• No results found

Radboud urne

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Radboud urne"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Radboud urne

Bloktoets Datum Aanvang

50101 Circulatie en Respiratie 1 27 maart 2015

10.00 uur

Deze tentamenset kunt u na afloop meenemen ALGEMENE AANWIJZINGEN EN INSTRUCTIE:

Dit tentamen bestaat uit 70 meerkeuzevragen.

De beschikbare tijd voor het gehele tentamen is 2 uur.

Controleer of uw tentamenset compleet is.

Vermeld op het antwoordformulier duidelijk uw naam en studentnummer.

Bij iedere vraag is slechts één alternatief het juiste of het beste.

Faculteit_ der Medische Wetenschappen

U geeft het naar uw mening juiste antwoord aan door het ~ voor het betreffende alternatief te omcirkelen.

Vragen waar u door tijdnood niet aan toekomt, laat u onbeantwoord. Acht u alle alternatieven, na zorgvuldige bestudering, even juist, dan moet u de vraag niet beantwoorden. Kunt u één of meerdere alternatieven elimineren, dan moet u de vraag wel beantwoorden.

Wanneer u het tentamen beëindigd hebt, dient u uw antwoorden (dus de omcirkelde CIJFERS) zorgvuldig over te brengen op het antwoordformulier, gebruik daarvoor een HB-potlood. Corrigeer fouten met gum. Verwijder gumresten zorgvuldig van uw antwoordfonnulier.

Als u een vraag wilt open laten vult u het hokje boven het vraagteken"?" in.

De op het antwoordformulier ingevulde antwoorden worden beschouwd als uw definitieve antwoorden, ongeacht uw omcirkelingen in uw toetsboekje.

Meer dan één ingevuld antwoord per vraag wordt als blanco geïnterpreteerd.

Schrijf niet buiten de invulvelden van het antwoordformulier.

Het gebruik van alle audiovisuele en technische hulpmiddelen is niet toegestaan, tenzij expliciet vermeld elders op dit voorblad. Mocht u dergelijke apparatuur toch gebruiken, dan zal dit als fraude worden aangemerkt. Op uw tafel mogen uw studenten- en registratiekaart en los schrijfmateriaal liggen. Etui's moeten van tafel.

Als u uw antwoordformulier vlekt, vouwt, beschadigt of de invulinstructies negeert kan het niet correct worden verwerkt. Vraag de surveillant in dergelijke gevallen om een nieuw blanco antwoordformulier! Indien u dit verzuimt zijn de gevolgen daarvan voor uw rekening.

De '/ragen worden als volgt gescoord:

d G d F t

antwoor en: oe OU open

2 keuze-vraag 1 -1 0 Punten

3 keuze-vraag 1 -% 0 Punten

4 keuze-vraag 1 -1/3 0 Punten

5 keuze-vraag 1 -~ 0 Punten

Lever na afloop het antwoordformulier 1n. Indien u commentaar heeft op de vragen, verwijzen

.

we u naar de hyperlink die is opgenomen bij uw toetsindeling in uw webdossier t.b.v. het digitaal studentcommentaarformulier voor deze toets.

(2)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 1 van in totaal 25

Figuur 1.

Vraag 1.

Bekijk Figuur 1, die een opname is van (ergens in het) longweefseL De beide letters X geven aan waar lucht aanwezig is. Bepaal voor jezelf wat Y is, en waar de letter a en de letter b voor staat/staan.

Welke bewering is helemaal juist?

1. a + b vormen samen de wand van een gefenestreerde capillair, aangeduid metY.

2. b is endotheel, en a verwijst naar de enkele laag gladde spiercellen in de wand van arteriole Y.

3. Y is een continue capillair met eenlagig epitheel (b =endotheel), terwijl a het longblaasjes epitheel weergeeft.

4. Y is hier duidelijk een venule met interne kleppen (b), en een buitenrand van gladde spiercellen (a).

(3)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 2 van in totaal 25

Vraag 2.

Waaruit bestaat de wand van een musculaire arterie?

1. lntima met gefenestreerd endotheel, een lamina basalis en een

subendotheliale laag; media met 1-5 lagen gladde spiercellen; geen vasa vasorum.

2. lntima met endotheel en lamina basalis; media met veellagen gladde spiercellen en grote elastine platen, adventitia van bindweefsel met vasa vasorum.

3. lntima met endotheel en lamina basalis; media met veel lagen gladde spiercellen, ook elastische en collagene vezels en glycosaminoglycanen;

adventitia van bindweefsel.

