• No results found

Nectar 4 e editie, leerjaar 2/3, vwo. Hoofdstuk 10 Gezondheid. DO-IT 10.1 Waardoor heb je altijd genoeg brandstof? in bloed

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Nectar 4 e editie, leerjaar 2/3, vwo. Hoofdstuk 10 Gezondheid. DO-IT 10.1 Waardoor heb je altijd genoeg brandstof? in bloed"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nectar 4

e

editie, leerjaar 2/3, vwo Uitwerkingen Hoofdstuk 10 Gezondheid

DO-IT 10.1 Waardoor heb je altijd genoeg brandstof?

1

rollen hoeveelheid glucose in bloed

hoeveelheid erwten

in bekerglas ‘bloed’ wat ga je doen?

1 eten stijgt / daalt stijgt / daalt Schep erwten uit de voorraad in bekerglas bloed / lever.

2 actie stijgt / daalt stijgt / daalt Schep erwten uit het bekerglas bloed / lever in afvalbak.

3 regelen door insuline

stijgt / daalt stijgt/ daalt Schep erwten uit het bekerglas bloed / lever in bekerglas bloed / lever.

4 regelen door glucagon

stijgt / daalt stijgt / daalt Schep erwten uit het bekerglas bloed / lever in bekerglas bloed / lever.

2 tanken: eten / actie benzinetank: lever / bloed gas geven: eten / actie 3 a Het juiste antwoord is C: koolstofdioxide en water

b via longen, huid en nieren

(2)

10.1 Goed geregeld

1 Het juiste antwoord is B: oververhitting.

2 a glucose

b 1 koolstofdioxide 2 water c stof 1: uitademen

stof 2: door zweten, plassen, uitademen

3 a Al het 'stoffenverkeer' gaat via het bloed. De aan- of afwezigheid van bepaalde stoffen in je bloed iets zeggen over de gezondheid van je lichaam.

b Longen: door uitademen Nieren: door uitplassen Huid: door zweten

c Het bloedvatenstelsel brengt de afvalstoffen naar de organen waar ze uitgescheiden worden.

4

orgaan Helpt bij het constant houden van je bloed door:

dunne darm voedingsstoffen op te nemen in het bloed.

longen zuurstof op te nemen in het bloed en koolstofdioxide en water af te geven aan de lucht.

nieren water, (teveel aan) zouten en vitaminen en andere afvalstoffen uit het bloed te halen.

huid water en zouten uit het bloed te halen en buiten het lichaam te brengen.

5 a 1 De hoeveelheid zuurstof in je bloed stijgt / daalt.

2 De hoeveelheid koolstofdioxide in je bloed stijgt / daalt.

3 Je lichaamstemperatuur stijgt / daalt.

b 1 dat er meer zuurstof in het bloed komt? longen 2 dat er minder koolstofdioxide in je bloed komt? longen 3 dat er meer glucose in je bloed komt? dunne darm

6 a Bij een regelkring wordt de afwijking van de norm zo klein mogelijk gehouden.

De volgorde bij een regelkring is: vergelijken → meten → bijstellen.

Aan elke regelkring doen altijd zintuigen, zenuwstelsel en spieren mee.

De vergelijking met de norm vindt in je hersenen plaats.

b

(3)

7 a De brandstof voor je lichaam is glucose.

b groeien, bewegen en warm blijven

c Je lichaam regelt de hoeveelheid van deze stof met de hormonen insuline en glucagon.

d Deze hormonen worden gemaakt door de alvleesklier.

e Als je te veel van de brandstof in je bloed hebt, wordt de brandstof opgeslagen in je lever en je spieren.

f De brandstof wordt dan eerst omgezet in glycogeen.

8 1 Er is veel glucose in het bloed, bijvoorbeeld vlak na een maaltijd.

2 De alvleesklier maakt insuline waardoor glucose uit het bloed naar de lever en de spieren gaat.

3 Glucose wordt opgeslagen in de lever en in de spier als glycogeen.

4 Er zit minder glucose in het bloed.

9 a 1 Aan welke stof ontstaat een tekort in je bloed? glucose / glycogeen

2 Welke stof zet je lichaam om, zodat dit tekort wordt aangevuld? glucose / glycogeen 3 Door welk hormoon wordt dit geregeld? insuline / glucagon

4 Welke stof zit er nu weer voldoende in je bloed? glucose / glycogeen b Deze glucose wordt direct in de spieren gebruikt bij de verbranding.

10 a Bij Jan / Bij Silke / Bij allebei evenveel, want de glucose uit de maaltijd die niet wordt gebruikt voor de verbranding, wordt opgeslagen in de lever. Voor tv-kijken is minder glucose nodig dan voor skeeleren. Er wordt bij Jan dus meer glucose opgeslagen dan bij Silke.

b Bij Jan / Bij Silke / Bij allebei even snel, want bij skeeleren is meer glucose voor de verbranding nodig dan bij tv-kijken. Daardoor daalt het glucosegehalte in het bloed bij Silke sneller dan bij Jan en is sneller te laag. Bij Silke wordt dus eerder glycogeen omgezet in glucose.

11 a 100 mg glucose per 100 mL bloed

b 1 Als het glucosegehalte in het bloed lager is dan de norm:

de alvleesklier geeft meer glucagon af. Hierdoor zet de lever glycogeen om in glucose en de glucose komt weer in het bloed.

2 Als het glucosegehalte in het bloed hoger is dan de norm:

de alvleesklier geeft meer insuline af. Hierdoor zetten de lever en de spieren glucose om in glycogeen en de hoeveelheid glucose in het bloed daalt. Ook nemen lichaamscellen meer glucose op.

12 a Suikerziekte ontstaat door een tekort aan insuline.

b ● de hoeveelheid glucose in je bloed blijft hoog.

● de hoeveelheid glycogeen in je lever en spieren is laag.

c Bij suikerziekte slaan de lever en spieren glucose niet op als glycogeen. Bij inspanning is er geen reservevoorraad glycogeen die weer omgezet kan worden in glucose. Er is weinig glucose beschikbaar voor de verbranding en daardoor ben je dus snel moe.

