• No results found

lineaire bandkeramiek (LBK) v Chr

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "lineaire bandkeramiek (LBK) v Chr"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

lineaire bandkeramiek (LBK) 5300-4900 v Chr

Kenmerkend voor de Nieuwe Steentijd is de introductie van de landbouw. Dit leidt tot grote veranderingen in de manier van leven en wonen.

De eerste boeren die zich in Nederland vestigen horen bij de cultuur van de Lineaire Band Keramiek (LBK). Deze naam is ontleend aan de typische versiering van lijnen, banden en stippen die op het aardewerk werd aangebracht.

De oorsprong van de landbouw ligt in het Nabije Oosten. Hier groeien van nature granen en peulen, en ook schapen en geiten komen in het wild voor. Er is een overdaad aan voedsel waardoor het

aanleggen van voorraden mogelijk is. Er ontstaan half-nomadische nederzettingen waar men zelf granen en peulvruchten gaat zaaien, en geiten en schapen fokken. Men produceert uiteindelijk hun eigen voedsel, blijft op één plek wonen en ontdekt de mogelijkheden van klei voor het maken van (gebakken) aardewerken potten.

De boeren verspreiden zich via de balkan naar het Midden-Oosten en langs de Middellandse-zeekust naar het Westen. Op den duur worden runderen en varkens aan de veestapel toegevoegd. Omdat deze dieren beter aangepast waren aan het nattere Europese klimaat worden zij in onze omgeving de

belangrijkste huisdieren.

Het duurt lange tijd voor de boerensamenlevingen zich ook in dit deel van de wereld vestigen. De LBK is de oudste volledig neolitische cultuur in Midden-en West-Eeuropa. Zij ontstaat ca. 5400 voor Christus in Midden-Europa uit een aantal oudere neolithische culturen. Hierna verspreid zij zich in hoog tempo over de lössgronden van Midden- en West-Europa. Rond 5300 v Chr bereikt de LBK Nederland, waarna zij zich nog verder uitbreid naar Belgie en Frankrijk.

Rond 4900 verdwijnen de typische huisplattegronden en aardewerkversieringen van de LBK. De LBK- boeren trekken dan richting Duitsland om daar uiteindelijk over te gaan in de Rössencultuur en Michelsberger-cultuur.

Na het neerstrijken van de eerste boeren in Limburg blijven de mensen in West-Nederland nog lange tijd als jager-verzamelaar leven. Er bestaan verschillende theorieen over de aard van de contacten met de bestaande jagersgemeenschappen, en de verspreiding van de landbouw in Nederland. Hebben de boeren de bestaande jagersculturen verjaagd? Leven ze vreedzaam min of meer langs elkaar heen of mengen boeren-en jagersgemeenschappen geleidelijk aan tot er uiteindelijk alleen boerenculturen overbleven? De meest gangbare theorie is dat de verschillende culturen geleidelijk in elkaar overgaan, kennis en gebruiken van elkaar overnemen, tot ze uiteindelijk geheel in elkaar zijn opgegaan. Het is wel zeker dat er contact was tussen jagers en boeren, omdat we kunnen vaststellen dat bepaalde

voorwerpen, zoal bijvoorbeeld aardewerk, uitgewisseld werden.

Het is leuk om met kinderen te praten over deze overgang van jagers naar boeren. Hoe zou het zijn geweest voor de jagers om voor de eerste keer op een boerensamenleving te stuiten? Of andersom?

Wat zou jij liever zijn geweest, een jager of een boer? Voordelen van boerenbedrijf, grotere

wintervoorraad, veiliger (gevaren van de jacht), op één plaats wonen (of kan dat ook een nadeel zijn?).

Voordeel van jager zijn (maat een uur of 8 per dag werken, tegenover 12 á 16 uur voor boer). Was zal er met opa of oma gebeurd zijn bij een jagergemeenscahp, als die te oud werden om nog mee te verhuizen, en hoe zou dan bij de boeren zijn geweest?

Misschien was het boerenbestaan voor de jagers ook gewoon aantrekkelijk omdat het nieuwe was?

Modern? Houden mensen van nieuwe dingen?

Hoe het ook zij, door de introductie van de landbouw groeit op den duur de bevolking. Er is per persoon minder grondoppervlak nodig om een boerengemeenschap van voedsel te voorzien dan een

jagersgemeenschap (voorwaarde is dan wel dat deze grond geschikt is als akkerbouw- of weidegrond).