Vraag 3.

Het myocard is opgebouwd uit vele hartspiercellen en vormt zo de hartspier.

Hoe zijn de hartspiercellen onderling verbonden?

1. Via Z-lijnen met a-actinine voor de aanhechting van actine filamenten in de adherens verbindingen.

2. Via de intercalair-schijf met lange adherens verbindingen en veel nexus verbindingen (gap junctions ).

3. Via de intercalair-schijf met desmosoom-verbindingen en adherens- verbindingen op het dwarse vlak, en nexus-verbindingen op het longitudinale vlak.

4. Via Z-lijnen op de longitudinale sarcomeer grenzen van de hartspiercellen, en veel gap junctions op de dwarsverbinding tussen hartspiercellen.

Vraag 4.

Wat is de beste beschrijving van de cellen in het respiratoire epitheel?

1. Platte epitheelcellen (Pneumocyt I cellen) die door hun vorm bijdragen aan het zuurstoftransport van lucht naar bloed.

2. Cylindrisch trilhaar epitheel met slijmbekercellen en seremukeuze kliercellen.

3. Meerrijig cylindrisch trilhaar epitheel met slijmbekercellen, en brush (sensor) cellen.

4. Meeriagig epitheel met stamcellen, trilhaar epitheelcellen en sere- mukeuze kliercellen.

Vraag 5.

Geef aan welke vergelijkende bewering over de wand van een bronchioh..Js en de wand van een bronchus juist is?

1. Een bronchiclus wand bevat een of meerdere lagen gladde spiercellen;

een bronchus wand bevat gladde spiercellen~ kraakbeen en sere-mukeuze kliercellen.

2. Een bronchiclus wand bevat nog stukken kraakbeen, en een aantal lagen gladde spiercellen; een bronchus wand bevat alleen een aantal lagen

(4)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 3 van in totaal 25

Figuur 2.

Vraag 6.

Bekijk Figuur 2 en bedenk welk orgaan I deel van een orgaan hier getekend is. Let vervolgens met name op de actie die ondernomen wordt door de 2 cellen aangeduid met de letter "Y".

Welke bewering over cel Y is juist ?

1. Cel Y is een pneumocyt 11 in diapedese, zij kruipt door het septurn interalveolare om in het lumen van de bronchiclus surfactant uit te spreiden.

2. Cel Y is een alveolaire macrofaag met veel lysosomen, die via

uitstulpingen kleine koolstofdeeltjes op kan nemen en uit de alveolus kan verwijderen.

3. Cel Y is een pneumocyt 11 die surfactant uitscheidt en verspreidt over het platte oppervlak van de alveolus, en zo bijdraagt aan de verlaging van de oppervlakte-spanning van pneumocyten I.

4. Cel Y is een interstitiële fibroblast die actief veel elastine vezels produceert en uitscheidt in de alveolus ruimte, te zien aan het uitgebreide ruw

endeplasmatisch reticulum en het golgi apparaat.

(5)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 4 van in totaal 25

Vraag 7.

De polsdruk is het verschil tussen systolische en diastolische bloeddruk. De polsdruk neemt af met:

1. de compliantie van de aorta 2. de leeftijd van de patiënt 3. het slagvolume van het hart Vraag 8.

De windketelfunctie van de aorta wordt bepaald door de:

1. diameter van de aorta

2. dikte van de spierlaag in de aorta 3. elastische vezels in de aorta Vraag 9.

Bij een patiënt worden door de chirurg twee parallelle bloedvaten, die verstopt zijn, vervangen door één kunstbloedvat Het kunstbloedvat heeft een diameter die precies de som is van de diameters van de twee oorspronkelijke

bloedvaten. De nieuwe situatie wordt nu vergeleken met de oude situatie waarbij het drukverschil constant blijft. Ten opzichte van de oude situatie zal er nu door het nieuwe kunstbloedvat ... bloed stromen per

tijdseenheid.

Op de stippelfijn moet worden ingevuld: 1. minder

2. evenveel 3. meer Vraag 10.

Er werken diverse krachten op een bloedvat waardoor onder pathofysiolo- gische omstandigheden het bloedvat kan scheuren. De belangrijkste factor die tot scheuring kan leiden is de:

1. bloeddruk

2. intraluminale druk 3. polsdruk

4. wandspanning Vraag 11.

Wat is het effect van een laag eiwitgehalte in het bloed op de absorptie van het lymfevocht naar het bloedvat?

