• No results found

Weergave van De tiende-eeuwse Heilig-Kruiskapel in Utrecht en haar relatie met Willibrord

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weergave van De tiende-eeuwse Heilig-Kruiskapel in Utrecht en haar relatie met Willibrord"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

en haar relatie met Willibrord

Charlotte J.C. Broer en Martin WJ. de Bruijn

Al tachtig j a a r lang is er wetenschappelijke strijd gaande rond de vroegste kerkelijke b e b o u w i n g in de stad Utrecht, de kern van het g e l i j k n a m i g e b i s d o m , dat in de M i d d e l e e u w e n het g r o o t s t e g e d e e l t e van N e d e r l a n d b e s t r e e k . Letterlijk e n figuurlijk het middelpunt van deze problematiek is de Heilig- K r u i s k a p e l . Letterlijk o m d a t dit k r u i s v o r m i g e g e b o u w in vroeger e e u w e n ingeklemd stond tussen de opvolgers van de t w e e oudste kerkstichtingen in Utrecht: de aan Sint-Maarten gewijde d o m k e r k en de kerk van Sint-Salvator of O u d m u n ­ ster (afb. 1). figuurlijk o m d a t de kapel sinds de eerste opgra­

ving in 1929 telkens weer als uitgangspunt g e n o m e n w o r d t bij de vraag waar de eerste Utrechtse kerken hebben gestaan.

Al spoedig na het eerste archeologisch onderzoek, uitgevoerd d o o r de a r c h e o l o o g A . E . van Giffen, werd n a g e g a a n of de Heilig-Kruiskapel een d o o r de g r o n d l e g g e r van het bisdom Utrecht, de Angelsaksische missionaris Willibrord. g e b o u w d e

Afb. 1. Vogelvluchttekening van de domkerk voor hel instorten van het schip in 1674. In doorgetrokken lijnen met arcering de huidige rooilijnen, in gebroken lijnen de omtrekken van de Romeinse burcht, de Heilig-Kruiskapel en de oostpartij van de kerk van Oudmunster (Haslinghuis en Peeters. De dom van Utrecht. 172).

kerk was.' Zoals bekend had deze van de Frankische hofmei­

er Pippijn rond het j a a r 6 9 5 de burcht Traiectum of Trecht als c e n t r u m voor zijn missiewerk o n d e r de Friezen t o e g e w e z e n gekregen. Willibrord stichtte hier twee kerken, waarvan hij er een wijdde aan Christus Verlosser (Sint-Salvator) en de a n d e ­ re aan Sint-Maarten, de latere patroonheilige van de bisschop en het bisdom Utrecht. De Sint-Maartenskerk b o u w d e hij op de fundamenten van een kerk die e e r d e r rond 6 3 0 gesticht was d o o r de Frankische koning Dagobert, maar die wat later in de z e v e n d e eeuw, waarschijnlijk o m s t r e e k s 6 5 0 , d o o r de nog heidense Friezen w a s verwoest. O p grond van de opgra­

vingsresultaten k w a m Van Giffen tot de conclusie dat de Hei­

lig-Kruiskapel niet g e b o u w d kon zijn d o o r Willibrord. omdat zij uit de tiende of elfde e e u w d a t e e r d e .2

In 1992 k w a m de Utrechtse archeoloog H.L. de Groot met de opzienbarende mededeling dat de kapel toch wel eens uit de tijd van Willibrord zou kunnen dateren. Hij verbond er tevens de conclusie aan dat het om de d o o r Willibrord h e r b o u w d e en aan S i n t - M a a r t e n gewijde kerk zou g a a n .3 N a a r aanleiding van zijn suggestie vond er in de z o m e r van 1993 een herop­

graving plaats van het oostelijk deel van de kapel, het koor en de oostzijde van de beide d w a r s a r m e n . De resultaten van dit onderzoek werden in uitgewerkte v o r m gepubliceerd artike­

len in dit tijdschrift. Dit g e b e u r d e in een speciaal t h e m a n u m ­ mer, verschenen in 1994. geheel gewijd aan de eerste kerken van Utrecht.4

Uit de bijdragen bleek dat er een m e n i n g s v e r s c h i l bestond over de vraag of het bij de kapel, als die uit de tijd van Willi­

brord zou dateren, om de Sint-Maartenskerk dan wel de kerk van Sint-Salvator ging. O p grond van de bestudering van al het toen beschikbare bronnenmateriaal waren wij. anders dan de overige o n d e r z o e k e r s , tot de conclusie g e k o m e n dat - weer vooropgesteld dat de Heilig-Kruiskapel uit de zevende e e u w zou dateren - het hier om Willibrords Sint-Salvator ging. Vol­

gens de m i d d e l e e u w s e geschiedschrijving hebben alle Sint- Maartenskerken namelijk altijd o p dezelfde plek gestaan, te weten die van de tegenwoordige d o m k e r k .5 Verder heeft vol­

g e n s d e z e h i s t o r i o g r a f i e W i l l i b r o r d e e r s t een b e d e h u i s g e b o u w d g e w i j d aan het heilig k r u i s , e n wel naast wat g e n o e m d wordt de v e r w o e s t e S i n t - T h o m a s k e r k van k o n i n g D a g o b e r t / ' W i l l i b r o r d s leerling en in z e k e r e zin o p v o l g e r

PAGINA'S 8 1 - 8 9

(2)

82 B U L L E T I N KNOB 2 O O 8 - 3

Bonifatius heeft vervolgens o m s t r e e k s 7 4 5 naast deze eerste kerk - die in de geschiedschrijving nadrukkelijk wordt a a n g e ­ duid den iersten bedehuse des heilighen Verlossers - een n i e u w e S i n t - S a l v a t o r k e r k g e b o u w d , de latere O u d m u n s t e r ­ kerk. In d e z e met de m i d d e l e e u w s e historiografie o v e r e e n ­ s t e m m e n d e visie is dus niet de Sint-Maartenskerk van plaats veranderd, zoals andere o n d e r z o e k e r s tegen deze gegevens in a a n n e m e n , m a a r hebben er twee o p e e n v o l g e n d e kerken van Sint-Salvator in de Utrechtse burcht naast elkaar g e s t a a n .7

Wél gingen alle auteurs van de artikelen in het g e n o e m d e the­

m a n u m m e r ervan uit, zij het s o m m i g e n met een slag o m de a r m , dat de H e i l i g - K r u i s k a p e l uit de tijd van W i l l i b r o r d dateerde. D o o r de grote publiciteit die er van archeologische zijde aan de ' v o n d s t ' uit 1992 en de d a a r o p g e v o l g d e herop­

graving gegeven was, wordt de kapel inmiddels vrij algemeen gepresenteerd als "het Sint-Maartenskerkje van Willibrord".

Begin 2008 werd er zelfs, ter o p e n i n g van het J a a r van het Religieus Erfgoed, een kopie van de kapel in ijs op het D o m ­ plein g e b o u w d en v o o r g e s t e l d als e e n d o o r W i l l i b r o r d g e b o u w d e kerk.

