• No results found

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen · dbnl"

Copied!
389
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Daniël Willink

bron

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen. Hendrik van de Gaete, Amsterdam 1715

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/will050lust01_01/colofon.php

© 2011 dbnl

(2)

Uitgegeeven volgens Kerkenorder, met Approbatie der E.E. Gedeputeerden des

Eerw. Classis van Amsteldam.

(3)

EER- EN DEUGDRYKE VROUWEN M

EVROUWE

MAGDALENA EYGHELS,

waardige Echtgenoote van den E. H

EERE

JAN

VAN

KERCHEM,

COMMISSARIS TER REKENKAMER

. M

EVROUWE

GEERTRUYD EYGHELS,

waardige Echtgenoote van den E. H

EERE

Mr. HENRICK BICKER HENRICKZ,

SCHEPEN

. M

EVROUWE

CHRISTINA EYGHELS,

waardige Echtgenoote van den E. H

EERE

Mr. DIRK TRIP,

COMMISSARIS TER KAMERE VAN KLEINE ZAAKEN

. IN AMSTELDAM.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(4)

Opdragt.

Eer- en Deugdryke Vrouwen, Mevrouwen,

Uwe Heuschheeden belgen zich niet, dat ik deezen Lusthof van Christelyke Dank- en Beedezangen, met een nederig hart, en hoogachtinge aan UE: Eerw: toeweide;

die de eere hebben uit deftige Stammen gesprooten, en aan voortreffelyke Geslachten door het Huwelyk verknocht te zyn.

Om in den lof uwer E: Eerwaarde Ouderen, doorluchte Voorouderen, en die van de E: E: Heeren, Uwe Achtbaare Mannen, uit te weiden, is my, Deugdryke Vrouwen, overvloedige stoffe ter hand, indien ik niet t'over bewust waare dat dit regtdraads tegens uwer E: E: zedigheên strydig is.

't Zal my tot eere en geluk zyn, dat myn Boeksken onder Godtvruchte Harten eene veilige bescherminge vindt.

Hier zal VE: Eerw stoffe vinden, om

(5)

Gezangen op de bekenste zangwyzen geschikt, omme door verscheidene persoonen, op byzondere tyden, en voorkomende gelegenheeden gebruikt te worden, gelyk zich ook in het tweede Deel van deezen Lusthof vertoont de Nietige Mensch, de Noodiging van Christus, des Zondaars Boetvaardige verleegenheid, Christus verzeekerende Genade, des Zondaars Overgifte aan den Heere Jesus; nevens eenige andere Gezangen, betrekkelyk op het hoogwaardig gebruik van des Heeren H. Avondmaal, met eenige Psalmen Davids, naar Dathenus Zangtrant, op nieuw berymt.

Een stoffe die ik my durve verzeekere, dat UE. Deugdryke Vrouwen, niet

onaangenaam zyn zal, als die lust hebt in des Heeren Woord, en in de oeffeninge des openbaaren Godtsdienstes.

Gebruikt dit werk, Eer- en Deugdryke Vrouwen, tot uwer zielsverlustigingen, en duidt myne vrymoedigheid, naar Uwe aangeboore goedheeden ten besten:

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(6)

terwyl ik den Heere bidde, dat Hy UE. Eerwaar de Vrouwen, met de E.E. Heeren Uwe Achtbaare Mannen, en hooge aanzienelyke Geslachten, met alle geestelyke zegeningen in Christus, meer en meer vervulle, hen stellende den Vaderlande ten weergaloozen nutte, en de Kerke Godts tot sieraad, daar ik ondertusschen de Eere mag hebben te zyn,

Eer- en Deugdryke Vrouwen, Mevrouwen,

Uwer E.E.

Onderdanig ste dienaar, en neef.

Amsteldam den 26sten van Wynmaand des jaars 1715.

DANIËL WILLINK.

(7)

Onder alle de verlustigingen des Geestes, ter verkwikkinge des gemoeds, munt de Zang met haare hartstreelende klanken uit; die haaren oorspronk van den eersten Mensch telt; ontleent of geleert door de Lof-Zangen der H. Engelen, die, als Morgenstarren, vrolyk zongen, en als Kinderen Godts den Heere juichten. Job 38.

vers 7. of van het schaaterend gezang der Vogelen en andere aanleidende oorzaaken;

van waar zy alle eeuwen doorgeloopen, eindelyk tot die volmaaktheid gesteigert is, waar in men haar nu ziet, en by haare Liefhebberen hoort.

De Digtkunde, eene voortreffelyke Wetenschap, onafscheidbaare Gezellinne der Zangkunst, verschaft haar de vereischte stoffe, waarom zy de waardigste, gelyk de Zang de Oudste, deezer getrouwe Zusteren van ouds her geschat is.

Voortreffelyke konsten, heilzaame oeffeningen, die naar haare waarde gebruikt, voor geene andere wyken, maar ze alle te boven streeven. Door deeze wordt de tyd op eene aangenaame wyze gekort, het hart vervrolykt, de zwaar-

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(8)

moedigheid verdreeven, de Lust opgewekt, de Zinnen gescherpt, de last verligt en alle de beweegingen des gemoeds gaande.

Waarom zy by de blinde Heidenen voor wat goddelyks geächt, en haar kragt een tooverkragt toegekeurt wierd, die de zielen haarer aanhoorderen kluisterde en sleepte waar 't haar geluste.

Orpheus, onder hen, bewoog door zyn zoet snaarenspel, volgens hunne

overleveringe, de rotsen en boomen, doende de hertstogten der wilde dieren temmen, als hy zyne vaerszen, vol zedenleer, den menschen gelukkig voorzong, en dus de ruwe plompe verstanden, by rotsen, boomen, en wilde dieren vergeleeken, tot een beschaafdheid der Zeeden bragt.

Plato vondt de Zang nut, om den Burgerstand tot een goeden staat te vormen, waarom de Arkaders hunne kinderen, van de vroege jeugd af, Lofzangen en Liederen vol Goodenroem voorzongen, om ze in goede Zeeden op te kweeken; wyl de Zang, een kragtig tegengift tegen de ruwheid des Natuurelyken verstands, door haare lieffelyke toonen, zig te ligter in de gemoederen invlyt.

De Lacedemoniërs wierden voor eenen gedreigden ondergank, die eens op hunnen Burgertwist gewislyk te volgen stond, door het berugt Harpspel van den beroemden Terpander bewaart.

Van wat vrugt en onnaspeurelyke zoete kragt de Zang onder de Hebreen, van

hooger ligt bestraalt, en uitmuntender kennisse begenaadigt,

(9)

kragt van taal en zieltroostende waarheid, het boek der Uittocht op, daar ons het merkwaardig Zege-Lied van M

OSES

in het Vyftiende Hoofdstuk geboekt staat, waar in de Man Godts, met gantsch Israël, den Heere, hunnen Beschermer, ter eere juichte, voor hunne gelukkige verlossinge in den doortogt des rooden Meirs.

Het oudste lied van alle liederen waar van eenige gedachtenisze overig is, wert omtrent twee honderd jaaren vroeger gedigt dan Linus, de Thebaner, op de Waereld was; die by de Heidenen voor den Oudsten in Digt-en Zang-kunst geschat en als Leermeester van Herkules, Thamyrus en den Trafischen Orpheus geboekt staat, die de Zang uit Feniçien en Syrien, daar zy al zeer vroeg in gebruik stondt (als uit de Geschiedenisse van Laban en J

AKOB

. Genes. 31 vers 27. blykt) in Griekenlandt zoude overgebragt hebben.

Met wat doordringende zoetheid, liefelyke kragt van taal en overtuigende waarheid, munt dit oude Loflyke Mosaïsche Lied uit! met wat goede ordre en heilige blydschap, laat zich M

IRJAM

, de Profetesse, M

OSES

en Aä

RONS

Zuster, hooren, daar de Vrouwen met trommelen en reyen, de Mannen by beurten antwoorden, roemende den Godt Israëls met stem en instrumenten: 't eerste Muzyk van stem met spel, ter eeren Godts gepaart, dat in de H. bladeren te vinden is.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(10)

Naast dit vindt men van M

OSES

, behalven den oosten Psalm, onder de harpzangen Davids te zien, zyn dierbaar Lied, Israël ter waarschuwinge voorgezongen, duur bevoolen te bewaaren, van buiten te leeren en dikwils op te zingen: Deuter. Hoofdst.

32. Waar meê de getrouwe M

OSES

zynen heerlyken dienst sloot.

Hoe verheeven klinkt Israëls Lofzang te Beër, voor het water hen van Godt gegeeven. Num: 21 vers 17 en 18.

Hoe lieflyk zingt D

EBORA

de Profetesse den Heere ter eeren, by Isrels Zegepraal over zyne Vyanden, onder 't gezegend beleid van B

ARAK

haaren Medehelper in de verlossinge van Haar volk. Rigt. 5.

Met wat uitnemendheid is de Zang in de dagen van E

LI

en S

AMUEL

verder opgebouwt!

Hoe zielroerende loofdde H

ANNA

Godt voor de verkreegene Genade van Vrugtbaarheid, in haar Zanglied; by die gelegenheid haare gedagten hooger

verheffende, om op te zingen van den Gezalfden des Heeren ende zyn doorlugtig en eeuwigduurend Koningryk. 1 Sam. 2.

Hoe vrolyk wierd D

AVID

, van het slaan der Filistynen keerende, met Konink Saul door de Israëlitische Vrouwen met gezang en reien, trommelen en

muzyk-instrumenten, al Speelende en Juichende ontmoet! 1 Sam: 18. vers 6.

