• No results found

VAN DE VEN'S BOEKHANDEL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VAN DE VEN'S BOEKHANDEL "

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

De Koningin der Portables

• Demonstratie der 5 verschillende mo- dell en zonder enige verplichting bij :

VAN DE VEN'S BOEKHANDEL

Nieuwstraat 29, BAARN, Telef. 2301

IMPORTEUR:

W. NIK 0 L, Kantoormachinehandel

N.Z. VOORBURGWAL 176 - AMSTERDAM - TEL. 30239

MIDDELBAAR TECHNISCHE RADIOSCHOOL

Afd. A. Radiotechn iek Afd. B. Radiotelegrafie Afd. C. Radiopractijk

MODERNE RADIOTECHNIEK LUCHTVAARTRADIO TELEVISIE EN FILMTECHNIEK

Prospectus en inlichtingen: Alexander Boersstraat 19 - AMSTERDAM

I

NATUURBAD MALKENSCHOTEN

e grootste en modernste Ape doorn e omgeving

ractie van

Gelegen te midden der Bosschen aan de Arnhemscheweg tusschen A PEL 0 OOR N en B EEK B ERG E N gelegenheid tot :

ZWEMMEN, ZONNEBADEN, C A N 0 's, ZEI L ENe n z.

V e r. specia l e r eductiën - Restaurant met groot terras

I

M EI 1937 4e JAARGANG No. 5

Maandblad voor de Nede rl a ndse jeugd

waarin opgenomen Rostra Gymnasiorum.

Hoofdredacteur: P. j. G. HUINCKS Medewerking wordt verleend door:

Emmy Belinfante-Belinfante, Dr. K. Ph. Bernet Kempers, M. W.

J.

M. Broekmeyer, Paul Bromberg, Willy Corsari, Ton Cozijnsen, Albert van Dalsum, F. C. Derks, H. W. Derksen, H. Donker- van Hengel, A. den Doolaard, C. van Dijk, Albert van Everdingen, Jhr. Jan Feith, R. Fernhout, Dr.

J.

C. A. Fetter, Louis van Gasteren, jac. Gazenbeek, Dr. H. Gerversman, Fred. W. Hendrikse, L.

J.

jordaan, G.

J.

de josselin de jong, Ton Koot. j. M. Lindemans, K.

J. J.

Lotsy, Prof. Huib Luns, Amé Lijsen. Mr. A. G. Maas, H. Martin, H. Meerum, Terwogt, Fenna de Meyier, Bernard Molenaar, B. Molenaar-van Renesse, J. C. Netto, Drs.

J.

van Oldenburg, Drs. W. A. Ovaa, C. Oversloot, Dr. P. H. Ritter Jr., Dr. K. H. van Schagen, Or. J. A. Schuursma, Anke Servaes, Dr. W. G. N. van der Sleen, Mej. j. M. Smelik, Anny Stamperius-van der Velde, F. G. A.

Stemvers, G. B. van Straaten, Otto van Tussenbroek, Rein Valkhoff, Dr. A. Vas Nunes, A. Viruly, Dr.

J.

A. Vor der Hake, Dr. J. F. de Vries, Albert van Waaswijk, H. Wesselius, Constant van Wessem.

ONS INDIË-NUMM ER

Op een gala-6lmavond sprak Dr. H. Colijn o.a. over het thema: "Men weet in N eder- land veel te weinig van Indië". Op een overgangsexamen in Engeland, zo zeide hij, was één der opgaven voor vijftienjarige jongens: "Waarom is Java de best bestuurde tropische kolonie?" Dr. Colijn had zich niet zonder zorg afgevraagd, hoe het met de beantwoording gegaan zou zijn, wanneer een dergelijke vraag in Nederland op school gesteld was.

Deze opmerking van Dr. Colijn bracht de redactie van ons blad op de gedachte een speciaal Indië-nummer te laten verschijnen en bij navraag bleek ons dat voor een dergelijk nummer in onze lezerskring en

in

M.O.-kringen grote belangstelling bestond.

Wij hebben het Indië-nummer op een zo breed mogelijke basis samengesteld en stof, die op school of in leerboeken behandeld wordt, niet opgenomen. Dus ge e n aardrijks- kundige bijzonderheden, niets over de cultures, noch over de flora of de fauna, geen overbekende feiten, maar wel over de betekenis van Oost- en West-Indië in deze tijd, over het kolonisatie-probleem dat tegenwoordig zo actueel is en vooral ook over Indonesische kunst. Daarnaast onze eigenwerk-rubriek, geheel samengesteld en ge- schreven door jongelui van onder de 20 ...

Onze redactie bedankt allen, die aan dit nummer medewerkten, hartelijk en spreekt de hoop uit, dat onze lezers de inhoud van dit Indië-nummer zullen waarderen.

P. J. G. HUINCKS.

leuke T yroler H a n d we r k s c hoe n e n

Alle soorten WANDEL-, GOLF- en BERGSCHOENEN Verkoop uitsluitend door voet- en leestkenners. Volle garantie!

Alleen: UTRECHTSCHESTR. 125, AMSTERDAM-C. Tel. 32848

161

(3)

De betekenis van Indië voor Nederland

door Prof. G. GONGGRIJP

Wie zou willen weten welke de betekenis is van een onzer provinciën, b.v. Limburg, voor Nederland, zal uit den aard der zaak trachten zoveel mogelijk op grond van de feiten vra- gen te beantwoorden als deze: Welk deel der Nederlandse bevolking woont in Lim- burg? Welk deel onzer nationale productie wordt in die provincie voortgebracht; welk deel van ons volksvermogen is daar belegd?

Wat betekent dat gewest voor onze voorzie- ning met grondstoffen? Wat betekent het voor onze literatuur, onze schilderkunst, onze defensie? Enzovoort. Wij vragen dus niet in de eerste plaats, en zeker niet uitsluitend, naar het

voordeel dat Limburg ons brengt;

neen, wij willen weten hoe groot de plaats is die Limburg inneemt in dat grotere geheel dat Nederland heet. DUidelijk is dit verschil tussen de vraag naar de betekenis en die naar het voordeel te demonstreren aan Suriname, dat ons economisch veel meer kost dan voor- deel oplevert, dooh dat niettemin de beteke- nis van het Koninkrijk der Nederlanden in de wereld en ook voor onszelf verhoogt en misschien in de toekomst nog veel kan ver- groten.

Dat men bij beantwoording der vraag naar de betekenis van Indië nog vaak geneigd is zijn aandacht te concentreren op het econo- mische voordeel dat het ons oplevert, vindt zijn verklaring in het feit

,

dat men vroeger gewoon was koloniën te beschouwen als ge- bieden die hun reden van bestaan vonden in de economische, dus per saldo financiële voor-

delen, die zij voor het moederland hadden, zoals

,

een plaatselijk kantoor, dat een grote handelsbank in een provinciestad gevestigd heeft, zijn reden van bestaan zal moeten be- wijzen door de financiële voordelen voor de zaak. Al zullen wij tegenwoordig de beteke- nis van Indië voor Nederland niet uitsluitend en zelfs niet in de eerste plaats willen afme- ten naar de economische voordelen, die dat grote gebied ons oplevert, dit neemt niet weg dat die voordelen aanzienlijk zijn.

Te veel is men nog altijd geneigd, bij een beschouwing

van ,

het economisch belang dat Indië voor Nederland heeft, de aandacht het eerst te vragen voor de handel van Nederland op Indië. Dat was juist in de dagen van de Compagnie en van het cultuurstelsel - het door Van den Bosch in 1830 ingevoerde stel-

162 -

.. .

sel van zgn. dwangcultures, waarbij de in- heemse bevolking van verschillende streken op Java en een paar der buitengewesten ge- dwongen was producten te telen, die op de Amsterdamse markt verhandeld werden - in onze tijd is niet meer de handel tussen Neder- land en Indië het voornaamste economische belang, maar

de uitvoer van Indië zelf, die

immers grotendeels afkomstig is van onder- nemingen, waarin Nederlands kapitaal be- legd is en waarop Nederlandse administra- teurs en employé' s werkzaam zijn.

De invoer van Indië

,

in millioenen guldens, en het aandeel dat Nederland daarin had, kan men aflezen uit de volgende cijfers.

Invoer van N. Indië. . Waarvan uit Nederland percentage . . . . .

1928 1931 1934 982 565 292

197 98 37

20 17 13

De uitvoer van Indië, in millioenen guldens, en het deel daarvan dat voor Nederland be- stemd was, was in elk geval van die drie jaren:

Uitvoer van N. Indië. . Waarvan naar Nederland percentage . . . .