Intussen w a s echter niet alleen de identificatie van de Heilig- Kruiskapel met de Sint-Maartenskerk bestreden, m a a r werd in 2 0 0 0 in dit tijdschrift d o o r archeoloog C . A . M . van Rooijen ook de datering van de kapel ter discussie gesteld.8 Net als destijds Van Giffen kwam hij o p grond van een analyse van de opgravingsresultaten tot de conclusie dat de kapel niet uit d e tijd van Willibrord dateerde maar uit de tiende eeuw. Het b e l a n g r i j k s t e a r g u m e n t v o o r Van R o o i j e n w a r e n de met behulp van de 14C-bepalingen gedateerde h o u t s k o o l m o n s t e r s die bij de heropgraving in de metselspecie van de kapel waren t e r u g g e v o n d e n en die wezen o p een d a t e r i n g in de t i e n d e eeuw. Verder w a s ook de stratigrafie - in dit geval de h o o g t e van de f u n d e r i n g , de k a p e l v l o e r en het m a a i v e l d rond de kapel - een belangrijk element voor een late datering en tot slot bleek de m e t s e l s p e c i e van d e k a p e l op een b e p a a l d e plaats o v e r de bovenrand van een eronder gelegen sarcofaag te zijn heen gevloeid die qua type op zijn vroegst uit de tiende e e u w kan dateren. Van Rooijen maakte bij zijn bevindingen een v o o r b e h o u d ten aanzien van de mogelijke o u d e r d o m van de zuidelijke arm van de kapel. In dit bouwdeel werd n a m e ­ lijk een daaruit afkomstig h o u t s k o o l m o n s t e r gedateerd tussen 6 5 5 en 686. In dat verband is interessant dat architectuurhis­

toricus R. Rijntjes bij de o p g r a v i n g tussen deze z u i d a r m en de rest van de kapel een b o u w n a a d had geconstateerd. In zijn artikel in dit tijdschrift uit 1994 uitte hij daarop de veronder­

stelling dat de zuidelijke zijarm een z o g e h e t e n cella uit de z e v e n d e e e u w w a s waaraan later de kapel zou zijn v a s t g e - bouwd. Dit laatste diende dan gezien te worden als de her­

bouw d o o r Willibrord van de door de Friezen verwoeste kerk uit de tijd van koning D a g o b e r t . w a a r m e e dan de gelijkstel­

ling van de Heilig-Kruiskapel met de Sint-Maartenskerk aan­

g e n o m e n werd.1'

H o e w e l de d o o r C.A.M. van Rooijen bevestigde datering van A.E. van Giffen de eerder gepresenteerde opvattingen omver­

werpt, is er voor zover bekend alleen door ons in geschrifte op zijn artikel gereageerd. In deze bijdrage willen we dit nog­

maals doen en een aantal vragen o p w e r p e n - en proberen te b e a n t w o o r d e n - d i e d e d a t e r i n g e n en t o e s c h r i j v i n g e n van zowel Van Giffen en Van Rooijen als Rijntjes met zich m e e ­ brengen, wanneer die in het kader worden geplaatst van alle beschikbare relevante bronnen betreffende de vroege kerken­

bouw in U t r e c h t .1 0 Voor de beargumentering van de d o o r ons g e t r o k k e n e n hier v e r m e l d e c o n c l u s i e s verwijzen we in de voetnoten vooral naar onze eerder over de vroege Utrechtse k e r k e n b o u w verschenen publicaties, o m d a t o p n a m e van die argumenten met alle bewijsplaatsen in dit artikel onevenredig veel plaats zou innemen.

De v e r m e e n d e cella

De d o o r R. Rijntjes veronderstelde cella roept o m te begin­

nen de vraag op wat de functie van een dergelijk g e b o u w van o n g e v e e r vijf bij vijf meter in het vierkant in het Utrecht van de zevende eeuw kan zijn geweest. Als functies die dergelijke cellae elders hadden noemt Rijntjes de aanwezigheid van hei- ligengraven en de bewaarplaats van relieken. Maar w a n n e e r een van b e i d e in de U t r e c h t s e situatie het geval zou zijn geweest, blijft de vraag w a a r o m z o ' n toch niet onbelangrijke sacrale plek in later tijd geen sporen heeft n a g e l a t e n . De g e s c h i e d s c h r i j v i n g o v e r het z e v e n d e - e e u w s e U t r e c h t rept slechts van een (missie)kerk die door de F r a n k i s c h e koning Dagobert (623-639) binnen de burcht Trecht g e b o u w d is en die met die burcht aan de bisschop van Keulen is g e s c h o n k e n . Deze kennis lijkt weliswaar niet in bronnen te zijn overgele­

verd die ouder zijn dan de dertiende of veertiende eeuw, m a a r we beschikken daarnaast ook o v e r een brief van de missiona­

ris Bonifatius. die als beginnend geloofsprediker in de jaren 719-721 met Willibrord heeft s a m e n g e w e r k t en later, na diens overlijden in 7 3 9 , de zorg v o o r de U t r e c h t s e kerk o p zich heeft g e n o m e n . Bonifatius spreekt in die brief, daterend van 752 of 7 5 3 , over een ecclesiola, een kerkje dat Willibrord met de grond gelijk g e m a a k t had aangetroffen binnen de burcht Trecht en dat hij eigenhandig vanaf het fundament weer had o p g e b o u w d en aan Sint-Maarten g e w i j d . " Bonifatius schrijft verder dat v o l g e n s de b i s s c h o p van Keulen de burcht met deze verwoeste kerk - bedoeld is natuurlijk de kerk die later verwoest was - ooit d o o r koning Dagobert aan Keulen w a s geschonken met de opdracht om het Friese volk te bekeren.

"Wat hij niet gedaan heeft." voegt Bonifatius er nadrukkelijk aan t o e .1 2

Volgens B o n i f a t i u s w a s er d u s s p r a k e van een tot o p d e bodem verwoest kerkje dat later door Willibrord weer vanaf het fundament is o p g e b o u w d . Er is dus in de bronnen geen sprake van een cella en e v e n m i n van het tegen die cella aan­

bouwen van een kerk. zoals Rijntjes zich dat voorstelt. T r o u ­ wens, het m a g hoogst onwaarschijnlijk worden g e n o e m d dat een dergelijk belangrijk sacraal g e b o u w gereduceerd tot zij­

arm of annex aan een kerk w o r d t vastgebouwd. En ten slotte - maar misschien had dit als eerste argument moeten worden g e n o e m d - kan men hier nog aan toevoegen dat een heilig­

d o m als een cella o p een plaats w a a r nog b e g o n n e n moet worden met de kerstening bepaald niet voor de hand ligt. Cel-

(3)

lae treft men vooral aan o p plaatsen waar al in de R o m e i n s e tijd het c h r i s t e n d o m v e r s p r e i d w a s . Voor o n z e streken lag inderdaad een missiekerk als uitgangspunt voor de kerstening meer voor de hand. En dat is wat de voorhanden zijnde bron- nen ook aangeven.