Onder deezen Godtvrugtigen Vorst D

AVID

steigerde de Digt en Zangkunde in top.

(11)

liefelyk was. 2 Sam: 23 vers 1. vonden de Oeffenaars dier konsten een trouwen vader en gunstigen kweeker, hen tot groote achtinge en eere opbeurende; zo dat zommige, op proeven hunner Digt en Zangkunde, tot zyne Raaden, in deezen, wierden aangestelt, met wien zich de Konink verleedigde tot het opstellen en keuren der Gezangen tot den openbaaren Tempeldienst van den Godt Israëls.

Onder deeze liesfelyke Maatschappye waaren, behalven den Konink Israëls, hun Hoofd, Begunstiger en Opperbestierder, door wien de Geest des Heeren sprak, en op wiens tonge zyne reedenen geweest zyn, H

EMAN

, een Leviet, uit de Geslachtlinie van Kahath, Zoon van Joël een der Richters te Berseba 1 Sam. 8 vers 2. Kindskind van S

AMUEL

den beroemden Profeet en Rigter in Israël, in wien de geest zyns Grootvaders Samuëls herleefde; Een ziender des Koninks, in de Woorden Godts, om den Hoorn te verheffen. 1 Kron. 25 vers 5. een Hoofd onder de Kinderen van Korah, wiens geslagte 1 Kron. 6 vers 33-38. te leezen is.

Van deezen hebben wy nog, tot een gedenkstuk over, den 88sten Psalm.

Naast hem volgt A

SAPH

, meede uit de stamme Levi, uit het Geslachte van Gersom, wiens afkomste breeder 1 Kron. 6 vers 39-43. geboekt staat. Een Zanger by

uitnemendheid, ja een

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(12)

Hoofd der Zangers 1 Kron. 16 vers 5. Een Profeet of Ziender. die aan de handen des Konings profeteerde, 1 Kron. 25 vers 2. en Goddelyke gezangen dichtte. Choorzangen die de Leviten voor den Altaar gebruikten, om den Heere te looven, met de woorden van David, en Asaph den Ziender. 2 Kron. 29 vers 30. twaalf Zangliederen vindt men onder de Psalmen Davids met Zynen Naam in elks opschrift pronken, als Psalm 50. en 73 tot 83. ingeslooten.

Voorts telt men E

THAN

, die ook J

EDUTHUN

genaamt wordt 1 Kron. 9 vers 16. en andere plaatsen. Een Leviet uit het geslachte Merari, welkers Erflot was gevallen in Zebulon en het land over de Jordaan, van wiens afkomste. 1 Kron. 6 vers 44-47.

breeder gemeldt staat.

Een Man van groote wysheid, die, nevens H

EMAN

, ten voorbeeld gestelt wordt om de wysheid van S

ALOMON

te vergelyken. 1 Kon. 4 vers 31. die onder de Zangers, aan de Slinker, gelyk A

SAPH

aan de Regterhand van H

EMAN

, in den voorrang, den trein hielpen verheerlyken. 1 Kron. 6. Van hem vind men een overheerlyk

Gedenkstukje nagelaten, namelyk den

LXXXIX

Psalm in het gewyde Zangboek.

Deeze Hoofden der Zangers, welker getal, by 't leven van Koning D

AVID

al, tot 4000 was aangegroeit, als Lofzangers des H

EEREN

met instrumenten. 1 Kron. 23.

vers 5. nevens hunne verdeelingen, Chooren, reien en beurtzangen, hunne Musicaale

instrumenten, eerste

(13)

breede beschreeven door den vermaarden Heere S.v. T

IL

, in zyn leeven beroemd Hoogleeraar der H. Godtgeleerdheid te Leiden, in zyn Digt-Zang- en Speelkunst der Ouden.

't Behaagde Godts voorzienigheid, ook zynen Geest, na D

AVID

, uit te storten op andere Vorsten onder Israël, om t'zyner eere en 's volks opwekkinge tot zynen dienst, Kerkgezangen en geestelyke liederen te dichten, om, als verheffingen Godts in de keelen zyner Gunstgenooten Psalm 149. Hem te looven, met Psalmen, Lofzangen en geestelyke Liederen. Hier van getuigt, onder veele andere, het geestelyk Bruilofslied van S

ALOMON

, den wysten der Koningen, een Zoone Davids; dat Lied der Liederen, profeteerende, van het geestelyk Huwelyk des Heeren J

ESUS

C

HRISTUS

, den

Bruidegom, met de Kerke, zyne Bruid, op eene doorluchte wyze afmaalende alle de geestelyke en eeuwige liefdensweldaaden, die de Bruid, de Kerke, van H

EM

, haaren Bruidegom, te wagten hadde. Mitsgaders de voornaamste Lotgevallen, die 'er in de Kerke des N.T. zouden voorvallen, van de eerste tot de laatste komste van dien gezegenden Bruidegom.

Behalven dit Hooglied had deze wyste aller menschen, Duizend en vyf liederen gedigt, en Drie duizend Spreuken gemaakt, nevens andere

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(14)

Schriften, 1 Koning. 4 v. 31 tot 33. Een blyk dat onder zyne bestieringe deeze konsten in vollen bloey stonden. 't Behaagde ook Godt den Heere 2 Kron. 5 vers 11-14. by het gejuich der Leviten, 't geschal der trompetten, en liefelyk geklank der

Muzykinstrumenten, roemende Zyne goedertierenheid en weldadigheid, in eene wolke, neder te daalen, ende dus met zyne Heerlykheid, den nieuwgebouwden Tempel van S

ALOMON

, als het Huis Godts, te vervullen.

Ende zelfs wanneer naderhand deeze konsten, met het verval van den Levitischen Godtsdienst, onder afvallige Koningen, scheenen te verslenssen, schikte de Heere telkens wederom op nieuws Godtvruchtige Vorsten die den vervallen Godtsdienst ende daar onder ook het Heilig Psalmgezang herstelden.

Dus beval de godtvrugtige Konink H

ISKIA

dat men den Heere zoude looven met de woorden Davids, ende Asaphs des zienders. 2 Kron. 29 vers 25-30.

En de niet min godtvruchtige J

OSIA

, brengende de zangers, de zoonen Asaphs, in hunne Standplaatsen, naar den gebode Davids, ende Asaphs, ende Hemans, ende Ieduthuns, des Zienders des Koninks 2 Kron. 35 v. 15. Dus zag men by de

wederopbouwinge des Tempels van Zerubbabel Zoone Sealthiels, ende Jesua, den

Zoone Josadaks, met de overige hunner Broederen, de gronden des gebouws leg-

(15)

Asaphszoonen, naar de instellinge Davids; zingende by beurten, om den Heere te looven en te danken, en juichende over des Heeren goedheid en weldadigheeden Ezra 3 vers 8-11.

Dus droeg de Godtlyke voorzienigheit zorge voor deeze loffelyke oeffeningen in haaren H. Dienst, alle de tyden der Kinderen Israëls door, om niet te melden van de Gedigten en Gezangen des Profeeten J

EZAIA

, J

EREMIA

, en anderen, tot de

welaangename dagen des Nieuwen en beteren verbonds, toen het Lichaam der Schaduwen, de Heiland der Waereld, inden vleesche verscheen, die Godt is te pryzen tot in alle eeuwigheid, Rom. 9 v. 5. by welkers menschwerdinge en geboorte uit de H. Maget M

ARIA

, de H. Engelen, met Hemelsche Lofzangen, Godt in de hoogste Hemelen eere zongen, Vreede op aarde, den menschen een welbehagen,

verkondigende deeze Zielsaangenaame maare aan de Nederige Herderen in de Landstreeke van Bethlehem. Luc. 2.

Om van den Lofzang des Profeeten Z

ACHARIAS

, Vader van den H. J

OHANNES

den Dooper, den Voorlooper des M

ESSIAS

, waar in 's Mans vast Geloove heerlyk uitblinkt, niet veel aan te haalen, en de kortheid in deezen te bevlytigen, slae het oog op den doorluchtigen Lofzang der gezeegende Moedermaagd M

ARIA

, waar in haar Geloove en Godtsvrugt tevens uitmunt, erkennende de Barmhertigheid des Hee-

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(16)

ren van geslachte tot geslachte, over alle de geenen die Hem vreezen, en zynen kragtdadigen arm, die de Hoogmoedigen in hunnen gedagten verstrooit, die de Magtigen onttroont, verhoogende de Nederigen, die de Hongerigen met Goederen vervult en de Ryken ledig wegzendt, die Israël gedagtig is naar zyne

barmhertigheeden, gelyk Hy tot de Vaderen gesprooken hadde. Luc. 1 vers 46 &c.

Als meede op den Lofzang van den Rechtvaardigen S

IMEON

, den Verwagter der vertroostinge Israëls, die den gezeegenden Heiland in zyne armen drukkende, Godt loofde voor de Zaligheid, welke Hy allen Volken in dit kindeken bereidt heeft. Voeg by deezen de belydenisse der Profetesse A

NNA

, spreekende van Hem tot allen die de verlossinge in Jerusalem verwagteden. Luc: 2 vers 28. en 36.

Zo loofden de Discipelen des Heeren, by zyne intreede te Jerusalem, Godt, met groote stemmen van weegens zyne krachtige daaden, die zy gezien hadden. Luc. 19 vers 37.

Ook stonden de Lofzangen, ten tyden des Zaligmakers, by de Jooden in hunne Paaschmaaltyden noch in gebruik. Want als de Heere J

ESUS

, met zyne Apostelen den Lofzang gezongen hadden, gingen zy uit naar den Olyfberg. Matth. 26 vers 30.

en andere plaatzen meer.