1928 1931 1934 1577 747 487 263 130 104

17 17 21

Men ziet uit de bovenstaande cijfers, dat de directe handel tussen Nederland en Indië niet zo buitengewoon belangrijk is. Het cijfer van

f 197 millioen, dat de Nederlandse uitvoer van 1928 naar Indië aangeeft, was maar

1/5

van de gehele Indische invoer van dat jaar, en Indië's uitvoer naar Nederland was in dat jaar een nog kleiner deel van zijn gehele ex- port. Dat bedrag van f 197 mil1ioen was maar

1/10

van de gehele Nederlandse uitvoer (zon- der goud) over 1928, die in dat jaar bijna

f 2 milliard waard was

.

Onze uitvoeren naar Duitsland, Groot-Brittannië en België waren vóór de crisis groter dan die naar Indië.

Als afzetgebied voor de producten van onze landbouw en nijverheid betekende Indië dus niet zo veel als men vaak

,

denkt, en ook nu, na al de veranderingen die de crisis heeft ver- oorzaakt, is in dit opzicht de betekenis van Indië niet zo groot als die van onze onmid- dellijke buren. Het grote economische belang van Indië schuilt veel meer in het Indische exportcijfer: 1577 millioen in 1928. Want,

zoals gezegd

,

hierin zit de waarde van de vele export-producten die door Nederlandse ondernemingen in Indië worden voortge- bracht. Ned. Indië leverde in 1928: 93% van alle kina, 79% van alle kapok, 70% van alle peper, 35% van alle rubber, 30% van alle copra

,

19% van alle agave (sisal), 17% van alle thee en 11 % van alle suiker, die in dat jaar werd uitgevoerd, dus voor "de wereld- markt/

'

bestemd was. Voorts belangrijke hoe- veelheden tin en petroleum. De geldwaarde dezer exporten is natuurlijk in de jongste

schat op f 1820 millioen, in handel en indu-

·

strie op f 1380 millioen, tezamen f 3200 mil- lioen, waarvan

3/4

Nederlands. Daarbij kwam in 1924 nog f 1300 millioen, belegd in In- dische staatsleningen, waarvan toen het grootste deel in Nederlandse handen was (tegenwoordig is verreweg het grootste deel der Indische staatsschuldbewijzen in Neder- landse handen). Deze kapitalen, aan het In- dische Gouvernement geleend, zijn voor het grootste deel gebruikt om spoorwegen, ha- vens, irrigatiewerken, wegen aan te leggèn,

In Batavia, de hoofdstad van Ned. Indië.

In 1619 werd het fort in de factorij Jakatra Batavia gedoopt. Batavia breidde zich snel uit.

Men onderscheidt Oud- en Nieuw-Batavia. Oud-Batavia is het laagste en ongezondste ge- deelte, waar inlanders en oosterlingen wonen; Nieuw-Batavia is een mooie, ruim gebouwde stad. De voornaamste pleinen zijn het Koningsplein (men heeft een uur werk om er omheen te lopen) en het Waterloop/ein, Batavia ligt op Java, dat 4 X zo groot is als Nederland.

CrISIS

sterk gedaald; hun totale hoeveelheid echter is ongeveer constant gebleven. Alleen de ui.tvoer van suiker is gedurende de crisis aanzienlijk verminderd

.

Van de Indisohe uitvoer ad f 1577 millioen in 1928 was ongeveer

1/3

van inheemsen af- komstig (copra, rubber, koffie, peper, tapio- ca, thee, kapok

,

vlechtmateriaal, huiden zijn de voornaamste inlandse uitvoerproducten);

2/3

was afkomstig van niet-inlandse onder- nemingen en het overgrote deel hiervan van Nederlandse

.

De Nederlandse kapitaalbelegging in Indië is dan ook aanzienlijk. In 1924 werd het kapi- taal, belegd in het groot plantagebedrijf, ge-

gouvernementsondernemingen te openen, enz.

Men kan dus de waarde der buitenlandse kapitaalbeleggingen in Indië vóór de laatste crisis schatten op ruim f 4 milliard

,

waarvan meer dan

3/ 4

Nederlandse. De waarde van deze beleggingen gaat natuurlijk op en neer met de waarde der goederen en diensten, ge- produceerd door de ondernemingen en pu- blieke (gouvernements ) bedrijven; ze daalde sterk in de achter ons liggende crisis en her- stelt zich thans weer.

Bezien wij nu nog eens de twee cijfers van de Indische in- en uitvoer uit 1928: Invoer

f 982 millioen; uitvoer f 1577 millioen; dus een zeer belangrijk uitvoeroverschot van f 595

163

(4)

millioen.

Dit belangrijk uitvoersaldo is een regelmatig terugkerend verschijnsel op de Indische handelsbalans, en zijn voornaamste

oorzaak is na het bovenstaande gemakkelijk

te

raden: de landen betalen elkaar als regel niet met geld, maar met producten en (scheepvaart) diensten. Wij moeten dus dat uitvoersaldo van Indië in de eerste plaats

be~

schouwen als een goederenstroom," die Indië moet verlaten, opdat uit de opbrengst

daar~

van

de rentebetalingen en

dividenduitkerin~

gen

kunnen

geschieden, aan de houders van obligaties en aandelen

van

Indische

onderne~

mingen

en Indische staatsschuldbewijzen,

voor zover

deze

aandeel~

en obligatiehouders

buiten

N. Indië

wonen.

Juist zoals een

Ame~

rikaanse onderneming, die een gedeelte van haar obligatieleningen in Nederland heeft

ge~

plaatst,

zal

moeten zorgen dat de rente, op grond van die obligaties verschuldigd, in N

e~

derland zal worden betaalbaar gesteld, zo

moet ook Indië zorgen voor betaling van zijn verschillende schuldeisers en van de aandeel~

houders van

Indische ondernemingen die

bui~

ten

zijn grenzen wonen, en dit maakt dat

exportsaldo nodig.

Dit uitvoersaldo ontstaat nog om andere redenen,

zoals men\ bij enig nadenken zal kun~

nen

begrijpen. Immers er zijn vele Indische

ambtenaren en verlofgangers,

die zich na hun

pensionering in

Nederland vestigen en hun

verloven

daar doorbrengen. Deze pensioenen

en verlofstractementen

moet Indië ten slotte opbrengen; zij doen dus een deel van het

ex~

portsaldo ontstaan.

Zijn

in een

bepaalde periode de nieuwe

bui~

tenlandse

kapitaalbeleggingen (van

Neder~

164

Bamboebrug te Buitenzorg.

Buitenzorg ligt 55 K.M. ten Zuiden van Batavia, op 270 M. hoogte boven de zeespiegel. Het heelt een gezond, koortsvrij klimaat.

De plantentuin is wereld- beroemd. Buitenzorg is de

"esidentie van den Gouver- neur-Generaal.

land en andere landen) in Indië groot, dan zal daardoor de Indische invoer des te groter zijn en het exportsaldo kleiner; worden deze kapitalen later renderend, dan zullen de

In~

dische uitvoer en het exportsaldo weer groter worden.

H

et is een interessante vraag, of het niet nadelig voor Indië is, dat het geregeld voor zulk een groot uitvoersaldo moet zorgen ter voldoening van zijn buitenlandse schuldeisers.

Ongetwijfeld zou het voordelig voor het land zijn, als al die kapitalisten, rentetrekkers,

ge~

pensioneerden en verlofgangers besloten om in Indië te gaan wonen en daar hun verloven en jaren van rust door te brengen. Doch hieruit volgt nog niet dat de vreemde

kapi~

taalbelegging in Indië en haar huidige

conse~

quentie van een exportsaldo onvoordelig voor Indië is. Want door die buitenlandse

kapi~

taalbelegging wordt het totaal der Indische productie groter, groter dan ze zonder de kapitaalbelegging zou zijn; van dit plus, van deze meerdere productie verlaat een deel

In~

dië ten behoeve van de buitenlandse

recht~

hebbenden, maar een deel blij ft in Indië en maakt de inkomsten van Indië, maakt het volksinkomen groter. Daar wij het hier niet hebbel1/ over de betekenis van Nederland voor Indië, maar over de betekenis van Indië voor Nederland, moeten we dit punt verder laten rusten.

Indië heeft voor Nederland niet alleen

be~

teken is als belangrijk beleggingsgebied, maar ook omdat, ten dele in verband met die

in~

vesteringen, tienduizenden Nederlanders in Indische ondernemingen en bij het

Gouverne~

ment en de grote gemeenten een bestaan

vin~

Om talen goed te leren, bezoekt men de

BERLITZ SCHOLEN

AMSTERDAM: Weteringschans 68, Tel.

36215;

HAARLEM: Wilhelminastraat

40,

Tel.

11294;

DEN HAAG: Hoogstraat

30,

Tel.

110293;

UTRECHT: Oude Gracht 77a, Tel.

10835.