Een ander probleem rond de vereenzelviging van de Heilig- Kruiskapel met een oorspronkelijke celia vormt de plaats van die eerste door Dagobert g e b o u w d e en later weer vanaf het fundament o p g e b o u w d e Utrechtse kerk. De g e n o e m d e histori- ografie wijst namelijk, zoals al is opgemerkt, niet de Heilig- Kruiskapel of de plaats van deze kapel als zodanig aan. maar die van de (huidige) domkerk. Dit kan uit zowel archeologi- sche als schriftelijke bronnen worden afgeleid. Om met de laat- ste te b e g i n n e n : op een tekstbord. een overoude tafel, die v r o e - ger in het schip van de kerk hing en mogelijk nog uit de der- tiende e e u w dateert, wordt namelijk met zoveel w o o r d e n gezegd dat die eerste kerk. die gewijd was aan de apostel Tho- mas, g e b o u w d was in Ulo presentí fundo - te vertalen met '*op deze grond hier" of zelfs "precies op deze plek" (afb. 2 ) .1 3

^ f c M t i f u i b c

rot\bilui- ¿xrz

^ r v n ö

jrmtfíj < W 1

f a

t ï j o m * f n | f c n T

turen-4jnq cp&iG frtjtm ^r^ti- ofixn.*

f n (tyt*tt*n poft-i<enot*Mut- <KUn

tofiine l | t U i i n f ï t l ^ c i - o ^ . a t - i U a

y ful

' ^ c I ¿ ó í ¿ i i £

( r ¿ p r

a t m i c - t k V f i í í

C ^ ^ / ï a

(utxböê

fyznrtn rj»C p i t m i

^cnrtruê repth ïpc ixmón^ fia tMtftatXffiê %¡MfAm tpdqmfntï

Afb. 2. De leksl van een 'overoude tafel', die handelt over de

geschiedenis van de domkerk in een vijftiende-eeuws afschrift. Het eerste deel luidt: "Tempore Francorum Dagobert i regis in Ulo presentí fundo conditur ecce decens primitas ecclesia sancti Thome prope castrum Traiectum. quant gens Frisica fregit atrox. Sed prior antistes dominas Clemens oh honorem sancti Martini post renovavit eam presidís Hi/drici sub tempore regis ". In vertaling: "Zie. ten tijde van de koning der Franken Dagobert werd op deze grond hier bij de burcht Traiectum voor de eerste keer een welgevormde kerk gebouwd, gewijd aan de heilige Thomas, welke kerk het woeste Friese volk heeft verwoest Maar de eerste bisschop, heer Clemens (Willibrordi. heeft haar tereré van Sint- Maarten vernieuwd ten tijde van de nietsdoende koning Hilderik "

(Stadtbib/iothek Hier, hs. 1288/79, 4o,f. 88v.).

Deze schriftelijke vermelding vormt een positieve aanwijzing dat de e e r s t e kerk van D a g o b e r t e e n v o u d i g w e g o p de plek van de latere d o m k e r k e n stond. In negatieve zin kan hier aan worden t o e g e v o e g d dat het domkapittel er nooit aanspraak o p heeft g e m a a k t dat de Heilig-Kruiskapel de eerste Sint-Maar- tenskerk is geweest. We komen hier nog op terug.

M a a r ook a r c h e o l o g i s c h zijn er v e r s c h i l l e n d e a a n w i j z i n g e n dat een eerste z e v e n d e - e e u w s e kerk in Utrecht, de oorspron- kelijke S i n t - T h o m a s k e r k . de op de fundamenten daarvan her- b o u w d e Sint-Maartenskerk van Willibrord en nadien ook alle latere d o m k e r k e n steeds o p d e z e p l a a t s gestaan h e b b e n en niet. zoals onder meer Rijntjes veronderstelt, op de plek van de (latere) Heilig-Kruiskapel. O m te beginnen werden er o p de plaats van het latere schip van de d o m k e r k resten aange- troffen uit de R o m e i n s e tijd en de vroege m i d d e l e e u w e n . Z o w e r d e n op een niveau tussen 2,80 en 3,20 m +N.A.P. meter niet alleen v r o e g m i d d e l e e u w s e funderingsresten aangetroffen (afb. 3), maar ook traceerde A.E. van Giffen er - naast zware fundamenten, die waarschijnlijk tot een Karolingisch bouw- werk b e h o o r d e n , tussen circa 2,50 en 4,50 meter + N . A . R - al vier of vijf vloeren en v l o e r n i v e a u s o n d e r de vloer van de R o m a a n s e kerk, waarvan de oudste op o n g e v e e r 3,60 a 3,85 meter (afb. 3 ) .1 4

Een archeologisch argument dat ook tegen de veronderstelde cella aan de zuidkant van de Heilig-Kruiskapel pleit ten slotte is al door C. van Rooijen in zijn g e n o e m d artikel aangehaald:

de datering van de kapel in de tiende of elfde e e u w - de geda- teerde h o u t s k o o l m o n s t e r s wijzen o p de t i e n d e - maakt het b e s t a a n van een dergelijk h e i l i g d o m wel heel erg o n w a a r - schijnlijk. Dat een h o u t s k o o l m o n s t e r in de zuidelijke arm van de kapel in de z e v e n d e e e u w g e d a t e e r d werd. hoeft in dit opzicht niet alles te zeggen. Er zijn namelijk ook enkele m o n - sters uit de R o m e i n s e tijd t e r u g g e v o n d e n .1 5 wat o p een plaats w a a r al sinds die tijd g e b o u w d , gebroken en h e r b o u w d is niet hoeft te verbazen. Hier komt nog bij dat enkele andere in de zuidarm van de kapel aangetroffen monsters nog o p datering w a c h t e n . "1 Voor de o u d e r d o m van een gebouw zijn van/elf- s p r e k e n d niet de o u d s t e m a a r de j o n g s t e in het m e t s e l w e r k aangetroffen houtskoolresten van belang. Ook al achten wij het zeer onaannemelijk dat de zuidelijke annex van de Heilig- Kruiskapel uit de z e v e n d e e e u w dateert, lijkt het ons gezien de problematiek van belang om de betreffende monsters als- nog met de 14C-methode te laten dateren.

Terug n a a r de Heilig-Kruiskapel

Een probleem dat d o o r Van Rooijen niet b e h a n d e l d werd. is de vraag hoe we een uiteindelijk pas t i e n d e - e e u w s e Heilig- Kruiskapel in de context van de (overige) kerkelijke bebou- wing in Utrecht moeten plaatsen, zowel in ruimtelijke als in c h r o n o l o g i s c h e en in functionele zin. H i e r a a n kan m e n de vraag koppelen hoe het kon gebeuren dat diezelfde kapel toch al in de m i d d e l e e u w e n werd b e s c h o u w d als een d o o r Willi- brord g e b o u w d e kerk. Om met die laatste vraag te beginnen, dit idee bestond waarschijnlijk al in het begin van de twaalfde

(4)

84 B U L L E T I N KNOB 2 O O 8 - 3

niveau +N.A.P. omschrijving periode

5,60 m huidig loopvlak (2008)

5,40 m 5,20 m

5,00 m 4.95 è 5,00 m vloer(en) gotische d o m k e r k (circa 1 4 7 5 ) 4 , 8 0 m 4,75 e n 4,80 m vloeren R o m a a n s e d o m k e r k (circa 1020) 4,60 m 4,55 m P r e - R o m a a n s e vloer

4,40 m 4,35 m P r e - R o m a a n s e vloer 4 , 2 0 m

4 , 0 0 m

(4,10-4,16 m vloerniveau Heilig-Kruiskapel)

3,80 m 3,60 m

3,60 ä 3,85 m P r e - R o m a a n s e vloer(en) en v l o e r n i v e a u s

( M e r o v i n g i s c h e e n Karolingische periode?)