1 . Er zal een verkleinde terugvoer zijn van lymfevocht 2. Er zal geen effect zijn

3. Er zal een vergrote terugvoer zijn van lymfevocht Vraag 12.

(6)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 5 van in totaal25

Vraag 13.

De ruis die gehoord wordt door de stethoscoop bij het meten van de bloeddruk wordt veroorzaakt door:

1. de turbulente stroom van het bloed in het bloedvat 2. de laminaire stroom van het bloed in het bloedvat 3. het schuren van het bloed in het bloedvat

Vraag 14.

Gegeven een bloedvat met volume V en een bloeddruk P. Wat is van ditvat de dynamische compliantîe Cdyn?

1. Cdyn= PN 2. Cdyn=dP/dV 3. Cdyn=dV/dP 4. Cdyn=V/P

Vraag 15.

Wat is volgens de wet van Laplace bepalend voor de wandspanning in een bloedvat? Bepalend voor de wandspanning in een bloedvat is de:

1. diameter van het vat

2. snelheid waarmee het bloed stroomt 3. dikte van de vaatwand

Vraag 16.

Welke ionstroom is verantwoordelijk voor de snelle depolarisatie tijdens het actiepotentiaal in de sinusknoop?

1 . Ca2+ -ionen 2. K+-ionen 3. Na•-ionen

Vraag 17.

t(l,\!

Figuur 3.

:~···":...

fy \

.

.

\

· . . ... . .. ···

.-·

Tijd (s)

In Figuur 3 staat de actiepotentiaal van een sinusknoopcel voor (X) en na toediening. (Y) van een bepaalde stof. Welke stof veroorzaakt deze

verschuiving van de curve?

1. Acetylcholine 2. Adrenaline 3. Noradrenaline

(7)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 6 van in totaal25

Vraag 18.

Wat is het effect van activatie van de nervus vagus op de elektrische geleiding door de A V-knoop? De geleiding door de A V-knoop:

1 . versnelt door een effect op de calciumstroom 2. versnelt door een effect op de natriumstroom 3. vertraagt door een effect op de calciumstroom 4. vertraagt door een effect op de natriumstroom

Vraag 19.

Bij een patiënt treedt een volledige blokkade op van de impulsgeleiding door de A V-knoop. De ventriculaire pacemakercellen gaan nu het hartritme

bepalen. Wat zal ongeveer de hartfrequentie zijn?

1. 25-40 slagen per minuut 2. 40-60 slagen per minuut 3. 60-80 slagen per minuut 4. 80-100 slagen per minuut Vraag 20. LV druk

G

~--~

F

E

A - - - - -

8

. 0

c

LV Volume Figuur4.

In Figuur 4 ziet u een druk-volumecurve van het linkerventrikeL Op welk traject is de aortaklep open? Op het traject:

1. AD 2.DF 3. FH

4. HA

(8)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 7 van in totaal25

Vraag 21.

Bij patiënte mevrouw Pieterse is de aortaklep vernauwd door atherosclerose.

Welke parameter is er bij haar veranderd?

1. De prelaad is verlaagd 2. De prelaad is verhoogd 3. De after1oad is verlaagd 4. De afterload is verhoogd Vraag 22.

Patiënt de Bruin heeft acute pijn op de borst. Op het ECG dat wordt gemaakt zijn ST-segment elevaties te zien in de afleidingen 11, 111 en aVF. Welke coronairarterie is afgesloten?

1. De LAD (left anterior descendîng) 2. De ramus circumflex

3. De rechter coronairarterie Vraag 23.

Veneuze return (I/min)

··· c .

·,

.... \ ..•.

... , ... ·· . ..

··· ·· ····. :'· ..

A '·. ·.•. .

· • . · · . ··. · . . · · . . ..

...

··.

·"\.,

· . . ··.. .. .. · . .

.

~-... "•

·· .. . · .. · . .

·.. . · · .

a~-:

. .

RAP (m.l.ll}jg) Figuur 5.

In Figuur 5 ziet u de vasculaire functiecurve van patiënt X (doorgetrokken lijn).

Hoe verandert deze curve als er vasoconstrictie optreedt door het infunderen van noradrenaline? De doorgetrokken lijn verandert dan in curve:

1. A 2. B 3.

c

(9)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 8 van in totaal25

Vraag 24.

De bloeddruk is niet in alle delen van de circulatie even hoog. In welk alternatief staan de drukken in oplopende volgorde weergegeven?