F I L IA L EN OV E R DE GEH ELE WERELD

den, en veelal een ruimer bestaan dan in overeenkomstige betrekkingen in het

moeder~

land mogelijk zou zijn. Daarbij komt nog, dat een Indische werkkring vaak ruimer

ont~

plooiing van talenten en energie mogelijk maakt dan een overeenkomstige werkkring in ons overvulde moederland. Vooral voor de

niet~bezitters

onder de Nederlandse

mtellec~

tuelen en middenstanders is de betekenis van Indië in dit opzicht groot. Dit is het grote

ver~

schil tussen Nederlandse kapitaalbelegging in Indië en in landen als Amerika, Duitsland, Rusland, België, dat alleen de eerstgenoemde gepaard gaat met ruimer werkgelegenheid voor Nederlandse intellectuelen en alleen deze een beroep pleegt te doen op ontplooiing van Nederlandse energie en van ons'

organisatie~

talent.

Zoals in het begin van dit opstel reeds werd gezegd, zijn wij niet meer gewend en

be~

reid, de betekenis onzer overzeese gebieden uitsluitend naar de economische voordelen af

te

meten, die ze ons opleveren. De betekenis van Indië voor Nederland ontstaat dan ook vooral uit de gelegenheid, die het ons biedt tot ontplooiing van geestelijke krachten. Op

het terrein van zending en missie

vraagt

het om onze toewijding en

inspanning;

het biedt een uitgestrekt veld van onderzoek

voor

de mannen van

wetenschap

en kunst

(muziek en

bouwkunst) ; een Indische schilderkunst, werkend met Hollandse methoden,

is aan het

ontstaan, en wordt ook door Indonesiërs

be~

oefend; aan onze staatsmanskunst stelt

het

de hoogste eisen.

Indië met zijn 65 millioen Nederlandse onder- danen ontleent zijn grootste betekenis

voor

ons

aan de eisen en aan de grootse taak die

het ons stelt. Die taak zou

ik aldus willen for~

muleren: Indië, met

eerbiediging van zijn eigen hoge cultuurgoederen, houden

in

het verband van het Koninkrijk der Nederlanden, opdat wij aldus de grote Westerse idee van een menswaardig bestaan helpen verbreiden en verwerkelijken onder de massa's van Azië.

Want alleen 'Wanneer die massa's

een in ma~

terieel en geestelijk opzicht hoger idee van een menswaardig bestaan hebben aanvaard

-

hetgeen volstrekt geen afbreuk behoeft

te

doen aan hun eigen hoger cultuurbezit en hun eigen levensstijl - zal een harmonische

we~

reld

voor

onze kleinkinderen mogelijk

zijn,

H ET LEVEN VAN DE DIEREN

rn ft"'" OPN IEUW BEW ERKT DOOR

~U-UI T U Dr. W. KOC H

Compleet verschenen in S delen, formaat 131/2 X191/i cM., gebonden in geheel linnen band met gouden rugtitel, bevattende 1827 pagina's tekst en 318 illustraties naar foto's in de natuur genomen, voor slechts f 13.-

Toezending onder rembours zonder prijsverhoging

ALFRED BREHM, de beroemde schrijver van het standaardwerk: "Het leven

van

de Dieren",

heeft

hier een beschrijving van het dierenleven gegeven, zoals niet spoedig verbeterd zal

worden.

Zijn

eigen

waarnemingen, juist inzicht en verhalende trant, hebben dit werk tot een betrouwbaar document

ge-

maakt van grote wetenschappelijke waarde.

Wij hebben de prijs zo laag mogelijk gesteld, waardoor aanschaffing voor niemand een bezwaar zal zijn.

Schaft U deze Dierkundige Encyclop~die aan 'en verrijk Uw kennis. Besprekingen op aanvraag grlrtis verkrijgbaar. Verkrijgbaar in iedere boekhandel en bij de

N. V. Uitgevers-Maatschappij ENUM, Nieuwe Looiersstraat 47, Amsterdam C.

- 165

(5)

Het belang van de West voor ons land

door C. K. KESLER. Archivaris der West· Indische Kamer.

(Spelling De "ries en Te Winkel)

~

Neemt de jongere generatie, \;oor wie dit tijdschrift in het bijzonder bestemd is, nog wel eens de "Camera Obscura" van Nicolaas Beets ter hand?

En geniet zij bij de lezing er evenzeer van, als dat met menschen uit vaders en grootvaders tijd het ge~

val was? Misschien niet, wat verklaarbaar zou zijn, want weldra, in 1939 zal het een eeuw geleden zijn, dat de eerste druk van het boek verscheen. De men~

schen, wier denken en handelen erin beschreven wor~

den, zijn zoo geheel anders dan het thans levende geslacht, maar toch is b.v. een schets, als "De familie Kegge" de lezing, ook nu nog, ten volle waard. Zij doet de gedachten terug gaan naar dien rustigen tijd van een eeuw geleden, toen een spoorreis voor velen nog een waagstuk was, toen een bezoek van een Am~

sterdammer aan vrienden te Haarlem per diligence ongeveer een dag in beslag nam, maar, toen er toch ook velen waren, die, als in vroegere eeuwen uit~

zwermden naar Oost en West, om onder den tropi~

schen hemel een nieuw en wijder arbeidsveld te zoe~

ken en te vinden.

Maar, de tijden zijn veranderd. Menschen, zooals Jan Adam Kegge, de rijk geworden suikerplanter uit de West, zijn er tegenwoordig niet veel meer en het min of meer ruwe en weinig met onze omgangsvor~

men strokende, dat die menschen vroeger wel badden, al meenden zij het ook zoo kwaad niet, is ook al iets, dat tot het verledene behoort. In de West is veel gemoderniseerd in betrekkelijk korten tijd en tegelijk met dat moderniseeringsproces is de kans, om binnen korten tijd rijk te worden, er wel zoo goed als ver~

dwenen. Daar, zoo goed, als vrijwel overal elders, trouwens.

In vroegere tijden was dat anders; of het daarom beter was, is niet zoo onmiddellijk te beslissen. Dit is echter wel zeker, dat, al moge in den loop der 1ge eeuw

Oost~lndië in belang onze gebieden in de West ge~

heel overvleugeld hebben, onze koloniën in Amerika

in de 17 e en 18e eeuw zeer zeker niet ten achter ston~

den bij die in Azië. Koning Willem I zelfs betitelde ze nog als "nos meilleures colonies". En inderdaad, als men daar, ver in het Westen vertoeft in wat thans nog Nederlandsch gebied is, dat in onze eeuw van radio en vliegtuigen zooveel nader tot bet Moeder~

land is gekomen, als men een bezoek brengt aan, wat vóór 1813 daartoe ook behoorde, het tegenwoordige Britsch-Guyana, dan krijgt men, zelfs als men in aan~

merking neemt, op boe ruwe wijze dat vaak geschied~

de, toch diepen eerbied voor onze voorouders, die de kleine Republiek aan de Noordzee, door harden strijd vrijgevochten van vreemde onderdrukking, geducht maakten in verre streken, in de Oost en niet minder in de West. Want, wat wij tegenwoordig nog aan overzeesch gebied op het Westelijk halfrond bezitten, is slechts een deel van dat, waar in vroegere. eeuwen onze driekleur wapperde.

In 1912 voer op de Hudson~rivier een klein zeil~

scheepje, bemand met Hollandsche zeelieden en onder commando van een Hollandschen Luitenant t./Zee langs de skyscrapers van New~ York ter herdenking van het feit, dat 300 jaar geleden een andere "Halve Maen" uit Holland gekomen was en daar op het eiland Manhattan grond van de Indianen gekocht werd, waar Nieuw~Amsterdam gesticbt zou worden, het stadje, waaruit.zich later de reuzenstad New~Yorkzou

ontwikkelen. Pieter Stuyvesant, de energieke, mis~

schien wel wat al te despotische Directeur moest zeer tegen zijn zin de vestiging aan de Engelschen over~

geven, maar inmiddels had Abrahem Crijnssen voor de West~lndische Compagnie in 1667 Suriname aan Lord Willoughby ontnomen. Zoo kregen wij weer vasten voet in het Noorden van Zuid~Amerika, aan de "Wilde Cust", in het werelddeel, waar wij van lli30 tot 1654 ook een deel van Brazilië in bezit ge~

had hadden, de kolonie, die onder het oordeelkundig bestuur van Johan Maurits van Nassau-Siegen be~

Emmastad met de raffinaderij der Cu~

raçaose Petroleum I ndustcie Mij., gele~

gen aan de N.Z. van het Schottegat, het binnenwater, dat door de haven in de

St.~Annabaai met de Caraïbische zee in

verbinding staat.

