• No results found

De regelmatigheid van de betaling van onderhoudsuitkeringen als

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De regelmatigheid van de betaling van onderhoudsuitkeringen als "

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 30-35

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

INHOUD

p. 1/ De regelmatigheid van de betaling van onderhoudsuitkeringen als voorwaarde voor de belastingaftrek p. 5/ Gelijkstelling met een periode

van zelfstandige activiteit : de studieperiodes

p. 7/ Een terugblik op het Forum for the Future

De regelmatigheid van de betaling van onderhoudsuitkeringen als

voorwaarde voor de belastingaftrek

I. Inleiding

1. Het Burgerlijk Wetboek legt sommige personen (ou- ders, kinderen, enz.) een onderhoudsplicht op.

De meest voorkomende en best bekende onderhouds- plicht is de onderhoudsplicht van de ouders ten over- staan van hun kinderen. Ze is gegrond op artikel 203,

§ 1 van het Burgerlijk Wetboek dat de ouders oplegt om, naar evenredigheid van hun middelen, te zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, het toezicht, de op- voeding en de ontplooiing van hun kinderen.

Wanneer het gezin bijeen is, wordt die ouderlijke on- derhoudsplicht binnen het gezinsleven in natura uitge- voerd. Bij uiteengaan van het gezin (feitelijke scheiding of echtscheiding) neemt die verplichting de vorm aan van een fi nanciële bijdrage, die in fi scale aangelegenhe- den «onderhoudsuitkering» wordt genoemd.

Ook in het Gerechtelijk Wetboek en in de wet van 23 no- vember 1998 tot invoering van de wettelijke samenwo- ning komen onderhoudsverplichtingen voor.

2. De onderhoudsuitkering is voor de begunstigde een belastbaar inkomen en voor de schuldenaar een aftrek- bare uitgave.

De betaling van een onderhoudsuitkering brengt even- wel niet automatisch de aftrek ervan teweeg. De aftrek wordt pas onder bepaalde voorwaarden aanvaard.

De aftrekvoorwaarden doen in de praktijk tal van vra- gen rijzen, waarop de rechtspraak en de rechtsleer een antwoord trachten te geven.

In dit artikel zullen we ons beperken tot het praktische onderzoek van de voorwaarde inzake de regelmatige be- taling van de onderhoudsuitkering.

II. Voorwaarden voor de aftrek van onderhoudsuitkeringen

3. Artikel 104, 1° van het Wetboek van de Inkomstenbe- lastingen 1992 (afgekort «WIB 1992») bepaalt dat 80 % van de onderhoudsuitkeringen van het totale netto-inko- men van de schuldenaar wordt afgetrokken, zover zij in het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald en aan de volgende voorwaarden voldoen :

1) De onderhoudsuitkeringen moeten betaald zijn ter uitvoering van een verplichting op grond van het Burgerlijk of het Gerechtelijk Wetboek of van de wet van 23 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning.

(2)

2) De onderhoudsuitkeringen moeten door de belasting- plichtige betaald zijn aan personen die geen deel uit- maken van zijn gezin.

3) De onderhoudsuitkeringen moeten regelmatig be- taald zijn.

4) De betaling van de onderhoudsuitkeringen moet door bewijsstukken worden gerechtvaardigd.

4. In de praktijk komt het geregeld voor dat de onder- houdsplichtige de uitkering te laat betaalt of een aantal maanden niet betaalt en later, al dan niet vrijwillig, de toestand regulariseert, of dat het bedrag van de onder- houdsuitkering met terugwerkende kracht door een ge- rechtelijke beslissing wordt vastgesteld of verhoogd.

Wij zullen nagaan hoe de regelmatigheidsvoorwaarde in deze verschillende gevallen beoordeeld wordt.

Merk wel op dat de voorwaarde van regelmaat enkel van toepassing is op niet-gekapitaliseerde onderhoudsuitke- ringen. De onderhoudsuitkering die omgezet wordt in een kapitaal, is ten belope van 80 % van het toegekende kapitaal aftrekbaar voor het belastbaar tijdperk waarin het kapitaal, met inachtneming van de andere voormel- de voorwaarden, wordt betaald (cf. punt 3).

III. Wat verstaat men onder

«regelmatige betaling» ?

5. Volgens de administratieve commentaar betekent het begrip «regelmatig» dat de betaling periodiek ge- beurt1. Periodiek veronderstelt echter niet noodzakelijk een wekelijkse, maandelijkse of trimestriële storting2.