Deze bevokingsstijging werkte weer de overgang van jager- naar boerengemeenschapen in de hand.

Immers, het is makkelijker om te groeien als leefemeenschap dan om jezelf te verkleinen. En deze nieuwe bevolkingsaanwas diende ook weer gevoed te worden. Op deze manier verspreidde de landbouw zich uiteindelijk over het land, zodat uiteindelijk de jagerculturen definitief verdwenen en plaats maakte voor een land van boeren.

(2)

Omgeving en klimaat, flora en fauna

De Nederlandse Bandkeramiekers leven op de lössgronden van Zuid-Limburg. De dorpen liggen

doorgaans aan de rand van een lössplateau, op de overgang naar een beek-of rivierdal. Op het plateau liggen de huizen en akkers. Deze worden omringd door dichte lindenbossen, met hier en daar een eik of iep. Langs de bosranden groeien wilde appel-en kersenbomen.

De beek-en rivierdalen zijn minder dicht bebost en een goede plek om het vee te laten grazen. Hier groeit elzenbroekbos, en op drogere plaatsen een gemengd loofbos met elzen, eiken, esdoorns, iepen en ook verschillende lagere bomen en struiken, grassen, kruiden en varens.

Vanwege de beperkte weidegrond wordt het vee word waarschijnlijk bijgevoerd met loof van

verschillende bomen, bijvoorbeeld iepen. Ook is het goed mogelijk groep bewoners een deel van het jaar met de kuddes naar rijkere voedselgebieden trekt en daar een tijdelijk kamp opzetten.

Het klimaat is iets milder dan tegenwoordig. De gemiddelde jaartemperatuur ligt twee graden hoger. De zomers zijn wat langer en zonniger, de winters minder koud maar natter.

Huisvesting

De LBK boeren woonden bijeen in kleine nederzettingen. De meest bekende opgravingen van nederzettingen bevinden zich bij Elsloo, Stein, Geleen en Sittard. Er zijn een groot aantal

huisplattegronden teruggevonden, deze werden niet allemaal tegelijkertijd bewoond. De grootst gevonden nederzetting is die van Elsloo. Daar woden in de bloeitijd zo n 10-170 bewoners bijeen in 17 gebouwen.

De boerderijen van de eerste boeren zijn bijzonder grote en zware constructies. De huizen staan over het algemeen noordwest-zuidoost georienteerd. Sommige huizen hebben wanden van (deels) planken, anderen van leem. Het dak is bedekt met stro, planken of schors.

De grotere huizen bestaan uit 2 of 3 delen. Het middenstuk is het woondeel, gezien de vondsten van houtskool moet er daar een vuur hebben gebrand (vuurplaatsen zijn echter niet gevonden, het oorspronkelijke loopoppervlak vd huizen is nl niet bewaard gebleven). Het ene uiteinde van het huis is in gebruik als opslag. De fuctie van het andere deel van het huis is niet geheel duidelijk (bij ons is dit in gebruik als werkruimte). Er bestaan kleinere huizen, deze hebben enkel een woonfunctie, dus zonder opslag van voorraden.

De levensduur van de huizen wordt geschat op 20-30 jaar. Als een huis te wrakkig wordt, wordt er een nieuwe gebouwd op enige afstand van het oude huis.

Cultuur en leefwijze, voedsel en voedselbereiding

De LBK boeren wonen in principe in zelfvoorziendende gemeenschappen. Naast het houden van

schapen, geiten, koeien en varkens worden er verschillende gewassen verbouwd. Wat betreft granen is dat hoofdzakelijk emmertarwe en eenkoorn. Deze worden waarschijnlijk gemengd verbouwd. Verder zijn er erwten, linzen, vlas en papaver.

De akkers lijken vrij plaatsvast te zijn. Het regelmatig in bezit nemen van nieuwe akkertjes (bos rooien en afbranden) lijkt niet aannemelijk in deze periode, dit is ook uit onderzoek gebleken. Dezelfde stukje grond worden dus voor langere tijd gebruikt.

