pedagogisch klimaat gewaarborgd wordt. Voorts dient vooraf voor ouders inzichtelijk te zijn gemaakt op welke groep het kind opgevangen wordt.

(13)

Er wordt op basis van bovenstaande voorwaarden op onderstaande drie items een uitzondering gemaakt:

 Aan ouders en kinderen wordt duidelijk aangegeven in welke stamgroep het kind is

geplaatst en welke pedagogisch medewerkers in principe welke dag bij welke groep horen;

 Aan één kind worden maximaal drie vaste pedagogisch medewerkers gekoppeld. De

koppeling van vaste pedagogisch medewerkers aan kinderen geldt behoudens ziekte, verlof of vakantie;

 Een kind maakt gedurende de week gebruik van zijn/haar eigen stamgroepruimte

De hierboven beschreven uitgangspunten gelden alleen voor het kind wat gebruik maakt van flexibele opvang. Voor alle andere kinderen, ook op dezelfde groep, gelden de vaste

stabiliteitseisen.

(14)

1.4 Veiligheid en gezondheid

Inleiding

Partijen vinden het van belang om veiligheidseisen en het beleid op het gebied van veiligheid en gezondheid beter aan te laten sluiten op de praktijk. Partijen onderschrijven evenals minister Asscher het uitgangspunt ‘leren omgaan met kleine risico’s en beschermen tegen grote risico’s’.

Dit uitgangspunt vereist van de beroepskrachten dat zij inzicht hebben in mogelijke risico’s én dat er een goed beleid wordt gevoerd met betrekking tot veiligheid- en gezondheid. Partijen stellen daarom voor dat houder én medewerkers gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen voor het veiligheid- en gezondheidsbeleid. De houder heeft de verantwoordelijkheid voor het formuleren en vaststellen van een verantwoord veiligheid- en gezondheidsbeleid en voor een continue en cyclisch proces dat bestaat uit informeren, faciliteren, evalueren en actualiseren. De beroepskrachten zijn mede verantwoordelijk voor het handelen naar en het uitvoeren van het beleid en het actief bijdragen aan dit continue proces. Daarmee komt de nadruk te liggen op het continue en proactief ontwikkelen, implementeren, evalueren en actualiseren van veiligheids- en gezondheidsbeleid en niet langer op het invullen van lijsten.

Partijen zijn dan ook van mening dat het beter aansluiten van de veiligheidseisen op de praktijk niet geregeld wordt door alleen het verminderen van de frequentie van de risico inventarisatie.

Immers, de huidige regeldruk ontstaat niet alleen door de frequentie waarmee de risico- inventarisatie uitgevoerd dient worden, maar ook door het gedetailleerde model voor de risico- inventarisatie veiligheid en gezondheid, dat in praktijk door de inspectie ook als inspectiemiddel wordt gebruikt. De eigen visie op veiligheid en gezondheid, het uitvoeren van het beleid en het effectief en adequaat nemen van maatregelen moeten centraal staan, in plaats van het voeren van een administratie op dit gebied.

Partijen stellen voor:

Om in de WET een doelvoorschrift op te nemen dat de houder verantwoordelijk is voor het veiligheid- en gezondheidsbeleid van het kindercentrum met als doel dat voor kinderen kleine risico’s worden gereduceerd of dat daar op verantwoorde wijze mee wordt omgegaan en geëvalueerd op basis van de uitvoeringspraktijk.

Om in een BESLUIT vast te leggen dat de houder van een kindercentrum te allen tijde en al voorafgaand aan de opening een veiligheids- en gezondheidsbeleid moet hebben dat aansluit bij het pedagogisch beleid.

Om in een REGELING uit te werken waaraan het veiligheids- en gezondheidsbeleid moet voldoen.

In het veiligheids- en gezondheidsbeleid is tenminste beschreven op welke manier de houder heeft geborgd dat in de uitvoeringspraktijk:

1. Het veiligheids- en gezondheidsbeleid samen met de medewerkers een levendig en continue proces is van informeren, faciliteren, evalueren en actualiseren.

(15)

2. Invulling is gegeven aan het vier-ogen principe voor kinderen van 0 jaar totdat ze naar de basisschool gaan

3. Invulling is gegeven aan de achterwachtregeling (zie stabiliteit)

4. Het actuele veiligheids- en gezondheidsbeleid en de evaluaties daarvan inzichtelijk zijn

In de toelichting:

Het veiligheid- en gezondheidsbeleid wordt tenminste geëvalueerd en waar nodig aangepast bij ingrijpende wijzigingen in de ruimten en/of het gebruik daarvan, bijvoorbeeld in het geval van calamiteiten die zich hebben voorgedaan, ingrijpende verbouwing en andere

groepssamenstellingen en in elk geval 3 maanden na opening van een nieuw kindercentrum. Of wanneer blijkt dat genomen maatregelen niet effectief en adequaat zijn of onvoldoende bekend en uitgevoerd worden.