Het is voldoende dat de betalingen stipt en volgens de omstandigheden herhaaldelijk gebeuren3. Het is even- min vereist dat telkens hetzelfde bedrag wordt betaald4.

De door artikel 104, 1° WIB 1992 opgelegde regelmatig- heid sluit noodzakelijkerwijs uit dat de tenlasteneming van occasionele kosten als een aftrekbare onderhouds- uitkering wordt aangemerkt5.

In een arrest van 30 januari 1997 aanvaardde het hof van beroep van Gent de betaling van een onderhoudsuitkering in één enkele storting aan het OCMW als een regelmatige

1 Cf. Com.IB 1992 nr. 104/20.

2 Cf. Luik, 8 januari 1992, F.J.F., 1992, p. 40.

3 Cf. Luik, 8 januari 1992, F.J.F., nr. 92/72; Brussel, 15 februari 2001, rolnr. 1994/FR/507, Fiscalnet; Gent, 28 november 2000, Fisc.Koer., 2001, p. 235.

4 Cf. Antwerpen, 6 januari 1997, F.J.F., 1998, p. 341.

5 Cf. Rb., Antwerpen, 17 oktober 2005, rolnr. 03-4237-A, Fiscalnet.

betaling. In casu had het OCMW het verzuim van de onder- houdsplichtige opgevangen door de onderhoudsuitkering regelmatig en periodiek aan de begunstigden te betalen6.

6. De rechtspraak is geneigd om te beslissen dat de betaling haar regelmatigheid verliest, wanneer degene die recht heeft op de onderhoudsuitkering gerechtelijke procedures moet instellen en dwanguitvoeringsmaatre- gelen moet nemen om betaling van zijn onderhoudsuit- kering te bekomen7.

Wij zijn van mening dat die rechtspraak moet genuan- ceerd worden8 rekening houdend met de administratieve tolerantie waarbij de administratie aanneemt dat een on- derhoudsuitkering die niet meer dan drie maanden na het begin van de maand waarop ze betrekking heeft, is betaald, als regelmatig wordt aangemerkt.

Als de dwanguitvoeringsmaatregel (bijvoorbeeld loonbe- slag) snel wordt uitgeoefend en de onderhoudsplichtige, in uitvoering van het beslag, binnen drie maanden vanaf de vervaldag betaalt, moet de aftrek van de onderhouds- kering onzes inziens aanvaard worden.

Wij zijn de mening toegedaan dat het feit dat de betaling niet vrijwillig werd verricht, op zich geen aanleiding kan geven tot verwerping van de aftrek. Het al dan niet vrijwillig karakter van de betaling is volgens ons geen door de wet opgelegde aftrekvoorwaarde.

In een vonnis van 3 april 2009 weigerde de rechtbank van eerste aanleg van Leuven9 de aftrek te verwerpen om de enkele reden dat het onderhoudsgeld betaald werd ingevolge een beslag. De rechtbank wijst er in haar rede- nering op dat vrijwillige betaling geen wettelijke aftrek- voorwaarde is. In casu ging het om met terugwerkende kracht verhoogde onderhoudsuitkeringen waarvan de aftrekbaarheid geregeld wordt door artikel 104, 2°

WIB 1992. Maar als betaling geschiedt binnen de door de administratie getolereerde drie maanden, zou de redene- ring van de rechtbank, onzes inziens, kunnen getrans- poneerd worden naar artikel 104, 1° WIB 1992.

7. Wanneer een onderhoudsuitkering betaald wordt in- gevolge een beslagmaatregel toegepast op de goederen van de onderhoudsplichtige, moet goed gelet worden op

6 Cf. Gent, 30 januari 1997, F.J.F., 1997, p. 230.

7 Cf., Brussel, 19 juni 1992, F.J.F., 1993, p. 23; Brussel, 30 januari 1998, F.J.F., 1998, p. 606; Antwerpen, 6 oktober 2009, T.F.R., 2010, bd. 388, p. 831; Brussel, 9 mei 2001, F.J.F., 2002, bd.1, p. 36; Gent, 14 maart 2000, rolnr. 1992/FR/3911&1912, Fiscalnet.

8 Cf. Com.IB 1992 nr. 104/21.

9 Cf. rb. Leuven, 3 april 2009, rolnr. 07/2553/A, Fiscalnet.

(3)

de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de afrekening van de door middel van het beslag betaalde sommen uit- eenzet. Het gebeurt vaak dat de opbrengst van het beslag aangewend wordt voor de betaling van schulden van di- verse aard in verband met de vereffening van de huwe- lijksgemeenschap en de echtscheidingsprocedure10.