Men gebruikt hak en schep om de grond te bewerken. Sporen van het gebruik van een eergetouw zijn niet gevonden. Een eergetouw is een eevoudig soort ploeg die de grond niet keert maar wel voren trekt (zie TRB). Voor de oogst word gebruik gemaakt van vuurstenen sikkelmesjes of men plukt met de hand. Gezien de tussen het graan soorten teruggevonden akkeronkruiden (nl hooggroeiende kruiden) wordt ervan uit gegaan dat de aren net onder de aar worden geplukt/gesneden. Het graan word

(3)

vervolgens ongedorst bewaard (dit geeft een betere bescherming van de korrel). Het graan zal waarschijnlijk in potten en bakken in huis zijn opgeslagen.

Het rund is het belangrijkste huisdier, gevolgd door schapen, geiten, varkens en ook de hond. Evenals mensenbotten zijn er ook geen dierenbotten terug gevonden in de zure lössgronden van Limburg. Uit opgravingen in Duitsland en Frankrijk weten we dat de runderen in deze tijd rond de 1m50 hoog waren. Dit in tegenstelling tot de wilde oeros, die is veel groter. Het vee wordt vooral gebruikt voor vlees. Of ook melk en melkproducten gebruikt werden voor consumptie is niet duidelijk maar

onwaarschijnlijk in verband met de lactodse intolerantie van de prehistorische mens. Wie weet zijn wel yoghurt, kaas en kwark gebruikt. Er is een soort aardwerk terug gevinden dat mogelijk te maken had met kaasbereiding. Runderen worden mogelijk ook gebruikt als trekkracht. Uit teruggevonden botten blijkt dat men al bekend was met de castratie van stieren, wat volgzame en sterke werkdieren oplevert.

De dieren wonen buitenshuis, mischien s nachts in een afgesloten gedeelte ivm de veiligheid. Er zijn nog geen stallen of woonstalhuizen.

De schapen zijn waarschijnlijk zogenaamde 'haarschapen', ze hadden nog niet de krullerige vacht die we nu kennen. Ze vinden hun oorsprong bij de moeflon en zijn waarschijnlijk over het algemeen donker van kleur. De vacht valt vanzelf uit of kan geplukt worden. De wol zou evt gesponnen of geweven kunnen worden. Om de verschillen in culturen en tijden duidelijk aan te geven gebruiken we bij onze LBK boerderij nog geen schapenwol om te spinnen en te weven. Er liggen alleen complete

schapenvachten op de bankjes, en vachten kunnen worden gebruikt als omslagdoek.

Voedselbereiding

Het telen en verwerken van graan brengt weer nieuwe technieken met zich mee. Voor gebruik moet het graan worden ontkaft. Dit gebeurt waarschijnlijk met een houten vijzel (een stenen maalsteen beschadigt de korrels te veel). Daarna worden graan en vlies gescheiden door te 'wannen' (graan omhoog gooien en korrels weer opvangen). Daarna word het graan gemalen op een maalsteen en eventueel nog gezeefd. Van het graan maakt men bijvoorbeeld pap en brood. Linzen zouden kunnen worden gemalen en door brood gemengd. Lijnzaad en maanzaad kunnen ook gebruikt worden bij de broodbereiding. Er zijn broodovens gevonden, evenals een verkoold stuk brood, en zuurdesem (in Duitsland).

Misschien verbouwen de boeren ook groenten maar hier is niets van bewaard gebleven, aangezien bladeren niet verkolen. Het zaad van groente wordt ook niet verwerkt voor consumptie, wordt daarom niet verkoold en daardoor houdbaar gemaakt. Vandaar dat het niet terug is gevonden.

Een aantal planten die als bladgroente kunnen fungeren komen wel al in Nederland voor in deze tijd.

De mogelijkheid van teelt van deze planten bestaat dus wel.

Bepaalde akkeronkruiden dienen mogelijk ook als voedsel. Roggedreps en melganzevoet, akkerkool, duizendknoop zijn voorbeelden hiervan. Hier en daar zijn verkoolde zaadjes terug gevonden die hierop zouden kunnen wijzen.

Ook wilde planten, vuchten en kruiden worden verzameld en gebruikt. Denk aan wilde appel, pruim/sleedoorn, kers, hazelnoot, eikel, bosaardbei, framboos, braam, jeneverbes. Melde, zuring, brandnetel, veldsla, wilde peen, ganzevoetsoorten. Maretak, hop, wilde majoraan, bijvoet, lindebloesem.

Als dranken kun je denken aan water, kruidenthee (munt, brandnetel, hondsdraf, etc) en misschien ook al mede en bier. Archeologische bewijzen zijn hiervoor niet.