1. Centraal veneuze druk, rechter atriumdruk, arteria pulmonalisdruk, aortadruk

2. Centraal veneuze druk, rechter atriumdruk, aortadruk, arteria pulmonalisdruk

3. Rechter atriumdruk, centraal veneuze druk, arteria pulmonalisdruk, aortadruk

4. Rechter atriumdruk, centraal veneuze druk, aortadruk, arteria pulmonalisdruk

Vraag 25.

Welke medicijnen hebben een negatief chronotrope werking op het hart?

1. Alfa1-adrenerge receptorantagonisten 2. Alfa2_adrenerge receptorantagonrsten 3. Bèta1-adrenerge receptorantagonisten 4. Bèta2-adrenerge receptorantagonisten Vraag 26 .

. 2110

Figuur6.

In Figuur 6 ziet u een weergave van een normale Valsalvamaneuvre met de vier fasen die kunnen worden onderscheiden. Welke twee fasen zullen NIET worden beïnvloed door dysfunctie van het autonome zenuwstelsel?

1. Fase 1 en 2 2. Fase 1 en 3 3. Fase 2 en 4 4. Fase 3 en 4

(10)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 9 van in totaal 25

Vraag 27.

In Figuur 7 is een druk-volumecurve A van een Jinketventrikel

afgebeeld (lichte lijn, rechtercurve). Eén van de parameters die deze curve bepalen wordt vergroot en de curve verschuift dan na een aantal hartcycli naar een nieuwe evenwichtssituatie 8 (donkere lijn, linkercurve). De systemische vaatweerstand verandert niet. Welke parameter is primair veranderd? Dat is de:

1. contractiliteit 2. hartfrequentie 3. preload

4. veneuze return 'iii

x

Euo E

L

- 1 .

' -

Figuur 7.

-

-

,_

40

/ ...-:::

- -

B

~

--

-

-

10

~

·I

L

-;:::

- - -

~

\ \ -A

I

UD

Volume[mQ

(11)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 10 van in totaal25

Vraag 28.

Om een driedimensionaal idee te krijgen van de elektrische activiteit van het hart zijn drie afleidingen voldoende, X, Yen Z (zie Figuur 8. hieronder).

FiguurB.

In Figuur 9 zijn de ECG-patronen voor X, Y en Z voor een bepaald individu gegeven. Uit deze registraties zijn in principe de afleidingen van het 12-'

:e;-ECG te OOp~el - +

x y z

Figuur 9.

Welk patroon past het beste bij de afleiding V4 bij dit individu, zoals afgeleid uit X, Yen Z?

1.

--r-

(12)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 11 van in totaal25

Vraag 29.

In Figuur 10 staat de bloeddrukcurve van de aorta. De pijl wijst naar het punt X op die curve. In Figuur 11 staat een druk-volumecurve aangegeven van de linkerventrikeL Met welke van de punten op die curve komt 'X' het beste overeen?

1. A 2. 8 3.

c

4.0

5. E

"ii

:1:

s Euo

!

:::J : 80

• ..

A.

410

- - - -

----~--

--

Figuur 11.

Vraag 30.

80

Figuur 10.

12D

Volumefmfl

De bloeddruk kan worden gemeten als de proefpersoon staat, zit of ligt. De waarden van de bloeddruk in deze houdingen blijken niet gelijk te zijn.

Wanneer is de gemeten druk in een beenader het laagst: in liggende, staande of zittende houding?

1. Liggend 2. Staand 3. Zittend

(13)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 12 van in totaal 25

Vraag 31.

In Figuur 12 is de druk-volumecurve (A) van een linkerventrikel afgebeeld in het circadaptmodel van de circulatie. In het model wordt een klepafwijking aangebracht, waarna in een aantal hartcycli een nieuwe evenwichtssituatie (B) zich instelt. De systemische vaatweerstand verandert niet.

Welke klepafwijking is meest waarschijnlijk aangebracht?

1 . Aorta-insufficiëntie 2. Aortastenose

3. Mitralisinsufficiëntie 4. Mitralisstenose

...

::r

Euo E

-

Figuur 12.

Vraag 32.

l

40 1ZO

Volume(ml)

Bij een proefdier wordt met een bandje een vernauwing van de aorta deseendans aangebracht. Hierdoor stijgt de bloeddruk in de voorpoten en

kop. Wat gebeurt er met de plasma reninespiegel binnen enkele minuten na

het aanbrengen van dit bandje? De plasma renine spiegel:

1. neemt af 2. blijft gelijk 3. neemt toe

Vraag 33.