IV. Betalingsachterstand – achterstallige onderhouds- uitkeringen

8. Achterstallige onderhoudsuitkeringen verliezen in principe hun aftrekbaarheid11. Ze zullen noch aftrekbaar zijn voor het jaar van opeisbaarheid, noch voor het jaar van betaling, als de onderhoudsplichtige zijn toestand regulariseert12.

Door de aftrek van onderhoudsuitkeringen die betaald zijn met een lichte vertraging toch aan te nemen, geeft de administratie evenwel blijk van enige soepelheid. De beta- ling van een onderhoudsuitkering die niet meer dan drie maanden na het begin van de maand waarop ze betrekking heeft, is betaald, zal als regelmatig worden aangemerkt13. Dienaangaande is het van geen belang of de vertragings- periode zich over twee belastbare tijdperken uitstrekt dan wel volledig in het lopende belastbare tijdperk valt.

Die regel kan met volgend voorbeeld worden geïllustreerd :

De echtgenoten zijn gescheiden sinds februari 2011. In het kader van de echtscheiding werd bepaald dat de va- der aan het kind dat bij zijn moeder woont een maande- lijkse onderhoudsuitkering van 200,00 euro moet beta- len. Tot in november 2011 betaalt de (ex-) echtgenoot de onderhoudsuitkering regelmatig. In juni 2012 betaalt de vader in eenmaal een bedrag van 1  400,00 euro (de achterstallige uitkeringen vanaf december 2011 tot en met juni 2012). Vervolgens betaalt hij opnieuw regelma- tig de onderhoudsuitkering van 200,00 euro per maand.

Voor aanslagjaar 2013 zal de vader aanspraak hebben op de aftrek van 80 % van 1 800,00 euro, hetzij :

− 600,00 euro achterstallige onderhoudsuitkeringen betreffende de maanden april tot juni 2012, aangezien

10 Cf. Brussel, 23 september 2010, rolnr. 1996/FR/574, Fiscalnet.

11 Cf. Bergen, 9 maart 2001, rolnr. 1997/FI/14, Fiscalnet; Gent, 18 april 2000, Not.Fisc.,M., 2002, bd. 6-7, p. 210.

12 Cf. Com.IB 1992 nr. 104/34; Antwerpen, 12 maart 2002, rolnr.

1998/FR/479, Fiscalnet; rb. Antwerpen, 15 november 2010, rolnr.

09/2558/A, Fiscalnet.

13 Cf. Com.IB 1992 nr. 104/21 en 104/33; rb. Brugge, 27 maart 2000, Fisc.Koer., 2000, p. 235.

de administratie een lichte vertraging van drie maan- den aanneemt;

− 1 200,000 euro regelmatig betaalde onderhoudsuitke- ringen van de maanden juli tot december 2012.

De achterstallige onderhoudsuitkeringen betreffende de maanden december 2011, januari 2012, februari 2012 en maart 2012 zullen niet aftrekbaar zijn, omdat de beta- ling ervan niet als regelmatig wordt beschouwd, aange- zien ze meer dan drie maanden te laat gebeurde.

V. Met terugwerkende kracht betaalde onderhoudsuitkeringen

9. Artikel 104, 2° WIB 1992 voert een afwijking in op de voorwaarde van regelmatigheid van de betaling van onderhoudsuitkeringen, maar uitsluitend met betrek- king tot onderhoudsuitkeringen die na het belastbare tijdperk waarop ze betrekking hebben zijn betaald ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastge- steld of verhoogd.

Die afwijking geldt voor het geval :

− een eerder vastgestelde onderhoudsuitkering met te- rugwerkende kracht wordt verhoogd ingevolge een gerechtelijke beslissing;

− een onderhoudsuitkering voor het eerst met terug- werkende kracht wordt vastgesteld bij gerechtelijke beslissing.

In deze twee gevallen is de onregelmatige betaling het gevolg van de gerechtelijke beslissing, zodat voor de aftrekbaarheid van «het terugwerkend gedeelte van de onderhoudsuitkeringen» de voorwaarde inzake de regel- matige betaling vervalt.

10. Overeenkomstig artikel 104, 2° WIB 1992 is «het terugwerkend gedeelte van de onderhoudsuitkeringen»

aftrekbaar onder de volgende voorwaarden :

1) De betaling moet gedaan zijn ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing14.

2) De gerechtelijke beslissing moet (voor het eerst) een onderhoudsuitkering vaststellen met terugwerkende kracht of het bedrag van een (bestaande) eerder vast- gestelde uitkering verhogen (ongeacht of het aanvan- kelijk bedrag door de rechter werd vastgesteld15) met terugwerkende kracht16.