Naast vlees afkomstig van de eigen boerderijdieren wordt er gejaagd en gevist voor variatie en aanvulling op het dieet. Men jaagt vnl op groter wild als oerrunderen, herten, wilde zwijnen en reeën.

Vlees, vis en ook schelpdieren werden geroosterd, gerookt, gedroogd, gekookt en gebakken (op hete stenen). Bevers, dassen en vossen en marterachtigen worden gejaagd vanwege hun pels.

Sociale structuur

(4)

Het is moeilijk met zekerheid iets te zeggen over het sociale leven binnen de gemeenschap op basis van opgravingen. Het ís mogelijk dat de verschillende huistypes iets zeggen over de status van de de bewoners. De grotere huizen (met deels muren van houten planken) hebben ruimte voor het opslaan van vooraden, de kleinere hebben dat niet. In deze huizen werd ook het graan gemalen en verder verwerkt. Wie weet hebben de grote huizen te maken gehad met de distributie van voedsel. Het kan zijn dat daar het dorpshoofd woonde, die verantwoordelijk was voor het verdelen van het graan onder de andere dorpsbewoners.

Behalve de vorm en grootte van de huizen wordt over het algemeen aangenomen dat geven de hoeveelheid en kwaliteit van de grafgiften informatie geeft over de sociale plek van de overledene.

Variatie aan grafgiften betekent dus een min of meer hiëarchische samenleving.

Aan de hand van opgegraven skeletmateriaal in het buitenland weten we meet over grootte en levensduur van deze boeren. De mannen zijn gemiddeld 1.66 lang, de vrouwen meten ropnd de 1.57.

De gemiddelde levensverwachting van een vrouw (als die haar jeugdjaren eenmaal had overleefd) is 30 jaar, van een man 40 jaar. Maar ook zijn er skeletten gevonden van mensen ouder dan 50 jaar. De sterfte van vrouwen tussen 14-30 jaar is vrij hoog, waarschijnlijk ivm de gevaren van zwangerschap en geboorte.

De kindersterfte is hoog, iets onder de 50%. Kinderen lopen het meeste risico op overlijden tussen de 5 en 8 jaar.

Over de taakverdeling tussen mannen en vrouwen bij de dagelijkse werkzaamheden is weinig bekend.

Wel zijn in graven van mannen zijn meer pijlen en dissels te vinden, vrouwen krijgen vaker maalstenen en stukjes oker mee (waaraan ook een rituele betekenis kan worden toegeschreven). In traditionele huidige boerengemeenschappen leveren vrouwen vaak de grootste bijdrage aan de voedselvoorziening (zaaien, wieden, oogsten, voedselbereiding) en verzorgen zij de kinderen. Mannen zijn vaker

verantwoordelijk voor het vee, hakken hout, jagen.

De variatie aan teruggevonden aardewerk kan ons soms meet vertellen over de sociale structuren binnen het dorp. Onder het kopje aardewerk lees je daar meer over.

Sterven, religie en ritueel

Doden worden begraven of gecremeerd. In Nederland is één LBK-grafveld gevonden, bij de nederzetting van Elsloo. Verder zijn er een aantal losse graven ontdekt (Geleen).

Er is hier in Nederland geen botmateriaal terug gevonden uit deze periode. In andere delen van Europa zijn wél bandkeramische graven met botresten teruggevonden.

De meeste doden worden begraven in langwerpige kuilen. Zij liggen vaak op hun linkerzij met opgetrokken knieen, maar andere houdingen komen ook voor. Een deel van de doden word

gecremeerd, waarna de resten in ondiepe kuilen op het grafveld worden bijgezet. Het is gebruikelijk om grafgiften mee te geven aan de doden, waarbij mannen of vrouwen verschillende gaven meekrijgen. Er is aardewerk terug gevonden, pijlpunten, stenen dissels, maal-of wrijfstenen, en brokjes rode oker. De hoeveelheid giften varieert per graf.

Een opvallende vonst (de Jungfernhöhle bij Tiefenellern) is het graf van minstens 38 personen, voornamelijk vrouwen en kinderen, waarvan de botresten zwaar beschadigd zijn. Er zijn snij-en brandsporen terug te vinden. Tussen de botten lagen aardewerkscherven en brokjes rode oker. Een offerplaats? Kannibalisme? Een vruchtbaarheidsritueel? De meningen zijn en blijven verdeeld...

