• No results found

RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN ARREST. nr van 10 september 2007 in de zaak X/IIde kamer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN ARREST. nr van 10 september 2007 in de zaak X/IIde kamer"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN ARREST

nr. 1619 van 10 september 2007 in de zaak X/IIde kamer In zake: X

Gekozen woonplaats: X

tegen :

de Belgische Staat, vertegenwoordigd door de minister van Binnenlandse Zaken.

DE EERSTE VOORZITTER VAN DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN,

Gezien het verzoekschrift dat X, van Turkse nationaliteit op 4 juli 2007 heeft ingediend om de nietigverklaring en de schorsing van de tenuitvoerlegging te vorderen van de beslissing van de gemachtigde van de minister van Binnenlandse Zaken van 11 mei 2007 houdende de weigering van een visum type D.

Gezien titel Ibis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Gezien de nota met opmerkingen.

Gelet op de beschikking van 6 augustus 2007 waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 6 september 2007.

Gehoord het verslag van eerste voorzitter G. DEBERSAQUES.

Gehoord de opmerkingen van advocaat W. CHEYENS, die loco advocaat L. GILLIS verschijnt voor de verzoekende partij en van advocaat E. MATTERNE, die verschijnt voor de verwerende partij.

WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST :

1. Op 24 oktober 2005 dient de verzoekende partij bij de Belgische ambassade te Ankara, Turkije, een visumaanvraag in met de bedoeling zich in België te vestigen bij haar echtgenote. Op 8 mei 2006 wordt deze visumaanvraag geweigerd. Naar de verzoekende partij stelt, maakt deze weigeringsbeslissing het voorwerp uit van een vordering tot schorsing bij de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak.

Op 9 februari 2007 dient de verzoekende partij opnieuw een visumaanvraag in bij de Belgische ambassade te Ankara, Turkije, met hetzelfde oogmerk als de eerste aanvraag.

Deze wordt op 10 mei 2007 geweigerd.

Dit is de thans bestreden beslissing. Ze is als volgt gemotiveerd:

(2)

“Overwegende dat de huidige visumaanvraag geen enkel nieuw element bevat ten aanzien van de voorgaande aanvraag op 24/10/2005. Derhalve blijft de eerder genomen beslissing tot weigering behouden:Op 24/10/2005 en 09/02/2007werd er op basis van artikel 40 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen een visumaanvraag ingediend door de heer X, geboren te Konya, van Turkse nationaliteit;

Deze aanvraag werd ingediend op grond van een huwelijk dat op 23/08/2005 werd afgesloten met mevrouw X, geboren te Buyukhasan, van Belgische nationaliteit;

Overwegende dat artikel 27 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht stelt dat een buitenlandse authentieke akte in België erkend wordt zonder dat een beroep moet worden gedaan op enige procedure indien haar rechtsgeldigheid wordt vastgesteld krachtens deze wet toepasselijk recht;

Overwegende dat volgens artikel 46 van het Wetboek van internationaal Privaatrecht de voorwaarden voor de geldigheid van het huwelijk voor elk van de echtgenoten bepaald wordt door het recht van da staat waarvan hij bij de voltrekking van het huwelijk de nationaliteit heeft;

Overwegende dat voor Belgische onderdanen, artikel 146 bis van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat er geen huwelijk is wanneer, ondanks de gegeven formele toestemmingen tot het huwelijk, uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van minstens één van de echtgenoten kennelijk niet is gericht op het totstandbrengen van een duurzame levensgemeenschap, maar enkel op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van gehuwde.

Overwegende dat in het desbetreffende geval de echtgenote van de visumaanvrager Belg is en dat de volgende feiten aanduiden dat deze beschikking niet gerespecteerd wordt:

- Beide echtgenoten hebben een eerder huwelijk achter de rug.

- De aanvrager scheidde op 20/05/2004 van zijn eerste vrouw, met wie hij 2 kinderen heeft.

- Mevrouw X scheidde op 21/10/2003, na een huwelijk van 23 jaar.

- De aanvrager verklaart dat hij zijn echtgenote leerde kennen in juni 2005. Een familielid stelde haar aan hem voor.

- De betrokkene verklaart dat hij 2 maanden met zijn echtgenote heeft doorgebracht alvorens met haar te huwen. Echter verklaart hij er wel bij dat hij zijn echtgenote nooit heeft gezien gedurende die periode.

- Uit het interview dat de Belgische ambassade had met de aanvrager blijkt duidelijk dat deze geen enkele kennis heeft over zijn echtgenote of diens familie: hij kent geen geboortedatum noch -plaats van zijn vrouw, hij kan niets vertellen over haar persoonlijke voorkeuren, hij weet niet waar haar moeder woont, ondanks het feit dat deze in dezelfde stad woont als zijn vrouw, hij kan geen namen geven van haar broers of zussen hoewel hij naar eigen zeggen heeft kennisgemaakt met minstens 1 broer,...