13 a Als je iets eet, stijgt het glucosegehalte in het bloed tot boven de norm, als je glucose verbruikt daalt het glucosegehalte tot onder de norm. Het gehalte kan alleen precies op de norm liggen als er helemaal geen verandering in de omstandigheden is. Dat komt normaal gesproken niet voor.

(4)

b

c glucagon

Op tijdstip A - B is het glucosegehalte in het bloed is lager dan de norm. De alvleesklier maakt dan glucagon waardoor glycogeen wordt omgezet in glucose en het

glucosegehalte in het bloed stijgt.

d 1 de hoogte van de evenwichtswaarde in het bloed wordt hoger.

Deze ligt hoger omdat de lever en spieren door insulinegebrek te weinig of geen glucose opslaan in de vorm van glycogeen. De gemiddelde hoeveelheid glucose in het bloed wordt

daardoor hoger.

2 de schommelingen rond de evenwichtswaarde worden groter/ duren langer.

Direct na de maaltijd neemt het glucosegehalte toe. Doordat er niet genoeg insuline is, blijft het glucosegehalte lang hoger dan de evenwichtswaarde.

Als de patiënt zich inspant, daalt het glucosegehalte. Doordat insuline niet werkt is er in de lever en de spieren onvoldoende glycogeen opgeslagen en is er onvoldoende glycogeen om te worden omgezet in glucose. Het glucosegehalte in het bloed blijft daardoor laag en stijgt pas als de patiënt weer wat eet.

14 a 2, 3, 5, 6

b De lever maakt gal, een hulpstof bij de vertering van vetten.

c de poortader

15 1 afbreken rode bloedcellen 2 hemoglobine wordt bilirubine 3 bloed

4 mengen bilirubine en gal 5 twaalfvingerige darm

6 dunne darm 7 dikke darm 8 endeldarm 9 anus 10 uitpoepen

16 a 1 = leverslagader 2 = leverader 3 = poortader

Voedingsstoffen zoals glucose worden in de darmen opgenomen in je bloed. De ader die van de darmen naar de lever gaat, zal dus het meeste glucose bevatten. Dat is de poortader. Bloedvat nummer 3 is dus de poortader.

De leverader vervoert bloed uit de lever. In dat bloed zitten afvalstoffen zoals ureum.

Bloedvat 2 moet dus de leverader zijn.

Bloedvat nummer 1 is dan de leverslagader.

b Het zuurstofgehalte is het hoogst in bloedvat 1 / 2 / 3.

Want bloedvat 1 is de leverslagader.

(5)

17 a

b nierslagader nierader

● Bloed stroomt vanaf de aorta naar de nier via de  ❑

● Bloed stroomt vanaf de nier naar de onderste holle ader via de ❑ 

● Een nier krijgt zuurstofrijk bloed via de  ❑

● Zuurstofarm bloed verlaat de nier via de ❑

18 a Ongezuiverd bloed vind je bij nummer 1 en 3: dit is de aorta en nierslagader.

b Het bloed wordt gefilterd bij nummer 4: dit is de nier.

c Gezuiverd bloed vind je bij nummer 5: dit is de nierader.

d De meeste afvalstoffen zitten bij nummer 3: dit is de nierslagader.

e De meeste zuurstof vind je bij nummer 1: dit is de aorta.

f Urine gaat naar de blaas via nummer 6: dit is de urineleider.

19 a + b+ c

1 2

nierslagaders → kluwen haarvaten → nierkanaaltje → verzamelbuisjes → nierbekken → urineleider → blaas → urinebuis

20 a Urine bevat geen eiwit en geen glucose, maar wel veel ureum. De eerste kolom is dus urine.

Voorurine bevat geen eiwit, maar wel glucose. De tweede kolom is dus voorurine.

Bloedplasma bevat wel eiwit en ook glucose. De derde kolom is dus bloedplasma.

(6)

b In je urine, dat ziet er uit als nummer 2 in bron 9.

c Als je eiwit of glucose in je urine hebt.

21 a eiwitten

b Er gaat meer / minder water vanuit de nierkanaaltjes naar het bloed, want het verschil in de hoeveelheid eiwitten in het bloed en in de nierkanaaltjes is veel kleiner.

EXTRA Nierdialyse

22 a • Waar wordt het bloed tijdens een nierdialyse gezuiverd? binnen / buiten het lichaam

• Waar wordt het apparaat op aangesloten? op een ader / slagader b

c Het apparaat neemt de taak van de nieren over en zuivert het bloed.

23 ▬ ▬ ▬ = bloed; −−− = dialysevloeistof 24 Bijvoorbeeld:

Nodig:

- bekerglas met grote rode en kleine blauwe knikkers, dit stelt bloed (rood) met afvalstoffen (blauw)voor.

- twee gootjes(bijvoorbeeld van stevig karton). Het ene gootje is rood en stelt de 'leiding' voor waardoor het bloed stroomt. Het andere gootje is groen en stelt de leiding voor waar dialyse vloeistof doorstroomt.

In de wanden van de gootje zitten gaatjes waardoor de blauwe knikkers van het ene gootje naar het andere kunnen.

- leeg bekerglas A, dit stelt het lichaam voor waar het gezuiverde bloed naar toe gaat.

- leeg bekerglas B, dit stelt de opvang van de 'vieze' dialysevloeistof voor.

Leg de gootjes naast elkaar. Aan het einde van het rode gootje zet je het lege bekerglas.

Giet het bekerglas met knikkers leeg in het rode gootje, duw de knikkers langzaam naar het eind, duw een aantal blauwe knikkers door de gaatjes naar het groene gootje. Laat de knikkers in de lege bekerglazen lopen en herhaal het proces een aantal maal.

Uiteindelijk zijn de blauwe en de rode knikkers gescheiden en is het bloed gezuiverd.

(7)

10.2 Je huid

1 Het juiste antwoord is B: om 15.00 uur.

2 a gehoorzintuig tastzintuig reukzintuig warmtezintuig lichtzintuig pijnzintuig b Je gaat zweten / krijgt kippenvel.