Over rituele gebruiken en is weinig met zekerheid te zeggen. Af en toe worden er voorwerpen gevonden die geen praktisch nut lijken te hebben. Zoals beeldjes van mensen (vaak vrouwen) en dieren, potten met menselijke -en dierfiguren, en 'altaartjes' van gebakken klei. Ook is er ooit een figuur gevonden, gemaakt van het middenvoetsbeentje van een schaap, en ogen van schelp.

Kinderspeelgoed of een rituele betekenis?

Werktuigen

(5)

Werktuigen kunnen worden gemaakt van steen, hout en bot.

Vuursteen is de meest gebruikte steensoort in de LBK. De Rijckholt vuursteen is een grijze tot zwarte steen. Waarschijnlijk worden deze vuursteenknollen door de Eerste Boeren in eerste instantie gewoon van de grond opgeraapt.

Later, zo tussen 4200 tot 2650 voor Christus, wordt deze soort vuursteen ook gedolven van onder de grond. De prehistorische Reickholtmijn (in het Savelsbos) is hier een overblijfsel van. Met bijlen van vuursteen en hertengewei zijn hier mijnschachten en gangen uitgegraven tot maar liefst 12 meter diep.

De op deze manier gewonnen vuursteen was niet enkel voor eigen gebruik maar werd ook verhandeld.

Tot 400 km verderop, in Duitsland, worden bij opgravingen deze Reickholt-vuurstenen terug gevonden.

Verder bewerkt men Valkenburg vuursteen. Deze werd vanaf rond 3300 v Chr gewonnen in de buurt van Valkenburg uit oppervlakkige mijngangen en grotten. De grofkorrelige structuur van deze lichtgrijze steen maakte dat deze tamelijk schokbestendig is. Dat maakt hem geschikt voor het vervaardigen van bijlen.

Het vuusteen wordt verwerkt tot krabbers, boortjes, pijlpunten, sikkelmesjes, en mes-klingen. Andere soorten vuursteen komen in de vorm van kant en klaar eindproduct naar de nederzettingen.

Stenen voor gebruik als maalstenen worden in de Maasbedding gevonden. De steensoorten waar de gepolijste dissels (bijlen die dwars op de steel staan) van gemaakt werden (lydiet, ambifoliet, basalt) en ook rode oker werden ingevoerd van elders in Europa. De dissels worden ook als eindproduct

ingevoerd. Blijkbaar bestond er een uitgebreide ruilhandel binnen LBK-ers in Europa.

Voorwerpen van bot en gewei zijn niet bewaard gebleven ivm de ontkalking van de Nederlandse lössgronden. Maar vondsten elders wijzen op algemeen gebruik ervan. Bot en gewei werden gebruikt voor priemen, naalden, getande spatels voor het versieren van aardewerk, ongetande spatels, kammen voor in het haar, (sporadisch) werktuigen van bot, en benen botjes (vermoedelijk om door de neus te dragen).

Er zijn uit opgravingen weinig houten voorwerpen bekend. Waarschijnlijk was de inrichting van de boerderij van hout, evenals kommen en borden, bijlstelen, bogen, pijlschachten, landbouw- en andere werktuigen. Uit vondsten elders in Europa blijkt dat men bedreven houtbewerker was. In Duitsland (Erkelenz-Kückhoven) is een waterput gevonden met een prachtig gemaakte bekisting. In de put vond men houten scheppen, een boog, en een houten kom.

Aardewerk

Een van de verschillen tussen jager-en boerengemeenschappen is dat de boeren de beschikking hebben over aardewerk. De Eerste Boeren nemen de kennis van het vormen en bakken van aardewerken potten mee naar ons land.

Aangezien aardewerk een van de meest teruggevonden cultuuruitingen is (de gebakken klei blijft goed bewaard in de grond), zijn veel prehistorische volkeren door archeologen genoemd naar de specifiele vorm of versiering van het aardewerk wat zij produceerden.

De LBK zijn genoemd naar de versiering van hun potten, het karakteristieke patroon van banden, lijnen en stippen. De potten worden met de hand gevormd en gebakken in veldoven (kuil afgedekt met plaggen) of in het vuur. De klei wordt verarmd met gemalen kiezel of gruis om breken tijdens het bakken tegen te gaan.