De ingang van de haven van Wi/lem~

stad. - Op 29 Juli 1634 door Johannes van Walbeeck en Pierre Legrand in bezit genomen, is Curaçao sedert 1914 een der belangrijkste centra der olieindus~

tcie.

loofde. een tegenhanger van ons koloniaal gebied in

Oost~lndië te zullen worden. Helaas. de Bewindheb~

bers der W.I.c. badden niet de krijgskundige en be~

stuursgaven van hun Gouverneur. Na zijn vertrek in 1644 werd niet een waardige vervanger voor hem gevonden en ging zijn werk nog sneller achteruit. dan hij het had kunnen opbouwen. En in 1661 werd Bra~

zilië voor

f

8.000.000 weer aan Portugal terug gege~

ven. Dat was eigenlijk het laatste. niet zeer roemrijke.

bedrijf uit den 80~jarigen strijd met Spanje. die ons 13 jaar te voren, in 1648 bij den vrede van Munster onze volledige erkenning als onafhankelijke mogend~

heid gebracht had. Veertien jaren daarvoor. in 1634 had Johannes van Walbeeck, te voren Lid van den Raad in Brazilië. zonder veel strijd Curaçao aan de Spanjaarden ontnomen en inmiddels hadden wij ook vasten voet gekregen op andere eilanden in de Ca~

raïbische Zee.

En. zoo, als bij het sluiten van den vrede van Mun~

ster de toestand was, zoo is hij. behoudens enkele' wijzigingen en verliezen. in de West ongeveer ge~

bleven. Maar. wederom niet zonder strijd is dat ge~

gaan. Voortaan waren niet meer Spanjaarden en Por~

tugeezen, maar wel andere. als wij omhoog strevende, mogendheden, Franschen en vooral Engelschen. onze mededingers. Wij allen weten,. dat in de 17e eeuw een groot deel van den strijd om de oppermacht ter zee in de Noordzee gevoerd werd. maar een Ameri~

kaansch geschiedschrijver heeft niet ten onrechte op~

gemerkt, dat een, zeker niet minder belangrijk, deel werd uitgestreden op de blauwe wateren van de Ca~

raïbische Zee. De Ruyter, Evertsen. De Witb en zoovele anderen kennen wij door de zeeslagen in de achtereenvolgende oorlogen tegen Engeland in Euro~

pa, maar zeker niet minder zijn hun verdiensten door.

wat zij verder van huis. aan de overzijde van den Atlantischen Oceaan verrichtten. Hun tijdperk. dat tevens dat van de bevestiging van onze koloniale macht was, eindigde omstreeks den vrede van Rijs~

wijk in 1697.

Toen was er ongeveer een toestand van evenwicht in de West ingetreden en konden de Hollandsche koop~

lieden de vruchten gaan plukken van wat met taaie volharding op bet vaste land en de eilanden in Ame~

rika gegrondvest was. Wel ondervond nu en dan, als weer in Europa een oorlogstoestand heerschte, ook de West de gevolgen daarvan, maar toch, bijna een eeuw ging daar vrij rustig de ontwikkeling voort. Tot in het laatst van de 18e eeuw de Fransche· revolutie en de gevolgen daarvan veel van bet oude in Europa omver wierp en Engeland tijdelijk geheel de overhand in ons koloniaal gebied kreeg. Met het gevolg, dat toen in 1813 onze onafhankelijkheid weer hersteld werd, de koloniën Essequebo, Demerara en Berbice voor goed voor ons verloren bleven. En toch, de herinnering aan den tijd, toen deze onder Hollandsch bewind stonden, is dáár, zelfs nu, nog niet geheel verloren. Hier en daar vindt men nog namen, die aan dien tijd herinneren; Stabroek~market, b.v., het drukke middelpunt van de hoofdstad Georgetown doet vanzelf terugdenken aan den tijd, toen in de 17e eeuw het fortje Stabroek gesticht werd.

Al ware het alleen maar uit eerbied voor de volhar~

ding van ons voorgeslacht, dat met zooveel kracht gewerkt heeft aan de grondvesting der tegenwoordige overzeesche gebieden, de West zou zeker niet minder recht op onze belangstelling hebben, dan de Oost.

Maar, er is is daar meer gedaan, dan alleen maar strijden om vasten voet te krijgen, om handelsgebied te verwerven en te behouden. Veel, dat bewondering afdwingt, veel ook, dat beter nagelaten ware. Onder het laatste valt zeer zeker de slavernij en de slaven~

handel. Weinigen zullen er thans zijn. die deze beide instellingen nog verdedigen. Zelfs, als hij niets anders deed. dan waken tegen de weder~instelling en strijden tegen bet voortbestaan ervan. dan reeds zou de Volkenbond. die slavernij en slavenhandel overal tegengaat, recht van bestaan hebben. Maar in de 17 e en 18e eeuw dacht men anders. was men. zelfs in de hoogste en meest beschaafde kringen, nog niet zoover, dat men in den neger een mensch zag, iets anders dan een verhandelbaar object, gelijkstaande met an~

dere koloniale voortbrengselen, als koffie. suiker. ta~

bak; een bandelswaar. die te aantrekkelijker was, naar~

167

(6)

mate er meer winst mede te behalen was. Wel was de slavenhandel de oogappel van de W.I.c., die nooit naliet, welke vrijheden zij ook aan andere kooplieden toestond, de profijten van den handel in de zwarten voor zichzelf te reserveeren. En, als men de 17 e en 18e-eeuwsche inzichten in het volkomen geoorloofde van dien handel in aanmerking neemt, is dat volko- men begrijpelijk. Handelswaar, zooals de negers toen waren, moest geregeld, zoo goedkoop mogelijk ver- kregen kunnen worden en zoo duur mogelijk aan de afnemers verkocht. Voor den geregelden aanvoer, al bleef die ook vaak ontoereikend, om de behoefte aan werkkrachten aan de overzijde van den Oceaan te dekken, zorgden de factorijen op de kust van Afrika, waarvan Sl-George del Mina, in 1637, nu 300 jaar geleden, op de Portugeezen veroverd, het middelpunt was.

En het centrale punt, vanwaar de overige gebieden van slaven voorzien werden, werd kort daarna op Curaçao gevestigd. Dat was zóó belangrijk, dat de Commissaris voor den Slavenhandel er in rang on- middellijk op den Directeur, den hoogsten gezagheb- ber, volgde.

Winstgevend was dat slavenhandel-bedrijf vooral ook, omdat niet alleen de Hollandsche koloniën, maar ook andere van de zwarte werkkrachten voorzien werden en Spanje zelfs genoodzaakt was, een z.g. asiento- verdrag te sluiten, om eenigszins voldoenden aanvoer van slaven voor zijn overzeesch gebied te verkrijgen.

Dat was eigenlijk een, door de noodzaak afgedwon- gen, afwijking van de Spaansche handelspolitiek, die zelfstandigen handel der koloniën met vreemde mo- gendheden geheel verbood. Tot 1713 bleef dat asiento in Hollandsche handen, toen wist Engeland het te verkrijgen. En, als gevolg ervan ontwikkelde zich op Curaçao naast den slavenhandel, als hoofdbedrijf, han- del met de overzijde, die in vele gevallen het karakter van smokkelhandel had. "Tira contrabanda", het over boord werpen van smokkelwaar, die dan wel door medewerkers op de kust opgevischt en in veilig-

- 168

Het Gouvernements- hotel op het Plein te Paramaribo. - Ge- bouwd in 1750 en se- dert op verschillende tijdstippen uitgebreid en verbouwd. is het één der fraaiste ge- bouwen der stad.

Links op de voor- grond het standbeeld van H. M. Koningin

Wilhelmina.

heid gebracht werd, was nog zelfs in het begin dezer eeuw een welbekende uitdrukking op Curaçao! Land- bouw was daar door den onregelmatigen regenval niet wel mogelijk, waarbij nog kwam, dat de uitstekende natuurlijke havens, vooral de St.-Annabaai, vanzelf tot scheepvaart uitlokten.

Geheel anders was en is het in Suriname gesteld. Dat was van den aanvang af een landbouw-kolonie, waar allereerst suiker, later ook andere producten, als cacao, koffje, enz. geteeld werden, producten, die geruimen tijd uitsluitend naar Amsterdam verscheept werden.

Verscheept moesten worden; want, daar bij de stich- ting van de Geoctrooyeerde Societeit van Suriname in 1683 Amsterdam 1/3 van het kapitaal verschafte en in 1770 nog 1/3 van de Erven Van Sommelsdijck over- nam; daar verder de hoofdzetel van de W.I.c. Am- sterdam was, was sedert het midden der 18e eeuw ook Suriname vrijwel een Amsterdamsche kolonie, evenals Curaçao dat van den aanvang geweest was.

