• No results found

Zorg ervoor dat het verstrekte voeder is afgestemd op het type dier, de leeftijd en het gewicht van de dieren.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Zorg ervoor dat het verstrekte voeder is afgestemd op het type dier, de leeftijd en het gewicht van de dieren."

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

CODE VRAAG G-040C CPR CPV beoord. commentaar na CA

NC NC NC

0 De operator en zijn activiteiten zijn geregistreerd in de databank van het FAVV en, in v oorkomend geval, beschikt hij over de noodzakelijke toelating en erkenning. A1 C1 De veehouder houdt een register bij van de dieren op zijn bedrijf. A1 C2 De veehouder zorgt ervoor dat alle op het bedrijf aanwezige schapen, geiten en hertac

htigen (gekweekt wild) correct geïdentificeerd zijn. A1

F1 Voorzie al uw dieren steeds van voldoende, veilig en kwaliteitsvol voeder. A1 F2 Voorzie al uw dieren steeds van voldoende, vers en proper water. A1 F3 Zorg ervoor dat het verstrekte voeder is afgestemd op het type dier, de leeftijd en het

gewicht van de dieren. A1

F4 Verwijder tijdig resten van voeder en water, zodat het niet kan bederven of beschimm

elen A1

F5 Bij gebruik van distributiesystemen moet je deze systemen voldoende reinigen zodat z

e steeds proper zijn. A1

F6 Controleer dagelijks of de distributiesystemen deugdelijk werken zodat de voeder– en 

drinkwatervoorziening gegarandeerd is. A1

F7 Zorg ervoor dat dierenvoeder niet in contact kan komen met meststoffen, biociden, afv

al, enz. A1

F8 Let er vooral op dat het voeder niet kan beschimmelen, en indien dit toch zou voorvall

en verwijder dit beschimmeld voeder. A1

F9 Neem maatregelen zodat ongedierte niet bij het voeder kan komen en aldus verontrei

niging met uitwerpselen wordt voorkomen. B

F10 Plaats mengvoedersilo’s op een verharde ondergrond. B

F11 Geef de silo’s een bedrijfsunieke identificatie, bvb. door ze te nummeren. B F12 Onderscheid het mengvoeder per diersoort en sla het gescheiden op, om zo kruiscont

aminatie te voorkomen. B

F13 De dieren worden voorzien van diervoeders afkomstig van erkende, toegelaten of ger

egistreerde bedrijven (fabrikanten, handelaars, …). A1

F14 Noteer bij aankoop van ruwvoeders bij een collega landbouwer de datum, aard van he

t voeder, naam leverancier en hoeveelheid. A1

F15

Bepaalde grondstoffen mogen niet gebruikt worden en staan op de Europese negatiev e lijst. Zie hiervoor bijlage F1 (1.9.2) (Deze lijst omvat o.a. hormonale en antihormonal e stoffen, schadelijke stoffen, huishoudelijk afval, enz. ).

A1

F16 Dierlijk eiwit mag niet verwerkt worden – tenzij de uitzonderingen opgenomen in bijlag

e F2 (1.9.3). A1

(2)

F17

Indien als kritisch beschouwde diervoeders zoals bedoeld in verordening (EU) nr. 225/

2012 worden gebruikt, moeten deze bij aankoop vergezeld zijn van een document wa aruit blijkt dat het afgeleverde product geanalyseerd werd of begrepen is in een repres entatieve analyse per 2000 ton. Het betreft meer bepaald:

ruwe kokosolie,

van plantaardige oliën afgeleide producten (uitgezonderd geraffineerde oliën, glycerol, lecithine en gommen),

dierlijke vetten,

producten die zijn afgeleid van dierlijke vetten van categorie 3, visoliën, producten die zijn afgeleid van ruwe visolie,

teruggewonnen oliën en vetten uit de levensmiddelenindustrie,

mengvetten: het mengsel van ten minste twee voedermiddelen van verschillende aard wordt beschouwd als een mengvoeder (bvb. vetzuren vermengd met oliën). Het men gsel van twee voedermiddelen van dezelfde aard (bvb. mengsel van twee plantaardig e oliën ongeacht van welke soort) blijft een voedermiddel.

Zie voor meer info de “Omzendbrief betreffende de dioxinemonitoring van voor de dier voeding bestemde risicovolle producten ” van het FAVV van 25/03/2016 .