3 a 1 Je lichaam op temperatuur houden.

2 Bescherming tegen vuil en ziekteverwekkers.

3 Bescherming tegen de zon.

b eigen antwoord c eigen antwoord 4 a - d

5

(8)

6 a

b Je lichaam meet dat de temperatuur lager is dan de norm van 37°C. De hypothalamus gaat de lichaamstemperatuur bijstellen en geeft je spieren een seintje om te gaan rillen. Deze organen reageren en je gaat daadwerkelijk rillen.

c vet

7 a Het voelt koeler.

b Als je zweet, wordt je huid nat. Het zweet verdampt op je huid; hiervoor is warmte nodig.

De warmte gaat uit je lichaam, waardoor je afkoelt.

c Het verdampen gaat sneller, doordat het verdampte zweet sneller wordt afgevoerd.

8 In een tropische kas is de lucht heel vochtig, er zit veel waterdamp in de lucht.

Hierdoor verdampt het zweet op je huid veel minder goed waardoor je niet afkoelt.

9 a 3 °C -9 °C

b Als je nat bent, koel je sneller af.

c Dit heeft een vertragend / versnellend effect op onderkoeling, want zo raak je via bloedvaten in je huid veel warmte kwijt.

10 1 Om te voorkomen dat er vuil en ziekteverwekkers in je lichaam komen.

2 Om te voorkomen dat je te veel bloed verliest.

11 1 vernauwing: Het bloedvat vernauwt zich. Hierdoor verlies je minder bloed.

2 propvorming: Bloedplaatjes klonteren samen. Hierdoor verlies je minder bloed en wordt het wondje al voor een deel afgesloten voor vuil en ziekteverwekkers.

3 openknappen bloedplaatjes: er komt een stof vrij die reageert met de stollingseiwitten zoals fibrinogeen.

4 netwerkvorming: er ontstaat een netwerk van fibrinedraden

5 bloedstolling: in het netwerk van fibrinedraden blijven bloedplaatjes hangen. Deze drogen op tot een korstje.

b Nummer 4

(9)

12 a Dat er ziekteverwekkers in de wond komen.

b de kiemlaag

13 pigment / vet / talg / zweet

14 a in de huid van het donkere meisje b de huid van het blanke meisje

c Het pigment wordt weer afgebroken en in de winter wordt er minder pigment aangemaakt, doordat er dan minder zonlicht is.

d De huid van het donkere meisje, omdat pigment tegen uv-straling beschermt. Het donkere meisje heeft het meeste pigment.

15 a Kinderen zijn in de groei, hun botten groeien snel.

b ’s Winters maak je minder vitamine D in je huid aan, doordat er dan minder zonlicht is.

c Mensen met een donkere huid hebben meer pigment. Pigment houdt zonlicht tegen.

Daardoor duurt het langer voordat er voldoende vitamine D is gemaakt.

16 a de hoeveelheid uv-stralen b huidkanker

c Bij zonnebrand raken veel cellen beschadigd; deze sterven af en worden verwijderd door het vervellen van de hoornlaag.

17 a Ja / Nee, want je kunt nog niet zien of deze cel door het lichaam wordt gerepareerd/opgeruimd of wel doorgaat met delen.

Bovendien kan het ook nog een wrat worden,dat is een goedaardig gezwel.

b

18 a ● 10 verdubbelingen: 1024

● 20 verdubbelingen: 1048576

b 28

c 3360 dagen (28 x 120)

d voor een doorsnede van 10 mm zijn 30 verdubbelingen nodig 30 x 120 = 3600 dagen = iets minder dan 10 jaar

e Voordat een tumor te zien of te voelen is, zijn er heel veel delingen nodig. Als een tumorcel niet zo snel deelt, kan het heel lang duren voordat je de tumor opmerkt.

19 a In de kiemlaag, want daar bevinden zich de delende cellen.

b Ja / Nee, want een wrat ontstaat door een virus, kanker ontstaat doordat een cel verandert in een cel die aldoor maar blijft delen. Een wrat bevindt zich op de huid, een kankercel kan overal in je lichaam ontstaan.

20 Voor het ontstaan van kanker zijn delende cellen nodig, zenuwcellen delen niet en daardoor ontstaat er bijna nooit kanker.

(10)

EXTRA Behandeling van kanker

21 a

operatie bestraling chemotherapie

Waarmee wordt de tumor bestreden?

tumor wordt weggesneden

met radioactieve straling cytostatica (medicijnen)

Welk deel van het lichaam wordt behandeld?

tumor + gezond weefsel eromheen

tumor + gezond weefsel eromheen

kankercellen en gezonde cellen

Wat zijn de bijwerkingen?

soms misselijkheid door de narcose, pijn bij de wond

vermoeidheid en misselijkheid vermoeidheid, darmklachten, haaruitval

b Bij chemotherapie komen de medicijnen (cytostatica) in het hele lichaam, deze medicijnen hebben dan ook invloed op gezonde cellen op allerlei plekken in je lichaam.

Bij bestraling wordt slechts een deel van je lichaam behandeld: rond de tumor.

c Het percentage normale lichaamscellen neemt ook af.

d Het duurt een tijdje voordat je lichaam zich weer heeft herstelt. Het aantal cellen is na een aantal chemotherapiekuren nog niet terug op het oorspronkelijke niveau.

22 eigen presentatie

(11)

DO-IT 10.3 Wat weet jij van ziekten?

1

Spiekbrief

Bacteriën en virussen zijn ziekteverwekkers.

Als ze je lichaam zijn binnengedrongen heb je een infectie.

Er zijn twee soorten witte bloedcellen:

1 Vreetcellen: deze cellen bestrijden ziekteverwekkers door ze 'op te eten' (in te sluiten).

2 Antistofcellen: deze cellen bestrijden ziekteverwekkers door afweerstoffen te maken waardoor de ziekteverwekkers uitgeschakeld worden.

Koorts is nuttig omdat de witte bloedcellen dan beter hun werk kunnen doen en afvalstoffen sneller worden afgevoerd.