3,40 m 3,20 m

3,00 m 2,80 a 3,20 m f u n d e r i n g s r e s t e n (zevende e e u w ? ) 2,80 m

2,60 m 2,40 m

2,50 è 2,60 m 2,45 m

loopvlak R o m e i n s castellum resten R o m e i n s tempeltje

(derde e e u w )

Afb. 3. Grondniveaus, vloeren en vloerniveaus Ier plaatse van het verdwenen schip van de domkerk tussen het tegenwoordige loopvlak op 5.60 m +N.A.P.

en de Romeinse periode. Niet aangegeven zijn de zware funderingen uil de Karolingische tijd tussen 2.50 en 4.50 m. Cursief hel vloerniveau van de Heilig- Kruiskapel. Naar A.E. van Giffen (zie nt.j en wat de Heilig-Kruiskapel betreft Van Rooijen. De datering van de Heilig-Kruiskapel. 65.

eeuw. Toen schreef d e toenmalige abt van Echternach. T h i o - fried, een levensbeschrijving van de heilige Willibrord. waar- in hij vermeldde dat deze in Utrecht niet ver van de oever van de Rijn een bedehuis b o u w d e , dat hij wijdde " a a n het heil- b r e n g e n d kruis en aan d e m o e d e r G o d s . d e e e u w i g e maagd Maria". 7 Zoals we hiervóór al vermeld hebben vinden w e het idee dat Willibrord een kerk b o u w d e ter e r e van het heilig kruis voorts o o k in d e m i d d e l e e u w s e geschiedschrijving, o m te beginnen bij de belangrijkste m i d d e l e e u w s e geschiedschrij- ver van het sticht Utrecht. Jan Beke. In zijn Chronographia, daterend van omstreeks 1340, vermeldt hij dat Willibrord bij de verwoeste S i n t - T h o m a s k e r k een bedehuis stichtte ter ere van het heilig kruis en dat hij daarin de eerste doopvont wijd- d e . ^ M e n m e r k e hierbij op dat Beke duidelijk zegt dat Willi- brord zijn kerk b o u w d e bij en niet op de verwoeste kerk. met

a n d e r e w o o r d e n : dat het b e d e h u i s g e w i j d aan het H e i l i g - Kruis. d e kapel, niet vereenzelvigd mag worden met de Sint- T h o m a s k e r k en d e op de fundamenten daarvan h e r b o u w d e en aan Sint-Maarten gewijde kerk!

Een oudere vermelding van d e Heilig-Kruiskapel bieden de Annalen van E g m o n d . In deze twaalfde-eeuwse bron wordt melding g e m a a k t van een brand in 1148, waarbij de Sint-Sal- vatorkerk gespaard bleef. " E r is echter naast deze kerk een kapel, gewijd ter ere van het heilig kruis, die d e brand met alles wat erin was verteerde, behalve het beeld van de Verlos- ser, en daaraan geschiedde het v o l g e n d e wonder: het kruis is v e r b r a n d , en d e spijkers, m a a r het beeld zelf bleef geheel o n g e s c h o n d e n . En d e geestelijken s a m e n m e t de b e v o l k i n g namen het op met grote eerbied en d e v o t i e en droegen het van de kapel naar d e kerk. en vanaf dit m o m e n t hebben zij

(5)

het altijd in de hoogste ere g e h o u d e n . "1 9 Ook B e k e heeft dit verhaal. In de M i d d e l n e d e r l a n d s e versie luidt het met enkele v e e l z e g g e n d e aanvullingen:

Die ierste Capelle die vaste bi sunte Salvatoors kerke staet ende bi Clemens tiden die Willibrordus hiet ghe- sticht wart in die ere des heilighen cruces, die verbern- de mede ende al dat daer in was, sonder sunte Salva­

toors beeide, dat bleef onverbrand, nochtan dattet cruce daert an ghenaghelt was altemale verbrande ende die naghele mede. Dat beeide wart bruyn in dien brande, waerom dat ment noch hiet dat brune cruus. Doe qua- men die clesie mitten ghemenen luden ende namen dat heilighe beeide mit groter devoteliker eren ende droe- ghent weerdelike, al singende ynnen ende psalmen, in sunte Salvatoors kerke, daert noch staet.20

K o r t o m , waarschijnlijk al in het begin van de twaalfde e e u w werd de H e i l i g - K r u i s k a p e l b e s c h o u w d als een d o o r Willi­

brord g e b o u w d e kerk. en wel een a n d e r e kerk d a n de ver­

w o e s t e , h e r b o u w d e en vervolgens aan Sint-Maarten gewijde S i n t - T h o m a s k e r k .

Wat nu moeten we hiermee aan w a n n e e r de kapel inderdaad pas uit de tiende of elfde e e u w dateert, zoals destijds al d o o r A . E . van Giffen en recentelijk weer C . A . M . van Rooijen o p naar het ons v o o r k o m t redelijke gronden en in elk geval bear-

I 1 1 1 i i

0 m SO

Afb. 4. Overzicht van de eerste kerken in de burcht Traiectum op grond van onze analyse van het volledige middeleeuwse bronnenmateriaal. In dunne lijnen a. de tegenwoordige domtoren: b. de domkerk: c. de pandhof, met de rooilijnen van de bebouwing op het Domplein. Voorts: a.

de via principalis; 2. de via praetoria: A. de plaats van de door koning Dagobert rond 630 gebouwde Sint-Thomaskerk; B. het Romeinse

hoofdgebouw met daarin de door Willibrord gebouwde Sint-Salvatorkerk.

Na de afbraak van dit gebouw in de tiende of elfde eeuw werd van het materiaal van deze kerk de Heilig-Kruiskapel gebouwd: C. de door Bonifatius omstreeks 745 gebouwde nieuwe Sint-Salvatorkerk.

g u m e n t e e r d is gesteld? Om hiervoor een verklaring te vinden, moeten we teruggaan naar de tijd dat Willibrord de Utrechtse burcht, het R o m e i n s e castellum, als m i s s i e c e n t r u m in gebruik nam, het eind van de z e v e n d e eeuw. Het is aannemelijk dat de structuur van dit castellum n o g min of m e e r o v e r e e n k w a m met de situatie toen de R o m e i n e n het in de vierde e e u w defi­

nitief verlieten: van de westelijke naar de oostelijke poort liep de via principalis. H a a k s d a a r o p liep o n g e v e e r in het midden van de noordelijke poort naar het zuiden toe de via praetoria, die u i t k w a m o p de ingang van het h o o f d g e b o u w binnen het l e g e r k a m p , de principia, die gelegen w a s ten zuiden van de via principalis. D e resten van de o m s t r e e k s 630 g e b o u w d e en circa 650 door de Friezen verwoeste S i n t - T h o m a s k e r k zullen zich b e v o n d e n hebben ten noorden van l a a t s t g e n o e m d e w e g en ten westen van de via praetoria (zie afb. 4 ) .

A n d e r s dan veelal - uitdrukkelijk echter in strijd met de mid­

d e l e e u w s e bronnen - wordt verondersteld, begon Willibrord na zijn vestiging in Utrecht niet met de h e r b o u w van de ver­

w o e s t e kerk, maar b o u w d e hij eerst een eigen geheel nieuwe kerk, die hij wijdde aan Sint-Salvator, Christus Verlosser, en waarin hij de d o o p v o n t plaatste. Dit p a t r o c i n i u m van Sint- S a l v a t o r o n t l e e n d e W i l l i b r o r d h o o g s t w a a r s c h i j n l i j k aan dat van de hoofdkerk van R o m e m a a r ook van de kathedraal van het Engelse aartsbisdom C a n t e r b u r y .2 1 Zoals hiervóór al werd vermeld, moet d e z e eerste Sint-Salvatorkerk hebben gestaan naast de later d o o r B o n i f a t i u s g e b o u w d e S i n t - S a l v a t o r of Oudmunster. Dat nu kan eigenlijk alleen m a a r ter plaatse van het R o m e i n s e h o o f d g e b o u w en later de Heilig-Kruiskapel zijn geweest.