A1

F18 Voorzie hygiënische omstandigheden voor de productie, opslag en vervoer van meng

voeder. B

F19 Reinig regelmatig alle voorzieningen zodat ze proper blijven. A1 F20 Registreer de volgende gegevens van de gebruikte grondstoffen: type, hoeveelheid, le

verancier. Dit kan gebeuren aan de hand van de aankoopfactuur of leveringsbon. A1 F21 Registreer ook van het opgeslagen mengvoeder het type, de hoeveelheid en de betro

kken diersoort. B

F22

Gemedicineerd voeder mag enkel aanwezig zijn op het bedrijf indien hiervoor een voo rschrift is afgeleverd door de dierenarts volgens het model in bijlage F3 (1.9.4). Dit kan ook afgeleverd worden in elektronische vorm, via de door BFA (Belgian Feed Associa tion, vroeger BEMEFA) ontwikkelde toepassing "Medicated Feed App ". (zie verder oo k bij de bepalingen betreffende dierenartsen). Het gemedicineerd voeder moet gebruik t worden volgens de bepalingen vermeld op dit voorschrift.

A1

F23

Respecteer de op het etiket en voorschrift vermelde wachttijd, zodat de dieren en eve ntuele producten ervan niet in de voedselketen terecht kunnen komen vóór het verstrij ken van de wachttijd. Indien meerdere behandelingen toegepast worden, is het de lan gste wachttijd die in rekening dient gebracht te worden.

A1

F24 Indien verpakt (zakgoed): moet het gemedicineerde voeder in de originele verpakking,

voorzien van het etiket, opgeslaan worden. A1

(3)

F25

Indien in bulk: moet het gemedicineerde voeder in een aparte silo opgeslaan worden, die leeg was op het moment van leveren en het etiket moet aan de silo bevestigd word en.

A1

F26 Het etiket blijft aanwezig zolang dit gemedicineerd voeder aanwezig is. A1 F27 Alle dieren moeten vlotte toegang hebben tot vers drinkwater. A1 F28 Controleer dagelijks de goede werking en de netheid van de drinksystemen en de zuiv

erheid van het water en de drinkbakken. B

F29 Tref de nodige voorzieningen zodat de dieren geen verontreinigd water – bvb met riool

water – kunnen drinken. A1

V1

Broeierijen en houders van runderen (melk en vlees), varkens, vleeskalveren of meer dan 200 stuks pluimvee, moeten voor deze diersoorten een contract afsluiten met een bedrijfsdierenarts.

Enkel voor houders van runderen, varkens en vleeskalveren moet er ook een plaatsve rvangende bedrijfsdierenarts aangeduid worden.

A1

V2

Er moet per diersoort een schriftelijke overeenkomst opgesteld worden in twee exempl aren, één voor de veehouder en één voor de bedrijfsdierenarts. Zie het model in de bijl agen V1 (1.9.9). Er mag per diersoort een andere bedrijfsdierenarts aangesteld worde n.

A1

V3

In geval van bedrijfsbegeleiding moet er een contract afgesloten zijn (een bedrijfsbege leidingsovereenkomst voor elk beslag) met een dierenarts of een diergeneeskundige r echtspersoon naar keuze. Voor de diersoorten waarvoor een bedrijfsdierenarts verplic ht is (zie 1.3.1.1) (varkens, runderen, vleeskalveren of pluimvee ) moet evenwel dezelf de dierenarts aangeduid worden voor deze bedrijfsbegeleiding.

De naam van de bedrijfsdierenarts of van de diergeneeskundige rechtspersoon geregi streerd voor elk beslag kan worden teruggevonden op de pc-

toepassingen “Veeportaal” (DGZ) of “Cerise” (ARSIA).

A1

V4

De veehouder ontbiedt de bedrijfsbegeleidende dierenarts minstens 6 maal per jaar m et een tussentijd van 2 maanden (of per productieronde indien de productieronde kort er is dan 2 maanden, bijvoorbeeld bij braadkippen).

B

V5 Tijdens dit bezoek moet ook het geneesmiddelenregister ondertekend worden door de dierenarts, ook al zijn er geen behandelingen uitgevoerd. B

V6

Deze dierenarts maakt 4-

maandelijkse evaluatierapporten op volgens een vastgelegd model, zie bijlage V3 (1.9 .11), die u gedurende vijf jaar bewaart. Dit geldt enkel voor runderen, varkens en plui mvee. Voor de andere diersoorten bestaat er (nog) geen model voor een evaluatierap port.