Immuun zijn voor een ziekte komt doordat je lichaam direct antistoffen maakt tegen de ziekteverwekker.

Bij inenten spuit de dokter verzwakte ziekteverwekkers in je bloed. Je krijgt de ziekte dan niet, maar je lichaam gaat wel antistoffen maken.

Actieve immuniteit is dat je lichaam zelf antistoffen gaat maken om een ziekteverwekker te bestrijden.

Passieve immuniteit is dat je lichaam niet zelf antistoffen maakt maar ze (ingespoten) krijgt.

Je hebt een allergie als je afweersysteem extreem reageert op stoffen die normaal geen afweerreactie oproepen.

Bij mensen met een allergie binden antistoffen aan mestcellen. Deze cellen bevatten de stof histamine en worden geactiveerd als je met het allergeen in aanraking komt.

Ze geven dan histamine af.

Deze stof veroorzaakt de allergische reactie.

(12)

10.3 Ziek

1 Het juiste antwoord is A: Een virus dat je via de lucht binnenkrijgt.

2 a lederhuid / opperhuid

b bloedplaatjes / rode bloedcellen / witte bloedcellen

3 a Je wordt ziek van iedere soort bacterie. goed / fout

b Virussen dringen je cellen binnen. goed / fout

c Gifstoffen die bacteriën uitscheiden, maken je ziek . goed / fout d Virussen komen overal door je huid je lichaam binnen. goed / fout e Ziekten die ontstaan door ziekteverwekkers heten infectieziekten. goed / fout

4 wel besmet niet besmet

a Iemand die heel verkouden is, niest vlak bij je.   b Je drinkt uit het kopje van iemand die verkouden is.  

c Je drinkt uit de kraan.  

d Je gaat eten en wast van te voren je handen.   e Je geeft iemand die verkouden is een hand.   f Je zoent iemand die een koortslip heeft.   5 a Doordat het virus in de slijmvliezen gaat zitten.

b Bij griep / verkoudheid, want bij griep is je hele lichaam ziek en heb je koorts.

6 Incubatie: de tijd waarin je wel besmet bent maar nog niet ziek Symptomen: ziekteverschijnselen

Diagnose: vaststellen welke ziekte het is

Prognose: voorspelling van het verloop van de ziekte en het herstel 7

8 a De witte bloedcellen ontstaan in je beenmerg.

b Sommige witte bloedcellen sluiten ziekteverwekkers in. Dit zijn de vreetcellen.

c Andere witte bloedcellen maken antistoffen.

d De witte bloedcel die je ziet in bron 5 is een vreetcel.

9 a witte bloedcellen

b De smurrie heet pus of etter en bestaat uit dode witte bloedcellen, dode bacteriën en resten van kapotte huidcellen.

c De juiste volgorde is: 1 → 4 → 2 → 3 d Daar zitten ook ziekteverwekkers.

e Bloedplaatjes, die zorgen voor het dichtgaan van het wondje.

10 De juiste volgorde is 3 → 1 → 2 → 4

11 a Antistof nummer 4, want deze past op de ziekteverwekker en er kunnen twee ziekteverwekkers tegelijk aangepakt worden.

(13)

12 a Het juiste antwoord is A: de norm b Hanjo: lichtgrijze lijn

Marco: donkergrijze lijn

c Hanjo, omdat zijn afweersysteem door de hogere koorts sneller werkte dat het afweersysteem van Marco.

13 Er komt een ziekteverwekker je lichaam binnen. De ziekteverwekker gaat zich vermeerderen en je wordt ziek. De witte bloedcellen gaan antistoffen maken tegen de ziekteverwekkers en bestrijden vervolgens de ziekteverwekkers. Je wordt weer beter en je witte bloedcellen onthouden welke antistoffen deze ziekteverwekker bestrijden. Als je de volgende keer besmet wordt met dezelfde soort ziekteverwekker, word je niet ziek omdat je witte bloedcellen direct antistoffen gaan maken: je bent immuun.

14 a tegen difterie, kinkhoest, tetanus en polio b met verzwakte ziekteverwekkers

c Je bent je leven lang immuun voor deze kinderziekten.

d ❑ Mats zegt: ‘Als je wordt ingeënt tegen polio, is er sprake van passieve immuniteit, want je wordt niet ziek.’

   Nick zegt: ‘Als je lichaam zelf antistoffen tegen polio maakt, krijg je actieve

immuniteit. Dat gebeurt dus als je ziek wordt door polio, maar ook als je wordt ingeënt.’

Passieve immuniteit wil zeggen dat je lichaam zelf geen antistoffen maakt. Dat gebeurt als je antistoffen krijgt ingespoten. Bij een inenting en als je ziek wordt, krijg je de ziekteverwekker binnen. Je lichaam gaat dan zelf antistoffen maken. Er dan sprake van actieve immuniteit.

15 a natuurlijke immuniteit, deze antistoffen krijgt een baby via de natuurlijke manier binnen

b Ja / Nee, want de baby maakt niet zelf antistoffen en onthoudt dus ook niet welke stoffen bij deze ziekteverwekkers horen.

16 Hij kan nu besmet zijn geraakt met griep. Bij griep heb je meestal ook last van

verschijnselen die lijken op verkoudheid. De andere symptomen (hoofdpijn, koorts, spierpijn) wijzen ook op griep.

Het kan ook een andere soort verkoudheidsvirus zijn, er zijn namelijk verschillende verkoudheidsvirussen. Joas is immuun voor één soort en kan door een

ander soort verkoudheidsvirus wel ziek worden.

17 a een stof waar iemand allergisch op reageert

b Je matras is warm en vochtig als je er op slaapt en bevat veel voedingsstoffen (huidschilfers).

c pijl 1: huisstofmijt en huidschilfers pijl 2: warme en vocht

d Omdat de omstandigheden voor de huisstofmijt dan minder gunstig zijn.

18 Normale afweerreactie: 5, 4, 3 Allergische reactie: 1, 2, 3, 4, 5, 6

Bij mensen met allergie komt in eerste instantie ook de normale reactie voor.