Er bestaat een zeldzame genetische aandoening waarbij het enzym

(dopamine beta-hydroxylase) om noradrenaline (en adrenaline) te maken niet functioneel is. Deze patiënten worden onder andere gekenmerkt door een gestoorde baroreflex. Wat zal er gebeuren met de hartfrequentie als deze patiënten vanuit liggende houding opstaan? De hartfrequentie zal dan:

1. dalen

2. niet veranderen 3. stijgen

(14)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 13 van in totaal25

Vraag 34.

In Figuur 13 zijn twee druk-volumecurves opgenomen van een zelfde linkerventrikelmodeL De tweede curve is ontstaan nadat een verandering in het model is aangebracht. Het model zorgt voor een compensatie zodat bloeddruk en flow gelijk blijven. De twee curves liggen nagenoeg over elkaar;

het enige verschil is dat de onderste deel van de curve na de verandering (de curve met de doorgetrokken lijn) iets hoger uitkomt bij 'A'. Welke parameter van het linkerventrikel is verlaagd in deze curve?

Dat is de:

1 . afterload 2. compliantie 3. contractiliteit 4. prelaad

'ii :x:

.5.

E

._

:::J

• •

• ...

a.

Ir"

~

4U

- t

'

0

Figuur 13.

Vraag 35.

·-

-

-,- - -

- - ·-

c-

· - -

-

-

1-

I~ ~

- - ·-

.

- - -

80

Een positief-inotroop hormoon heeft vooral invloed op de:

1. contractiliteit 2. hartfrequentie 3. prelaad

4. vaatweerstand Vraag 36.

~

- ~

-

;~

-

~

- I A

Volume[mf]

Een hypoxemie wordt onder andere gedetecteerd door zogenaamde

chemoreceptoren in de aortaboog en Sinus caroticus. Een hypoxemie geeft via chemoreceptoren-gemedieerde reflex aanleiding tot een afname van de 1. bloeddruk

2. efferente vagusactiviteit 3. sympaticusactiviteit

(15)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 14 van in totaal25

Vraag 37.

Een gewichtsheffer zet zijn adem vast om het gewicht te kunnen optillen. Nadat hij het gewicht heeft opgetild kan hij het enkele seconden later weer laten vallen en kan hij zijn adem weer 'loslaten'. Wat zal er met zijn

hartfrequentie gebeuren onmiddellijk nadat hij het gewicht op de grond heeft laten vallen? De hartfrequentie zal:

1. sterk afnemen

2. nauwelijks veranderen

3. sterk toenemen Vraag 38.

z

Figuur 14.

Bovenstaand figuur Figuur 14 geeft schematisch de opbouw

van

de luchtwegen weer. Welke structuur/structuren draagt of dragen bij aan mucociliaire klaring van de luchtwegen?

1. Alleen structuur A 2. Structuur A, 8 en C 3. Structuur D, Een F 4. Alleen structuur F

Vraag 39.

Pneumocyten zijn belangrijke cellen in de luchtwegen.

Welk type pneumocyten bedekken het grootste deel van het alveolair

(16)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 15 van in totaal25

Vraag 40.

De longen zijn omgeven door 2 pleurae waartussen zich pleurale vloeistof bevindt. Eén van de belangrijkste functies van de pleura en pleurale vloeistof is het faciliteren van veranderingen in longvolumes en/of vorm. Met welke pleura zitten de longen vast aan de thoraxwand?

1. Pleura parietalis 2. Pleura viscaralis

Vraag 41.

In Figuur 15 geeft de relatie tussen luchtstroomsnelheid (A) en oppervlak van de luchtwegen (B) weer. Uit het figuur is af te lezen dat:

1. de luchtstroomsnelheid toeneemt naar mate je dieper in de long komt 2. het totale oppervlak van de grote luchtwegen groter is dan van de kleinere

luchtwegen

3. de luchtstroomsnelheid het grootste is in de 3e generatie aftakkingen 4. de luchtstroomsnelheid vanaf de 12e generatie aftakkingen zo klein is dat

er alleen nog lucht verplaatst middels diffusie

R61311VO Qlf ,~

voloo.)'

.

: Al~ar 600 400

200

~ L---~~==~~--__Jo

0 2 .. 8 8 10 12 14 t6 18 20

Alrway QfiOI'Ib numi:Mir Figuur 15.

Aggrogale Ct0S$·S~l0Ui!l

~o~rO:J (CJn1)

(17)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 16 van in totaal 25

Vraag 42.