Deeze heerlyke zielsoeffeninge in het stuk des Godtsdiensts, wierd door de H.

Apostelen de eerste Christen gemeente sterk aangedrongen,

(17)

Hier in hebben ook veele voortreffelyke mannen in het eerste Christendom geyvert, welker Lofzangen en Zeededigten, ter bevestiginge der Waarheid en verdeediginge der H. Leere, tot geen kleenen luister der kerke, noch geringe stichtinge der

Ledemaaten strekten. Want, behalven veele onder de Grieken, als Gregorius den Nazianzeener bygenaamt den Godtgeleerden en anderen, vindt men ook veele onder de Latynen, en onder deeze Aurelius Prudentius, die ten tyde des Keizers

Valentinianus den 2 den, en den grooten Theodosius zyne Christelyke Gezangen in het ligt bragt, onlanks door den Heere G. Kempher in een keurig Nederduitsch kleed gestooken, den godtvrugtigen Nederlanderen tot gebruik.

Dus schreef Boëthius, zyne Vertroostinge der Wysgeerte, meer dan eens, en laatst zeer gelukkig met cierlyke vaerszen, door den Eerwaarden Heere Gargon, Bedienaar des H. Euangeliums te Vlissingen, vertolkt.

En dus zyn 'er niet alleen Mannen, maar ook Godtvrugtige Vrouwen, als tweede Mirjams en Deboraas, onder de dagen des N. Testaments, verwekt geweest.

Onder deeze teltmen Proba Falkonia, eene godtvrezende Vrouwe, en Eudoxia, huisvrouwe van den jongen Theodosius, een godtvruchtige keizerin.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(18)

Dit dichten der Lofzangen ter eere van C

HRISTUS

, nam zo luisterryk toe, dat de glans daar van in de oogen der Ketteren te sterk blonk, waarom zy, gelyk Paulus de Samosatener, berugt in de Gemeente van Antiochiën, als ook Juliaan en anderen toeleidden, als Vyanden der waerheid, om dezelve te verdonkeren of t'eenemaal uit te dooven. Ende, op dat de Ketteren geen aanleidinge mogte gegeeven werden, hunne dwaalingen in gezangen voor te stellen, wierdt door de kerkvergaderingen van Karthago, en naderhand door anderen opentlyk verbooden, geen Christelyke lofzangen uit eige beweegingen te digten. Waar van daan de gewoonte van in de huizen, met de Huisgezinnen der Christenen, behalven het Psalm- en Lofzang zingen in de openbaare Gemeente, zo zeer is door gedrongen, dat zy ter Godsdienstige oeffeninge, by het opzeggen der Geloofsbelydenisse en het leezen der H. Schrift, den

Allerhoogsten met gebeden en Lofzangen, op gezette uuren des daags verheerlykten.

Hier in zag men hen des morgens, by zonnenopgang beezig, gelyk des middags voor en na den Maaltydt, en des avonds, het Huisgezin byeen geroepen zynde, by hunne nachtgebeeden, de Dankzeggingen doen, ja, dat meer is, omtrent den middernacht, wanneer men opstondt om gebeeden en lofzangen te doen.

Immers deeze Godtsdienst ging zo verre, als W. Cave uit Hieronimus verhaalt, dat

men

(19)

Lofzangen, en de Wyngaardenier de Psalmen Davids hoorde zingen.

Dus droegen zich de eerste Christenen in Openbaare vergaderingen, in hunne huizen, op het veld, by hunnen arbeid, des morgens, middags, avonds en middernagts.

Geen wonder. want oordeelde zelfs eens Epictetus, een Heiden, onder de Heidenen.

Dat 'er voor den mensch niets betaamelyker is dan de Godheid te pryzen, roemen, en voor hare beweezene weldaaden te danken; dat het de Delvers, Ploegers en Spysnutters betaamt, Godts eer met een Lofzang te zingen; wyl Godt groot is, die alle de middelen ter bebouwinge van het aardryk beschikt; C

HRISTELYKE

L

EEZER

! hoe veel meerder betrekkingen, wat zwaarder gewigt der verplichtinge, legt'er dan niet op ons en op alle Belyders des Christelyken Godsdiensts, die Godt, door zyne genade, in de gangen zynes Heiligdoms kennen, weetende dat wy zyn maaksel zyn, geschaapen in C

HRISTUS

J

ESUS

tot allen goeden werk, om te zyn werktuigen van zyn lof en heerlykheidt.

Looft dan, gy knechten des Heeren, looft den Naame des Heeren. De Naame des Heeren zy gepreezen van nu aan tot in der eeuwigheid. Van den opgank der Zonne af, tot haaren nedergank zy de Naame des Heeren gelooft. Psalm 113. v. 1-6.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(20)

Ende wie zoude den Heere niet looven, want het komt Hem toe. Ierem. 10: vers 7.:

daar zo veele ontelbare reedenen, als scherpe spoorslagen, ons toe aan zetten, want 1. Hy is een Heilig Godt. Openb.

XV

vers 4.

2. Een Konink der gantscher Aarde, Psalm

XLVII

vers 7. en 8.

3. Die grootmagtig is, vreeslyk van daaden, wiens grootheid ondoorgrondelyk is. Psalm

CXLV

. vers 3 tot 6. en

LXXXIX

vers 9.

4. Een Vader der Weezen, en Een Rigter der Weduwen, Godt, in de woonstede zyner Heiligheid. Psalm

LXVIII

vers 6.

5. Wiens doen is Majesteit en Heerlykheidt, wiens Gerechtigheid bestaat in der Eeuwigheid. Psalm

CXI

. vers 3.

6. Onze en onzer Vaderen Godt, Exod:

XV

. 2.

7. Onse Sterkte, Heil en Schild. Psalm 28 v. 7.

8. Die Goed en lieflyk is. Psalm

CXXXV

. 3.

9. Barmhertig, Lankmoedig, en genadig. Psalm

CIII

. vers 8.

10. een Godt, die ons geschaapen heeft, Psalm

CXLIX

vers 2. ende op eene heel vreesselyke wyze wonderbaarlyk gemaakt heeft. Psalm

CXXXIX

vers 14.

11. Die ons diergekocht heeft. 1 Corint.

VI

. 20.

12. En onze ongerechtigheid vergeeft, die onze krankheeden geneest, ons Leven verlost van het verderf en kroont met goedertierendheid en barmhertigheeden.

Psalm

CIII

vers 2-4.

13. Die ons zegent met alle Geestelyke Zege-

(21)

verordineert ter aanneeminge tot kinderen, tot prys der Heerlykheid zyner Genade. Ephesen 1 vers. 3 enz.

14. Een Godt van volkoomene zaligheidt Psalm

LXVIII

vers 20 en 21.

15. Dic alles is in allen, uit wien, door en tot wien alle dingen zyn, die de Eere en de Heerlykheid toekomt, tot in Eeuwigheidt. Rom:

XI

. vers 36.

Zie daar, G

ODTVRUCHTE

Z

ANGER

, en L

EEZER

, eenige kleene staaltjens van dat groote Lichaam der drangreedenen, die ons verplichten en opspooren om den levendigen Godt te verheerlyken, en het zy dat wy eeten het zy dat wy drinken, ofte iets anders doen, het alles te doen ter eere van Hem, van wien alles, als Oorspronk en Onderhouder van alles afdaalt.

Dat wy Hem dan looven, en zynen Naame Psalmzingen terwyl wy noch zyn. Psalm

CXLVI

. vers 2. Het zy.

1. op de Zee, op de Eylanden, in de Woestynen, in Steden en Dorpen, want de overaltegenwoordige Godt is over al. Iez.

XLII

. 10.

2. In de openbaare Gemeente. Psalm

CXLIX

. 1.

3. In het byzonder in de Huizen, de Tenten der Rechtvaerdigen. Psalm

CXVIII

. vers 15.

4. Met onze huisgenooten, en met malkanderen. Coloss.

III

. vers 16.

5. In Gezelschappen, wanneer men te zamen komt. 1 Cor.

XIV

. vers 26.

6. By de maaltyden. Deuter.

VIII

vers 10.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(22)

7. En alleen. Jacob v. vers 13. is iemandt goeds moeds? dat hy Psalmzinge.

8. Des Morgens en des Avonds. Psalm

XCII

. vers 2 en 3. en

CVIII

. vers 3 in den Dageraad.

9. Zelfs des Nachts. Psalm

XLII

. vers 9.

10. En van Dag tot Dag. Psalm

CXLV

. vers 2.

11. Zevenmaal daags, met David. Psalm

CXIX

. 164.

12. Ja, geduuriglyk Psalm

XXXIV

. vers 2.

13. Ende terwyl men noch leeft, en gezond is. Psalm

CXLVI

vers 2.

Wel aan dan, laat ons onze Zangen paaren met instrumenten; Psalmsinget den Heere met de Harpe, met de harpe, en met de stemme des gezangs, met trompetten en bazuinengeklank. Psalm

XCVIII

. vers 5 en 6. dog dat het geschiede

1 in den geest en met verstandt. 1 Kor.

XIV

. vers 15. Ik zal wel met den geest zingen, maar ik zal ook met verstand zingen.

2. Met hart en ziele Psalm

CIII

. Vers 1. Looft den Hëere myne ziele, en al wat binnen in my is zynen Heiligen Naame.