Toch waren en zijn ook nu nog, de beide gebieden geheel van elkaar verschillend. Vaak hoort men over de West spreken en ervaart al spoedig, dat de spreker niet duidelijk voor oogen heeft, dat hij melding maakt van twee gebieden, verschillend in geschiedenis, ver- schillend in klimaatgesteldheid, verschillend in be- staansbronnen en op een afstand van eenige dagen stoomens van elkaar gelegen. Dat verschil valt on- middellijk op, als men luistert naar de volkstaal. "Fa joe tan?" (Hoe gaat het?), zegt de Surinaamsche neger, als hij u vriendelijk begroet. "Coembai?" zegt de Curaçaonaar en de Surinamer, die naar Curaçao verhuist, heeft, tenzij hij zich van het Nederlandsch wil bedienen, een geheel nieuwe taal aan te leeren.

Zelfs de regeering in het Moederland heeft dat ver- schil wel eens uit het oog verloren. Toen in 1816 de beide koloniën weer onder Nederlandsch bestuur kwa- men, na eenigen tijd door Engeland bezet geweest te zijn, en de toestand in beide verbetering eischte, meen- de de Regeerings-Commissaris Joh. van den Bosch, die later een belangrijke rol in Oost-Indië zou spelen,

in 1828 die verbetering te kunnen verkrijgen door Suriname en Curaçao tezamen door één Gouverneur- Generaal te laten besturen. Maar slechts 17 jaren kon dat stelsel, en dan nog in dien tusschentljd gewijzigd, behouden blijven. In 1845 werden de beide gebieden weder gescheiden en hadden wij weder de kolonie Suriname en de kolonie Curaçao met de onderhoorige eilanden.

Voor geen van beide is de 1ge eeuw een tijdperk van bloei geweest. Maar toch is zij uitermate belangrijk, al ware het alleen maar door deze twee feiten, de opheffing van de slavernij en de verleening van een beperkte zelfstandigheid. Op 1 Juli 1863 werd de slavernij afgeschaft - de slavenhandel was reeds in het begin der eeuw verboden - en twee jaren daarna verkregen beide koloniën een zoodanig bestuursstelsel, dat ook de bevolking - in Suriname tot dusver meer dan in Curaçao - eenigen invloed kan doen gelden.

En onze eeuw bracht de groote verandering voor Curaçao. Sedert daar in 1915 een der voornaamste onderdeelen van de Bataafsche Petroleum Maatschap- pij gevestigd werd, die hoofdzakelijk van de olievel- den in Venezuela ruwe olie aanvoert, welke op Cu- raçao geraffineerd en verder bewerkt wordt, werd dit, naast den handel, het voornaamste bedrijf. Een be- drijf, dat zulk een gunstigen invloed op den alge- meenen toestand oefende, dat de haven van Willem- stad weldra na die van Rotterdam, de drukste van het geheele Rijk werd; dat veroorzaakte, dat. terwijl in den tegenwoordigen crisistijd èn in het Moederland, èn in Oost-Indië, èn, sedert vele jaren in Suriname de jaarlijksche begrootmg met tekorten sluit, die van Curaçao zelfs een batig slot te zien geeft. Die tegen- woordige bloei van Curaçao, weldra gevolgd door Aruba, waar eveneens twee olie-bedrijven gevestigd werden, kan niet nalaten, moed te geven voor de toe- komst ook van Suriname.

Sedert lange jaren reeds gelijkt dat gewest op het slapende Doornroosje, dat slechts op den prins wacht- te, om tot nieuw leven gewekt te worden. Suriname, dat prachtige land met zijn op de meeste plaatsen zoo vruchtbaren bodem, zijn geweldige, majestueuse rivie- ren, zijn onmetelijke bosschen, zijn, nog voor een groot deel ongeëxploreerde, maar zeer waarschijnlijk wel aanwezige, bodemrijkdommen. gelijkt inderdaad een schoone slaapster. Allerlei onverwachte en niet te voorziene tegenspoeden hebben in den laatsten tijd het

De Heerenstraat te Para- maribo. een der fraaiste straten met prachtige. oude

mahoniebomen.

gewest getroffen. De opheffing van de slavernij be- roofde plantages van de onmisbare werkkrachten. De vroegere slaven waren er afkeerig van, zij het ook voortaan als vrije arbeiders, hun werk daar voort te zetten en met groote financieele opofferingen werden eerst Britsch-Indische en later Javaansche arbeiders ingevoerd. Het hielp niet; meer en meer gingen de landbouwbedrijven achteruit, ook doordat zich in de verbouwde gewassen ziekten openbaarden, die vaak met ongekende hevigheid optraden. Cacao, sedert de 17e eeuw een belangrijk uitvoerartikel, werd getroffen door de Z.g. krulloten-ziekte. Voor de koffie-cultuur moest men wegens het bovenvermelde gemis aan ar- beiders, zijn toevlucht nemen tot een andere soort, die op de Europeesche markt niet gewild bleek. Cul- tures van katoen, rubber en tabak werden beproefd en wegens verschillende oorzaken opgegeven en de teelt van bananen (bacoven zegt men in Suriname), die in het begin dezer eeuw een hoopvolle toekomst scheen te hebben, moest wederom wegens het optre- den van een verwoestende ziekte, na enkele jaren en na groote verliezen veroorzaakt te hebben, voor het grootste deel verlaten worden. Slechts de suikercul- tuur, eenmaal zoo belangrijk, dat de prijs van koop- waren in ponden suiker werd uitgedrukt, hield zich, zij het ook met groote moeite, staande. Zoo zouden bladzijden te vullen zijn met de vermelding van de rampen en tegenspoeden, die onafgebroken Suriname getroffen hebben; die tot in den tegenwoordigen tijd hun noodlottigen invloed doen gelden en die niet wei- nigen ertoe gebracht hebben, voor goed aan de toe- komst van het gewest te wanhopen.

Ongetwijfeld, dat is verklaarbaar. En toch, oude Hol- landsche wijsheid zegt: Het kan verkeeren. Dat kan inderdaad, wat o.a. zelfs in den oorlogstijd, die nu een paar decenniën achter ons ligt, eenigszins aan- getoond werd. Rijst, het volksvoedsel bij uitnemend- heid in Suriname, werd vóór dien tijd hoofdzakelijk uit het buitenland aangevoerd. De verkeersmoeilijk- heden, die geregelden aanvoer belemmerden, maakten het noodzakelijk, ervoor te zorgen, dat in dit opzicht het land in eigen behoeften kon voorzien. En dat ge- lukte binnen korten tijd op zoodanige wijze, dat thans geen rijst behoeft ingevoerd te worden, dat men zelfs naar uitvoer kan streven. Vruchten, vooral citrus- vruchten, sinaasappelen en andere zijn op weg, de plaats in te nemen van vroegere export-artikelen. Waar

(7)

nog vóór korten tijd aan de Cottica, een zijrivier van de Commewijne, op een kalen heuvel slechts een on~

beteekenend Boschnegerdorp, Moengo, was, is thans diep in het binnenland een geheel modern stadje ver~

rezen, waar een winstgevende bauxiet~exploitatie in werking is. En, nog verder in het binnenland is men bezig, op moderne wijze te speuren naar de schatten aan goud, die volgens oude verhalen in den bodem verborgen liggen, verhalen, van welker juistheid men door recente vondsten van groote goudklompen, nog zeer onlangs zelfs een van 10 K.G., de bevestiging schijnt verkregen te hebben.

Onze tijd is er een, waarin velen hoofdzakelijk, zoo niet geheel, hun aandacht op het materieele richten.

Maar, er is, wat de West betreft, nog een andere fac~

tor. Nederland, jong Nederland vooral, waaraan de toekomst behoort, dient zich bewust te blijven, dat daar aan de overzijde van den Atlantischen Oceaan een stuk van het Rijk ligt, dat wel eens, en niet ge- heel ten onrechte de twaalfde provinde genoemd is.

Het dient de woorden van Goethe in Faust zich steeds te herinneren:

Was du ererbst von Deinen Vätern hast, Erwirb es urn es zu behalten.

.. Ft:";··:<~i: ; Onze West moge thans in belang bij de Oost achter- staan, ook zij is een erfdeel der vaderen, ook zij heeft aanspraak op belangstelling van allen, niet het minst van het jongere geslacht.

KOLONISATI ' E

door Prof. Dr. B. J. O. SCHRIEKE

Momenteel staan koloniën weder in het cen- trum van de

internationale belangstelling.

Duitschland, Italië en Japan hebben koloniale eischen gesteld. Wat Italië betreft, heeft het zich na de vero

vering van Abessinië bevre-

digd verklaard

;

de Japansche expansie in Chiná is voor het oogenblik vastgeloopen:

binnenlandsche politieke zorgen, het verzet

van China,

he

t

Bri

tsche bewapeningspro~

gramma en het Russische gevaar hebben het onstuimig élan der laatste jaren tot staan ge- bracht. Maar de Duitsche koloniale eischen zijn nog steeds actueel.