De bekendste longfunctiemeting is spirometrie. Figuur 16 geeft een voorbeeld van een spirogram.

=r g 4,000

Q)

E ::3 3,000 ë5 >

3

0) 2,000

Figuur 16.

Longvolume en capaciteit

r

8

1

4

Met welk nummer in Figuur 16 wordt het expiratoire reserve volume (ERV) aangegeven? Met nummer:

1. 1 2. 2 3. 3 4. 5 5. 7

(18)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 17 van in totaal25

Vraag 43.

Naast het spirogram is de flow-volume curve de meest gebruikte weergave van de longfunctie. Figuur 17 geeft verschillende flow-volume curves weer (alleen het expiratoire deel van de curve).

12

10

8

4

2

Figuur 17.

0

~

'' -c

.

I ' \

1

2

3

4 5 6

Volume, liters

Welke van de curves in Figuur 17 past het beste bij een patiënt met een restrictieve longfunctie? Dat is curve:

1. A 2. 8

3.

c

4. D 5.

E

(19)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 18 van in totaal25

Vraag 44.

Demi is 11 jaar en bekend met astma. Ondanks de medicatie heeft Demi minimaal 3x per week klachten van benauwdheid. Onderstaande longfunctie wordt in het ziekenhuis gemeten, voor en na de inname van luchtweg-

verwijders.

Normaalwaarde VOOR

NA

medicatie medicatie

VC (L) 2,05 1,49

ERV (L) 0,40 0,35

FRC (L) 1,15 1,10

RV(L) 0,65 0,75

TLC

{L)

2,70 2,24

FEV1 (L) 1,80 1,00

FEV1NC (%) 88 67

Is er in de longfunctie van Demi sprake van reversibiliteit?

1. Ja, volledig 2. Ja, partieel 3. Nee

Vraag 45.

Bij iemand met de hik trekt het middenrif ongecoördineerd samen. Dit leidt tot een:

2,00

0,63 1,71 86

1. afname van de intrapleurale druk en toename van de alveolaire druk 2. afname van de intrapleurale druk en afname van de alveolaire druk 3. toename van de intrapleurale druk en afname van de alveolaire druk

4. toehame van de intrapleurale druk en toename van de alveolaire druk

Vraag 46.

Longemfyseem resulteert in een verlaagde elasticiteit van de longen.

Dit leidt tot een:

1. toegenomen compliance van de longen met hyperinflatie van de longen 2. toegenomen compliance van de longen zonder hyperinflatie van de longen 3. verminderde compliance van de longen met hyperinflatie van de longen

4. verminderde compliance van de longen zonder hyperinflatie van de longen

Vraag 47.

Tijdens in- en uitademing veranderen de verschillende pulmonale drukken.

Wat is het directe effect op de alveolaire druk (PA) als het middenrif ontspant na maximale inademing? De PA neemt dan:

1. af 2. toe

(20)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 19 van in totaal25

Vraag 48.

De medulla speelt een belangrijke rol in de regulatie van de ademhaling. In de medulla wordt onderscheid gemaakt tussen de ventrale respiratoire groep (VRG) neuronen en de dorsale respiratoire groep (DRG) neuronen. De DRG neuronen zijn betrokken bij:

1. alleen de expiratie 2. alleen de inspiratie

3. zowel de expiratie als de inspiratie Vraag 49.

In Figuur 18 is de activiteit van de Nervus frenicus weergegeven tijdens een normale ademcyclus in rust. Op welk punt heeft het middenrif de vlakste stand?

1. A 2. B 3.

c

4. D

Figuur 18.

A B ( D

I .

Tijd

(21)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 20 van in totaal25

Vraag 50.

Perifere chemoreceptoren spelen een belangrijke rol in het feedback mechanisme van de regulatie van de ademhaling vanuit het lichaam. Deze perifere chemoreceptoren zijn met name belangrijk onder hypoxische omstandigheden (lage Pa02). De gevoeligheid van de perifere

chemoreceptoren wordt echter ook beïnvloed door de pH en PaC02. Figuur 19 laat de gevoeligheid van de perifere chemoreceptoren voor 02 zien bij verschillende pH en PaC02 waarden. Welke lijn in het figuur weerspiegelt de gevoeligheid van de perifere chemoreceptor voor 02 onder hypercapnische omstandigheden?

1. Lijn A 2. Lijn 8 3. Lijn C

lmputses

sec

Figuur 19.