B

V7 Het volume aan geneesmiddelen in de reserve is in overeenstemming met de wettelijk e termijnen (max. 3 weken of 2 maanden, naargelang het geval). B

(4)

V8 Elk diergeneesmiddel moet in zijn afgeleverde verpakking bewaard worden, en de corr

esponderende bijsluiter dient aanwezig te zijn. A1

V9

Een sticker (vignet) van de dierenarts-

verschaffer en/of de apotheker kleeft op het diergeneesmiddel en verklaart de identitei t van de verschaffer.

A1

V10 Op het diergeneesmiddel moet een nummer aangebracht zijn, dat overeenkomt met h et nummer op het Toediening- en Verschaffingsdocument (TVD) of het voorschrift. A1

V11

Opslag van diergeneesmiddelen gebeurt In een kast of een rek in een lokaal gescheid en van de dieren en de woonvertrekken. De mogelijkheden zijn onder meer het sanitai r sas, het keizersnedelokaal, het administratief lokaal van de stal, een garage,…maar  NIET in de woning. Er mag slechts één voorraad per bedrijf aanwezig zijn, maar één a parte locatie per beslag (per diersoort) op hetzelfde adres is toegelaten.

A1

V12 Opslag van diergeneesmiddelen gebeurt indien nodig in een aparte koelkast (sommig e antibiotica of vaccins), volgens de instructies van de dierenarts. A1 V13

De diergeneesmiddelen mogen niet vervallen zijn. Als er vervallen diergeneesmiddele n worden aangetroffen moeten deze afgezonderd worden en door een erkende ophale r/verwerker opgehaald worden.

B

V14

Het inkomend geneesmiddelenregister (REGISTER IN) bevat:

De Toediening-

en Verschaffingsdocumenten (TVD) van de dierenarts. Alle geneesmiddelen die op e enzelfde document vermeld staan, moeten uit eenzelfde depot afkomstig zijn.

A1

V15

Het inkomend geneesmiddelenregister (REGISTER IN) bevat:

De voorschriften van de dierenarts, als u medicamenten bent gaan afhalen bij een apo theker.

A1

V16 Het inkomend geneesmiddelenregister (REGISTER IN) bevat:

de voorschriften voor gemedicineerde voeders. A1

V17

Het inkomend geneesmiddelenregister (REGISTER IN) bevat:

Een kopie van de labo uitslag van het antibiogram om het gebruik van kritische antibio tica te verantwoorden (zie ook bij punt V23).

B

V18

Indien er geen bedrijfsbegeleidingscontract is, voert de veehouder enkel uit wat er op het TVD en/of het voorschrift staat. In dat geval is er geen bijkomende administratie d an het klasseren van de TVD en de voorschriften.

Indien de veehouder op een later moment behandelt dan op datum van voorschrijven A1

V19

Indien er wel een bedrijfsbegeleidingscontract is, en er dus een voorraad van maxima al 2 maanden kan zijn, dienen alle uitgevoerde behandelingen door de veehouder gen oteerd te worden in het REGISTER UIT.

A1

V20 Neem de nodige maatregelen opdat residuen van diergeneesmiddelen niet in de gesla chte dieren of de dierlijke producten kunnen aanwezig zijn. A1

(5)

V21

Wanneer een behandeld dier verkocht wordt tijdens de wachttermijn, moet een attest meegestuurd worden zodat de koper ook op de hoogte is en het dier niet in de voedse lketen zou gebracht worden alvorens de wachttermijn verstreken is.

A1

V22 Noodslachtingen blijven beperkt tot welbepaalde gevallen en gebeuren volgens de gel

dende voorschriften. A1

V23

De aanwezigheid van kritisch antibiotica is gedekt door een TVD of voorschrift EN de uitslag van een antibiogram die het gebruik staven. De veehouder bewaart dat antibio gram (of een kopie ervan) in zijn register IN (zie ook verder bij 1.3.4.).

A1

V24 De veehouder valideert de gegevens over het gebruik van antibiotica die door de diere

narts zijn ingegeven in SANITEL MED. A1

V25

Ten laatste 7 dagen na de behandeling dient het REGISTER UIT bijgewerkt te zijn. He t uitgangsregister wordt bijgehouden door de verantwoordelijke voor een periode van 5 jaar na de geneesmiddelentoediening, ook als de betrokken dieren gedurende deze periode van 5 jaar zijn geslacht.