14 Cf. Com.IB 1992 nr. 104/25.

15 Cf. Com.IB 1992 nr. 104/27.

16 Cf. Com.IB 1992 nr. 104/26 en 28.

(4)

3) De onderhoudsuitkering moet betaald zijn in de loop van een later belastbaar tijdperk dan dat waarop ze betrekking heeft17.

De eerste voorwaarde eist dat de terugwerking het ge- volg is van een gerechtelijke beslissing.

Niettemin wordt aangenomen dat de verhoging of de vaststelling van een onderhoudsuitkering bij overeen- komst tussen partijen aftrekbaar is, als ze door de ge- rechtelijke overheden worden bekrachtigd18.

Merk wel op dat een veroordeling wegens niet-betaling van een onderhoudsuitkering waarvan het bedrag in een vroeger (defi nitief geworden) vonnis is vastgesteld, alleen de wanbetaling sanctioneert en dus geen gerechtelijke be- slissing is waarvan sprake in artikel 104, 2° WIB 199219.

De terugwerkende kracht van de verhoging of de vast- stelling van de onderhoudsuitkering eist dat de datum van de beslissing na de datum van de verschuldigdheid van de onderhoudsuitkering valt.

Het is echter niet onontbeerlijk dat die terugwerkende kracht betrekking heeft op een belastbaar tijdperk dat voorafgaat aan datgene waarin de beslissing is genomen.

Artikel 104, 2° WIB 1992 stelt inderdaad uitdrukkelijk als voorwaarde dat de onderhoudsuitkering betrekking moet hebben op een jaar dat voorafgaat aan dat van de betaling20.

11. Zijn geen «terugwerkend gedeelte van de onder- houdsuitkeringen» :

− de onderhoudsuitkering betreffende de maand van de beslissing21;

− het gedeelte van de onderhoudsuitkeringen dat ver- band houdt met de periode tussen de gerechtelijke be- slissing en de betaling;

− de onderhoudsuitkeringen die het gevolg zijn van een gerechtelijke beslissing die het bedrag ervan vaststelt of verhoogt voor de toekomst en waarvan de betaling met vertraging is uitgevoerd22;

− de met terugwerkende kracht vastgestelde of verhoogde onderhoudsuitkeringen die betrekking hebben op het jaar van de betaling. Voor dergelijke gevallen bepaalt de administratieve commentaar23 dat dit gedeelte van de on-

17 Cf. Com.IB 1992 nr. 104/30.

18 Cf. Com.IB 1992 nr. 104/25.

19 Cf. Antwerpen, 23 oktober 2001, rolnr. 1995/FR/106, Fiscalnet.

20 Cf. Com.IB 1992 nr. 104/28.

21 Cf. Com.IB 1992 nr. 104/29.

22 Cf. Com.IB 1992 nr. 104/29.

23 Cf. Com.IB 1992 nr. 104/32.

derhoudsuitkeringen met een regelmatige onderhouds- uitkering kan worden gelijkgesteld, indien de betaling korte tijd na de gerechtelijke beslissing is uitgevoerd.

Behalve in het hier hoger vermelde geval preciseren noch het WIB 1992, noch de administratieve commen- taar de termijn waarbinnen «het terugwerkend gedeelte van de onderhoudsuitkeringen» moet betaald zijn na de uitspraak van de gerechtelijke beslissing om voor aftrek in aanmerking te komen. Bij gebrek aan een richtlijn, is het raadzaam dat de regularisatie van de betalingen wordt uitgevoerd binnen een redelijke termijn na de ge- rechtelijke beslissing.

De «redelijkheid» is, onzes inziens, afhankelijk van elk geval apart, en onder meer van :

− de periode van de terugwerkende kracht;

− het bedrag van de verhoging of de vaststelling van de onderhoudsuitkering;

− de middelen van de onderhoudsplichtige;

− de staat van behoeftigheid van de gerechtigde.

12. Overeenkomstig artikel 132bis WIB 1992 mogen de ouders die in fi scaal co-ouderschap24 verkeren het fi scaal voordeel bedoeld bij artikel 132 WIB 1992, met name de verhoging van de belastingvrije som per kind ten laste, onder elkaar verdelen.

Overeenkomstig artikel 104, 2°, laatste lid WIB 1992 is

«het terugwerkend gedeelte van de onderhoudsuitkerin- gen» niet aftrekbaar voor de kinderen voor welke voor een vorig aanslagjaar artikel 132bis WIB 1992 werd toegepast.