3. Ende dit alles, met dankzegginge, in en door J

ESUS

C

HRISTUS

. Dankende Godt in alles. Want dit is de wille Godts in Christus Jesus over u. 1 Thessal. v.

vers 18.

Hier toe zyn door Godts voorzorge en werkinge zynes H. Geestes, de Psalmen

beschreeven, en in de Kerke bewaart, waar in men, als in een kostelyke Schatkamer,

alle de Juweelen, en Zielsmedicynen, voor elks gebrek, naar elks staat en gelegenheid,

vinden kan.

(23)

der weeke, onder Israël gezongen te werden; immers dit is klaar, dat de Psalmen verscheidenlyk gezongen zyn, naar de tyden en gelegenheeden die zich aan de Kerke voordeeden, wyl 'er zommige op droevige, andere op klagende, schreyende, en wederom op vrolyke en juichende gemoedsbeweegingen gepast zyn, gelyk zy heeden noch, door Godts goedheid, by ons, in de dagen des N. Testaments, zo in openbaare Gemeentens, als in byzondere huisgezinnen en by enkele Persoonen, met vrucht, in gebruik zyn.

Hier by kommen de Geestelyke Liederen en Gezangen, van tyd tot tyd, door godvruchte Mannen, ter eere Godts en 's Naasten stichtinge in de Waereld gebragt, onder welke verscheidene zyn die door de veelvuldige herdrukkingen, klaare blyken zyn van haaren welkomst en aangenaamheid, onder de geenen, die den Heere vreezen.

Op dit heerlyk spoor, en naar zo veele voortreffelyke voorbeelden, koome ik, G

ODTVRUCHTE

Z

ANGER

en L

EEZER

, hoewel met veele beschroomdheid, gespoort en aangezet door eenige myner waarde Vrinden, met deezen L

USTHOF

voor den dag;

die in twee byzondere perken gedeelt is. In het eerste vindt men Morgen-Avond-en dagelykse Zangen, daar na tyd-Feest-Persoonlyke en andere liederen; in het

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(24)

tweede gedeelte, den nietigen Mensch, de Noodiginge van Christus, de verlegenheid des Zondaars, Christus verzeekerende genade, des Zondaars overgifte en

Dankzegginge met andere Zangen, betrekkelyk op het H. Feest van het Hoogwaardig Avondmaal onzes Heeren J

ESUS

C

HRISTUS

, met eenige Psalmen Davids, voor, onder en na het H. Nachtmaal in de Kerke gebruikelyk, door my op nieuw, naar Datheens Zangtrant berymt: alles volgens eenen welgeschikten Bladwyzer, als een Lyste der Bloemen, achter deezen Lusthof te vinden: en waar van reeds eenige, voor deezen, agter mynen Bloemkrans gedrukt zyn.

Gebruikt dit, Waarde Zangers, tot verkwikkinge, versterkinge en geestelyk Cieraad,

terwyl ik hoope, dat gy het gebrekkelyke en zwakke, in deezen, naar den aart der

liefde duiden zult, en de ingesloopene drukfeilen verbeeteren; wenschende dat Gy,

naar deezen, eens zult overgebragt worden in dat eeu wigduurende Hemelshof hier

booven, om met de Uitverkoorene, Geloovige, Gerechtvaerdigde en Verheerlykte

Zielen, den Waarachtigen, Eeuwigen en Drieëenigen Godt te looven en pryzen in

eene zalige en altydduurende Heerlykheid. A

MEN

.

(25)

bedezangen Van den Heere Daniël Willink.

Des HEERENis de dag, des HEERENis de nacht;

Dies moet Hem t'aller tyd prys worden toegebracht.

DeMensch sy kleen of groot, of knecht of vrygebooren, Men moet des Scheppers lof uyt synen monde hooren.

Het sy men eet, of drinkt; Of wat men anders doet;

Gods eer is 't doel wit van 't Gereinigde gemoet.

Heer WILLINKtracht hier in syn' naasten voor te lichten Gods gunstig ooge schyne op Hem en Syn' gedichten!

H.S. van ALPHEN.

Utrecht deesen 17 October 1715.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(26)

Op den Lusthof van Christelyke dank- en beedesangen, Van den Heere Daniël Willink.

Het digten is een kunst aan yeder niet gegeeven;

Een lief'lyk maatgesang nog vlugger geest vereyst;

Die 't een met 't ander paart syn roem veel hooger reyst;

Bysonder, wen het word met 't nuttige doorweeven.

Wat is dog digt, of sang, daar 's weerelds Ydelheeden Ten top geveyselt zyn? daar word de mens van Godt En van syn heil vervreemt: en afgetrokken tot Het ondermaanse, dat men met de voet moet treeden.

Maar daar het doelwit is met David in syn Psalmen Des Heeren heerlykheid, en naa syn Eeretroon Den sondaar wyst den weg met goddelyke toon, Daar mag men vry, en vaak, de liederen uitgalmen.

Heer WILLINKSBloemenkrans van Liefd- en Seededigten, Dien hy ons onlangs vlogt, met Bybeltaal bewoord, Sielroerende gerymt, veel menssen heeft bekoord, Om hun gesang met lust na 't woord van Godt te rigten.

's Mans yvergeest heeft thans syn Christelyke sangen, Op 't keurelykst voltoyt; en op de selve trant Een Lusthof van gebeên tot siels-vermaak geplant;

Om dus tot roem van God syn evenmens te vangen.

Kom Leeser! laat ons t' saam den Seededigter Looven, Die voorsingt in den Geest! daar is gevall, nog tyd, So lang gy leeft op aard, of hy heeft u beryd

Een dank-of Beede-sang, en roept uw geest naa booven Naa booven, waar van daan de Bron der Segeningen

Staag leevend water geeft, mids dat men als een hert Schreeuwt na die heil Fontein, om eeuwig sonder smert In 't Hemels heyligdom des Heeren lof te singen.

JOHANNES VANSTAVEREN. Amsteld. 24 Sept. Anno 1715.

(27)

Heere Daniël Willink.

Gewenste Daniel, uw' Christelyke zangen,

Geheel van Ander Aart, als oyt de Weereld song, Daar alles Hemels is, en Hert, en Pen, en Tong, Myn ziel, met soete vreugd, tot Godes Lov, bevangen.

GERARDUSPUPPIUSHONDIUS. Amsterdam 1715. October 26.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(28)

Op den Lusthof der Christelyke gezangen, Van den Heere Daniel Willink.

Godvrugte zielen, welker sinnen Het soete en nuttige beminnen, Die gaarne gaat, met uwen geest, Op digt en maatgesang ter feest.

Het zy dat gy uwe eensaamheden, Wilt vrugtbaar tot Gods lof besteden;

Of dat 'er twee of meer te saém Versaamelen in 's Heeren Naam,

Om met hunn' herten, met hunn' monden, Syn' deugden vrolyk te verkonden;

Doorwandelt desen fraajen hof, Daar hebt gy ryke keur van stof;

Die levert u, aan alle kanten,

Een schat van vrugten, bloemen, planten;

Soo dat men nergens mis en tast, Of vindt Gesangen, net gepast

(29)

In tegenspoed en in verblyden.

Draag gy maar sorge, dat uw zangk Niet slegs bestae in woorden-klank, Maar dat het sy in geest en waarheid, Met een verstand vol ligt en klaarheid;

En met een hert, dat door de liefd Van God in Christus sy doorgriefd, En dat gestadig ylt naa boven, Om God te kennen en te loven.

Bedank den Digter voor syn werk En wensch, dat hy in Godes Kerk, Gelyk een Pallemboom mag bloejen, En als een Libans Ceder groejen;

Dat Hy, tot in den Ouderdom, Nog vol van blad en vrugt zy, om Te melden Gods geregtigheden.

En Hy Gods heil geniete in Vreden.

J: D'OUTREIN.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(30)

Op den lusthof der Heilige Gezangen Van den Heere Daniël Willink.

Klinkdicht.

Odriemael zaligh man, die zyne dagen slyt In yver voor Godts wet, zyn dagelyxe werken

Naer zulk een richtsnoer meet, en zich hier door voelt sterken In zyne kuische ziel, aen Godt alleen gewydt!

Dus leeft hy elk tot nut, dus koopt hy zynen tydt Gelukkigh uit, en strekt een spiegel in de Kerken, En klaegt noit over 't naeu van 's levens enge perken,

Maer voelt zich door die hulp van allen ramp bevryt.

Wie vormt ons zulk een' man? de heilige gezangen Van WILLINK, die 't gemoedt met zachte vreugt bevangen,

Verschaffen ons den zwier van zulk een schildery.

Zyn zanglust, ryk bestraelt met zegenryke glanssen, Verheft zich tot den top der hemelhooge transsen,

En legt veel eer in door beschaefde poëzy.

D. van HOOGSTRATEN.

(31)

van zynen Lusthof van Christelyke dank-en bedezangen.

OWILLINK, ryk bepronkt met schoone Lauwerbladen!

Zoo dubbeld wel verdiend door nooitvolroemd Gedicht:

't Gelukt, 't gelukt ons weer dat gy Uw Kunstcieraaden, Tot elks vermaak en nut, brengt gunstig in het licht.

't Zal ons gebeuren om een Lusthof aan te schouwen:

Na dat Uw Amstelstroom en Tempe, waard geëerd!

Na dat Uw Bloemkrans, die Uw Dichtgeest nooit zal rouwen;

Als dierbre Schatten zyn by ieder gewaardeerd.

Wie zal in zulk een Hof zich niet met my vermaaken?