EXTRA Antibiotica

19 a Hebben alcohol, een oplossing met vitamine C en een zoutoplossing een bacteriedodende werking?

b 1 Alcohol heeft waarschijnlijk wel / niet een bacteriedodende werking, omdat het wel / niet wordt gebruikt als desinfectiemiddel.

(14)

Tel het aantal bacteriekolonies op de petrischaaltjes en meet ook hoe groot de kolonies zijn.

Voeg aan een schaaltje alcoholoplossing toe.

Voeg aan het tweede schaaltje de oplossing van vitamine C toe.

Voeg aan het derde schaaltje de zoutoplossing toe.

Laat petrischaaltjes met de bacteriën en de oplossingen een aantal dagen bij 37 staan.

Kijk daarna op welke schaaltjes nog groei heeft plaatsgevonden (er zijn nieuwe kolonies ontstaan of de kolonies zijn groter geworden)

(15)

PRACTICUM 1

1 eigen gegevens Conclusie

2 a Door handen wassen vermindert het aantal bacteriën op de huid.

b ja / nee

PRACTICUM 2 Conclusie

1 Verschil 1 Een rode bloedcel is veel kleiner.

Verschil 2 Een rode bloedcel is rond van vorm, een witte bloedcel kan van vorm veranderen.

2 eigen antwoord

(16)

10.4 Bloed- en orgaandonatie

1 Het juiste antwoord is B: 500 mL.

2 a + b

3 Dat komt doordat de organen dan te weinig bloed met zuurstof en voedingsstoffen krijgen.

4

rode bloedcellen bloedplasma bloedplaatjes

● problemen hebben met bloedstolling. ❑ ❑ 

● veel bloed hebben verloren.  ❑ ❑

● brandwonden hebben. ❑  ❑

● bloedarmoede hebben.  ❑ ❑

5 a antistoffen

b Mensen met leukemie maken zelf te weinig bloedplaatjes aan. Bloedplaatjes zijn nodig om wondjes dicht te maken.

c Met een transfusie met rode bloedcellen, want rode bloedcellen bevatten hemoglobine.

6 a

b 1 Bloedgroep O komt het meest voor, bloedgroep AB het minst.

2 In je bloedplasma zitten antistoffen tegen de antigenen die je zelf wel / niet hebt.

c eigen antwoord

7 a De ontvanger heeft bloedgroep B.

b De ontvanger heeft antistof anti-A.

c De donor heeft bloedgroep A.

d De antistoffen van de ontvanger binden aan de antigenen van de bloedcellen van de donor.

Hierdoor plakken de bloedcellen van de donor aan elkaar en ontstaan er klonten in het bloed.

(17)

8 a

b bloedgroep AB

c Omdat bloed met bloedroep O (universele donor) aan iedere ontvanger kan worden toegediend, zonder dat er een reactie plaatsvindt.

9 a Het juiste antwoord is D: bloedgroep B of bloedgroep AB b

10 a Als je resuspositief bent, heb je het resusantigeen op je bloedcellen. goed / fout b Mensen met resuspositief bloed, maken antistoffen tegen resusnegatief bloed. goed / fout c Als een vrouw met resusnegatief bloed voor het eerst zwanger is, goed / fout

is er een grote kans dat de baby de resusziekte krijgt.

d Een kindje kan alleen de resusziekte krijgen, goed / fout als de moeder resusnegatief is en de baby resuspositief.

11 a

b Nee, als iemand met resusnegatief bloed resuspositief bloed krijgt,

(18)

c Dat resusantistoffen van de moeder in het bloed van het kind terechtkomen.

13 a + b eigen antwoord

14 a Bij transplantatie krijgt een zieke een orgaan van iemand anders.

b Wanneer een orgaan niet goed meer werkt.

15 a Op een donororgaan zitten andere antigenen dan op de eigen organen van een patiënt.

De witte bloedcellen van de patiënt gaan dan antistoffen maken die het donororgaan afbreken. Het lichaam stoot op die manier het donororgaan af.

b Door het slikken van afstotingsremmers.

c Doordat de weefsels meer op elkaar lijken (meer vergelijkbare antigenen hebben), is er minder kans op afstoting.

16 a Op de korte termijn nieren en hart, op de langere termijn hart en lever.

b Uit het diagram kun je halen dat na vijf jaar nog ongeveer 43% van de longen nog leeft.

Dat betekent dat ongeveer 57% van de patiënten dan weer op de wachtlijst komt.

c Aantal procent van alle getransplanteerde patiënten na 5 jaar weer op de wachtlijst:

longpatiënten: 57% (is 57 van de 100 patiënten) leverpatiënten: 35%

nierpatiënten: 34%

hartpatiënten: 30%

In totaal zijn dit 156 van 400 patiënten = 156 / 400 * 100 = 39%

Of: tel alle percentages op en deel door 4.

17 a Dan weten artsen bij je overlijden of je organen wilt doneren.

b eigen antwoord c eigen antwoord 18 a

b eigen antwoord c eigen antwoord

EXTRA Bloed doneren

19 a De bloedgroepen van het ABO-systeem worden weergegeven met hoofdletters A, B en O en de kleur van de etiketten.

b De resusfactor wordt weergegeven door de kleur van de letters.

c Het donorbloed stolt niet in het zakje, doordat er antistollingsmiddel in zit.

d De bloedbestanddelen worden gekoeld of ingevroren bewaard, omdat het dan veel langer goed blijft (ongeveer 2 jaar).

20 a 1 syfilis 2 hepatitis B 3 hiv

b Het juiste antwoord is B: In het donorbloed kunnen nog de virussen of bacteriën zitten, die de ontvanger kunnen besmetten.