Dienaangaande preciseert de circulaire van 23 april 200325 dat het terugwerkende gedeelte van de onderhoudsuitke- ringen wel degelijk aftrekbaar is van het totale netto-in- komen, zelfs indien de toepassing van artikel 132bis WIB 1992 voor het lopende aanslagjaar wordt gevraagd.

13. Het volgende voorbeeld zal de voormelde regels be- treffende de aftrek van «het terugwerkend gedeelte van de onderhoudsuitkeringen» duidelijker maken.

Een echtpaar verkrijgt de echtscheiding op grond van een vonnis van september 2011. Het kind woont bij de moeder en het echtscheidingsvonnis veroordeelt de va- der tot betaling aan zijn zoon van een onderhoudsuit- kering van 200,00 euro, vanaf de maand maart 2010 (maand van de feitelijke scheiding).

24 Fiscaal co-ouderschap impliceert dat de ouders geen deel uitmaken van hetzelfde gezin maar samen het ouderlijk gezag uitoefenen over de kinderen waarvan de huisvesting gelijkmatig is verdeeld.

25 Cf. circulaire nr. Ci.RH.331/532.273 (AOIF 5/2003) van 23 april 2003.

(5)

De vader doet op 25 februari 2012 een betaling van 4 800,00 euro, voor de periode van maart 2010 tot febru- ari 2012. Vanaf maart 2012 betaalt de vader de onder- houdsuitkering maandelijks.

Voor aanslagjaar 2013 heeft de vader recht op de aftrek van een bedrag van 6 200,00 euro, samengesteld als volgt :

− 3 600,00 euro, zijnde het terugwerkend gedeelte van de onderhoudsuitkeringen betreffende de maand maart 2010 tot augustus 2011;

− 600,00 euro, zijnde de betaling van de onderhoudsuit- kering voor de maanden december 2011, januari en fe- bruari 2012. Deze betaling wordt als regelmatig aange- merkt omdat de vertraging, conform de administratieve toegeefl ijkheid, niet meer bedraagt dan drie maanden;

− 2 000,00 euro, zijnde de regelmatige betaling van de onderhoudsuitkering voor de maanden maart tot de- cember 2012.

De betalingen voor de maanden september, oktober en november 2011 zijn niet aftrekbaar, want ze zijn onre- gelmatig, aangezien de betalingsachterstand meer dan drie maanden bedraagt.

VI. Conclusie

14. De fi scale sanctionering van de laattijdige betaling van onderhoudsuitkeringen kan nogal zwaar aanko- men. In dit geval zouden we het spreekwoord «Wie zijn schulden betaalt, die verarmt niet» een beetje kunnen aanpassen tot «Wie regelmatig zijn schulden betaalt, ver- armt niet op fiscaal gebied».

Julie VAN THEMSCHE, Advocaat aan de Balie van Luik, Advocatenkantoor HERVE

Gelijkstelling met een periode van zelfstandige activiteit :

de studieperiodes

1. De studieperiode

De studieperiode omvat :

– de periode waarin voltijds dagonderwijs wordt ge- volgd; het studiejaar wordt verondersteld te starten op 1 september van een jaar en te eindigen op 31 au- gustus van het volgende jaar;

– de periode van maximum twee jaar waarin de betrok- kene een eindejaarswerk heeft voorbereid met het oog op het bekomen van een wettelijk erkend diploma of een doctoraatsthesis;

– stages, indien het vervullen ervan een voorwaarde is om een wettelijk erkend diploma, getuigschrift of bre- vet te bekomen.

De studies mogen zowel in België als in het buitenland gevolgd worden.

Het moet gaan om onderwijs dat georganiseerd wordt door een instelling die voltijds dagonderwijs geeft, maar dit kan algemeen, beroeps- , artistiek, hoger of bijzonder onderwijs zijn.

De gelijkstelling van de studieperiodes mag niet starten voor 1 januari van het jaar van de 20e verjaardag. We noteren dat krachtens artikel 28, § 1 van het konink- lijk besluit van 22 december 1967, houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, geen enkele periode gelijkgesteld mag worden met een periode van zelfstandige activiteit indien deze ook gelijkgesteld kan worden krachtens een ander pensioenstelsel.

Deze bepaling belet niet, voor zover voldaan wordt aan alle andere voorwaarden, dat een studieperiode gelijk- gesteld wordt in het stelsel van de zelfstandigen, indien de betrokkene een loontrekkende activiteit heeft uitgeoe- fend voor of na de studieperiode, voor zover deze periode niet meer kan geregulariseerd worden in het stelsel van de werknemers doordat de aanvraag niet binnen de voor- ziene termijn werd ingediend (dit is vijf jaar na het einde van de studieperiode of voor 1 januari 1996 indien het einde van deze periode zich situeert voor 1 januari 1991).