Het vierogenprincipe maakt onderdeel uit van het totale veiligheidsbeleid en kan niet los worden gezien van het geheel. Het vierogenprincipe betekent dat altijd iemand moet kunnen meekijken of meeluisteren. Daarbij dient de houder rekening te houden met de voorspelbaarheid, mogelijkheid en frequentie waarin een pedagogisch medewerker alleen op de groep of in het kindercentrum is.

Uitgangspunt bij de invulling van het vierogenprincipe is dat de uitvoering pedagogisch verantwoord en economisch haalbaar is.

(16)

1.5 Binnen- en buitenruimten

Inleiding

In het belang van de ontwikkeling en de gezondheid van kinderen pleiten partijen voor het behoud van voldoende ruimte om binnen én buiten te kunnen spelen.

Het voorstel van partijen is om de huidige eis als minimum te handhaven en de mogelijkheid te bieden om, vanuit een specifiek pedagogisch concept, gemotiveerd af te kunnen wijken. Op deze wijze is er een harde ondergrens én ruimte voor maatwerk, zonder in te boeten op de kwaliteit.

Partijen stellen voor:

Om als doelbepaling in de WET op te nemen dat de opvang plaatsvindt in een voor kinderen veilige en gezonde omgeving, met voldoende ruimte binnen en buiten voor het aantal in het

kindercentrum aanwezige kinderen.

Om op te nemen in een BESLUIT dat houders het gebruik en de inrichting van binnen- en buitenruimten koppelen aan hun pedagogisch beleid, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende ontwikkelingsfasen van de kinderen

Om in een REGELING uit te werken waar ruimten aan moeten voldoen:

1. per aanwezig kind moet minimaal 3,5 vierkante meter bruto vloeroppervlak in het kindercentrum beschikbaar zijn;

2. elke groep van 0 jaar tot leeftijd start basisschool heeft een eigen stamgroepruimte;

3. de ruimten voor kinderen zijn passend ingericht voor het aantal en de leeftijd van de kinderen;

4. het gebruik (doel en duur) van de ruimten voor kinderen door meerdere groepen en/of gebruikers is, als dat van toepassing is, beschreven in het pedagogisch beleidsplan evenals hoe de m2 van deze ruimten evenredig zijn toebedeeld aan de groepen die hier gebruik van maken;

5. er is een aparte slaapruimte, niet in de groepsruimte, voor baby’s van nul tot anderhalf jaar;

6. Er is gedurende de hele opvangperiode een buitenruimte beschikbaar met een bruto vloeroppervlak van tenminste 3 m2 per aanwezig kind;

7. de goede en veilige toegankelijkheid van de buitenruimte is gerelateerd aan de ontwikkelingsfase van de kinderen en de inrichting van de toegang.

(17)

In de toelichting:

Voor de allerjongste kinderen, die niet kunnen lopen, betekent goede toegankelijkheid van de buitenruimte dat die aangrenzend is aan het kindercentrum en bij voorkeur aan de groepsruimte.

Voor peuters en kleuters geldt dat de afstand tot de buitenruimte en eventuele hindernissen in de toegang, bijvoorbeeld trappen, geen belemmering mogen zijn voor de veilige en goede

bereikbaarheid van de buitenruimte.

(18)

1.6 Volgen ontwikkeling van kinderen

Inleiding

Uit de pedagogische opdracht die de kinderopvang heeft, vloeit logischer wijs voort dat de ontwikkeling van kinderen door de beroepskrachten wordt gevolg. Beroepskrachten dienen daar voldoende voor gekwalificeerd te zijn en moeten in de praktijk in staat zijn om kinderen te kunnen observeren. Het volgen van de ontwikkeling van kinderen behoort wat partijen betreft tot de dagelijkse pedagogische praktijk. Beroepskrachten moeten gefundeerd het gesprek met ouders aan kunnen gaan over de ontwikkeling van het kind. En een bijdrage kunnen leveren aan de overdracht van dagopvang naar primair onderwijs en buitenschoolse opvang en van buitenschoolse opvang naar primair onderwijs en vice versa. Ook kunnen partijen zich voorstellen dat, wanneer daar aanleiding toe is, overdracht naar andere partijen zoals jeugdzorg, hierbij past. De door ons voorgestelde mentor per kind kan hier een belangrijke rol in spelen.

Partijen zien door de permanente scholing veel mogelijkheden om de beroepskrachten verder te bekwamen, zodat zij het volgen van de ontwikkeling van kinderen en eventuele voegsignalering van achterstanden kunnen verbeteren.