- Er werd geen verlovingsfeest gehouden voor het huwelijk.

- De aanvrager kan zich bovendien de datum van zijn huwelijk niet meer herinneren.

- Het huwelijk werd niet voltrokken volgens de plaatselijke riten; het koppel droeg ook geen bruidskledij; er was geen huwelijksfeest achteraf noch werden er geschenken uitgewisseld.

- Het huwelijk werd bovendien georganiseerd door de persoon die hen aan mekaar heeft voorgesteld.

- Beide echtgenoten hebben nog nooit samengewoond, ook niet na het huwelijk.

- Uit het voorgaande blijkt dat het afgesloten huwelijk duidelijk niet gericht is op het stichten van een duurzame levensgemeenschap maar enkel met het oog op vestiging in België.

- Het Parket van de Procureur des Konings te Dendermonde is eveneens van oordeel dat het hier om een schijnhuwelijk gaat (ref. H. U. 107/06) en geeft bijgevolg een negatief advies. Het parket zal overgaan tot de vordering van een nietigverklaring van het betrokken huwelijk.

- - Overwegende dat het Parket van de Procureur des Konings op 09/05/2007 onze dienst laat weten dat de procedure tot nietigverklaring nog steeds lopende is en dat

(3)

de zaak zal voorkomen op 14/06/2007.

Gezien al het bovenstaande is het huwelijk tussen X en X niet erkend in België en opent het niet het recht op gezinshereniging; Bijgevolg wordt het visum geweigerd.”

1. De verzoekende partij voert een enig middel aan dat zij uiteenzet als volgt:

“Machtsoverschrijding wegens schending van de artikelen 40 e.v. van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, artikel 146bis Burgerlijk Wetboek en de artikelen 27 en 46 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht; Alsook wegens de schending van artikel 3 van de Wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, het motiveringsbeginsel, van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, inzonderheid het zorgvuldigheids- en redelijkheidsbeginsel.

DOORDAT de bestreden beslissing aanneemt dat het huwelijk tussen X en X in België niet erkend is en bijgevolg niet het recht op gezinshereniging opent waarvoor een visum kan worden afgeleverd, aangezien dithuwelijk niet gericht is op het stichten van een duurzame levensgemeenschap, maar enkel met het oog op vestiging in België en het derhalve om een schijnhuwelijk gaat;

EN DOORDAT de bestreden beslissing genomen is op basis van een gebrekkige motivering, niet zorgvuldig werd genomen en er geen redelijke verhouding bestaat tussen de feiten en de beslissing;

TERWIJL artikel 40 e.v. van de Wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen stellen dat de echtgenoot van ee Belg die niet de nationaliteit bezit van een Lidstaat van de Europese Gemeenschappen, houder dient te zijn van een visum zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 15 december 1980;

Artikel 146bis B.W. bepaalt dat er een geldig huwelijk is wanneer niet uit een geheel van omstandigheden blijkt dat dat de intentie van minstens één van de echtgenoten niet is gericht op het totstandbrengen van een duurzame levensgemeenschap, maar enkel op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat verbonden is aan de staat van gehuwde;

Artikel 27 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht bepaalt dat een buitenlandse authentieke akte in België erkend wordt zonder dat een beroep moet worden gedaan op enige procedure, indien haar rechtsgeldigheid wordt vastgesteld krachtens deze wet toepasselijk recht en art. 46 van hetzelfde Wetboek bepaalt dat de voorwaarden voor de geldigheid van het huwelijk voor elk van beiden echtgenoten bepaald wordt door het recht van de staat waarvan hij bij de voltrekking van het huwelijk de nationaliteit bezit;

EN TERWIJL een bestuurshandeling maar wettig is voorzover zij afdoende materieel gemotiveerd is, en voor zover zij voldoet aan de beginselen van behoorlijk bestuur, inzonderheid het zorgvuldigheids- en redelijkheidsbeginsel; (…)”

Op omstandige wijze licht zij vervolgens het middel toe door stuk voor stuk de feitelijke vaststellingen te bespreken en hierbij te betwisten dat de partners niet de wil hebben een duurzame levensgemeenschap te vormen.

2.2. Ofschoon de verzoekende partij haar middel steunt op artikel 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen, blijkt uit de uiteenzetting van het middel dat zij de motieven kent doch betwist dat de opgegeven motieven de bestreden beslissing kunnen dragen. Zij voert met andere woorden de schending aan van het beginsel van behoorlijk bestuur dat de materiële motiveringsplicht inhoudt. Nagaan of de motieven pertinent zijn, betreft immers de materiële motiveringsplicht. Het middel wordt derhalve vanuit dit oogpunt onderzocht.