(19)

21 a 1,5 L

b In 1 mm3 bloed zitten 5 000 000 rode bloedcellen. 1,5 liter is 1 500 000 mm3. Uit 1,5 liter kun je dus 1 500 000 x 5 000 000 = 7,5 x 1012 rode bloedcellen halen.

c In 1 mm3 bloed zitten 250 000 bloedplaatjes. 1,5 liter is 1 500 000 mm3. Uit 1,5 liter kun je dus 1 500 000 x 250 000 = 367 x 109 rode bloedcellen halen.

d

Bloed wordt gemaakt in:

(welk orgaan?)

beenmerg Dat gebeurt door:

(manier van aanmaken)

Uit stamcellen die rijpen tot rode bloedcellen Het duurt ongeveer … voordat de

bloeddeeltjes zijn aangevuld

Ongeveer 1000 minuten = bijna 17 uur

(20)

PRACTICUM 1

1 a eigen antwoord

Als in dit buisje echt bloed had gezeten, dan was dit bloedgroep A of AB b eigen antwoord

Als in dit buisje echt bloed had gezeten, dan was dit bloedgroep B of AB c eigen antwoord

Als in dit buisje echt bloed had gezeten, dan was dit bloedgroep AB d eigen antwoord

Als in dit buisje echt bloed had gezeten, dan was dit bloedgroep 0 Conclusie

2 a bloedgroep 0 b bloedgroep AB

(21)

10.5 Ongezond?

1 Het juiste antwoord is B: In een cocktail zit meestal minstens evenveel alcohol als in een glas bier of wijn.

2 elke dag een paar biertjes / twee appels per dag / af en toe roken /

half uur per dag sporten / paar keer per week een vette hap bij de snackbar halen

3

factoren voorbeelden

1 leefstijl

Gewoontes van eten, drinken, sporten, slapen, ontspanning, roken, bewegen.

2 omgeving

Woon je in een industriegebied of op het platteland, voel je je prettig met de vrienden waarmee je omgaat.

3 gezondheidszorg

Huisarts, tandarts, psycholoog, ziekenhuis, fysiotherapeut.

4 a Je leefstijl zijn al je gewoontes van eten, drinken, sporten, slapen, ontspanning, roken, beweging.

b + c eigen woordspin d eigen antwoord

5 ● een ongezonde leefstijl: hoge bloeddruk

● een ongunstige omgeving: astma

● een aangeboren eigenschap: spierziekte

● een infectie: griep, verkoudheid 6 a eigen antwoord

b Smaakt lekker, je voelt je er lekker bij / geeft een fijn gevoel, geeft een kick.

c Je kunt dronken worden, je weet niet meer wat je doet, je raakt er aan verslaafd, sommige organen raken beschadigd.

7 a 34 % b 4 % c 60 %

d eigen antwoord

8 a ontwenningsverschijnselen b

lichamelijke klachten geestelijke klachten

1 trillen, zweten 1 slecht humeur

2 hoofdpijn, misselijk 2 vergeetachtigheid

c Je mist dan het contact met je vrienden of komt steeds in de verleiding om weer te gaan roken als je bij je vrienden bent die allemaal wel roken.

d sociale afhankelijkheid

9 Als je aangeschoten bent, reageer je minder goed en minder snel. Als je dronken bent, worden je reacties nog trager en weet je helemaal niet meer wat je doet. Je loopt bijvoorbeeld slingerend, gaat gekke dingen doen, kunt niet meer op je benen staan.

10 a Pijn door ontstekingen van het slijmvlies. maag

(22)

11 Het juiste antwoord is C: tot de volgende dag drie uur ’s middags.

Het duurt ongeveer 1,5 uur (= 90 minuten) om 1 glas alcohol af te breken. Voor tien glazen duurt dat dus 900 minuten = 15 uur.

12 a eigen antwoord b

percentage alcohol

grootte van een glas

hoeveelheid alcohol per glas in mL

glas bier 5 % 250 mL 250 : 100 x 5 = 12,5

glas wijn 12 % 100 mL 100 : 100 x 12 = 12

glas berenburg 35 % 35 mL 35 : 100 x 35 = 12,25 c Bij elk glas evenveel, van de dranken waar meer alcohol in zit, drink je een kleinere

hoeveelheid per glas waardoor je evenveel alcohol binnen krijgt.

d eigen antwoord

13 a Je kunt een alcoholvergiftiging krijgen.

b Ja / Nee, want iedereen die te veel alcohol drinkt, kan overlijden aan een te hoge dosis alcohol.

c 15 jaar

d Naarmate de jongeren ouder worden, wordt het percentage comazuipers kleiner.

14

gevolg teer nicotine

hoge bloeddruk x

rokershoestje x

versnelde hartslag x

meer kans op longkanker x

longblaasjes gaan kapot x

15 a ● De huid van de vingertoppen is het koudste deel van de hand. goed / fout

● De pols en de handpalm zijn de warmste delen van je hand. goed / fout

● Door roken stijgt de temperatuur van de hand. goed / fout

● Als bloedvaatjes nauwer worden, geeft de huid meer warmte af. goed / fout b De temperatuur van deze vingertoppen is lager dan 21 °C zodat ze niet meer zichtbaar

zijn op deze foto.

16 a door teer

b 1 Longblaasjes gaan stuk.

2 Grotere kans op longkanker.

17 a Vuil en schadelijke stoffen worden minder goed uit de longen verwijderd.

b Door teer.

18 Doordat longblaasjes kapotgaan, kan een roker minder zuurstof opnemen en koolstofdioxide afgeven.

Hierdoor moet hij sneller ademhalen om voldoende zuurstof binnen te krijgen en raakt hij eerder buiten adem.

19 a 1 wiet 2 cocaïne 3 partydrugs 4 crack 5 hasj

b op de hersenen

c Ja / Nee, want alcohol beïnvloedt de werking van de hersenen.

20 a Dat betekent dat ze je hersenen trager laten werken.

b Dat betekent dat ze je hersenen sneller laten werken.

c Dat betekent dat ze je hersenen anders laten werken.

(23)

21 a - c eigen antwoord

22 a Cocaïne heeft invloed op de hypothalamus. De hypothalamus regelt je lichaamstemperatuur en onder invloed van cocaïne stijgt je lichaamstemperatuur en krijg je het warm.

b Het hersengebied waar het denken geregeld wordt (de voorhoofdskwab), wordt beïnvloed door cocaïne, hierdoor vermindert je denkvermogen.