(cf. artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 decem- ber 1967 – algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers).

(6)

2. Bijzondere voorwaarden

In het stelsel van de zelfstandigen :

– De aanvrager mag tijdens de studieperiode geen en- kele beroepsactiviteit hebben uitgeoefend.

– De aanvrager moet de hoedanigheid hebben van zelf- standige bij de aanvang van de studieperiode of deze hoedanigheid verwerven binnen de 180 dagen die vol- gen op het einde van de studies.

3. Opmerking

De specialisatiejaren, gevolgd door een specialist binnen het kader van het beurssysteem, ingericht door het ko- ninklijk besluit van 13 februari 1987, kunnen, binnen dezelfde voorwaarden als de eigenlijke studieperiode, ge- regulariseerd worden in het stelsel van de werknemers.

In het stelsel van de zelfstandige worden de specialisatieja- ren, conform de bestaande reglementering, binnen het ka- der van hetzelfde systeem beschouwd als een beroepsactivi- teit. Dit belet de gelijkstelling en bijgevolg de regularisatie van de specialisatiejaren (eerste bijzondere voorwaarde).

Bovendien, aangezien de kandidaat-specialist tijdens de specialisatiejaren niet de hoedanigheid heeft van zelf- standige, is de regularisatie van de vroegere studieperi- ode niet mogelijk, tenzij de kandidaat-specialist binnen de 180 dagen volgend op het einde van de studies gestart is met een beroepsactiviteit als zelfstandige of indien hij zelfstandige was bij de aanvang van de studies (tweede bijzondere voorwaarde).

4. Leercontract

Een periode waarin de zelfstandige verbonden is door een door de Staat erkend en gecontroleerd leercontract kan gelijkgesteld worden.

Er moet rekening gehouden worden met het systeem van beroepsopleiding dat twee opleidingsstadia voorziet, nl. de kwalifi catie en het patronaat :

– kwalifi catie = leercontract – gelijkstelling mogelijk;

– patronaat = geen leercontract – geen gelijkstelling mogelijk tijdens deze periode.

De leerperiodes in het buitenland worden niet erkend, met uitzondering van stages die uitgevoerd worden in Lidstaten van de E.E.R. of in een land waarmee België een bilaterale overeenkomst heeft afgesloten.

5. Periodes die ook worden gelijkgesteld

– de periode tussen het einde van de studies of van de leertijd en het begin van de zelfstandige activiteit, in- dien deze zich situeert binnen de 180 dagen na het einde van de studies;

– de periode tussen het einde van de studies of van de leer- tijd en het begin van de militaire dienstplicht, indien deze laatste binnen de 180 dagen na het einde, gevolgd wordt door een begin van een zelfstandige activiteit;

– de periode van arbeidsongeschiktheid die binnen de 30 dagen volgt op het einde van een studie- of leerpe- riode, voor zover de betrokkene de hoedanigheid van zelfstandige had bij de aanvang van de studie- en leer- periode.

6. Indiening van de aanvraag tot gelijkstelling

Een aanvraag ingediend op gelijk welk moment tijdens de loopbaan, is ontvankelijk.

De exacte indieningsdatum van de aanvraag blijft wel belangrijk want dit bepaalt het bedrag van de verschul- digde trimestriële bijdragen.

De aanvraag tot gelijkstelling moet via het socialeverze- keringsfonds verstuurd worden naar het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen van de Zelfstandigen.

Een aanvraag die rechtstreeks naar het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen wordt verstuurd, is ook ontvankelijk.

7. Betaling van de bijdragen

De gelijkstelling van studie- of leerperiodes die zich situe- ren na 1956 wordt enkel toegestaan indien de betrokkene voor elk kwartaal dat gelijkgesteld kan worden, een for- faitaire bijdrage betaalt die varieert naargelang de waar- schijnlijke levensduur, en waarvan het bedrag bepaald wordt door de datum waarop de aanvraag wordt ingediend.

8. Theoretische betalingsmodaliteit

– één enkele betaling, uitgevoerd binnen de maand die volgt op de bekendmaking van de beslissing van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen van de Zelfstandigen;

– door een afbetalingsplan te respecteren, vastgelegd door het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, en waarmee rekening gehouden

(7)

wordt met een eenmalige laattijdigheidsintrest aan het jaarlijkse tarief van 6,5 %.