Er dan, zoals de m i d d e l e e u w s e historiografie aangeeft, van uitgaande dat de Heilig-Kruiskapel d o o r Willibrord g e b o u w d zou zijn, m o e t w o r d e n a a n g e n o m e n dat dit h o o f d g e b o u w tevoren gesloopt is. Bij de o p g r a v i n g e n is ook gebleken dat de Heilig-Kruiskapel zelfs g e b o u w d is van het materiaal van d e v o o r m a l i g e p r i n c i p i a .2 2 D e kapel is o v e r i g e n s niet op of geheel binnen het grondplan van dit vroegere h o o f d g e b o u w o p g e t r o k k e n , m a a r er o n g e v e e r half o v e r e e n . Het schip van de kapel en het westelijke deel van de beide zijarmen vielen erbuiten, het oostelijke deel en het k o o r k w a m e n erbinnen te l i g g e n . M a a r w a n n e e r de k a p e l , z o a l s A . E . van Giffen en recentelijk weer C . A . M . van Rooijen met kracht van argu­

m e n t e n h e b b e n b e t o o g d , p a s uit de t i e n d e of elfde eeuw- dateert, kan ook dit h o o f d g e b o u w pas later g e s l o o p t zijn.

H o e m o e t e n w e dit a l l e s in r e l a t i e tot de m i d d e l e e u w s e g e s c h r e v e n bronnen d u i d e n ? Welnu, w a n n e e r we ervan uit­

gaan dat de eerste, d o o r Willibrord g e b o u w d e Sint-Salvator­

kerk bestaan heeft uit dit R o m e i n s e h o o f d g e b o u w of althans e e n deel e r v a n , vallen een h e l e b o e l p u z z e l s t u k j e s op hun plaats. En dat Willibrord in dit v r o e g e r e h o o f d g e b o u w niet alleen zijn S i n t - S a l v a t o r k e r k m a a r ook zijn k l o o s t e r heeft ondergebracht, is allerminst speculatief. We beschikken hier­

v o o r namelijk feitelijk over aanwijzingen uit n a g e n o e g con­

t e m p o r a i n e bronnen. Z o is er allereerst de v e r m e l d i n g van de uit het bij U t r e c h t g e l e g e n Z u i l e n a f k o m s t i g e m i s s i o n a r i s

(6)

86

B U L L E T I N KNOB 2 0 0 8 - 3

^mmm AUFGEHENDES MAUERWERK DES RÖMISCHEN GEBÄUDES

— ERGÄNZUNG

BURG DER TRIERISCHEN BISCHÖFE. HEUTIGE BEBAUUNG BIS

TEILE DER STIFTSKIRCHE (ALTBAU) ' 9 *5

2 0 5 l'o ' 20 ' 3 0 ' < ! o~ 5 0 ' N.

Afb. 6. Het tot klooster verbouwde Romeinse paleis te Pfalzel bij Trier.

De kerk bevindt zich in de zuidoosthoek van het complex (I) (G. Binding en M. Untermann. Kleine Kunstgeschichte der mittelalterlichen Ordensbaukunst in Deutschland. Darmstadt 20013. p. 27).

Liudger, dat zijn vroegere leermeester, abt Gregorius, o p zijn sterfbed in 775 d o o r zijn leerlingen met bed en al v ó ó r het oratorium sancti Salvatoris had laten brengen, waarvan hij de deur liet openen. N a te hebben gebeden en de c o m m u n i e te hebben ontvangen stierf hij met zicht op het altaar.2 3 Anders dan ecclesia, kerk, is oratorium - wat letterlijk ' b e d e h u i s ' betekent - een neutrale benaming die ook op een kapel kan worden toegepast. Voor de n i e u w e , o m s t r e e k s 7 4 5 g e b o u w d e S i n t - S a l v a t o r van B o n i f a t i u s zou G r e g o r i u s ' l e e r l i n g en levensbeschrijver L i u d g e r toch wel de a a n d u i d i n g ecclesia hebben gebruikt. Daarnaast is er de levensbeschrijving van Liudger zelf, geschreven d o o r zijn neef Altfried. D e z e ver­

meldt d a a r i n o n d e r m e e r dat w a n n e e r L i u d g e r , i n m i d d e l s elders als missionaris w e r k z a a m , in Utrecht logeerde, hij dan sliep " o p de zolder van de Sint-Salvatorkerk die de heilige Willibrord g e b o u w d h a d " .2 4 Opmerkelijk is om te beginnen de aanduiding " d i e de heilige Willibrord g e b o u w d had". Deze aanduiding zou volstrekt overbodig geweest zijn w a n n e e r er in Utrecht m a a r één Sint-Salvatorkerk g e w e e s t w a s . In het licht echter van de vaststelling dat Bonifatius in o m s t r e e k s 7 4 5 e e n n i e u w e S i n t - S a l v a t o r k e r k n a a s t d e o u d e h a d g e b o u w d , is ze v o l k o m e n begrijpelijk en zinvol. N o g interes­

santer in de context van dit artikel is die slaapplaats op de zolder van een kerk. Bij een vrijstaand g e b o u w is dit z o n d e r meer geen voor de hand liggende plek om de nacht d o o r te brengen. Maar w a n n e e r men zich zowel kerk als klooster in

één gebouw voorstelt, te weten het vroegere R o m e i n s e hoofd­

gebouw, wordt het wel begrijpelijk. Dan kon waarschijnlijk van binnenuit de zolder van de kerk bereikt worden, terwijl de stervende G r e g o r i u s niet b u i t e n o m naar de deur van het bedehuis hoefde te worden gebracht.

D e z e v r o e g e , n a g e n o e g c o n t e m p o r a i n e g e g e v e n s zijn v o o r ons een belangrijke reden om aan te n e m e n dat Willibrord v o o r zijn e e r s t e S i n t - S a l v a t o r en het d a a r a a n v e r b o n d e n k l o o s t e r de v o o r m a l i g e principia gebruikt h e e f t .2 5 Dat dit zeker geen ongebruikelijke g a n g van zaken was, blijkt wel uit het feit dat men ook elders kerken en kloosters aantreft, die in vroegere Romeinse g e b o u w e n gevestigd waren. Een aanspre­

kend voorbeeld hiervan is het v r o u w e n k l o o s t e r te Pfalzel bij Trier. w a a r G r e g o r i u s ' g r o o t m o e d e r A d e l a abdis w a s (afb.

H i e r kan nog het v o l g e n d e aan w o r d e n t o e g e v o e g d . In een R o m e i n s e principia bevond zich in het algemeen een vaan­

d e l h e i l i g d o m .2 7 terwijl als gezegd eerste christelijke kerken vaak g e b o u w d werden o p vroegere heidense cultusplaatsen.

Waarschijnlijk was dit in Utrecht al met de eerste aan Sint- T h o m a s gewijde kerk het geval geweest. Ter plaatse, o n d e r het verdwenen schip van de d o m k e r k , waar volgens de over­

oude tafel de eerste Utrechtse missiekerk van Dagobert werd g e b o u w d , zijn immers de resten van een Romeins gebouwtje aangetroffen dat vermoedelijk een tempeltje w a s (afb. 7 ) .2 8 Echter ook Willibrord zou dan bij zijn vestiging in Utrecht zijn e e r s t e S i n t - S a l v a t o r k e r k als eigen n i e u w e m i s s i e k e r k kunnen hebben g e b o u w d op een o u d e heidense cultusplaats.

Dit lijkt o n s in e e n nog vrijwel geheel te kerstenen g e b i e d waarschijnlijker dan de d o o r R. Rijntjes veronderstelde cella boven een niet nader te bepalen of later vermeld heiligengraf of een bewaarplaats van verder o n b e k e n d e relieken.