Bij de propaganda voor koloniaal bezit,

zoo~

als deze in den laatsten tijd weder in zwang is gekomen, wordt de nadruk gelegd op de volgende factoren. Van koloniën verwacht men

,

dat ze een uitweg geven voor de over- bevolking van het moederland, dat ze een af- zetgebied zullen vormen voor zijn

industrieele

producten, en een geschikt beleggingsterrein

voor zijn surpluskapitaal en ten slotte,

dat zij de -grondstoffen zullen leveren voor de moe- derlandsche industrie.

Het is merkwaardig, dat deze argumenten nog steeds worden herhaald, hoewel de

er~

varing van de laatste vijftig jaar zoo anders

heeft geleerd. De moderne koloniale expansie dateert immers van de zeventiger en tachtiger

jaren der vorige eeuw. Raadplegen wij die

ervaring, dan blijkt, dat koloniën vrijwel geen

verlichting bieden v

oor den bevolkingsdruk

in het moederland

.

In 1913 leefden in alle Duitsche koloniën samen slechts 20.000

Duit~

schers, de weermacht inbegrepen

.

In New Y ork zijn tweemaal zooveel Italianen als er Europeanen wonen in alle Italiaansche kolo-

170

(Spelling de Vries en te Winkel)

niën te zamen. Wat Nederlandsch Indië aan- gaat, hebben zich tusschen 1865 en 1925 17.000 méér menschen vandaar in Nederland gevestigd dan er van ons land uit daarheen zijn vertrokken. Met of zonder koloniën bleef het voornaamste doel van de Europeesche emigratie, met name vóór 1924: Amerika.

Raadpleegt men de statistieken, dan geven zij ten opzichte van den handel en de kapi- taalsbelegging een soortgelijk beeld. Voor de meeste koloniseerende mogendheden vormt de handel met de eigen koloniën slechts een zeer gering deel van den buitenlandschen handel.

Voor Duitschland was dat tot 1914 4/ 1000 en voor Italië tot 1932 l / tOO . Van Duitsch- lands exportkapitaal was in 1913 slechts drie procent in Afrika en Azië belegd en daarvan nog maar een klein gedeelte in de eigen kolo-

niën

. Het Fransche kapitaal interesseerde zich

meer voor Egypte, Roemenië, het Turksche rijk, Spanje, Portugal en Rusland dan voor de Fransche koloniën. In 1927 was 43

%

van het Amerikaansche exportkapitaal belegd

in

Zuid-Amerika, 27

%

in Canada

,

22

%

in Eu- ropa en van de rest slechts een miniem ge- deelte in de Philippijnen. In dit opzicht vormt Nederland, relatief gesproken, tot op zekere hoogte een uitzondering

.

Bekijkt men het grondstoffenvraagstuk op de keper, dan blijkt, dat de voor de moderne industrie meest belangrijke grondstoffen niet op koloniaal gebied worden gewonnen. Er zijn slechts enkele grondstoffen zooals rubber, palmolie, copra, sisal en dergelijke, die typi- sche koloniale producten kunnen worden ge- noemd; er zijn er andere, zooals tin

,

petro- leum,

·koper,

bauxiet, chroom, enz

.

die óók

door sommige koloniën worden geleverd, maar als leverancier van grondstoffen spelen de meeste koloniën een zeer ondergeschikte rol.

Wil dit alles nu zeggen, dat koloniën geen bete eken is hebben voor het moederland? Al- lerminst! Al mogen dan koloniën geen uitlaat voor het bevolkingsoverschot van de koloni- seerende mogendheden hebben gegeven, ze openden mogelijkheden voor energieke jonge- lui, met name uit de middenklassen, waarvan de toekomst vooruitzichten

in

het moederland beperkt waren. Reeds op jeugdigen leeftijd wachtten hen daar een animeerende

werk~

kring en groote verantwoordelijkheid. Dit gold zoowel voor de cultures, voor handel, bankwezen en scheepvaart als voor betrek- kingen in Gouvernementsdienst. Niet mate- rieel gewin, maar de aard van het werk oefen- de de voornaamste drijfkracht. Als militair of bestuursambtenaar ontsloten zij nieuwe ge- bieden, waar zij het Nederlandsch gezag ves-

tigden. De pax Neerlandica baande den weg voor den particulieren ondernemer, die voor den groot-landbouw het oerwoud opende. Dit pionierswerk had de attractie van het avon- tuurlijke, maar tevens gaf het nieuw

perspec~

tief aan de inheemsche bevolking. De dagen der exploitatie waren voorbij: slechts door samenwerking tusschen de bevolkingsgroe- pen kon men het 'land vooruitbrengen. Men werd zich bewust van een taak van opvoe-' ding, waaraan

,

naast het Gouvernement, Zending en Missie deelnamen. Zoo was het in Nederlandsch Indië. Soortgelijke opmerkin- gen laten zich over den kolonialen arbeid van andere mogendheden maken. In de koloniën konden zich energieën en talenten ontplooien, waarvoor het moederland geen ruimte bood.

De avontuurlijke periode van het begin dezer eeuw ligt nu achter ons, maar nog blijft het werk in Indië fascineerend. Internationaal bezien, is onze positie in de Pacific gevaar- lijker geworden. De "ontwaking van het Oos-

foto: Bat. Petr. Maatseh. den Haag Een gedeelte van het tankenpark van de N. V. Bataafse Petroleum Mij. te Pangkalan Brandan (Oostkust van Sumatra). De belangrijkste delfstoffen op Sumatra zijn petroleum en steenkolen.

Sumatra is 13 maal zo groot als Nederland, heeft ongeveer 90 vulkanen. volksstammen van het meest uiteenlopend karakter en is na Java het belangrijkste eiland. Men heeft wel eens gezegd, dat de Molukken het verleden vertegenwoordigden; Java het heden was en Sumatra de toekomst. Gehele oerwouden werden welvarende streken, hele streken werden eerst na lange strijd (Atjeh!) feitelijk Nederlands bezit. in 30 jaar tijd is daar geweldig veel tot stand ge~

bracht dank zij Nederlands beleid, energie en ondernemingsgeest.

(8)

ten" en de inwerking van het

W~ten

op de Oostersche maatschappij scheppen

gecompli~

ceerde vraagstukken. Buitenlandsche

concur~

rentie maakt het onzen handel niet

makkelij~

ker. In de wereldcrisis hebben onze cultures een zwaren tijd doorgemaakt; veel kapitaal is verloren. Het hèeft veel overleg gekost om de productie onzer specifieke grondstoffen nog loonend te doen zijn

.

Aan een ongehoorde daling der middelen moest het Gouvernement zijn uitgaven aanpassen. Veel individueele misère voor Europeaan en Inlander is van dat alles het gevolg geweest. Maar onze taak in Indië blijft. Het werk mag van karakter

veranderd zijn, het mag moeilijker zijn

gewor~

den, doch daarom boeit het des te meer. Nog steeds geldt, dat niet de materieele zijde de grootste aantrekkingskracht oefent.

In dezen tijd van hernieuwde koloniale

propa~

ganda is het goed de lessen der ervaring te bedenken, zoodat men geen onvervulbare

ver~

wachtingen koestert (kolonisatie Nieuw Gui- nea), maar tevens is het goed op den

psycho~

logischen kant van het koloniseeren de

aan~

dacht te richten opdat men beseffe, dat in Indië nog steeds iets groots te volbrengen valt.

Het ambt van ambtenaar bij het Binnenlandsch Bestuur en de Indische

bestuursopleiding

door Prof. Dr. J. H. BOEKE

Serie Beroepskeuze {Spelling de Vries en te Winkel

~ In het geheel van de universitaire studie zijn drie richtingen aan te wijzen,

waar~

bij de opleiding nadrukkelijk verband houdt met een bepaalden maatschappelijken

werk~

kring: de theologische, de medische en de indologische opleiding. Men wordt aan de universiteit niet opgeleid tot rechterlijk

amb~

tenaar, enkel tot jurist. Evenmin tot leeraar in de natuurkunde, in de biologie, in de

ge~

schiedenis, maar alleen in het algemeen tot natuurkundige, bioloog

,

historicus enz. Maar bij de drie eerstgenoemde richtingen is dat anders. Daar is het van meet af de opzet wetenschappelijk voor te bereiden voor een bepaald sociaal ambt

,

voor een practische maatschappelijke taak: men studeert voor dokter, voor predikant, voor Indisch bestuurs- ambtenaar.

Dat geeft aan deze drie universitaire

oplei~

dingen al een zekere onderlinge gelijkenis.

Maar er is meer dan deze uiterlijke

overeen~

komst. Zoo geldt ook voor elk van de drie opleidingen, dat zij maar zeer gedeeltelijk zijn

:

in geen van de drie gevallen kan de

univer~

sitaire opleiding de geschiktheid verschaffen tot het ambt, waartoe zij de poorten opent.