EXTRA Blowen

23 a Bij blowen inhaleer je wiet of hasj door roken, meestal door een joint te rollen.

b cannabis

c ● Als je je goed voelt en je gaat blowen, voel je je vaak nog beter / slechter.

● Als je je rot voelt en je gaat blowen, voel je je vaak beter / nog slechter.

d 1 Je kunt er verslaafd aan raken.

2 Je kunt er psychisch afhankelijk van worden.

24 a Een staafdiagram, hierin kun je de gegevens van de verschillende jaren en herkomst naast elkaar zetten en zie je de verschillen in één oogopslag.

b

c Bijvoorbeeld:

- In wiet uit het buitenland zit veel minder THC, je zult hier minder high van worden.

- Het THC-gehalte van Nederlandse wiet daalt vanaf 2003.

d Als je voor het eerst blowt, zijn de effecten sterker dan wanneer je het al vaker gedaan hebt.

Als je dan ook nog eens wiet met een hoge concentratie THC hebt, zijn de effecten extra groot.

(24)

PRACTICUM 1 Conclusie

1 a eigen antwoord b eigen antwoord c eigen antwoord

(25)

SAMENVATTEN 10.1

1

uitscheidingsorganen welke afvalstoffen

1 longen water(damp) en

koolstofdioxide

2 nieren medicijnen,

kleurstoffen,overtollige vitaminen, zouten, water

3 huid water en zouten

4 lever giftige stoffen zoals

medicijnen en alcohol,

kleurstoffen, oude rode bloedcellen

2 a

Je eet een mars. Je fietst naar school.

Glucosegehalte in je bloed stijgt. Glucosegehalte in je bloed daalt.

Alvleesklier produceert insuline. Alvleesklier produceert glucagon.

Hierdoor wordt glucose omgezet in glycogeen en opgeslagen.

Hierdoor wordt glycogeen omgezet in glucose.

Glucosegehalte in je bloed is weer normaal.

3 a 1 opbouwen en omzetten aminozuren 3 afvalstoffen uitscheiden, bijvoorbeeld bilirubine 2 afbreken van aminozuren en giftige stoffen 4 opslaan van glucose als glycogeen en opslaan

van ijzer b 1 Nefronen: filtratie van afvalstoffen uit het bloed

2 Nierkanaaltje: resorptie van glucose en een deel van de zouten, osmose van water naar het bloed

3 Verzamelbuisje: vervoer van afvalstoffen en overtollig water naar het nierbekken10.2

(26)

4 a + b

5 wondje → bloedvatvernauwing en propvorming → bloedplaatjes knappen open → er ontstaat een netwerk van fibrinedraden → rode bloedcellen blijven hangen → er ontstaat een korstje en het wondje geneest

6 Huidkanker ontstaat in drie stappen:

1 Normale cel verandert in kankercel.

2 De cel blijft zich delen.

3 Er ontstaan uitzaaiingen doordat tumorcellen afbreken en via het bloed in een ander orgaan terecht komen.

10.3 7

(27)

8 a 1 Witte bloedcellen die ziekteverwekker bij tweede infectie herkennen. geheugencellen 2 Ziekteverwekkers worden direct uitgeschakeld. immuun

doordat witte bloedcellen snel de juiste afweerstoffen maken.

3 Prik met verzwakte ziekteverwekkers inenting/vaccinatie

4 Prik met antistoffen antiserum

b

soort immuniteit natuurlijk kunstmatig

actieve immuniteit door besmetting met ziekteverwekker, vaccinatie passieve immuniteit door antistoffen via borstvoeding seruminjectie

c Stofdeeltjes met antigenen komen in je lichaam → Witte bloedcellen maken antistoffen. → Antistoffen binden aan mestcellen.

Dezelfde stofdeeltjes komen opnieuw in je lichaam. → Mestcellen worden geactiveerd. → Mestcellen geven histamine af → Histamine veroorzaakt reactie.

10.4 9

bloedgroep antigenen antistoffen kan bloed geven aan kan bloed ontvangen van

AB A en B AB A, B, AB, 0

A A anti-B A en AB A en 0

B B anti-A B en AB B en 0

0 anti-A en anti-

B

0, A, B, AB 0

10

a De universele donor is bloedgroep O b De universele ontvanger is bloedgroep AB

c Iemand met bloedgroep AB kan alleen bloed geven aan iemand met bloedgroep AB.

(28)

11 eerste zwangerschap:

resuspositief kindje + resusnegatieve moeder moeder maakt resusantistoffen tweede zwangerschap:

resusantistoffen moeder gaan naar bloed van kindje

afbraak van rode bloedcellen Dit heeft de volgende gevolgen:

1 bloedarmoede 2 te veel bilirubine Dit is te voorkomen met resusprik.

12 a Als een orgaan niet goed werkt, krijg je een orgaantransplantatie.

b Daarom moet je afstotingremmers slikken.

10.5

13

ongezonde leefstijl : Wat komt er in je lichaam? gevolgen

1 roken 1 teer

2 nicotine

- longkanker - hoge bloeddruk - verslaving

2 drinken alcohol - dronken/aangeschoten

- hersenbeschadiging - leverbeschadiging

3 drugsgebruik 1 verdovende middelen

2 stimulerende middelen 3 bewustzijnsveranderende middelen

- Hersenen werken trager.

- Hersenen werken sneller.

- Hersenen werken anders.

(29)

TEST JEZELF

1 Het juiste antwoord is C: De longen halen koolstofdioxide uit het bloed.

2 a Bij gezonde mensen zit er zout in de urine. goed / fout b Bij gezonde mensen zit er glucose in de urine. goed / fout

c De lever maakt insuline. goed / fout

d Insuline regelt dat het glucosegehalte in het bloed daalt. goed / fout e In voorurine zitten eiwitten, glucose, water en zouten. goed / fout f Vanuit het nierkanaaltje vindt resorptie van water plaats. goed / fout g Afvalstoffen gaan in deze volgorde door de nieren naar de blaas: goed / fout

nierslagader – haarvaten – verzamelbuisjes – nierkanaaltjes – nierbekken – urineleiders

3

4

5 Het juiste antwoord is C: Door meer pigment te maken.

6 De juiste volgorde is: 3 → 7 → 6 → 4 → 5 → 2 → 1

(30)

❑ Huidkanker ontstaat doordat uv-straling de cellen in de hoornlaag beschadigt.