Indien de zelfstandige de betalingswijze die hij gekozen heeft en die aanvaard werd, niet respecteert, wordt hij geacht af te zien van zijn recht tot gelijkstelling.

Hij kan wel een nieuwe aanvraag indienen (= nieuwe be- rekening) en de cyclus van betalingsmodaliteiten begint opnieuw (zie hierboven).

Daniel BINAMÉ Marketing & Communication Manager, Partena

Een terugblik op het Forum for the Future

Donderdag 6 december 2012 werd voor het vierde jaar op rij het Forum for the Future georganiseerd. Het BIBF, als belangrijke partner van dit evenement, mocht daar uiter- aard niet ontbreken. Dit congres is voor de beoefenaars van de cijferberoepen een geschikte gelegenheid om el- kaar te ontmoeten en met elkaar van gedachten te wisse- len. De deelnemers kunnen er ook conferenties bijwonen over actuele onderwerpen alsook exposanten of organi- saties spreken die in dezelfde activiteitssector actief zijn.

In de voormiddag werd een discussiebijeenkomst gehou- den met in het panel de voorzitters van de drie Instituten en een aantal directeurs van de fi scale administratie1. Dit debat werd tevens opgeluisterd door de aanwezigheid van de heer Steven Vanackere, vice-eerste minister en minis- ter van Financiën. Tijdens dat gesprek herhaalden de drie voorzitters eenstemmig dat het samenwerkingsprotocol, dat een aantal jaren geleden tussen de instituten en de fi scale administratie werd ondertekend, nog verder moet uitgediept worden, zodat de beoefenaars van de cijferbe- roepen hun werk in alle sereniteit kunnen verrichten. Die professionals werken nog te vaak onder druk en niette- genstaande een duidelijke verbetering gaan de elektro- nische applicaties nog te veel in de fout, wat stress en vertraging bij de indiening van de aangiften veroorzaakt.

Ook de regel van de 309 % kwam aan bod, want hij wordt, door het ene controlekantoor al meer dan het andere, ge- regeld onrechtmatig en onoordeelkundig toegepast.

Uit de antwoorden van de minister en de vertegenwoor- digers van de administratie kunnen we onthouden dat, ondanks de budgettaire bezuinigingen, investeringen gedaan werden om de prestaties van de diverse elektro-

1 Hans D’HONDT, voorzitter van het directiecomité van de FOD Finan- ciën, Carlos SIX, administrateur-generaal, Louis COLLET, directeur van de stafdienst ICT.

nische toepassingen te verbeteren en dat het Interinsti- tutencomité (BIBF, IAB en IBR) in de toekomst nauw zal betrokken worden bij de belangrijke beslissingen van de administratie. Voorts werd aangekondigd dat de cij- ferberoepers, vanaf 2013, toegang zullen krijgen tot de btw-rekening-courant en de bijzondere btw-rekeningen van hun cliënten en dat de mandatarissen in kennis zul- len worden gesteld van alle briefwisseling die de admi- nistratie tot hun cliënten richt. Het ziet er dus naar uit dat zowel de minister als de administratie echt tot het besef gekomen zijn dat de economische beroepen, dank- zij hun rol als adviseur van de bedrijfsleiders, een be- langrijke schakel vormen in het Belgische bedrijfsleven.

Tegen de middag overliep onze voogdijminister, mevrouw Sabine Laruelle, alle maatregelen die de regering genomen heeft ten gunste van de zelfstandigen, zoals de gelijkscha- keling van het gezinspensioen van de zelfstandigen met dat van de werknemers, de afschaffi ng van de malus in 2013 als de zelfstandige bij zijn pensionering 41 jaar loop- baan of de leeftijd van 63 jaar bereikt heeft, de toelating om zonder inkomstengrens te blijven werken voor zelfstandi- gen die de leeftijd van 65 jaar bereikt hebben en 42 jaar loopbaan kunnen voorleggen, de verdubbeling van de kin- Vice-eerste minister en minister van Financiën Steven VANACKERE

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Jean-Marie CONTER, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.be.

Redactie : Jean-Marie CONTER, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Xavier SCHRAEPEN, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met kluwer – www.kluwer.be

derbijslag voor het eerste kind van een zelfstandigenecht- paar of de integratie van de kleine risico’s in de verplichte verzekering (kleine risico’s gratis voor de gepensioneer- den), ... De minister wees uiteraard op de cruciale rol die de cijferberoepers spelen bij de begeleiding van de projec- ten van de ondernemers. Zij wees ook nadrukkelijk op de relaties die de ondernemers onderhouden met de banksec- tor, een sector die opnieuw moet aanknopen met zijn eerste opdracht, met name de ondersteuning van de economie, en de discrepantie tussen het jaar van de ontvangen inkom- sten en de betaling van de sociale bijdragen hierop.