A1

V26

In het REGISTER UIT worden volgende gegevens vermeld:

de datum van toediening

de identificatie van het dier of de diergroep de precieze benaming van het geneesmiddel de toegediende hoeveelheid

eventueel (maar niet verplicht) het referentienummer van het geneesmiddel (= uniek nummer dat zowel op het TVD als op het diergeneesmiddel aangebracht werd door de dierenarts, of het nummer op het voorschrift en op de sticker van de apotheker op het diergeneesmiddel: zie model in vademecum veehouder).

A1

C3 Voor alle schapen, geiten en gekweekt wild die afgevoerd worden naar het slachthuis moet de voedselketeninformatie (VKI) overgemaakt worden aan het slachthuis. A1 C4 Een abortus kan veroorzaakt worden door een meldingsplichtige ziekte. Een specifiek

protocol voor de melding van abortus moet worden toegepast. A1 H1 Het veebedrijf en de bedrijfsomgeving zijn verzorgd en proper. B

H2

Het veebedrijf is voorzien van:

verharde, goed reinigbare en te ontsmetten laad- en losplaatsen, ontsmettingsvoetbad,

bedrijfskledij en –schoeisel,  handwasgelegenheid,  krengenbewaarplaats.

B

H3 Op het veebedrijf moeten alle personeelsleden en professionele bezoekers zich houd en aan de maatregelen van persoonlijke en bedrijfshygiëne. B

(6)

H4

De veehouder reinigt en ontsmet stallen en hokken, laad-

en losplaats, krengenbewaarplaats, materiaal en apparatuur en heeft daartoe hogedr ukreiniger ter beschikking, en geschikte reiniging-

en erkende ontsmettingsmiddelen in voorraad in de nodige kwantiteit. Er wordt van el ke leegstand gebruik gemaakt om grondig te reinigen.

A1

H5a Ongedierte en insecten worden efficiënt geweerd en/of bestreden. B

H6a De veehouder streeft naar propere dieren. Op het moment van het afleveren van de sl

achtdieren moeten deze zo rein als mogelijk zijn. B

H6b

Dit kan bereikt worden door:

de stallen regelmatig uit te mesten, proper en droog strooisel te voorzien,

roosters proper te houden roosters proper te houden.

Het spreekt voor zich dat de uiers van melkgevende dieren worden gereinigd alvorens gemolken te worden.

B

H7 All-in all-out wordt toegepast waar mogelijk. B

H8 Bedrijfsafval wordt passend opgeslagen en verwijderd. B

T1 Elke exploitant moet beschikken over systemen of procedures waarmee van de ontva ngen producten de nodige gegevens worden geregistreerd. A1 T2 Elke exploitant moet beschikken over systemen of procedures waarmee van de afgev

oerde dieren of producten een aantal gegevens worden geregistreerd. A1 T3

Producten die niet meer geschikt zijn voor dierlijke of menselijke voeding of die een ge vaar kunnen betekenen voor de gezondheid van mens of dier dient op het bedrijf apart te worden opgeslagen en afgevoerd door een erkende ophaler/verwerker.

A1

N1

Wanneer het risico voor menselijke of diergezondheid niet door acties kan worden be heerst, moeten de schadelijke producten binnen de 24 uur aan het FAVV worden gem eld.

A1

N2 Wanneer het risico voor menselijke of diergezondheid niet door acties kan worden be heerst, moet schadelijk diervoeder binnen de 24 uur aan het FAVV worden gemeld. A1 N3

Melding aangifteplichtige (besmettelijke) dierenziekten en zoönosen aan FAVV moet z o snel als mogelijk gebeuren, en dit bij elk vermoeden, elk uitbreken of elk voorteken v an uitbreken, of elke diagnose.

A1

Tr1 Indien men commercieel transport van landbouwhuisdieren uitvoert, moet men in het b

ezit zijn van de toelating als vervoerder. A1

Tr2

Vervoermiddel reinigen en ontsmetten voor elk vervoer:

Op verzamelcentra indien na het lossen opnieuw dieren worden geladen, Voor het slachthuis te verlaten na het uitladen van dieren,

Nadat risicoproducten vervoerd werden.