't Geen noit cieraad verliest schoon 't lyf door koude beefd:

Schoon schriklyk stormgeweld doet dak en wanden kraaken:

En al wat Hof gelykt niets meer bekoorliks heeft.

Men hoore 't zoet Gezang van schelle Nachtegaalen, In 't lieflyk Lenteweer, met lust en blydschap aan:

Maar in dees Lusthof zal den Zangtrant nimmer daalen:

Al zien wy blad noch groen in de allerschoonste Laan.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(32)

'k Zie, dunkt me Uw Kunstgenoots, met duldeloos verlangen, t' Zaam wachten naar dat werk: het welke in zich besluit, Tot roem des Grooten GODTS, en Dank-en Bedezangen:

Een zielsverrukkend zoet voor VORSTMESSIASBruid.

Zal ik nu trachten om Uw glori te trompetten?

Om, naar waardy, Uw geest te roemen door gedicht?

Neen Zededichter! 'k weet, myn onmacht zal 't beletten:

Ook flikkerd Uwen glans reeds ieder in 't gezicht.

'k Wil met een Zegenwensch dit myn Gedichtje sluiten:

Leef lang Myn Heer! leeflang, tot stut van de edle Kunst!

Lang mag uit Uwe Pen Uw's Naastens voordeel spruiten!

Uw Sterfuur brenge U 't heil verdiend door 's Heilands gunst!

Dan gunne U 's Hemels HEER, Uw Zielwens en Verlangen, Dat gy Hem eeuwig in zyn Lusthof, voor den Troon Omringd van Englen, meugt toeschatren Lofgezangen!

Vercierd met 't blinkend Kleed en de onverwelkbre Kroon.

JETSKEREINOUvander MALEN.

Leeuwaar den. den 22 sten van Wynma and des jaars 1715.

(33)

Christelyke dank- en beedezangen.

Gewenste Man wiens Digtkund' yder pryst, Die uwe Zugt tot stigten dus bewyst;

Waar toe uw' Liefde langs hoe hoger ryst, Betaamlyk eere

Elk uwe penn: die ons vermaakt, en stigt;

En nu vereert met menig zoet Gedigt, En 't logste hert zo heuchlyk opwaarts ligt

Om by den Heere

Gestaag te zyn: Een yder naar zyn staat, Op elken dag, of 't voor of tegen gaat.

Dus Leerdt gy hoe men vrolyk diend Gods raat, En 't Gode Psalmen.

Des Heeren Geest en Gunst versell uw' werk, Hy spaar u lang ten dienste van zyn Kerck!

Wy heffen nu ons hert na 't Hemels swerk, In blyde Galmen.

N.S. van LEEUWAARDEN.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(34)

Op den Lusthof der Christelyke dank- en beedezangen Door den Heere Daniël Willink.

Het keurig breyn en Vlugge Veder Van WILLINKvind alomme stof, Hy gaat van de Yzop tot den Ceder En zingt met vreugden 's Heeren Lof;

Hy leerd de tyd tot nut besteeden In Morgen-Middag-Avond-Zang, In Dag en Weekelyke Beeden, Naar yeders nood, naar elks belang.

Hy schikt zyn Zang na 't Woord des Heeren, En leerd den Bidder, dag by dag,

Hoe dat men zal de Godheid eeren Met ootmoed, ernst en diep ontzag;

Hy wil, eer dat men tot zal treeden Des morgens vroeg tot Aarts-gewoel, Dat elk, door Zang en Boedgebeeden, Gods eer en 's naastens nut bedoel;

Hy eyscht dat voor en na den Eeten De Geest, door Lofzang, zy verquikt, Op dat men nimmer mogt vergeeten Wie deze gaven ons beschikt.

Dan gaat hy weer 't gemoed vermaaken In 't Wisselbeurtig Jaargety,

Om dus tot wetenschap te raaken Hoe 't met den mensch gelegen zy;

(35)

Lusthoven, Cierlyk opgepronkt, Grasryke Weyden, Vruchtb're Boomen, Zyn Zanglust werd hier door ontvonkt.

Zyn hooge Feest- en Jaargezangen, Gepast op Christus Kerk en Bruyd, Trekt yeders Geest met groot verlangen Na zo Zielstreelend zoet geluid;

Zingd hy van Vreede en goed Gewisse 'T is als een Hemels Choorgezang.

Om aards noch Hemels heil te missen Houd hy zyn Zanglust in bedwang:

Om nimmer 't Zedig oor te ontstichten, Maar door Godvrugtig rymgeneugt Verslagen Geesten op te richten En elk te wyzen 't spoor ter deugt.

Die 't heilbond Gods met vrucht wil leezen Die spand hy de Euangely snaar,

Tot schrik van 't ongoddistisch weezen En vreugd van Jezus Reyne schaar;

Ook Zingt hy hoe Gods uitverkooren Ontsluyten 's Hemels Opperzaal, Door 't reyn Gebed, wie meer wil hooren Zingt hy van 't eeuwig Bruiloftsmaal.

Hy gaat vervolgens*net ontleeden Des menschen Wankelbaare staat, Hoe dat elk stryd en word bestreeden Van Waereld, Vleesch en 't Slangezaad.

Hy Zingt de kortheid onzer dagen, Wat last de mensch te torsen heeft;

Last, die geen Sterveling kan draagen Zo 's Hemels hulp geen krachten geeft;

* In het tweede Deel van deezen Lusthof.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(36)

Hoe dat hy voortkomt als de bloemen.

En vlugt gelyk een Schaduuwbeeld, Om nooit op Schepzelglans te roemen Schoon 't 's Menschen hart en Zinnen streelt:

Hoe Godes Zoon Gods Heyl doet hooren Aan die den Last der Zonden drukt;

Hoe nimmer Zondaar gaat verlooren Die Jesus tot zyn Schaapskoy rukt.

Het nedrig hart met vrees belaaden, Dat beevend 's Heilands Wonden kust, Verzeekert hy dat Gods genaaden Noch Liefdevlam noyt werd geblust;

Hy Zingt van 't Avondmaal des Heeren En toond wat kleed een Christen past;

Om dus ter Tafel af te weeren Elk onbereide Bruylofts-gast.

'T geluk en 't heyl der laat're daagen In Joëls Godsspraak ons belooft,

Doed hem Gods Bondkist onderschraagen Door Zang die Aardsche vreugd verdooft.

Hy Zingt op hoog verheven Toonen Hoemen verkeerd in Godes huys, Hoe 't groot bewind van Arons Zoonen Stierf met den Heiland aan het Kruys.

Hy treft en merg en ingewanden, Zyn Dichtkonst heeft verborge kragt, De Geest die Davids snaaren spanden Bestierd zyn zuyv're swaaneschacht.

'T is waar 'k moet WILLINKSTEMPEroemen Wyl 't ons veel wond'ren steld ten toon, Zyn BLOEMKRANSParadysvrugt noemen, Dit LUSTHOFpronkt met innig schoon.

(37)

Een spoor na 't nieuw Jeruzalem, Daar nimmer Wandelaar zal komen Die hoord na Satans Leugen-stem.

Ik kan myn Zanglust niet bedwingen, Zy vind te keurelyken stof,

Om niet met hart en mond te zingen Voor deezen Geestelyken Hof.

Betreed ik Gods gewyde Drempel, En sla myn Oogen inwaarts om, Ik zie met Vreugden 's Heeren Tempel Vercieren door 't Levitendom:

Zy bouwen 't heyligdom des Heeren, Op 't spoor van Jezus Priesterschaar, Om dus 't Gemeen Gods Weg te Leeren Door mond, door pen, door harp en snaar.

Vaar voort Heer WILLINKmet uw dichten, Elk reikhalst na dit Ziels-kleynood:

De Jeugt en Grysheid zult gy stichten, En leeven Eeuwen na uw dood.

HERKULESBOUMAN.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(38)

Op Heer Daniël Willinks Lusthof van Christelyke dank- en bedezangen.

Wie nu begerig is in WILLINK'Shof te treden,

Doorlees dit boek en plukk' al wat zyn geest bekoort:

Hier heeft hy keur van Zang: 't zy hemelsche gebeden, Waar meê het sinekend hart tot door de wolken boort, Naar eisch van zaken en gevallen in dit leven:

Of 't geen den staat der ziel eens vromen mensch betreft:

Het zy men juichende God prys en eer wil geven, En zyn begeerte tot des zondaars heil verheft Door alle transsen, daar de zaalge Hemelingen

Gods algenoegzaamheid en noit volprezen lof

Met duizent galmen op 't volmaakst met d'Englen zingen.

Zoo vind men voor den tyd en eeuwigheid hier stof.

Ga, Christendichter, voort, en kweek meer eedle vruchten, God zal den wasdom daar aan geven op zyn'tyd, Dan heeft uw Lusthof voor geen schraal gewas te duchten,

Hoewel de zekerste oogst hier boven elk verblyd;

Van waar de Hoogste op u zyn zegen wil doen dalen, Tot gy uw' zang voegt by de hemelsche Koralen,

ELBT. CLERMONT.

(39)

WIe met een rein oprecht gemoed De Zee der Waereld door wil vaaren,

Ziet zo veel ramp en tegenspoed Als 't wentelen der zilte baaren;

Wat is het dat dien strekt tot troost In zo veel wederwaardigheden?

Al vloog men van het West tot 't Oost Elk wierd gewis daar van bestreeden.

Wat hulp, wat bystand in dien nood?