Partijen stellen voor:

Om als doelbepaling in de WET op te nemen dat de houder verantwoordelijk is voor het volgen van de ontwikkeling van kinderen

Om in een BESLUIT vast te leggen dat de houder van een kindercentrum ten alle tijden en al voorafgaand aan de opening heeft beschreven op welke manier de ontwikkeling van kinderen wordt gevolgd en vastgelegd en hoe hier in praktijk naar wordt gehandeld.

(19)

1.7 Extern adviesorgaan

Inleiding

Partijen willen nogmaals onderstrepen dat de door hen gestelde kwaliteitseisen minimum eisen zijn, waaraan alle kindercentra moeten voldoen. Tegelijkertijd is er in de sector en bij ouders behoefte aan specifieke vormen van kinderopvang, bijvoorbeeld Groene kinderopvang, buiten-bso.

Voor het realiseren van dergelijke specifieke pedagogische concepten kan de regelgeving een belemmering zijn. Partijen willen het mogelijk maken om af te kunnen wijken van de als harde eisen geformuleerde kwaliteitscriteria wanneer daar een specifieke pedagogische visie en keuze aan ten grondslag ligt, waarbij er geen sprake mag zijn van een bedrijfsmatige of economische prikkel.

Het toetsen van dergelijke alternatieve concepten vereist andere en verdergaande deskundigheid dan redelijkerwijs van toezichthouders kan worden verwacht. Goedkeuring van het uitgewerkte concept voorafgaand aan de opening van een dergelijk kindercentrum biedt zekerheid vooraf aan de houder.

Het hierna voorgestelde adviesorgaan zou ook pilots kunnen volgen en toetsen die werken met vooraf bepaalde afwijkende kwaliteitseisen. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gelden voor het opdoen van ervaring met de uitvoering van BKR op locatieniveau.

Partijen stellen voor:

Om in de WET op te nemen dat een onafhankelijk Extern Adviesorgaan in specifieke gevallen bindende uitspraken doet in het geval er sprake is van het afwijken van de kwaliteitseisen op basis van een specifiek pedagogisch concept en in het geval er sprake is van interpretatieverschillen tussen houder en toezichthouder over de geldende kwaliteitseisen.

Door de uitspraken van het Adviesorgaan ontstaat er op landelijk niveau duidelijkheid over wanneer wel en niet mag worden afgeweken en ontstaat er een gelijk speelveld voor de sector.

Om in een BESLUIT op te nemen dat maatwerk in het aanbod mogelijk is op basis van een

specifiek pedagogisch concept en dit ter beoordeling is aan een onafhankelijk extern advies orgaan

(20)

Om in een REGELING uit te werken:

1. de werkwijze van het adviesorgaan: bij het advies worden zowel de inhoud als specifieke lokale omstandigheden in ogenschouw genomen;

2. de samenstelling van het adviesorgaan: op basis van voordrachten vanuit partijen en wetenschappers en vertegenwoordigers van toezicht en handhaving waarbij specifieke kennis op het gebied van pedagogiek en kinderopvang leidend is;

3. adviezen bindend zijn;

4. de adviezen van dit adviesorgaan openbaar en ten alle tijden inzichtelijk zijn voor houders, toezichthouders, beroepskrachten en ouders.

Partijen nemen graag het initiatief voor de ontwikkeling en opzet van dit adviesorgaan.

(21)

1.8 Tot slot

In deze paragraaf willen partijen een aantal voorstellen en aanbevelingen doen.

Doorgaande lijn

De doorgaande lijn heeft betrekking op de overgang van dagopvang naar primair onderwijs en naar buitenschoolse opvang, van buitenschoolse opvang naar primair onderwijs en waar aan de orde naar derden zoals jeugdzorg.

Partijen zien geen mogelijkheden om alléén in de Wet Kinderopvang voorwaarden te stellen aan het realiseren van een doorgaande lijn. Het realiseren hiervan betekent immers dat er ook aanpassingen in de Wet op het primair onderwijs nodig zijn. Het structureel volgen van de ontwikkeling van kinderen binnen de sector kinderopvang biedt in praktijk wel mogelijkheden om af te stemmen met het basisonderwijs en overdracht te realiseren.

Wij zien grote voordelen in het inzetten van een combinatiefunctionaris die én in de kinderopvang én in het onderwijs of bij sport/welzijn is aangesteld. Deze functionaris is de ‘linking pin’ voor kinderen en de collega’s in de opvang en de school. In praktijk blijft de cao en BTW problematiek.

Die is welliswaar in praktijk oplosbaar, maar veroorzaakt of administratieve last of fiscale afwegingen voor de functionaris en vereist veel afstemming.

Wij willen daarom met cao-partijen onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor het creëren van combinatiefuncties die onder één cao vallen.