Afb. 7. Het derde-eeuw se Romeinse castellum met het hoofdgebouw en ten noorden daarvan het rechthoekige gebouwtje dat vermoedelijk een tempeltje was (Montforts, Romeins Utrecht, p. 26).

(7)

O p een g e g e v e n m o m e n t zal het o u d e R o m e i n s e h o o f d g e - bouw als kerk en klooster niet alleen te klein g e w o r d e n zijn om de Utrechtse geestelijkheid te huisvesten en door de bouw van een nieuwe Sint-Salvatorkerk zijn functie als missiekerk, doopkerk en bisschopszetel hebben verloren, maar uiteinde- lijk in de t i e n d e e e u w ook een s t a - i n - d e - w e g zijn g e w e e s t voor de uitbreiding van met name de O u d m u n s t e r k e r k aan de zuidwestzijde en mogelijk ook voor de S i n t - M a a r t e n s d o m aan de noordkant. D a a r o m zal men het g e b o u w hebben afgebro- ken m a a r uit eerbied voor het feit dat het hier de eerste Sint- Salvator van Willibrord betrof van het sloopmateriaal de Hei- lig-Kruiskapel hebben g e b o u w d . Deze veronderstelling wint aan kracht d o o r de al vermelde omstandigheid dat de kapel, hoewel niet precies op de plaats van de principia is g e b o u w d m a a r er half overeen, later geacht werd zelf die eerste Sint- Salvatorkerk van Willibrord te zijn geweest.

De ' h e r b o u w d e ' en met de eerste Sint-S al vator van Willibrord vereenzelvigde Heilig-Kruiskapel is steeds blijven t o e b e h o - ren aan het kapittel van O u d m u n s t e r en is. zoals we elders hebben uiteengezet, de hele m i d d e l e e u w e n d o o r bij de kanun- niken van dit kapittel in hoge ere gebleven. Bij processies werd de kapel aangedaan en er werden regelmatig diensten in g e h o u d e n .2 9 De heren van de d o m daarentegen hadden weinig op met de Heilig-Kruiskapel. N oc h in hun geschiedschrijving noch in hun liturgie k w a m de kapel voor; zij verwees immers niet naar hun kerkpatroon Sint-Maarten maar naar hun ' c o n -

Afb. 8. De sterk verbouwde Heilig-Kruiskapel op een afbeelding van Jan de Beijer uil 1744. Nadat de kerk van Oudmunster aan het eind van de zestiende eeuw was afgebroken ging men - anders dan in de

middeleeuwse geschiedschrijving - de kapel len onrechte vereenzelvigen met de door koning Dagobert gebouwde Sint-Thomaskerk ui! de zevende eeuw tKoninklijk Huisarchief, P.S. A/T 178 en 44).

c u r r e n t ' en moederkerk Sint-Salvator. Voor het domkapittel, dat zichzelf ten o n r e c h t e als de moederkerk van het bisdom b e s c h o u w d e , was de kapel ook nog een sta-in-de-weg voor de uitbreiding van de d o m k e r k in de breedte. Toen in het laatste k w a r t van de vijftiende eeuw het gotische schip van de d o m werd g e b o u w d , stelden de heren van de d o m aan hun colle- g a ' s van O u d m u n s t e r voor de Heilig-Kruiskapel m a a r af te breken en elders weer o p te b o u w e n . En nadat O u d m u n s t e r dit ongetwijfeld v e r o n t w a a r d i g d van de hand g e w e z e n had.

s c h r o o m d e n de d o m k a n u n n i k e n niet om o p hun eigen terrein tegen de kapelmuur - die de grens vormde tussen de territoria van d o m en O u d m u n s t e r - een loods te b o u w e n en tegen die m u u r kalk te laten bereiden o m aldus het e e r b i e d w a a r d i g e g e b o u w a l s n o g te ruïneren. In het begin van de zestiende e e u w leidde dit zelfs tot een p r o c e s tussen de beide kapit- tels.3" Uiteindelijk zijn de heren van de dom niet in hun boze opzet geslaagd: de Heilig-Kruiskapel heeft tot in de negen- tiende e e u w haar bestaan weten te rekken. N a de afbraak van de O u d m u n s t e r k e r k in 1587 ging men haar ten onrechte ver- e e n z e l v i g e n m e t de d o o r k o n i n g D a g o b e r t g e b o u w d e Sint- T h o m a s k e r k , iets wat m e r k w a a r d i g e r w i j s tot in d e h u i d i g e tijd w o r d t v o l g e h o u d e n . In 1826 is zij uiteindelijk afgebro- ken. De O u d m u n s t e r k e r k , waartoe zij b e h o o r d e , had dit lot als gezegd al veel eerder moeten o n d e r g a a n .3 1

C o n c l u s i e

O p grond het gehele beschikbare m i d d e l e e u w s e b r o n n e n m a - teriaal is o n z e c o n c l u s i e dat toen Willibrord het U t r e c h t s e castellum als uitgangspunt voor zijn missie in deze streken in gebruik n a m . hij er eerst een Sint-Salvatorkerk b o u w d e , en wel binnen het R o m e i n s e hoofdgebouw, de principia, ten zui- den van de via principalis. In dit g e b o u w werden ook zijn in een k l o o s t e r g e m e e n s c h a p s a m e n l e v e n d e geestelijken gehuis- vest. Later, waarschijnlijk o m s t r e e k s 720. h e r b o u w d e Willi- b r o r d de c i r c a 6 3 0 d o o r de F r a n k i s c h e k o n i n g D a g o b e r t g e b o u w d e en o m s t r e e k s 6 5 0 door de Friezen verwoeste Sint- T h o m a s k e r k aan de noordzijde van de via principalis en wijd- de deze toen aan Sint-Maarten. O m s t r e e k s 7 4 5 b o u w d e voorts Bonifatius een nieuwe Sint-Salvator zuidwestelijk naast het R o m e i n s e h o o f d g e b o u w met hierin de eerste Sint-Salvator en het klooster. In de t i e n d e e e u w moest dit c o m p l e x wijken voor uitbreiding van een of beide andere kerken van Sint-Sal- v a t o r / O u d m u n s t e r en S i n t - M a a r t e n / d o m . Van het afbraakma- teriaal van de R o m e i n s e principia werd tussen d e z e beide kerken in - nog half over de fundamenten van het vroegere h o o f d g e b o u w heen - e c h t e r een kapel g e b o u w d die gewijd werd aan het heilig kruis. Deze Heilig-Kruiskapel werd daar- o p later, in ieder geval al s i n d s het begin van de twaalfde eeuw. als Willibrords eerste kerk b e s c h o u w d , en wel als zijn eerste Sint-Salvatorkerk. N a de afbraak van de O u d m u n s t e r - kerk in de late zestiende e e u w werd zij ten onrechte vereen- z e l v i g d met de d o o r k o n i n g D a g o b e r t in de z e v e n d e e e u w g e b o u w d e S i n t - T h o m a s k e r k en later ook nog met de o p de fundamenten daarvan d o o r Willibrord g e b o u w d e Sint-Maar- tenskerk.

(8)

HS B U L L E T I N KNOB 2OO8-3

Noten

1 De resultaten van de opgravingen zijn slechts ten dele en zeer ver- spreid gepubliceerd. Enkele ervan zijn opnieuw uitgegeven in de Archeologische en Bouwhistorische Kroniek van de Gemeente Utrecht 1926-1972, Utrecht z.j. 11994]. Voor overzichten van de resultaten zie E J . Haslinghuis en C.J.A.C. Peeters, De dom van Utrecht, *s-Gravenhage 1965. 145-167. Zie voorts de literatuurlijs- ten in L.R.P. Ozinga e.a. (red.). Het Romeinse castellum te Utrecht.