Soms is het zo dat het teruggevonden aardenwerk iets te vertellen heeft over de sociale structuren binnen een gemeenschap. Bij het grafveld van Elsloo zijn verschillende soorten aardewerk terug gevonden. De potten in de vrouwengraven waren versierd met ronde óf hoekige patronen, terwijl in de mannengraven beide typen versiering voor kwam. Hoe zou dat nou komen? In de nederzetting van Elsloo werd per groep huizen één soort patroon gebruikt ter versiering van het aardewerk. Mogelijk representeert de vorm van deze versiering de familiegroep. Als we ervan uit gaan dat de vrouw het aardewerk versiert, zou dat kunnen betekennen dat de man introuwt bij de vrouw. Bij zijn dood kreeg hij dan aardewerk met de versieringspatronen van zijn eigen familie én dat van zijn vrouw. Vrouwen kregen enkel hun eigen versieringstype mee. Dit zou de verschillen in grafgiften kunnen verklaren. Dit

(6)

zou daarbij ook kunnen betekenen dat dit een matrilineaire samenleving was, dwz overerving via de vrouw.

Ook is aan de hand van versieringen (en vingerafdrukken) in hun aardewerk de verspreiding van een volk of familie over het land of een streek in kaart te brengen.

Kleding

In Nederland is geen kleding of textiel terug gevonden dat toe te schrijven valt aan de LBK. Voor meer informatie moeten we dus buiten de grenzen kijken. Men heeft linnen (vlas) en mogelijk wol tot de beschikking. In Archeon gaan we uit van gebruik van enkel linnen. In Moravië is een vlastouw

gevonden, en in Belgie zijn weefselindrukken gevonden in aardewerk. Men is dus blijkbaar bekend met het gebruik van de vezels van de vlasplant, en met de weeftechniek. Ook spinklosjes zijn

teruggevonden. Weefgewichten daarintegen weer niet, maar er zijn ook weeftechnieken waarbij geen gewichten nodig zijn. Over de vorm van de kleding is dus ook niets bekend. Bij Archeon hebben we gekozen voor eenvoudige kleding die zich makkelijk laat vormen uit een langwerpige gewoven lap (ongeverfde) linnen. Leren kleding kan ook gedragen worden. Ook mantels van huiden en bont, en geiten-en schapenvachten kunnen worden gebruikt. Eenvoudige schoenen gevormd uit één stuk leer zijn ook beschikbaar.

Buitenlandse vondsten maken duidelijk dat LBKers slakkenhuisjes en schelpen gebruiken ter versiering van kledingen voor sieraden ( armbanden, kettingen, haatsnoeren, gordelsluitingen). Ook

spondylusschelpen (afkomstig uit de Zwarte Zee) worden op verschiilende plaatsen gebruikt door de LBK, ers o.a. In de vorm van gordelsluitingen. Er worden ook kralen en armbanden van gemaakt.

De LBK boerderij in Archeon

Onze LBK boerderij is gebaseerd op de opgraving Geleen-Janskamperveld (huis nr 13), uitgevoerd door archeoloog Leendert Louwe Kooijmans, in 1990-1991. Het is gedateerd op ca 5300 v Chr.

Het is een driedelig huis, 21,6 meter lang en 5,1 meter breed.

Bijzonder detail: vanwege verwarring over de gebruikte schaal bij de originele opgravings-tekeningen is de reconstructie van onze LBK boerderij is wat groter uitgevallen dan het origineel. De boerderij is gebouwd op een schaal van 1:50, terwijl de originele tekeningen uitgaan van 1:40. Vandaar dat het huis ca. 26 meter lang meet en 6 meter breed...

In een huis als dit wooont men in uitgebreide familiegroepen van 3 generaties. Je moet daarbij denken aan een groep van 12 tot 18 bewoners ongeveer.

Het dak rust op staanders van ongespleten eikenstammen, die ongeveer een meter in de grond zijn gegraven. Er zijn geen dwarsverbindingen (gebinten), de staanders ziijn alleen in de lengte met elkaar verbonden.

In het achterdeel stond oorspronkelijk een dubbele palenrij, wat misschien betekent dat daar een bovenverdieping was.

Het dak is gedekt met stro, er groeide te weinig riet in die buurt om als dakbedekking te gebruiken. De dakrand steekt ver uit om de lemen muren te bedekken. De twee ramen aan de voor-zijkant zijn bespannen met een geiten- en een hertehuid, en in 2015 is er een daklicht toegevoegd om meer licht binnen te laten.