TSO

Voor schoolkinderen is de tussenschoolseopvang het enige deel van de dag waarop geen

beroepskrachten in de zin van de Wet kinderopvang worden ingezet. De overblijf valt nu niet onder Wet Kinderopvang en wordt in praktijk vaak uitgevoerd door vrijwilligers. Dit is volgens ons een onwenselijke situatie. Midden op de dag ontbreekt de pedagogische opdracht en de daarbij horende kwaliteit voor de kinderen.

Wij stellen voor de pedagogische opdracht te verbreden naar tussenschoolse opvang en daar ook kwaliteitseisen aan te stellen.

Toezicht

Partijen zien kwaliteitsverbetering als een structurele taak van de sector en willen daar ook een bijdrage aan leveren.

Om onduidelijkheid buiten de sector te voorkomen stellen we voor om het gebruik van de termen dagopvang, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang te koppelen aan het voldoen aan de wettelijke eisen. De bescherming van de naamgeving biedt dan een kwaliteitswaarborg.

(22)

Evaluatie

Jaarlijks zal door partijen op bestuurlijk niveau overleg plaatsvinden naar aanleiding van NCKO- metingen om conclusies te bespreken en mogelijke kwaliteitsverbeteringen door te voeren in de sector. Het voorgestelde adviesorgaan zal daarbij verder ontwikkelingen op het gebied van kwaliteit structureel volgen om te bezien of mogelijk aanpassingen aan de orde zijn.

De invulling van het Nieuwe Toezicht is gebaseerd op doelvoorschriften in de wet, die uitgewerkt zijn in lagere regelgeving. Partijen stellen voor om het mogelijk te maken om op pedagogische gronden af te kunnen wijken van een aantal kwaliteitseisen. Partijen zijn van mening dat zelfevaluatie door de houders bijdraagt aan het verbeteren van de kwaliteit in dit op doelvoorschriften gebaseerde systeem. Dit instrument kan hen ook ondersteunen in het ontwikkelen van een specifieke vorm van opvang waarbij zij af willen wijken van een aantal kwaliteitseisen.

Financiering

Voor partijen is het uitgangspunt bij de financiering dat elke opvangvorm zijn eigen kwaliteit moet kunnen financieren. Kwaliteit en de verhoging daarvan kost nu eenmaal geld, dat is een keuze.

Voor partijen is ook de toegankelijkheid van kinderopvang van groot belang. Betaalbaarheid en toegankelijkheid moeten in balans blijven. En de afgelopen jaren heeft de sector ervaren dat te hoge kosten voor ouders tot uitval leidt. Dit is uiteraard zeer onwenselijk.

De kwaliteitsverhogende maatregelen op onder andere het gebied van taaleisen, EHBO-certificaten en permanente educatie hebben hogere kosten tot gevolg. Partijen willen met de minister in gesprek over de manier waarop deze kwaliteitsverhogende elementen gefinancierd kunnen worden.

Communicatie en implementatie

Feitelijk ontstaat er een geheel nieuw en samenhangend systeem van kwaliteitseisen én een nieuw toezicht én een nieuw financieringssysteem. Dit vergt grote inspanningen van ondernemers, werknemers, toezichthouders en ouders. Implementatie van deze ingrijpende wijzigingen kan alleen succesvol verlopen als dit ondersteund wordt door een breed communicatie- en

implementatietraject gericht op ondernemers, ouders en beroepskrachten. Een breed en centraal geregisseerd implementatietraject. Partijen worden hier uiteraard graag actief in betrokken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door de rol van feedback in het leren van studenten te verkennen, en vragen te stellen over welke proces- sen gaande zijn bij studenten tijdens het ontvangen van feedback en

De nieuwe regels hebben gevolgen voor de werkgever, de werknemer, de bedrijfsarts en de preventiemedewerker, maar ook voor de ondernemingsraad (OR) of

Een aandachtspunt voor het kabinet is de afname van formele kinderopvang door werkende ouders met lagere inkomens, en de mogelijke effecten die dit heeft op de mogelijkheden

Het wetsvoorstel merkt deze wijziging aan als deregulering voor zorgverzekeraars en zorgaanbieders en biedt mogelijkheden om tot minder regeldruk en bureaucratie te komen..

Wat ter wereld ziet God dan toch in de mens, Dat Hij wordt de ‘Man aan het kruis’.. De Farizeeërs samen, ja ze kijken

In deze context is het de vraag of de netwerkinfrastructuur behorende bij mogelijke uitkoppeling op het niveau van de nummercentrales en lopend tot de ISP’s (markt 5a, figuur d))

In deze factsheet lees je wanneer een delier optreedt, wat de gevolgen kunnen zijn en hoe je een delier kunt voorkomen door inzet van het Amerikaanse Hospital Elderly Life

De vrijwilliger is aansprakelijk voor schade die door het ziekenhuis en/of haar patiënten wordt geleden, doordat de vrijwilliger niet de waarheid heeft gesproken over