Utrecht 1989. en C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn. De eerste ker- ken in Utrecht: Sint-Thomas. Sint-Salvator. Sint-Maarten, Utrecht

1995.

2 Haslinghuis en Peeters 1965. 156.

3 Zie de dagbladpers in september 1992 en H.L. de Groot. Traces at Traiectum. An archaeologicalsurvey, z.pl. z.j. [Utrecht 1992].

4 Hieraan hebben naast H.L. de Groot ook R. Rijntjes. R.J. Stöver en E. van Welie. promovendi van de architectuurhistoricus A.A.J. Mek- king, en wijzelf als historici een bijdrage geleverd. (Bulletin KNOB 9 3 ( 1 9 9 4 ) . 133-196: H . L . de Groot. "De Heilige Kruiskapel te Utrecht. Die Tatsachen bleiben. die Interprelation schwankt', 135- 149: R. Rijntjes. "De ecclesiola in het Utrechtse castellum. Bouw- historische interpretatie van de resten van de Heilig-Kruiskapel'.

150-161: C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn. "De Heilig-Kruiskapel in Utrecht: Sint-Maarten of Sint-Salvator?'. 162-168: R.J. Stöver.

' D e afmetingen van de Salvator- of Oudmunsterkerk in de afbeel- dingen in de Monumenta van Van Buchel en in de Collectie Booth:

toetsing en interpretatie aan de hand van de opgravingsresultaten'.

169-185: E. van Welie. "Omnes canonici. Een verkenning van de Utrechtse stadsliturgie'. 186-192.)

5 Het gaat bij deze middeleeuwse geschiedschrijving weliswaar voor een deel om bronnen die niet ouder zijn dan de dertiende en veer- tiende eeuw. maar bij toetsing aan alle overige gegevens - zowel de oudere schriftelijke als de archeologische, maar bijvoorbeeld ook de liturgische uit later tijd alsook de middeleeuwse kerkelijk-institutio- nele ontwikkeling in Utrecht - bleek deze historiografie in grote lij- nen een consistent beeld van de vroege kerkenbouw te geven. Wij menen dat deze oudste geschiedschrijving - die gebaseerd is op oudere en voor een deel niet meer voorhanden primaire bronnen - serieus genomen moet worden, dit wil zeggen getoetst aan de overi- ge bronnen, en niet zonder argumentatie als onbetrouwbaar afge- daan. Onderzoekers die het geheel of gedeeltelijk niet met deze his- toriografie e e n s zijn. d i e n e n op zijn minst eerst in detail de onbetrouwbaarheid ervan aan te tonen. Geschiedbeoefening moet immers steeds gebaseerd zijn op de beschikbare historische bronnen en op die bronnen gebaseerde argumenten. Zie voor de door ons gehanteerde historische methode uitvoeriger Broer en De Bruijn 1995. 10-11. en laatstelijk C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn. Boni- fatius en de kerk van Nederland. Utrecht 2 0 0 5 . ISBN 90-805772-3-

5. 17-18.

" Jan Beke. Chrónographia (uitg. H. Bruch). Rijks Geschiedkundige Publicatiê'n. grote serie 180, 's-Gravenhage 1973. 15: Igitur e/ectus Dei sacerdos magnam congregacionem preshiterorum eligens ad castrum ad castrum Traiectense venit, quod in potestate Francorum Orientaiium eo tempore fuit, ubi prope ruinam primordialis ecclesie sancti Thome superedificavit in konore sancte crucis oratorium, in quo renativi fontis primo consecravit baptisterium. In de Middelne-

derlandse vertaling van de kroniek (Jan Beke. Croniken (uitg. H.

Bruch). Rijks Geschiedkundige Publicatiën. grote serie 143. 's-Gra- venhage 1982. 12. luidt dit: Ende vergaderde vele papen die hi ver- coos, ende quam daermede totten casteel van Utrecht, dat in dien tiden was in der Oostfrancken machte, daer hi vaste bi sunte Tho- mas kerke, die destrueert ende vervallen lach. makede een bedelutus in die ere des heilichs cruces in den jaer ons Heren vic xcv, daer hi in sette ende wyede die ierste vonte.

Beke. uitg. 1973. 25: Hic ergo presul egregius divini nominis obse- quitan ampliare volens, condidit infra civitatem Traiectensem ceno- bitalium canonicorum ecclesiam, oratorio primordiali sancti Salva- toris vicinam et contiguam. Hec quidem ecclesia diversis tytulis pri- vilegiata legitur, que vulgariter Antiquum Monasterium pro tanto forte dicitur - - -. In de Middelnederlandse vertaling (Beke. uitg.

1982, 19): Dese edel bisscop woude vermeren den dienst ons Heren ende stichte binnen der stat van Utrecht ene canonike cloosterkerke al vaste bi den iersten bedehuse des heilighen Verlossers. Dese ker- ke heeft veel namen also men leest, mer ghemeenlike is si ghehieten Oudemunster - - -. Voor een uitvoerige beargumentatie van de juist- heid van dit bericht en een weerlegging van de ingebrachte bezwa- ren zie Broer en Bruijn 2005. 49-54. In deze publicatie vindt men onze meest recente volledig uitgewerkte visie op de problematiek van Utrechts eerste kerken. In grote lijnen was deze visie overigens al neergelegd in ons artikel in genoemd themanummer van het Bul- letin KNOB 93(1994). 162-168: ' D e Heilig-Kruiskapel in Utrecht:

Sint-Maarten of Sint-Salvator?"

C.A.M. van Rooijen, ' D e datering van de Heilig-Kruiskapel te Utrecht', Bulletin KNOB 99(2000), 62-67.

Rijntjes 1994.

Al in een vroeg stadium hebben wij in onze publicaties een groot aantal vragen gesteld bij dateringen, toeschrijvingen en standpunten van andere onderzoekers (zie Broer en De Bruijn 1995. m.n. 22-26 en 55-57). Deze vragen werden echter door sommigen geïnterpre- teerd als retorische vragen. We willen hierbij nog eens nadrukkelijk stellen dat het bij alle vragen om reële, te beantwoorden vragen gaat.

De volledige tekst van de b r i e f i s . met vertaling, afgedrukt bij Broer en De Bruijn 1995. 73-74: fundamenta cuiusdam destructae a paganis ecclesiolae. quam Wilbrordus derutam usque ad sohim in caslello Traiecto repperil et eam proprio labore a fundamento con- stru.xit et in honore sancti Martini consecravit.

Et refert quod ab antiquo rege Francorum Dagobercto castellum Traiectum cum destructa aecciesia ad Colonensem parrochiam dona tum in ea conditione fuisset ut episcopus Coloniensis gen tem Fresorum ad fidem Christi converteret et eorum predicator esset.

Quod ipse non fecit.

Zie over deze tekstborden A. de Groot en J. van Vliet. ' D e Domta- felen. Nieuw licht op "overoude tafelen" uit de Utrechtse D o m ' . Jaarboek Oud-Utrecht 2004. 5-39. en - gedeeltelijk in reactie hier- op - C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn. 'Van tempeltje tot kathe- draal. De voorgeschiedenis van de Domkerk.' Domkerk. Bericht van de Stichting Vrienden van de Domkerk 18, 2006, 25-27.