Geen anderen als God te zoeken, En Hem, die altoos bystand bood, Te leeren kennen uit de Boeken,

Van 't Oude en van het Nieuw verbond:

Daar leert men hoe men in dit leeven;

Van 's morgens tot den avondstond, Godts heilgeboden aan moet kleeven, Hem eerende als het hoogste Goed Daar alle zegen af moet komen;

Geduldig zyn in tegenspoed

Dat tot een troost strekt voor de Vroomen.

Hoe zult ge o Mens! in 't Aardse dal, Uw' God en Schepper daaglyks pryzen,

En waar ge uw vind, ja overal

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(40)

Hem onophoudlyk eer' bewyzen?

Niet beter dan met stem en hert Gezang gezongen Hem ter Eeren,

Waar door dat steets geprezen werd De Almachtige, den Heer der Heeren.

Gelukkig is hy die dit doet.

O wat geluk is hem beschooren!

Die met den morgen God begroet, En 's Avonds zynen lof laat hooren.

Wie wyst ons best die middlen aan, 't Is WILLINK, die door lust gedreven,

Uit al de Godgeweide blaên,

Dien schat zo kunstig heeft beschreeven;

Hier geeft zyn Dichtlust ruime Stof, Om God te danken en te looven:

Gebruik die tot Gods eer en lof, Tot dat gy namaals eens hier booven,

Van aangezigt tot aangezigt,

Uw' Schepper zult volmaakt aanschouwen, En in dat onverderflyk licht,

Met hem daar Eeuwig Bruiloft houwen.

A. WELSING.

(41)

Heere Daniël Willink

O Lusthof vol aanlokk'lykheeden!

O ziels gebed, met Zang gepaart!

Wie kan naar eys uw Heyl ontleeden;

Dat volle Vreede en vreugde baart:

Gebed! dat d'Oogen na den Heemel, De ziel tot God verheffen doet,

En d'Aandagt, dwers door 't Aards geweemel, Op pligt en Liefde vestigt. 't Zoet

Van uw verrukkelyke klanken Zig boven 't Aardse meer verheft, Als rype vrugt van Wyngaardranken, De Galle en Alsem overtreft.

Uw vrugt is schoon; uw Reinheit teeder:

Ligt wierde uw Lof door my gekrenkt, Des laat ik die voor WILLINK's veeder, Waar door ge uw Lekkernyen schenkt.

Wie lust heeft, proev; doorlees dees blaad'ren, Waar onder 't ooft in ryke maat,

Verschuylt. Hier kunt ge een voorraad gaad'ren, Die eeuwig blyft, en nooit vergaat.

Maar dient met scherpe en doorsiende Oogen, En met een Nedrig leersaam hert,

(Dat wagtende op Gods Alvermoogen, Van 't mistig Self, ontslagen wert,) Gezogt te zyn, en afgeleezen, Bewaart, in toeleg om geheel Voor God te zyn, tot God te weezen.

Dit wensch ik, Leeser, zy uw deel.

En gy, ô WILLINK, die uw snaren, En Zangen, stelt op hemeltoon;

God geeve u, rustig voort te varen, En al Zyn volhevt tot uw loon.

J. DUSART.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(42)

Op den Lusthof der Christelyke Dank- en Beedezangen Van den Heere, Daniël Willink.

Een Lustboom, vol bekoorlyk ooft, Zo schoon in d'Oostersche waranden Geplant door 's Hemels eige handen, Heeft Adam, ach! te vroeg berooft Van 't Godtlyk beeldt. o Groote schennis!

Of schoon hier elk de schuld verbloemt, Het gansche Menschdom legt gedoemt, Door 't eeten van den Boom der Kennis.

O Paradys! korts waartge nog, Voor 't eerste Paar een Hof vol weelde, Waar in het niet dan vreugde teelde.

Maar ach! de Hofdraak, vol bedrog, Beloerde uw staat met nydige oogen,

En heeft de vrouw te ligt verleit, Waar door zy, al te laat! beschreit 't Vernis van d'opgedischte logen.

O Lusthof! 't welke uw Hovenier, Met zyn Mannin beneemt het leeven.

Doch WILLINK's yver voortgedreeven, Ontstooken door een hemels vier,

(43)

Besproeit met onuitwisbaare inkt.

't Is alles geestlyk wat 'er blinkt, Hier kan men oog, en hart verzaaden.

Geen slangebeet zal in dees Hof,

Godts levend beeldt den doodtsleek geeven:

O neen! hier krygt de doodt het leeven, En ryst verheerlykt uit het stof.

O Hof! de Deugdt bewaakt uw drempel:

De Godtsdienst knielt voor d'Opperheer In uw geschoore laanen neêr;

Bouwt daar een geestelyken Tempel, Waarinze met een schel geluit, Een heil'ge Lofzang zendt naar boven, Om Godt den Hemelvorst te looven,

En staat, als zyn geliefde Bruidt, In 't heilig Feestgewaat te brallen.

Of treurtze om haare ellendigheit, Om 't vleesch, dat vroomen zelf verleit, En zevenmaal des daags doet vallen,

Dan steektze een smookend wierook aan Op 't Altaar van Godts Eengebooren, Die haar op boete en beê wil hooren, En nimmer troostloos laaten staan.

Uw Hof besluit in zyne dreeven, O WILLINK, een Genadenwel, Waar door Godts geestlyk Israël, Haar vuile sinet ziet afgewreeven.

O Hof! zoo schoon als imand vondt.

Zoo heerlyk als ooit oogen zagen:

Gy kunt den Wandelaar behaagen;

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(44)

Want d'appels wasschen in den mondt.

Geen Draak zal hier met felle tanden, Gelyk de Roomsche Nazo droomt, Van 't Hesperidesche geboomt, In d'Africaansche Hofwaranden,

By 't goudene ooft op schildwagt staan.

O Yd'le vond! wie zal gelooven, Dat Herkules de vrugt durfd' rooven,

En 't wreede monster tegen gaan?

Uw Hof mag elk gerust in treden, Daar leidt den Helhondt reedts geveldt, O WILLINK, door een sterker Heldt, Die, als een Leeuw met vlugge schreeden,

Den Hofdraak in het stof vertradt.

Wie zou deez' Dichter niet bedanken, Terwyl Hy stigt met Hemelklanken

De Burgery van d'Amstelstadt?

De Christenwaereld wenscht t'ontfangen, O WILLINK, zoo een stigtlyk werk, Het welk de ziel voert boven 't zwerk Met heil'ge Lof-en Bedezangen.

Uw Lusthof zal de bitze Nyt Een breidel in de kiezen wringen;

Zy schroomt uw vaerzen te bespringen, Terwylze eerbiedig zyn gewydt Aan Godt, wien al zyne Eng'len looven In 't Paradys, in 't Hof der hoven.

P. STRAAT.

Bovencarspel den 23 October 1715.

(45)

Christelyke Gezangen.

Morgenzang.

P

SALM

XCII. Vers 2. en 3. Het is goedt dat men den H

EERE

love, ende uwen Naame Psalmzinge, o Allerhoogste. Dat men in den Morgenstond uwe goedertierenheid verkondige. P

SALM

. CVIII. Vers 3 en 4. Ik zal in den dagenraat opwaaken, ik zal u loven onder de Volken, o H

EERE

.

Op de Wyze van: O Heilig Zalig Bethlehem!

I.

Op, op, de liefelyke glans Der zon met haar vergulde straalen,

Ryst aan den hoogen Hemeltrans;

Dies moet ik Godt myn plicht betaalen.

II.

Het snel gevogelt' kwinkeleert, Het vliegt en huppelt op de boomen

Van blyschap, daar het niets ontbeert, Bevrydt van kommer, zorg, en schroomen.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(46)

III.

Zou ik dan by den dageraad, Op 't logge bed, nog langer ronken,

Daar alles heerlyk voor my staat, Tot eer van Godt, in kragt te pronken?

IV.

O neen. Ik treed' ter rustplaats uit, Genood door d'aangenaame klanken,

En 't zielverrukkende geluid, Om Godt, het Eeuwig licht, te danken.

V.

Die my bevrydt heeft, deezen nagt, Voor ramp, voor schade, ziekt' en sterven;

Daar andren schielyk, onverwagt Gestorven, 't lieve daglicht derven.

VI.

Daar legt het duist're nagtgewaad.

De daglivrei weêr aangetoogen;

Terwyl de gulde zon opgaat, En alles opent voor onz' oogen.

VII.

Maar eerst zal ik met hart en mond, Myn Godt voor al zyn goedheid looven,

(47)

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(48)

IX.

Laat 's leevens ligt, uw goeden Geest, Myn duister hart en brein verligten,

Dat Gy moogt zyn van my gevreest, En ik mag mynen pligt verrigten.

X.

Ontlast my van het duister kleedt, Het schandig kleed der vuile zonden.

Maak my tot uwen dienst gereed, Regtveerdig my om Christus wonden.

XI.

Bekleed my met het rein cieraad, Het Bruilofskleed van myn' Beminden,

Myn' Heiland, die steeds voor U staat, In wien alleen ik troost kan vinden.

XII.

Zo zal ik, wel vernoegt en bly, Myn arbeid, in uw' vreeds, beginnen,

Wanneer uw Geest steeds blyft by my, En stiert myn gangen en myn zinnen.

XIII.

Tot ik voleind heb 's leevens loop, En na myn sterfuur opgenoomen

(49)

P

SALM

XCI: Vers 1.

Die in de schuilplaatse des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernagten in de schaduwe des Almagtigen.

Op de Wyze van Psalm 24. 62. 95. en 111.

I

De Zon is aan de Westerkim Gedooken, en, gelyk een schim, Van ons gezigtsbereik verdweenen;

Haar ligt, dat ons den Dag toebragt, Geweeken, maakt den duist'ren Nagt, En dryst van ons de blyschap heenen.