De wanden bestaan uit een vlechtwerk van wilgentakken bedekt met gele leem. De voorzijde van het huis had oorspronkelijk muren van houten planken, dit was vrij gebruikelijk bij 3-delige huizen van dit formaat. Er is een lemen vloer.

De ingangen liggen aan de korte zijden van het huis en zijn afsluitbaar door robuuste houten deuren.

De buitenmuren zijn versierd met een patroon van rode oker, zoals dit in Duitsland ook is terug gevonden. De versieringen op het LBK aardewerk hebben hierbij als inspiratie gediend.

(7)

Vanwege het gebrek aan kennis over de inrichting is deze vrij eenvoudig gelaten. Het is goed mogelijk dat het originele LBK-huis over een meer gedetailleerde inrichting beschikte.

Aan de voorzijde laat een (open) raam licht binnen. Dat dus handig als werkruimte. Er liggen twee maalstenen met ingekerfde ribbels, er staan voorraadpotjes van aardewerk, houten bakjes, er hangen strengen vlas (ruw en verwerkt) er is een houten stamper (dorsen van het graan).

Ook is er een weefgetouw voor het weven van vlas tot linnen.

Aan de hand van het vlas en de hekel (zie hieronder) kun je vertellen over het proces van

vlasverwerking tot linnen. Als de vlasplant uitgebloeid is en de zaadbolletjes gevormd, wordt deze uit de grond getrokken. Eerst moet de plant worden gedroogd. Dat kan in schoven op de akker of hangend in de huizen. De zaadbolletjes met daarin het lijnzaad worden verwijderd, dit noemen we het repelen.

Door de stengels een beperkte duur te laten rotten komen de vezels aan de buitenzijde van de stengels los van de harde kern van de plant. Dit doen we door de stengels een tijd op de akker te leggen waar de dauw het werk doet, of (kortere tijd) in het water/de sloot te hangen. Dit proces van roten luistert vrij nauw: doe het te lang en de stengels verpulveren en je kunt je hele oogst weggoien, doe het te kort en de vezels willen niet scheiden van de plant.

Vervolgens worden de stengels gedroogd. Door ze daarna te kneuzen (brakelen) kunnen ze vlasvezels uit de stengel geoogst worden. In de middeleeuwen is hier een speciaal intrument voor wat de vezels breekt. Vervolgens gaan we het vlas 'zwingelen', met een houten plank/knots slaan we op de vezels en verwijderen we de laatste stukjes harde kern uit de plant. In de prehistorie doen we brakelen en zwingelen in één, we gebruiken daarbij een houten plank of knuppel.

Door ze over de hekel te halen (stevige plank met aan één uiteinde tanden van bot of gewei) worden de draden tenslotte gekamd. Het zo ontstane vlas kan worden gesponnen met een spintolletje en vervolgens verder verwerkt tot touw of gewoven tot linnen. De restvezels van het vlas kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden als tondelmateriaal.

Het lijnzaad kan worden verwerkt in pap of brood. De olie (uit de zaden) wordt gebruikt voor het impregneren van hout (bv handvatten van gereedschap). Het kan in koude vorm ook als voedingsstof dienen: het heeft een helende werking bij maagproblemen en ontstekingen.

De maalstenen kunnen het verhaal vertellen van graan (oogsten, dorsen, wannen, malen) tot brood of pap. Er staat een pot (van boombast) met graankorrels in de kast voorin het huis om de maalstenen uit te proberen.

In de boerderij is verder een voedselmand aanwezig, voorzien van potjes met verschillende

levensmiddelen behorende bij deze tijd. Graan (tarwe), (capucijn)erwt, hazelnoten, stukjes gedroogde appel, verse en gedroogde meelwormen, gedroogde paddestoelen. Met behulp van de mand kun je bezoekers wat vertellen over de gewassen, mensen laten proeven en kinderen laten raden naar de naam van de verschillende gewassen. De echte durfals mogen een meelworm proeven...

Naast de voordeur staat een assortiment aan werktuigen voor het bewerken van de akker. Houten schep, hak en ook de gebruikelijke bezem. Ook voorin het huis is een voorraadje houten speren te vinden, voor het doden van 'het beest', in het bos voor het huis (aktiviteit voor bezoekers). In een mand staan houten stokken, te gebruiken voor het bakken van broodjes aan een stok (bezoekers- aktiviteit).