80

B 40

c

0.._1 _ _

50 100

Arterial Po,

{mm

Hg)

(22)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 21 van in totaal 25

Vraag 51.

50 410 30

20

AtveoiFtr ventllatlon

(ll~) mln

10

5

A ______________ __ B

Concentratie H ionen in het liquor +

Figuur 20.

In Figuur 20 is de relatie weergegeven voor de alveolaire ventilatie (y-as) en de concentratie H+ ionen in het liquor (x-as). Het betreft de reactie van de alveolaire ventilatie op een bepaalde pH in de liquor. De getallen op de x-as zijn echter niet weergegeven (dus van links naar rechts kan van laag naar hoog zijn en omgekeerd). Op welk punt is de pH in het liquor het laagste, bij A of bij

8?

1. A 2. 8

Vraag 52.

De meest waarschijnlijke oorzaak voor het ontstaan van hypoventilatie is:

1. een acute pijnprikkel

2. een overdosis kalmerende medicijnen 3. het geven van een emotionele speech

4. het beklimmen van een bergtop op 4000 meter

(23)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 22 van in totaal 25

Vraag 53.

Een vrouw van 67 jaar bekend met COPD (FEV1 0,85 L} komt op de spoedeisende hulp in verband met acute dyspnoe. Bij bepaling van een arteriële bloedgas worden de volgende waarden gevonden:

pH 7,36

Pa02 8,4 kPa (63 mmHg) PaC02 8,0 kPa (60 mmHg) HC03- 27 mmoliL

BE 4,0

Hoe wordt dit zuur-base evenwicht genoemd?

1. Respiratoire acidose met metabole compensatie 2. Respiratoire acidose zonder metabole compensatie 3. Metabole acidose met respiratoire compensatie 4. Metabole acidose zonder respiratoire compensatie Vraag 54.

Asirup

12~---~---~

tn

i I

b

.5

3

ptl 7~1 7.Z 1.1

(~h·l (nmalll.) 60 50

Figuur 21.

7.4 40

t.~ r.&

30

2

1.8

Op de spoedeisende hulp komt een patiënt binnen die al enkele dagen buikgriep heeft en veellast heeft van braken. Bij binnenkomst op de eerste hulp valt op dat hij een hele trage ademfrequentie heeft. Er wordt bij deze patiënt een bloedgas geprikt. In welk kwadrant van het Astrup diagram (Figuur 21) zullen de waarden van deze bloedgas liggen?

1. Kwadrant 1 2. Kwadrant 2 3. Kwadrant 3 4. Kwadrant 4 Vraag 55.

(24)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 23 van in totaa125

Vraag 56.

Een van de mechanismen om verstoringen van het zuur/base evenwicht te compenseren is regulatie door de nieren en de longen. Als iemand een respiratoire alkalose heeft, waar komt HC03 - dan terecht als compensatie voor deze conditie?

1. Excretie van HC03- via de ademhaling 2. Excretie van HC03- in de urine

3. Resorptie van HC03 - in het plasma 4. Resorptie van HC03- via de ademhaling

Vraag 57.

Een patiënte met astma ondergaat een bronchiale hyperreactiviteit test, waarbij zij lucht met toegevoegd histamine inademt. De langzaam

adapterende rekreceptoren in haar luchtwegen worden geprikkeld. Wat is het resultaat van deze prikkeling?

1. De activiteit van haar inademingsspieren wordt geremd 2. De luchtwegweerstand neemt af

3. Er treedt bronchoconstrictie op 4. Haar ademfrequentie neemt af

Vraag 58.

Wat daalt er in een arterieel bloedmonster bij anemie?

1. De totale hoeveelheid 02 2. De zuurstof saturatie 3. De zuurstofspanning

Vraag 59.

Wat gebeurt er met de zuurstofdissociatiecurve indien de lichaamstemperatuur stijgt van 37 o C naar 40 o C?

1. Die schuift naar links 2. Die verandert niet 3. Die schuift naar rechts

Vraag 60.

Waar is de buffercapaciteit door middel van eiwitten voor C02 groter?

1. In de arteriën 2. In de venen

Vraag 61.

Wat is de meest voorkomende transportvorm van het nieuwgevormde C02 dat naar de longen wordt vervoerd?

1. Als bicarbonaat in de erytrocyt 2. Als bicarbonaat in het plasma 3. Als C02 opgelost in plasma 4. Als C02 gebonden aan eiwitten

(25)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 24 van in totaal 25

Vraag 62.