De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen is bij de beoordeling van de materiële motiveringsplicht, niet bevoegd zijn beoordeling van de aanvraag in de plaats te stellen van die van de administratieve overheid. De Raad is in de uitoefening van zijn wettelijk toezicht enkel bevoegd om na te gaan of deze overheid bij de beoordeling van de aanvraag is uitgegaan van de juiste feitelijke gegevens, of zij die correct heeft

(4)

beoordeeld en of zij op grond daarvan niet onredelijk tot haar besluit is gekomen (cfr.

R.v.St., nr. 101.624, 7 december 2001).

In de bestreden beslissing wordt een opsomming gegeven van een aantal feiten waaruit de verwerende partij afleidt dat het gesloten huwelijk niet gericht is op het stichten van een duurzame levensgemeenschap maar enkel met het oog op vestiging in België. Deze vaststellingen, zoals gedaan in de bestreden beslissing, stemmen overeen met de verklaringen die de verzoekende partij aflegde op de Belgische ambassade te Ankarra.

De bij het verzoekschrift gevoegde foto’s en attesten noch de algemene en vage

“vragen” die de verzoekende partij zich in het middel bij dit interview stellen, zijn van die aard om, gelet op de marginale toetsingsbevoegdheid ter zake van de Raad, deze tot een ander besluit te doen komen. In wezen beperkt de verzoekende partij zich in het middel tot het stuk voor stuk bespreken van deze feitelijke vaststellingen en het geven van een andere versie of verklaring er voor, zodat zij in wezen haar beoordeling in de plaats stelt van de beoordeling gedaan door de verwerende partij. De aangevoerde kritiek geeft te dezen aldus weliswaar blijk van een andere feitelijke beoordeling van de gegevens van de zaak dan die van bevoegde overheid, doch het onderzoek van deze andere beoordeling nodigt te dezen de Raad uit tot een opportuniteitsonderzoek hetgeen niet tot de bevoegdheid van de Raad behoort. De verzoekende partij maakt derhalve met haar grief niet aannemelijk dat de bestreden beslissing is genomen op grond van onjuiste gegevens, op kennelijk onredelijke wijze of met overschrijding van de ruime bevoegdheid waarover de verwerende partij beschikt krachtens a artikel 40 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Deze vaststelling volstaat om de bestreden beslissing te schragen. Wat de kritiek betreft dat de verwerende partij het (negatief) advies van het parket volgt, maakt dit verwijzen in de bestreden beslissing naar het advies van het parket slechts een overtollig motief uit zodat een verder onderzoek ervan zich niet opdringt.

Wat de schending van de overige nog in het middel aangevoerde bepalingen betreft, valt de kritiek van de verzoekende partij samen met hetgeen hiervoor is uiteengezet en dit daar gelaten de vraag of de aangevoerde artikelen 146bis B.W. en 27 en 46 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht wel op ontvankelijke wijze ter adstruering van een middel kunnen worden aangevoerd.

3. De verzoekende partij heeft geen gegrond middel tot nietigverklaring aangevoerd. Er is derhalve grond om toepassing te maken van artikel 36 van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de raad voor Vreemdelingenbetwistingen. De vordering tot schorsing, als accessorium van de nietigverklaring, wordt derhalve samen met het beroep tot nietigverklaring verworpen.

(5)

OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:

Artikel 1.

Het beroep wordt verworpen.

Artikel 2.

De vordering tot schorsing is zonder voorwerp.

Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op 10 september 2007 door:

dhr. G. DEBERSAQUES, eerste voorzitter van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen,

mevr. F. DE BOCK toegevoegd griffier.

De griffier, De voorzitter,

F. DE BOCK G. DEBERSAQUES

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Uit de motivering van de bestreden beslissing blijkt dat de gemachtigde van de Minister rekening gehouden heeft met de door eerste verzoeker overgelegde stukken aangaande

Ten onrechte stelt verzoekende partij dat het evaluatiedossier niet volledig zou zijn of niet-toegelaten stukken zou bevatten: voor zover dit nuttig bij de zaak kan

Met een ter post aangetekende brief van 14 april 2012 tekent verzoekende partij beroep aan tegen de beslissing van de Inrichtende macht vzw …met maatschappelijke zetel te …

Overwegende dat voor het beweerde “alcoholprobleem” geen tijdsaanduiding wordt gegeven zodat niet kan opgemaakt worden wanneer zich incidenten hebben voorgedaan die een

In afwachting van een aanpassing van het huishoudelijk reglement van de Kamer van Beroep, werd een ad hoc-regeling gevolgd om de rechten van de betrokken

Overwegende dat verzoekende partij het voorval met drie leerlingen op 8 maart 2008 minimaliseert en beweert dat zijn uitlatingen moeten worden beschouwd als een

21 september 2015, 12, 19 en 26 oktober 2015 van huisarts … in voorliggend geval de beslissing van de arbeidsgeneesheer ongemoeid laten omdat in die attesten wordt vermeld

De verzoekster maakt met haar blote beweringen evenmin aannemelijk dat in de bestreden beslissing op grond van onjuiste feitelijke gegevens wordt vastgesteld dat