II.

Elk Schepsel voegt zich naar de rust, En kiest des Nagts daar in zyn' lust, Om op den dag, in nieuwe krachten,

Aan 't afgebrooken werk te gaan, Zyn plichten yv'rig gaê te slaan, 't Schynt alles naar het licht te wagten.

III.

De Maan het zilverschynend ligt Haar voorgestelden loop verrigt Aan 't dak der tintelende sterren;

Aan 's Hemels-dak, zo wyt en breed, Daar elke Ster haar standplaats weet, Geschikt om nimmer te verwerren.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(50)

IV.

Dus zie ik dat elk Schepsel helt Om 't werk, van Godt, zich voorgestelt, Ten dienst der menschen te verrigten;

En zou ik op myn bed en pluim Gaan leggen, en my aan 't verzuim Nu schuldig maaken in myn plichten?

V.

O Vader, O getrouwe Godt, Ik zal in U, myn hoogste lot, Met recht te danken, my verlusten,

En loven U, die deezen dag, My voor verdriet, en naar geklag, Bewaart hebt, eer ik weêr ga rusten.

VI.

Gy hebt, o Godt, myn ziel bevrydt, Geduurend' al myn leevenstyd, Voor al der boozen list en vonden.

Ach, had ik my toch naauw gewagt;

En meer op uwe Wet gedagt, Geschuwt den Nagt der booze zonden!

VII.

Wisch uit, ô Heer, al myne schuld;

Heb met myn zwakheid toch geduld;

Wil myne zonden my vergeeven;

Ach reinig my door Christus bloed;

Maak door Zyn Geest, myn hart, zo goed, Dat het U mag ter eere leeven.

(51)

Bewaar my, met myn gantsche Huis Voor al het snoode Nagtgespuis, Dat in het duister legt te loeren,

Wees onze schut, wees onze scherm, Laat geen geschrei, geen naar gekerm, Geen kwaad, de rust uws volks ontroeren.

IX.

O Godt, gy zyt de sterkste Wacht, Wel zaalig, die by U vernacht, Hy heeft geen ongeval te vreezen;

Gy zyt myn deel, myn schat, myn erf;

't Zy dat ik leef, of dat ik sterf;

O Heer, wil altyt by my weezen.

X.

Ik leg my dan gerust ter neêr, Beveel U ziel en lyf, o Heer!

Gy zult my weder doen ontwaaken, En in den vroegen morgenstond, Met uwen lof in hart en mond, Bekwaam tot mynen arbeid maaken.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(52)

Morgenbeede. tot Christus.

P

SALM

XLIII. Vers 3.

Zendt uw licht; ende uwe waarheid, dat die my leiden; dat zy my brengen tot den berg uwer heiligheidt, ende tot uwe wooningen.

Toon: Psalm. 6.

I.

O Zon, die door uw straalen De bergen en de daalen, Beschynt met glansryk licht, Eer gy zult verder ryzen, Zal ik myn Godt bewyzen

Myn dankbaarheid en plicht.

II.

O Licht, vol zaligheeden!

Dat alles hier beneeden,

Zelfs 's menschen hart beschouwt, O Jesus laat myn smetten,

Myn beede niet beletten, Op uwen dood gebouwt.

(53)

Ik dank U voor uw zeegen, Uit loutre gunst verkreegen,

Dat Gy my weêr gezond Doet uit myn slaap ontwaaken, Bekwaam tot myne zaaken,

In deezen Morgenstondt.

IV.

Leidt my op 't spoor der deugden, Die d'ouden 't hart verheugden,

Naar 't richtsnoer van uw woordt, Op dat ik al myn dagen,

Schik naar uw welbehagen, Door zuivre deugd bekoort.

V.

Tot dat Gy my van d'aarde;

Wiens allerbeste waarde Is enkel ydelheid,

Zult door den dood ontbinden En my het heil doen vinden,

Dat Gy my hebt bereidt.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(54)

Avondbeede tot Christus.

P

SALM

XXVII. vers 1.

De H

EERE

is myn Licht, ende myn Heil, voor wien zoude ik vreezen? de H

EERE

is myns Levenskracht, voor wien zoude ik vervaart zyn?

Op de Wyze: Hoe leg ik hier in dees Elende!

I.

De dag is nauwelyks verdweenen, De Maan, een helder blinkend licht, Omheint van sterren, nu verscheenen,

Schynt volgens opgelegden plicht.

De Zon is met haar glans geweeken, En langs de kimmen neêrgestreeken.

II.

Verlaat my, Zon van 't geestlyk leeven, Vol blyschap, om myn zonden niet, Doe my opregte boeten geeven

Van 't kwaad, op deezen dag geschiedt, Wil van myn zonden my bevryden, Door uw gerechtigheid en lyden.

(55)

Laat deezen Nagt, o Heer, verstrekken Een zinnebeeld van mynen dood, Waar uit gy my eens op zult wekken

En redden van den helschen nood.

Hoed my voor Satans list en laagen, En laat uw licht dan vrolyk dagen.

IV.

Leer my zo myne dagen tellen, Eer my de dood nog nedervelt, Die my voor eeuwig zoude kwellen,

Had gy U niet ten borg gestelt.

Laat mynen geest op U steeds waaken, Terwyl het Lichaam rust zal smaaken.

V.

Zo leg ik my gerust ter needer, In uwen Naam, ô goede Godt!

In hoop dat uwe gunst my weeder Opwekken zal met lust, om tot Myn opgelegd beroep te keeren, En U in alles te vereeren.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(56)

Zondags morgenzang.

P

SALM

XXVII: Vers 4.

Een ding hebbe ik van den H

EERE

begeert, dat zal ik zoeken; dat ik alle de dagen myns leevens mochte woonen in het Huis des H

EEREN

, om de liefelykheid des H

EEREN

te aanschouwen, ende te onderzoeken in zynen Tempel.

Op de Wyze van Psalm 31 en 71.

I.

Gelyk een Hert hygt naar de stroomen Van eene waterbeek,

Om in een' koele streek,

Rust, voor vermoeidheid, te bekoomen, Zo hygt myn ziel, om heeden Ook in Godts Huis te treeden.

II.

Om door 't Geloof my te verkwikken In 't hooren van Godts woord, 't Geen myne ziel bekoort, En leert te waaken voor de strikken

Des doods, en booze zonden, Nog overig gevonden.

III.

Om van myn dag'lyks werk te rusten, En vry van aardsche zorg

My, in myn Heil, myn Borg, Myn Jesus, vrolyk, te verlusten,

En mynen Godt en Heere, Te juichen lof en eere.

(57)

Laat uwen Geest my recht bereiden Tot dit Godtsdienstig werk En my naar uwe Kerk, O Godt, in uwe vreeze leiden;

Maak voor uw Woord, vol waarde!

Myn hart als vruchtbaar' aarde.

V.

Verlicht 't verstand, buig myne zinnen.

Wek nu myn aandacht Heer!

Ja doe my tot uw Eer,

Den Godsdienst naar uw wil beginnen, Met lust, in reine zeeden

Het heilzaamst hier beneeden.

VI.

Dat geen verstrooijing van gedachten My trekke van uw Woord,

'T geen uw Gemeente hoort,

Maar laat uw Geest myn hart verzachten, En buigen naar uw weegen,

Tot uwen dienst geneegen.

VII.

Dan zal ik regt Godsdienstig vieren Dees dag, den dag der rust, Die myne ziel verlust,

Als gy myn zinnen zult bestieren;

Op dat ik al myn' dagen, Volbreng uw welbehagen,

VIII.

Dus zal ik op het nieuw vergaaren Een schat, een geestlyk goed;

Een Rykdom voor 't gemoed;

Niet met de waereld t'evenaaren;

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(58)
(59)

P

SALM

LXIII: Vers 3.

Voorwaar ik hebbe U in het Heiligdom aanschouwt, ziende uwe sterkheit ende uwe Eere.

Op de Maate van Psalm 25.

I.

Laat my nu geen kracht ontbreeken, Groote Godt, om uwen lof Op te zingen, uit te spreeken,

Waar toe Gy my ryke stof Hebt geschonken deezen dag, Dien Gy my hebt laaten leeven,

Om met lust en diep ontzag Acht op uwe Wet te geeven.

II.

Ik heb uwe sterkte, Heere!

Waar op uwe Kerk vertrouwt, Uw menschlievendheid en Eere, In uw Huis naby aanschouwt;

Ik heb uwe zuiv're Wet Duidelyk my zien ontvouwen.

't Heil dat voor hen is gezet, Die op U, in Christus, bouwen.

III.

Heer, Gy hebt myn ziel verzadigt, En verkwikt door 't heilig Woord:

Gy hebt my weêr begenadigt, En tot mynen plicht gespoort;

Met uw klaar genadelicht Hebt Gy my op nieuw omscheenen,

Toen uw Woord my heeft gesticht, En gesterkt, getroost met eenen.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(60)

IV.

O, hoe zyt Gy zo lankmoedig!

Uw gena is zonder end, Gy bewyst uw gunst, zo goedig,

Yder die zich naar U wendt.

Laat voortaan uw goeden Geest Kragtig in myn ziele werken,

Op dat ik mag onbevreest Op uw Wet en goedheid merken.

V.

Mogt de Zondaar eens beschouwen Zynen doodelyken staat, En voor zynen wandel grouwen,

't Spoor dat naar de Helle gaat;

Mogt hy eens zyn snood gedrag Voor altyd het afscheid geeven,

En boetvaardig, met ontzag, Voor uw Woord en Waarheid beeven.