Vervolgens trad een panel aan, samengesteld uit promi- nenten uit de ondernemerswereld2 en geleid door onze voorzitter Conter, om te discussiëren over een zeer heikel onderwerp : de preventie en artikel 138 van het Wetboek van Vennootschappen. De toestand van de ondernemin- gen in de drie gewesten werd overschouwd en dit leidde tot een nogal onrustbarende vaststelling : in tal van secto- ren, zoals de bouw, de horeca en de leveranciers van deze sectoren, gaat de toestand achteruit. Er werd ook nage- gaan waar het verkeerd loopt. Veel ondernemers missen de kennis en de bekwaamheid om een zaak te leiden. Ook al slagen sommige ondernemers zonder enige opleiding erin het te maken, dankzij het «gezond boerenverstand», waarover ondervoorzitter Schraepen het had, toch leidt dat gemis bij vele anderen veelal tot het faillissement.

2 Olivier WILLOCKX, gedelegeerd bestuurder van BECI, Alain ZEN- NER, advocaat en co-voorzitter van het CAP-Netwerk, Jan SAP, directeur-generaal van Unizo en secretaris-generaal van de FVIB, Xavier SCHRAEPEN, ondervoorzitter van het BIBF.

Meester Zenner pleitte voor de verplichte toepassing van artikel 138 en staafde dit met argumenten. Maar niet- tegenstaande alle deelnemers aan het panelgesprek op zichzelf beschouwd de gegrondheid van de maatregel erkenden, waren zeker niet alle in het auditorium aan- wezige cijferberoepers voorstander van een strikte, on- doordachte toepassing van deze bepaling.

In de namiddag animeerde het BIBF, steeds onder de bezielende leiding van voorzitter Conter, nog verschil- lende conferenties over de elektronische facturatie en de bemiddeling3, de actieve klantenwerving (in samenwer- king met het IAB en het IBR)4 en de wettelijke verplich- tingen op vlak van het sociaal recht en de aansprakelijk- heid van de cijferberoepers5. Al deze voordrachten lokten veel leden en niet-leden en de stand van het BIBF kreeg veel bezoek van professionals, maar ook van studenten.

Gaëtan HANOT Redactiesecretaris Pacioli

3 François JOSZ, (Sage Boekhoudsoftware), Véronique SIRJACOBS (juriste BIBF) en Frédéric DELRUE (lid van de Nationale Raad van het BIBF).

4 Geert LENAERTS (algemeen directeur BIBF), Eric STEGHERS, alge- meen directeur van het IAB en Eric MATHAY, penningmeester van het IBR.

5 Véronique SIRJACOBS (juriste BIBF) en Luc TILMAN (jurist Par- tena).

Minister van Middenstand, KMO’s, Zelfstandigen en Landbouw Sabine LARUELLE.

De stand van het BIBF.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er werd aangetoond dat de Argusvlin- der in het warmere microklimaat van de Kempen meer zou moeten investeren in een derde generatie, terwijl in de koe- lere Polders nakomelingen

[r]

Daarom vragen wij u ook om dit voorafgaand aan het vergaderen goed door te nemen en de richtlijnen zoveel als mogelijk op te volgen!. Dit zorgt ervoor dat de raadsvergadering zo

Dus de vrijdag voorafgaand aan de raad aankondigen over welk ingekomen stuk u wilt spreken; DIT GELDT NIET VOOR DEZE VERGADERING MAAR VOOR DE VOLGENDE RAADSVERGADERING (23 april)..

In het arrest Gesnoteg/Mees Pierson 3 overwoog de Hoge Raad dat voor een abstracte bankgaran- tie als uitgangspunt geldt dat een strikte toepassing door de garant (in dit geval

Herman Van de Velde: “Wij danken Erwin Van Laethem voor zijn bijdrage in het digitaliseren van de business en het verbeteren van de processen.. We wensen hem het allerbeste voor

Een spreadsheet werd opgemaakt waarin de pluviometergegevens die relevant zijn voor het stroomgebied gebundeld werden met de daarbijhorende sets van

14Voorgesteld wordt om hiervoor preferenties te reserveren die uit de uit- zonderingsmarge der industriële landen komen.. eventueel begeleidt door additionele hulp15. Tegen