Het middendeel is voor wonen en slapen. Hier staan rond twee vuurplaatsen houten banken met schapevachten, en er zijn lage bedden bedekt met stro en koeiehuiden.

Achterin de boerderij bevind zich de opslagruimte. Bodemonderzoek heeft uitgewezen dat er geen dieren binnenshuis werden gestald. In dit deel vind je voorraden stro, wilgetenen, boombast, etcerera.

Ook hangt er hier een assortiment tuingereedschap.

Het was gebruikelijk om aan weerszijden van het huis grote leemkuilen te graven voor de constructie van wanden en evt ook vloeren, voor het bouwen van oevers of het maken van aardewerk. Vóór ons huis zijn ook twee van deze leenkuilen. Over het algemeen zijn ze ondergeklopen met water.

(8)

Naat de boerderij bevindt zich de akker met daarop tijdeigen gewassen in wisselende samenstelling:

emmer, eenkoorn, vlas, erwten, linzen, papaver, en een aantal bladgroenten. Langs de akker is eind 2016 een vlechtheg geplant van meidoorn. Deze zal in de komende jaren worden samengevlochten tot dichte haag.

Tegenover de LBK boerderij staat het doeroutehuis. Ook dit is een reconstructie van een Neolithische boerderij van de LBK, ditmaal uit Elsloo.

Naast het doeroutehuis is een vergelijkbare huisconstructie na te bouwen met behulp van de palen die daar liggen en paalgaten in de grond (afgedekt door houten stoppen). Dit is een leuke (doeroute) akriviteit voor de wat oudere leerlingen.

Het huis, inventarisatie en bijbehorende akkers zijn in zijn algemeenheid opgenomen in de museumcollectie van Archeon. Er zijn geen specifieke voorwerpen benoemd.

Voor meer achtergrondinformatie:

• raadpleeg de reader archeotolken prehistorie De Lineaire bandkeramiek, door Dorothee Olthof, 2002

• snuffel door de de prehistorie bibliotheek in de AT (vraag evt de coordinatoren)

• bevraag ervaren archeotolken, in het bijzonder de lokatie-deskundige

• bekijk de grote groene prehistorie-bijbel 'Nederland in de prehistorie', uitg Berk Bakker 2005. Beschikbaar in de AT en site Romeins Museum

• Kijk op http://archeologiehuiszuidholland.nl/nl/prehistorie, login medewerker/medewerker 2017

• Blader in “Vergeten bandkeramiek. Een odyssee naar de oudste neolithische bewoning in Nederland” van Ivo van Wijk, Luc Amkreuz en Pieter van de Velde. Uitg. Sidestone Press.

• www.bandkeramiek.nl

• http://www.vuursteenmijnen.nl/rijckholt/ over het gebruik van deze vuusteenmijn

Bronnen:

• reader archeotolken prehistorie: De Lineaire bandkeramiek, door Dorothee Olthof, 2002

• reader 'De prehistorie in Archeon'

• Basisreader voor Archeotolken seizoen 2005

• archeotolken LBK: Joke en Wil

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We moeten dus de vaste verzekering hebben dat Jezus Christus de onwankelbare Rots is waarop ons nieuwe leven gebouwd is, want dan alleen zullen we inzicht verkrijgen in de

18-8-2017 'Alsnog op zoek kunnen gaan naar leven veronderstelt in eerste instantie het gesprek over de dood' - België -

• Schrijf op elk vel je naam, studnr en naam practicumleider (David Carchedi, Bart van den Dries, Jeroen Sijsling, Wouter Stekelenburg of Jan Jitse Vense- laar)!. • Laat bij elke

Bepaal voor welke waarden(n) van a en b het stelsel geen oplossing heeft, en voor welke waarde(n) de oplossing een punt, lijn of een vlak vormen....

Het college WISB121 werd in 2005/2006 gegeven door Jan Stienstra.. Lineaire Algebra, eerste deeltentamen (WISB121) 8

en de matrix A als in

Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent de wijze waarop het verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet moet worden ingediend, bepaalt artikel 1 van

Ingevolge artikel 6.15 eerste lid Wro dient een exploitatieplan na de inwerkingtreding minimaal één keer per jaar te worden herzien.. Het exploitatieplan moet dus nu herzien