VI.

Laat het Isrel, in deez' tyden, Naar het zaligmaakend Woord, Jesus voor zyn Heer belyden,

Door zyn' Heerlykheid bekoort:

Laat het licht van uw gena 't Blinde Heidendom beschynen;

Dat het zich wel gade sla En hun nacht eens mag verdwynen.

VII.

Laat uw Naam alom verbreiden;

(61)
(62)

Dagelyksche zangen na het werk der waereld scheppinge Geschikt.

Zondagszang.

Gen: 1 Vers 1 tot 5. In den beginne Schiep Godt den Hemel, ende de Aarde, enz.

Toon: O Kersnagt.

I.

Almagtig Schepper, wiens vermoogen De Waereld, door U zelfs bewoogen, En door uw woord, zo konstryk schiep;

Dat ook den Hemel, en al d'Aarde!

En 't eerst begin, zo vol van waarde, Volbragt en door uw Almagt riep.

II.

Die op dien eersten dag der dagen, Naar uw Almagtig welbehagen;

Voortbragt het alverkwikkend licht, 't Geen dag en nagt moet onderscheiden, En tyd en perk schonk aan die beiden,

Daar 't eerste werk door wierdt verrigt.

(63)

Gy hebt ook, eeuwig Licht der lichten, Uw Zoon, daar hel en dood voor zwichten,

Tot een Verlosser van 't Geslacht Der uitverkoornen die U pryzen, Op deezen-dag weêr doen verryzen,

Uit d'Aard toen 't zoenwerk was volbragt.

IV.

Op dat die Vorst van deugd en waarheid Zou met zyn Heiligende klaarheid

Beschynen d' uitverkoore Kerk, Om haar een nieuw gedaant' en leeven, 't Cieraad zyns Heiligdoms te geeven;

Gelyk een nieuwherschapen werk.

V.

Dus blinkt dees dag nog met veel luister, Toen 't eerste ligt scheen uit het duister

Die d'eerste dag der schepping is:

En d'eerste dag die d'uitverkoornen Hun Heil toebragt als nieuwgeboornen,

Verlost van helsche duisternis.

VI.

Ach laat uw Geest meer in my schynen, Den Nagt der zonden gansch verdwynen,

Verligten myn verstand, om d'Aard Wel van den Hemel t'onderscheiden, Een leven hier beneên te leiden,

Om uwen Zoon den Hemel waard.

VII.

Laat ook uw Licht in 't duister straalen Aan 's Waerelds afgeleege paalen,

En 't volk, 't geen nog in 't heidensch werk, Als in een Nagt van snoode zonden

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(64)
(65)

Uw ligt versterk uw' Afgezanten, Dat z' altyd uwe waarheid planten,

En bouwen op uw Heilig woordt, Dat ligt bekwaam al 't volk te leeren, Van d'Aarde zich tot U te keeren,

Door uw genadeglans bekoort.

IX.

Uw Geest moet meer en meer my cieren, Dat ik dees dag mag heilig vieren,

O Jesus! waar op Gy tot vreugd En 't heil der vroomen zyt verreezen, Die U steeds dienen, eeren, vreezen,

Door Godtsvrugt en in waare deugd.

X.

Een dag door uw Apostlen Heere, Eerst ingewydt tot uwer eere,

Gestaaft op uw voorzienigheid;

Een dag verbeeldende de ruste, Die Gy voor eeuwig hebt, ten luste

Voor d'uwen, heerlyk toebereidt.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(66)

Maandagszang.

Gen. I Vers 6 tot 10.

Ende Godt zeide, Daar zy een uitspanzel in het midden der wateren; ende dat maake scheidingen tusschen Wateren ende Wateren; enz:

Toon: Psalm 128 en 130. of Wilhelmus van Nassouwen.

I.

ô Schepper die de Watren, In uwe wolken bindt, Uw stemme doet haar klatren,

Daar uwe hand haar vindt.

Gy schiept den hoogen Hemel, Die aan ons oog verstrekt Een dak voor al 't geweemel,

Zo cierlyk overdekt.

II.

Gy deedt de woeste baaren, Dees dag tot eene Zee, Van 't aardryk af vergaaren,

En maakte haar gedwee:

Gy steltze dus haar paalen Op dat haar woest geweld, Dit perk niet om zou haalen,

't Geen Gy haar hebt gestelt.

III.

Gy deed de stroomen vlieten Om 't nieugeschaapen rond, En haare golven schieten

Langs 's Aardryks vasten grondt:

Die weêlig vrugt zal draagen, Als Gy het maar gebiedt, Naar uw geducht behagen,

(67)

Doch wyl des menschen leeven Is als een Zee op aard', Steeds ginds en weêr gedreeven

Dan voor, dan agterwaart;

Onzeeker vol elenden, Een ongestadigheid,

Die, waar zy zich mag wenden, Vindt nergens rust bereidt.

V.

Zo drenk my dan, o Heere, Uit Jesus Heilfontein, Die sprinkbron 't uwer eere,

En maak my kuisch en rein:

Op dat ik dus mag smaaken De rust voor myn gemoed, En vry van sinerten raaken,

Door 's Heilands dierbaar bloed.

VI.

Die Watren die zig keeren En wenden nimmer stil, Die moeten my steeds leeren,

Te werken naar uw wil, Wyl ledigheid de zinnen,

En ziele zelfs verderft, Als 't water dat van binnen,

Door stil staan broeit en sterft.

VII.

Laat my in 't onderzoeken Der schriften beezig zyn, En zoeken in uw Boeken,

Naar zielen medicyn, Daar myne ziel geveiligt

Door dit uw geestlyk zout, En door uw woord geheiligt, Dit Peekel haar behoudt.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(68)
(69)

Gen: 1 Vers 11 tot 13.

Ende Godt zeide: Dat de aarde uitschiete grasscheutkens, kruid Zaadzaeyende, vrugtbaar geboomte, dragende vrugt naar zynen aart, welkers zaad daar in zy op der Aarde. ende het was alzoo. enz:

Toon. Uit mynes hertsen gronde.

I.

ô Schepper nooit volpreezen, Nu bragt uw Hand eerst voort, Grasscheutkens uitgeleezen

En groent' elk in zyn soort.

Gy leidd' in 's aardryks schoot, De kruiden, groene struiken, En bloemen te gebruiken

In allerhanden nood.

II.

Toen noch uw milde reegen Niet vloeide hier beneên, En d'aard niet had verkreegen

Die zoete lieflykheên, Die uw glansryke zon,

Toen Gy haar schiept met straalen, Aan bergen deeld' en daalen,

O zoete Levensbron!

III.

Toen hebt Gy d'aard doorweeven Met uw konstryke hand, En eerst gedaant' en leeven Aan elk byzondre plant', Aan boomen groot en kleen, Geschonken met haar siersel, Haar vrugten, kleuren, zwiersel,

Met zaad en vrugtbaarheên.

Daniël Willink, Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen

(70)

IV.

Op dat de Mensch zou, Heere!

Op dit doorlucht tooneel, Steeds wandlen tot uw Eere Langs 't lustig veldtafreel, En spys in overvloed Uit d'aarde zelfs ontfangen, Om U steeds aan te hangen, Met een oprecht gemoed.

V.

Hoe groot zyn uwe daaden, O Oppermajesteit!

Die uit de kleenste zaaden De grootste vrugt bereidt, Die planten, boom en bloem, Zo cierelyk doet pryken, Op dat daar uit mag blyken

Uw almagt, tot uw roem.

VI.

Bereidt myn hart als aarde, Om 't zaad, Heer van uw woord, Een Woord van kragt en waarde

t'Ontfangen als 't behoort;

Op dat het reine vrugt Mag tot uw eere dragen En naar uw welbehagen

Ook tot myn zielsgenucht.

VII.

Stelt ons als uwe kindren,

(71)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er waren toen veel zich progressief noemende intellectuelen die lid waren van de Communistische Partij, dan wel op zijn minst meenden dat men ‘genuanceerd’ tegen het communisme

Ik leeve dog niet meer ik, maar Christus leeft in my, ende 't gene ik nu in het Vleesch leeve, dat leef ik door het gelove des Zoons Gods, die my lief gehad heeft, ende hem zelven

Ondanks alle lessen van de schipper voelde Floor zich altijd nog meer katholiek dan calvinist en hij wist dat het aantal calvinisten onder de geuzen klein was.. Ook in de steden

Dog eindelyk denkende dat den lastergeest, in een ygelyks doen wel iets kan vinde, om sijn fenyn uyt te suygen, so dat in sijne oogen niemant onberispelyk is Dog sulk evenwel de

Ik zal mijn Amerant nu thuys gaen halen, Hy gaf haer op de zoete Trouw een kus, Zy is die geen die in mijn ziel komt malen, En op haer borsjes blank heeft hy gerust, mijn

Niet te doen om menschen te behagen, Door raet van vleesch en bloet, Maer veel liever met spoet, Om Godts woort te verliesen 'S werelts vrientschap, en dat Meerder is (hoogh om

Bereidt ons hert, doorboort de ooren, Als uwen Leeraar tot ons spreekt, Doet in de ziel u stemme hooren, Dat doch het herte smelt, en breekt, Maakt ons verstandigh, en aandachtig,

Deeze ontwarring hebben wy voor al in deezen nieuwen én zeer naauwkeurig verbéterden druk behartigd, én de omstandighéden veel natuurlyker voorgesteld dan in de voorige drukken