Men zou zelfs met reden kunnen verklaren

,

dat juist in deze drie gevallen het bij uitstek ambten geldt, waarvoor persoonlijke

kwali~

172

teiten, die met een succesvolle

wetenschappe~

lijke studie niets uitstaande hebben, meer dan wetenschappelijke vorming de geschiktheid bepalen. Ja, misschien zou zich de

vergelij~

king nog wel verder laten doortrekken. Is niet aan elk van de drie een bepaalde verzorging toevertrouwd: de zielsverzorging, de

lichame~

lijke verzorging en de sociale verzorging (zij het dan de laatste uitsluitend voor een

be~

paalde koloniale samenleving in de tropen)?

En is niet voor een dergelijk werk boven alles roeping noodig, een innerlijke drang om op het betrokken terrein ten dienste te staan van zijn medemenschen?

Dat dit bij den predikant en den arts het

ge~

val is, behoeft geen nadere uiteenzetting.

Maar de werkkring van den Indischen

be~

stuursambtenaar is minder bekend. Men moet in de kolonie geleefd hebben om daarvan iets meer te weten en ik vermoed, dat zelfs een al te groot deel van de Europeanen, die

lan~

geren of korteren tijd in de tropen zijn

ge~

weest, maar een erg vage voorstelling hebben van wat het ambt van bestuursambtenaar

in~

houdt en beteekent. Wel zullen zij

,

als zij maar lang genoeg in de Indische samenleving hebben verkeerd en er ook het platteland bij ervaring kennen, misschien tot de overtuiging zijn gekomen, dat die bestuursambtenaren

zich eigenlijk met alles te bemoeien hebben.

En dan zijn zij niet eens zoo ver van de

waar~

heid!

Hier in de Nederlandsche samenleving

,

met haar ontwikkelde arbeidsverdeeling

,

is de taak van de overheid keurig en angstvallig in een steeds toenemend aantal vakjes gesplitst, elk met een aantal speciale functionarissen

,

die zich wel hoeden zullen de grenzen van het hun aangewezen arbeidsveld te

over~

schrijden. Maar Indië, in het bijzonder het

In~

dische binnenland

,

dat voor de meeste

kolo~

niale Nederlanders onbekend terrein blij ft, maar niettemin 90 tot 95 percent van de

in~

heemsche bevolking omvat, kent die ver

gaan~

de arbeidsverdeeling niet. Daar concentreert zich nog veel meer alles in den algemeenen bestuursambtenaar

: de drager van het gezag,

maar ook de persoon

,

die in laatste instantie de overheid vertegenwoordi.gt in haar

verant~

woordelijkheid voor de welvaart van haar onderdanen.

Het bestuursambt heeft geen grenzen. Al heeft de bestuursambtenaar niet alles zelf te doen

,

zich niet met alles rechtstreeks te

be~

moeien, hij moet wel aan alles binnen zijn ressort - laten wij ter vergelijking zeggen een kleine Nederlandsche provincie - zijn aandacht en zijn belangstelling geven. Al heeft hij niet overal de hand in, hij moet wel van alles de ziel zijn en overal het oog op houden.

Ik ken geen ambt, dat moeilijker is dan het Indische bestuursambt, geen ambt, dat zoo dankbaar is en zoo ondankbaar tevens

. Dank-

baar, doordat het zoo enorm veel

mogelijk~

heden opent, ondankbaar, doordat van geen van die mogelijkheden de verwezenlijking in eigen hand ligt. De bestuursambtenaar moet bestand zijn tegen eenzaamheid

, hij moet alle

eigenschappen bezitten van een diplomaat en hij moet engelengeduld hebben en een lijd- zame ziel. Hij moet weten wat hij wil, maar zijn wil mag slechts zijn de geaardheid, de levensopvatting, de behoeften van de aan

zij~

hoede toevertrouwde bevolking tot richtsnoer van zijn daden te maken.

Voor de inheemsche bevolking is hij de

ver~

persoonlijking van het Gouvernement en naar zijn optreden zal zij de zedelijke waarde van de westersche overheid beoordeelen. Zijn post is een eenzame hoogte midden in het lage wijde land. Of beter, zoo kan men zijn post omschrijven, wanneer men dien ideëel

be~

schouwt. In de dagelijksche practijk is die post een samenstel van honderd en een

admi~

nistratieve beslommeringen

,

van brieven

, be~

sprekingen, staten en tabellen, bezoeken,

de~

claraties, rapporten, onderzoekingen,

advie~

zen

, contröle en dwarskijken: een maalstroom,

waar mènig bestuursambtenaar in verdrinkt.

Zoo het ambt. Maar nu de opleiding.

Men zou kunnen vragen

:

is er eigenlijk wel een opleiding mogelijk voor een ambt, dat geen grenzen heeft? En het antwoord moet luiden

:

dat is inderdaad niet mogelijk en dat beproeft de indologische opleiding dan ook niet. Er is wel eens door beginnende

bestuurs~

ambtenaren het verwijt geuit, dat zij in Indië komen met twee linkerhanden, dat zij in geen enkele van die dagelijksche beslommeringen, die hen van den aanvang af in toenemende mate bestormen, wegwijs zijn gemaakt. Die klacht is juist, maar zij mag geen verwijt zijn tegen de universitaire opleiding - die maar het eerste, theoretische, deel van de bestuurs- opleiding is. Het is nu eenmaal onmogelijk om de practische wegwijsheid in theoretischen vorm te geven en elke poging daartoe zou de aandacht afleiden van de wetenschappelijke vorming, die veel belangrijker is.

Ik zal hier niet in details treden over de

orga~

nisatie van de bestuursopleiding, daar is dit tijdschrift de plaats niet voor. Het moge

vol~

doende zijn, wanneer ik verklaar

,

dat het

uit~

sluitende beginsel, waarop die opleiding

ge~

baseerd is en gebaseerd moet zijn, is: land en volk van Indië, zijn historie en zijn

instellin~

gen, zijn taal, zijn zeden en gebruiken, zijn levensbeschouwing, zijn aspiraties, zijn heden en verleden voor de toekomstige

bestuursamb~

tenaren te doen leven, hun blik en hun hart, hun verstand en hun wil te openen

v

oor het Indische millioenenvolk en

zijn prachtig,

vruchtbaar land, hun de maatstaf in handen te geven en te leeren hanteeren, die met be- leid en liefde gebruikt, hen in staat moet

stel~

len een levensgetrouw beeld te maken van een samenleving

,

die in alle opzichten anders, in geen opzicht minder is dan de onze.

Die zee houdt, de reis ook winnen zal.

Coen

N . L. I.

"Nederlandsch Luchtvaart Instituut"

GC'"cs!1\1l1tc Utrecht, - Dlrcctl'ur t·, VISCH. I,· LIlI!. \ heqer, Remhr. 'I. HilI' ter HClde.

OpIcIJ111\1 \oor:' Alle Luchtvaart-Diploma's en .... n\cr".I"tl· \· .. kk,·n, zoo\\'cl \oor Militair~, als

Civiele DicDst~n, lht\'ot>ngc prospectus op <1"n \'rd\lC.

Plaatsinijshureau, Aan\ang Cur'u"cn 1 Sept a.s.

173

(9)

Het machtige vliegtuig gereed voor de start.

De Indische luchtvloot van de K.L.M. verbeterd!

door L. M. VAN BREEN Redacteur Luchtvaart-Almanak

De dienst van de KL.M. op Indië werd begonnen met de Fokker F 7b; spoedig moesten echter de kleine toestellen plaatsmaken voor grotere en via de Dou- glas DC-2, die enige jaren geleden nog als een niet te overtreffen luchtmonster werd beschouwd, heeft men thans op deze route de DC-3 ingezet.

15 Mei 1937 zullen alle DC-2' s door den groten broer vervangen zijn. Maar ondertussen heeft het eerste der nieuwe serie, de Ibis reeds meerdere vluchten achter de rug.

Voor hen, die niet meer in de vooruitganll geloven, kan een vergelijking tussen de DC-3 en de F 18, waarmee ook enige tijd op de Indië-route werd ge- vlogen, nuttig zijn. Twee jaren zijn sindsdien nog maar verlopen, en thans beschikt men over een vlieg- tuig, dat 5 % minder brandstof verbruikt, 27 % min- der vlieg tijd behoeft, 35 % méér snelheid ontwikkelt en tenslotte 73 % meer laadvermogen bezit ...

Mogen de sceptici dit in hun oor knopen! Mogen zij daarbij tevens bedenken, dat, ondanks de zo tastbare resultaten der laatste jaren, het luchtverkeer ook nu nog slechts in de kinderschoenen staat, en dat de toekomst een beeld te zien zal geven, waarvan nu alléén de stoutmoedigsten durven te dromen!