A.E. van Giffen, 'Inheemse en Romeinse terpen', Jaarverslag van de Vereeniging voor terpenonderzoek 29-32, 1944-1948. 16-17: Ligt het Domplein thans circa 5.60 + N.A.P.. en zijn de hoogten van de begane grond, of van de vloeren der overeenkomstige domkerken in

(9)

de Gothische achtereenvolgens Romaanse tijd, thans ongeveer 5.00 (de gevonden kerkvloeren: 5.00 en 4.95). resp. 4.80 (de twee kerk- vloeren 4.80 en 4.75) + N.A.P.. de niveaus ten tijde van de heide Praeromaanse gehouwen vonden wij in 1949 tussen 4.55 en 3.80 (de drie of vier vloeren op 4.55, 4.35 en 3.85 tot of èn 3.80), resp.

tussen 3.80 en 3.60 + N.A.P. Opmerkelijk was verder dat ter plekke in de Romeinse tijd een rechthoekig gebouwtje bleek te hebben gestaan, waarin de archeologen een tempeltje vermoeden. Zoals bekend werden missiekerken vaak gebouwd op de resten van voor- malige " h e i d e n s e " h e i l i g d o m m e n . Zie hierover C.J.C. Broer en M.W.J. de Bruijn, "Van tempeltje tot kathedraal. R o m e i n s e en vroeg-middeleeuwse bebouwing onder het verdwenen schip van de Utrechtse d o m k e r k ' . Westerheem. Tijdschrift voor de Nederlandse archeologie 46( 1997). nr. 4 . 1-10: en Broer en De Bruijn 2006, 25- 3 1 .

1 ? De Groot 1994. 140.

1 S Van Rooijen 2000. 65.

1 7 Thiofried van Echternach. 'Vita s. Willibrordi', in: Acta sanctorum.

Novembris III, Brussel 1910. 465: Non procul a ripa Rehni fluminis edificavit et dedicavit oratorium in honorem crucis salutifere et theoticos Marie virginis perpetue.

I K Zie nt. 5. Wij hebben overigens alle relevante teksten bij Beke over de vroege kerkelijke bebouwing in Utrecht afgedrukt in Broer en De Bruijn 1995.75-76.

19 Annalen van Egmond (uitg. en vert. M. Gumbert-Hepp en J.P. Gum- bert), Hilversum 2007), 200: Est autem capella contigua templo eidem in honore sancte crucis consecrata, quam incendium cum omnibus que intus continebantur consumpsit. excepta ymagine Sal- vatoris in qua hoe miraculi contigit quod patibulum combustum est et clavi, sed ymago tota sine lesione permansit. Quam clerici cum populo magna suscipientes devotionis reverentia ad templum de capella transtulerunt et ex hoc in summa veneratione habuerunt.

2 0 Beke, uitg. 1982, 77.

: In zijn hiervóór genoemde brief aan de paus uit 752/53 zegt Bonifa- tius met zoveel woorden dat Willibrord in de Sint-Salvatorkerk zijn bisschopszetel geplaatst had (sedem episcopalem et aecclesiam in honore sancti Salvatoris constituens in loco et castello quod dicitur Traiectum/. Dat Willibrord eerst de Sint-Salvatorkerk bouwde en pas later de verwoeste Sint-Thomaskerk herbouwde en aan Sint- Maarten wijdde, is ook volledig in overeenstemming met de mid- deleeuwse historiografie en de latere kerkelijk-institutionele ontwik- keling in Utrecht, waarbij de positie van Sint-Salvator als moeder- kerk van de door Willibrord gegrondveste kerk van Utrecht naast de domkerk als kathedrale kerk steeds zeer belangrijk is gebleven.

Voor een uitvoerige nadere beargumentering voor met name ook de periodisering zie vooral Broer en De Bruijn 1995 en 2005. Voor de kerkelijk-institutionele ontwikkeling in Utrecht zie C.J.C. Broer.

Uniek in de stad. De oudste geschiedenis van de kloostergemeen- schap op de Hohorst bij Amersfoort, sinds 1050 de Sint-Paulusabdij in Utrecht, Utrecht 2000, ISBN 90-805772-1-9.

-- Zie bv. Rijntjes 1994, 151.

:- Liudger, 'Vita Gregorii abbatis T r a i e c t e n s i s ' (uitg. O. Holder- Egger). in: Monumenta Germaniae Historica. Scriptores X V - 1 , Hannover 1887. 63-79. ald. 79: iussit se ante oratorium sancti Sal- vatoris a discipu/is portari et ostium aperiri. Ibidem oratione facta et communione sacri corporis et sanguinis Domini suscepta, aspi-

ciens ad altare, merite caelesribus internus, migravit ad Dominum.

1 A Altfried. Vita sancti Liudgeri (uitg. W. Diekamp. Die Vltae sancti Liudgeri. Die Geschichtsquellen des Bisthums Munster 4 . Munster 1881. 2 1 : in solaria ecclesiae sancti Salvatoris, quam sanctus Willi- brordus construxerat. membra quieti date solebat.

2 3 Opmerkelijk is dat ook de Utrechtse archeoloog H.L. de Groot ervan uitgaat dat Willibrord voor zijn eerste kerk gebruik maakte van het Romeinse hoofdgebouw (De Groot [1992], 20). Voor hem was dat echter een Sint-Maartenskerk. De Groot ging niet in op de vraag hoe in deze visie de vermelding van Bonifatius geduid moet worden dat de Sint-Maartenskerk door Willibrord op de fundamen- ten van een ouder kerkje weer was opgebouwd. De Heilig-Kruiska- pel was immers niet op de fundamenten van het hoofdgebouw opge- trokken, maar stond er half overheen. Dit probleem geldt vanzelf- sprekend niet voor de eerste Sint-Salvatorkerk, waar de tweede, de latere Oudmunsterkerk, naastgebouwd werd.

2 f i Liudger, uitg. 1887. 67.

Zie M.J.G.Th. Montforts. Romeins Utrecht. Historische Reeks Utrecht 20. Utrecht 1995. 27.

: s Ozinga 1989, 6 1 : Broer en De Bruijn 1997. 7-8.

2 y Broer en De Bruijn 1995, 4 9 - 5 1 .

l" Ald. 51-52.

! | Ald. 5 3 .

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De verklaring van geen bezwaar werd voor de overige bouwblokken A, B, en C door de RDMZ en de provincie op respectievelijk 6 en 11 augustus afgegeven.. Op 17 augustus

nenwerek ende ofte het met meerder gemack soude connen geschieden. 2 * In zijn rapportage schreef hij dat Adrianus Den Otter bereid was te verschijnen in

Wel toont deze tekening hoe statig de rest van de gevel was, met een representatieve entree boven een bordestrap, grote kruisvensters links en rechts en op de verdieping

den. Dit leidde tot de studies van Peter Henderikx over de graafschappen van Holland en Zeeland.' Maar de geschiede- nis van de bedelorden in de andere Nederlandse vorstendom-

Het zal na het voorgaande duidelijk zijn dat een 8ste-eeuwse datering voor de Heilig-Kruiskapel op het Domplein te Utrecht niet is te handhaven. Alle

In dat nummer verdedigde De Groot zijn hypothese omtrent de 8ste-eeuwse datering van de kapel en verscheen in hetzelfde nummer onder andere een ar- tikel van Rijntjes waarin deze

Tevens wordt eea antwoord gezocht op de vraag waarom in Luik is gekozen voor een type koor- sluiting zonder koortravee en zal worden gekeken naar wat de redenen kunnen zijn

moest zijn 'breet dertich duymen ende vijf ende tseven- tich duymen lang na die ordonnantie van die nieuwe kerckstenen van welke die twee stenen breet ende v ij ff steenen lang