Door middel van de zogenaamde "C02 respons test" kan worden onderzocht hoe het ademcentrum reageert op een toename van C02. De gestippelde pijl in Figuur 22 geeft weer hoe de ventilatie (y-as) en arteriële C02 druk (x-as) bij een gezond persoon veranderen als de fractie

co2

toeneemt in de lucht die hij/zij inademt.

15

25 35

Figuur 22.

I I I

11

I I

normaal

I

45

Paco2 (n'lm Hg)

55 65

Welke pijl geeft het verloop weer voor iemand die voorafgaand aan de test medicatie heeft ingenomen die remmend werkt op het ademcentrum? Pijl:

1. A 2. 8 3.

c

4.0

Vraag 63.

Welke factor beïnvloedt de totale hoeveelheid C02 in het bloed NIET?

1. P02 2. PC02 3. Plasma pH 4. Weefsel pH Vraag 64.

Een patiënt heeft hoogteziekte. Wat gebeurt er in de vaten in de longen bij deze patiënt?

1. Algehele vasoconstrictie

(26)

Bloktoets 50101 27 maart 2015 Circulatie en Respiratie I Pagina 25 van in totaal 25

Vraag 65.

Iemand gaat snorketen in het koraalrif bij Australië. Na enkele minuten is zijn ademminuutvolume verhoogd, Dit is om te voorkomen dat in zijn bloed het:

1. PC02 daalt 2. PC02 stijgt 3. P02 daalt 4. POz stijgt

Inleiding bij vraag 66 tot en met 70:

1'Een topsporter wordt onderworpen aan een maximale fietsergometertest."

Vraag 66.

Tijdens deze inspanningstest daalt zijn saturatie van 98% naar 88%. De meest waarschijnlijk oorzaak van deze daling is een:

1. diffusieprobleem 2. ventilatieprobleem 3. perfusieprobleem Vraag 67.

Tijdens deze inspanningstest daalt zijn diastolische bloeddruk. De oorzaak van deze daling in diastolische bloeddruk is gelegen in:

1. een verminderde windketelfunctie 2. afname van de perifere weerstand 3. afname van het slagvolume

Vraag 68.

Zijn anatomische dode ruimte zal tijdens de lnspannîng:

1 . kleiner worden 2. niet veranderen 3. groter worden Vraag 69.

Zijn maximale hartfrequentie wordt vergeleken met die van ongetrainde leeftijdsgenoten van hetzelfde geslacht. Zijn maximale hartfrequentie is:

1. gelijk aan die van zijn leeftijdsgenoten 2. hoger dan die van zijn leeftijdsgenoten 3. lager dan die van zijn leeftijdsgenoten Vraag 70.

Tijdens de inspanningstest komt de respiratoire exchange ratio ruim boven de 1. De meest waarschijnlijke verklaring hiervoor is:

1. bicarbonaatverbruik 2. hyperventilatie

3. koolhydraatverbranding

ElNDE VAN DE BLOKTOETS

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze folder leest u meer over waardoor postprandiale hypotensie wordt veroorzaakt en wat er tegen te doen

U wordt opgenomen op de dagbehandeling interne geneeskunde voor het observeren van uw bloeddruk na inname van bloeddrukverlagende medicijnen.. Dit onderzoek wordt ook wel

In deze folder vindt u uitleg over de verschillende klachten en aandoeningen bij hoge bloeddruk in de zwangerschap, over de extra controle en zorg die dan nodig zijn, en over

Systolische bloeddruk (hoge bloeddruk) is hoger dan 140 mmHg of diastolische bloeddruk (lage bloeddruk) is hoger dan 90 mmHg, wat hypertensie wordt genoemd door

De bloeddrukdaling kan vastgesteld worden door na de maaltijd op vastgestelde tijden uw bloeddruk te meten.. Hierbij wordt goed gelet op klachten die

Opname wordt meestal geadviseerd bij klachten, ernstige zwangerschapshypertensie (onderdruk hoger dan 100 mmHg), eiwit in de urine, afwijkende bloeduitslagen, een

De kans op deze complicaties is over het algemeen niet verhoogd bij een lichte verhoging van de bloeddruk (zoals een onderdruk tot 90 mmHg), maar zij neemt toe naarmate de

Voor gezonde vrouwen die voor hun zwangerschap geen ziekten hadden, zijn geen zinvolle maatregelen bekend om zwangerschapshypertensie te voorkomen Indien de bloeddruk verhoogd