Men vergete niet, dat de ontwikkeling van het wereld- luchtverkeer in vele opzichten oneconomisch is ' ge- weest. De logische gang van zaken zou zijn geweest, dat vertegenwoordigers van alle luchtvaartmaatschap- pijen bij elkaar waren gekomen, om gezamenlijk een wereldluchtnet te ontwerpen, dat aan de nieuwe be- hoefte van de mens zou kunnen voldoen.

Maar in de practijk is het juist andersom gegaan:

leder begon op eigen kracht, waar hij daartoe de ge- legenheid vond. Zo kwam aan de ene kant een te-

1 74

veel tot stand, terwijl er aan de andere kant een tekort bleef. Overbevolkte routes, zoals bv. die naar Scandinavië, en daarnaast nijpende 'lacunes.

Maar het gaat er nu toch op lijken, dat het luchtnet spoedig de aarde zal omspannen. De strijd om de Oceanen is in volle gang; ook ons land zal daarin waarschijnlijk een woordje meespreken.

Maar de passagier trekt zich daar niet heel veel van aan. Hij wil veilig, snel en comfortabel vliegen. Hij stelt eisen, waaraan de luchtvaartmaatschappij gehoor- zamen moet, wil zij haar klanten niet verliezen.

Nu, na enkel decennia wordt niet meer met een open kist door regen en wind over het Kanaal gevlogen, zoals de trouwe supporters uit de eerste KL.M.-tijd zich nog zullen herinneren, maar in een gerieflijke, gesloten cabine, waar men rustig zijn kopje thee kan drinken en een kaartje leggen.

Dat vooral Amerika het comfortabele vliegtuig bracht, behoeft niet te verwonderen. Eerst achter bij Europa, heeft het land deze achterstand met echt Amerikaanse snelheid ingehaald. Nergens maakte het luchtverkeer een zo snelle ontwikkeling door. Dit was mogelijk, omdat een dergelijk uitgestrekt land met talloze wereld- steden een binnenlands verkeer met hoge frequentie kan ontwikkelen. Men zag dan ook spoedig het aan- tal passagiers toenemen en de tarieven dalen. Wat de laatste betreft, men is thans zo ver, dat men kan concurreren met de spoorwegen ...

Maar het ging niet alleen om lage tarieven. De lange afstanden, die gevlogen werden, brachten de nood- zakelijkheid van comfort met zich. In dit opzicht is de Douglas DC-2, waarmee de KL.M. nu reeds enige jaren vliegt, reeds een unicum; het toestel wordt ech- ter in meerdere opzichten toch nog overtroffen door

het laatste product van de Douglasfabrieken, de DC-3.

Dit lijntoestel moet gezien worden als een verdere ontwikkeling van de DC-2.

De DC-3 is weer een tweemotorige vrijdragende laag- dekker in geheel metalen uitvoering, uitgerust met twee Wright Cyclone motoren van ieder 1100 P.K Het toestel biedt accomodatie voor 21 pas::;agiers; de stoelen zijn, zoals de foto laat zien, in zeven rijen van drie verdeeld, gescheiden door een gang. De hoogte van het passagiersvertrek is 1.89 M., de breedte 2.34. Achter de passagiersruimte bevinden zich de keuken, een laadruimte en een toilet met kleedkamer.

Achter de stuurhut bevinden zich nog twee laadruim- ten, voor post en vracht.

Het toestel heeft een geperfectioneerd verwarmings- en ventilatiesysteem.

De spanwijdte van het toestel is 28.95.; de lengte 19.65.; en de hoogte 4.55. Het leeggewicht van het vliegtuig bedraagt 6920 KG.; het kan 3965 KG. nut- tige last vervoeren. De kruissnelheid bedraagt 300 KM. per uur, ongeveer 20 K.M. meer dan die van de DC-2.

Het toestel is met vele technische nieUWigheden uit- gerust.

Eind December is het eerste vliegtuig der serie, de Ibis, van zijn eerste Indië-reis teruggekeerd. Deze had een alleszins bevredigend verloop. Op de heenreis werden 22, op de terugreis 15 passagiers vervoerd.

Onderweg had het vliegtuig overal grote belangstel- ling, die de KL.M. als reclame heeft kunnen benut- ten! Zo is te Athene het toestel bewonderd door den kroonprins van Griekenland, en te Jodpoer door den Maharadja, die, zoals men weet, een groot luchtvaart- enthousiast is.

De overige DC-3's zullen ·in de eerstvolgende maan- den eveneens op de Indië-lijn worden ingezet. Dit zal ons land weer een voorsprong geven, wat van belang is, omdat de Indië-dienst het voor een groot deel moet hebben van buitenlanders. Nu ook Enge- land zijn vloot vernieuwt, en de grote vliegboten van Imperial Airways in de lucht komen, mag men het een voorbeeld van wijs beleid noemen, dat de KL.M.

juist nu haar passagiers weer meer zal weten te bieden.

Het geriefelijke interieur.

De nieuwe Viruly.

Logboek door A. Viruly, uitgave Andries Blitz, Am- sterdam, met foto-illustraties, de tekeningen zijn van Titus Leeser.

"Vloog de Douglas! soms naar Indië, soms over Euro- pa. Het logboek vulde zich met cijfers en namen, met droge gegevens. De gezagvoerder zette na iedere vlucht zijn paraaf onder de zakelijke pagina's, maar had daar geen vrede mee. En schreef een nieuw log- boek voor zich zelf, omdat er van het vliegen zov('el meer te vertellen was, dan met nuchtere dienstaanwij- zingen kon worden uitgedrukt. Veel, veel meer! Zo kwam het werkelijke logboek van de Douglas tot stand, en hier is het! De beste uren van een vliegers- leven werden ervoor bijeen gezocht!"

Dat staat op de kaft van het Logboek, dat geheel als een authentiek logboek is uitgegeven. Voorwaar een originele gedachte én van den schrijver én van den uitgever.

Als het niet wat schoolmeesterachtig zou klinken, zou- den wij willen opmerken: Viruly is vooruitgegaan.

Literair vooruitgegaan, want deze bundel novellen is uitstekend geschreven. De stijl is zeer goed, de vorm van de novellen beheerst. Wat het laatste betreft.

daarvan vindt men een voortreffelijk staal in "Proceed but take no risk", eerst de lange inleiding over de causerie met de nooit mankerende vraag: "Wanneer hebt u 'm in de lucht het meest zitten knijpen?", dan de bespiegeling op de hotelkamer, om ten slotte ge- noemde vraag te beantwoorden met een avontuur van

"de Raaf" in 1931.

Viruly heeft in dit boek niet alleen bewezen de beste auteur van vliegboeken te-zijn in onze literatuur. hij heeft ook bewezen het gevaar ontlopen te zijn zelf- ingenomen te worden. Die zelfingenomenheid van een getapten piloot. die in een luchthavenrestaurant zijn

"internationale" visie op alle zaken van de begane grond demonstreert in dat gladde vliegtaaHargon. te midden zijner bewonderaars. daarvan vindt men in Viruly's boeken geen spoor.

De gedichten, die in Logboek voorkomen, zijn wat stroef. niet muzikaal en niet plastisch, hoewel zij niet slecht zijn. Zijn sterkste kant is het proza, dat hij vooral in dit boek voortreffelijk blijkt te beheersen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het begin vond Rutger dit wel vervelend voor Elza, maar toen zij hem vertelde dat ze dit helemaal niet erg vond, trok hij zich ook niets aan van het geklets en ging hij rustig

Nu zal het voor ons, menselijke monaden, ongetwijfeld lijken dat de wezens die in de rijken van bewustzijn boven de onze leven, perfect zijn, net zoals een peuter denkt dat

de inspanningen die momenteel op vlak van- milieubeheer en rekeninghoudend met water- waterkwditeit door de overheid en de industiie loraliteit, waterkwantiteit,

Lieve • Net als talloze anderen die zich in parochies inzetten omdat ze hun tijd zin- vol willen invullen voor hun medemens, God en het evangelie, engageerde ik me in de

openbare regionale scholengemeenschap lek en linge in culemborg is een mooi voorbeeld van een school die gebruikmaakt

Binnen deze groep bevinden zich immers veel 'oude' AWW-ers die op 1 juli 1996 samenwoonden met een nieuwe partner en dat op 31 december 1997 nog steeds deden, waardoor hun

Waar zijn dit soort woningen in deze bestuursperiode gebouwd, en/of waar zijn de concrete plannen voor de realisatie van dit type woningen terug te vinden. De wethouder geeft aan

Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft TNS NIPO gevraagd onderzoek te doen naar mogelijkheden om a) degenen die wel kunnen maar het niet doen, én