8 Door bacteriën op te eten (vreetcellen).

9 Het juiste antwoord is A: Je witte bloedcellen hebben het antigeen nog niet herkend.

10 Bij actieve immuniteit maakt je lichaam zelf antistoffen, bij passieve immuniteit krijg je antistoffen ingespoten.

11 a Iemand met bloedgroep B, antigenen B, antistof anti-A

b Iemand met bloedgroep O, antigenen geen antigenen , antistof anti A en anti-B 12

kan wel kan niet

jongen van moeder x

jongen van vader x

vader van moeder x

moeder van vader x

moeder van jongen x

vader van jongen x

13 a Mensen die resuspositief zijn, hebben het resusantigeen op hun bloedcellen en mensen die resusnegatief zijn hebben dat niet.

b Doordat resusantistoffen van de moeder in het bloed van de baby komen.

c Omdat iemand die resusnegatief is, tegen resuspositief bloed antistoffen maakt.

14 a Het vervangen van een ziek orgaan door een gezond orgaan.

b Omdat er een grotere kans is dat de antigenen op de cellen overeenkomen en er dus minder kans op afstoting is.

15

roken vet eten alcohol

kans op longkanker  ❑ ❑

hoge bloeddruk   

kans op hartinfarct   ❑

kapotte longblaasjes  ❑ ❑

beschadiging van hersenen ❑ ❑ 

16  je hart

  je bloedvaten

❑ je hersenen

  je longen

(31)

17 a

b Hersenen: hersencellen sterven af.

Slokdarm: grotere kans op slokdarmkanker.

Maag: beschadiging maagslijmvlies, ontstekingen.

Lever: levercellen sterven af.

(32)

VERDIEPING Griep

1

FAQ over griep

1 Wat is griep?

Een ziekte die veroorzaakt wordt door het griepvirus.

2 Hoe merk je het verschil tussen griep en verkoudheid?

Bij griep is het hele lichaam ziek, je voelt je ook zieker.

3 Hoe verspreidt het griepvirus zich?

Via druppeltjes vocht in de lucht, door aanraking van besmette handen, deurkrukken, etc.

4 Wie krijgt een griepprik?

Ouderen en mensen met een zwakke weerstand, bijvoorbeeld vanwege een chronische ziekte.

5 Waarom is het nodig om elk jaar een griepprik te halen?

Omdat er elk jaar weer andere griepvirussen zijn, en griepvirussen veranderen.

2 a Wanneer er twee weken lang ineens veel meer mensen griep hebben in een bepaald gebied.

b 1 Mensen hebben een lagere weerstand.

2 Mensen zitten meer dicht op elkaar binnen in kleinere ruimten, er is meer kans op besmetting.

3 a eigen tekening

Een virus is ongeveer 0,1 µm groot. Dat is 70 x zo klein als de bloedcel.

b eiwitten: hemaglutinine en neuraminidase c DNA

d RNA

e Slijmvliescellen van de mens, nodig voor de vermenigvuldiging van het virus.

4 a De juiste volgorde is: 2 → 6 → 3 →4 → 1 → 7 → 5 5 Het RNA laat de slijmvliescel virusonderdelen maken.

1 De H-eiwitten gaan aan de receptoren van een slijmvliescel zitten.

3 Het virus gaat naar de celkern.

4 Het virus laat zijn RNA vrij.

7 De virussen verlaten de cel.

2 Het membraan van de slijmvliescel sluit het virus in.

6 De nieuwe virussen worden in elkaar gezet.

De juiste volgorde is: 2 → 6 → 3 →4 → 1 → 7 → 5 b N-eiwitten

5 a Op de soort H-eiwitten en de soort N-eiwitten.

b De ziekte is heel erg besmettelijk en dodelijk, net als de pest.

c De gezonde dieren zouden ziekteverwekkers bij zich kunnen dragen.

6 a stap 2: Het RNA laat de slijmvliescel virusonderdelen maken b over het Mexicaanse griepvirus

(33)

c Bijvoorbeeld:

d Er is nog niemand die antistoffen tegen deze griepvariant heeft.

7 a + b

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het ‘LEGE SET/CHECK VOOR LUCHT’ akoestische alarm kan uitgeschakeld worden door de ALARM MUTE knop gedurende 3 seconden in te drukken of door de ALARM MUTE knop in te

7 Voedingsstoffen gaan door de wand van de dunne / dikke darm naar het bloed. Om dat snel plaats te laten vinden is de lengte van de dunne darm klein / groot en is de wand glad

De oorzaak kan gelegen zijn in een ontsteking van de bloedvaten in de alvleesklier, doordat antistoffen tegen alvleesklierweefsel gevormd worden (auto-immuniteit) of

Denkt u dat het onderzoek vanwege claustrofobie niet gaat lukken, dan kunt u een rustgevend tablet innemen.. Een recept hiervoor is verkrijgbaar bij uw specialist

3 Bekijk het kaartblad ‘De aarde natuurrampen.’ Hoeveel dodelijke slachtoffers heeft een orkaan (op de kaart wordt dit een cycloon genoemd) in Mozambique gemiddeld?.. 4 Bekijk

Voor deze opdracht gaan we de Cinemec in Ede overtrekken en toevoegen als laag in een kaart.. - Open het

Het kan voorkomen dat de alvleesklier te veel insuline aanmaakt waardoor er te veel glucose uit het bloed wordt opgenomen: het bloedsuikergehalte wordt dan te laag.. Er wordt

c Nakomelingen die zijn ontstaan door geslachtelijke voortplanting hebben zowel genen van de vader als van de moeder terwijl klonen allemaal identiek aan de ene ouder zijn omdat ze