B

C6 De verlichting moet dag en nacht daar voldoende zijn en de neonlampen moeten besc

hermd zijn. B

(7)

C8 Tanklokaal en/of melkhuisje hebben ramen die voorzien zijn van vliegengaas indien z

e te openen zijn. B

C9 De plaats waar het melkmateriaal zich bevindt (in het tanklokaal of melkhuisje) moet p

roper gehouden worden. B

C10

In het tanklokaal en/of melkhuisje is er een spoelbak met passende en voldoende bev oorrading met warm en koud water van drinkwaterkwaliteit, voor het reinigen van het materiaal.

A1

C12 Wanden, vloeren, plafond van het tanklokaal in bestendig materiaal dat gemakkelijk te

reinigen en te ontsmetten is. B

C13 Het tanklokaal is volledig afgesloten van het melklokaal en niet toegankelijk voor diere

n. B

C14 Het tanklokaal bevat geen ramen die opengaan naar een ander lokaal. B

C15 Indien de buitendeur dienst doet voor de verluchting in het tanklokaal, is deze voorzien

van een hor of vliegenraam. B

C16 De koelgroep wordt beschermd tegen dieren en insecten in het tanklokaal. B C17 Melk moet gekoeld worden tot max. 6°C binnen de 2 uur na het melken. A1 C18 De bewaartemperatuur van de melk tussen 2 melkbeurten is maximaal 6°C. A1

C19 De koeltank heeft een opslagcapaciteit in overeenstemming met het ophaal-

of verwerkingsritme. B

C20 De koeltank is uitgerust met een thermometer en een roerwerk om de melk regelmatig

te mengen. A1

C21 De koeltank wordt na elke ophaalbeurt gereinigd met producten geschikt voor het ver

wijderen van melkresten. A1

C22 Melklokaal of plaats waar gemolken wordt is zo gebouwd of er op voorzien dat ieder g

evaar voor besmetting van de melk wordt voorkomen. B

C23 Melklokaal of plaats waar gemolken wordt heeft gemakkelijk reinigbare wanden en vlo

eren. B

C24 Melklokaal of plaats waar gemolken wordt, wordt na elke melkbeurt schoon gemaakt. B C25 Melklokaal of plaats waar gemolken wordt beschikt over een goed functionerend verlic

htingssysteem om in goede omstandigheden te kunnen werken. B C26 Melklokaal of plaats waar gemolken wordt beschikt over een goed functionerend lucht

verversingssysteem. B

C27 Er is een efficiente waterinstallatie die aan de nomen beantwoordt (cf. C31) voor het r

einigen van de melkwinningsapparatuur. B

(8)

C28 Melkwinningsapparatuur en toebehoren zijn gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten

en zijn proper. A1

C29a Bij het melken in een bindstal zijn de ligbedden proper en droog. B C29b De melkklauwen worden niet in de bindstal bewaard maar wel in het tanklokaal of mel

khuisje (indien aanwezig). B

C30a De melkinstallatie wordt na elke melkbeurt gereinigd met producten geschikt voor het

verwijderen van melkresten. A1

C30b Er wordt systematisch nagespoeld met water van drinkwaterkwaliteit (zie C31 voor de

normen) bij melkwinningsapparatuur en toebehoren. A1

C30c De goede werking van de melkinstallatie is belangrijk. Bij afwijkingen worden de oorza ken opgespoord en de nodige corrigerende maatregelen uitgevoerd. A1

C31

Indien voor de reiniging en de naspoeling van de melkinstallatie en de koeltank geen l eidingwater wordt gebruikt, gebeurt minstens elke drie jaar een analyse door een geac crediteerd labo.

A1

C32 De melk die aan de zuivelfabriek wordt geleverd mag geen colostrum bevatten. A1 C33 De melk moet afkomstig zijn van dieren die klinisch gezond zijn. A1 C34 De melk mag niet afkomstig zijn van met diergeneesmiddelen behandelde dieren waar

bij de wachttermijn voor de melk nog niet verstreken is. A1 C35 De eerste melkstralen van elk dier worden visueel beoordeeld en verwijderd. A1

C36

Alle melk geleverd aan levensmiddelenbedrijven is onderworpen aan de reglementerin g betreffende de officiële bepaling van kwaliteit en samenstelling van rauwe melk. Min stens tweemaal per maand wordt een representatief monster genomen dat door een g eaccrediteerd labo moet onderzocht worden op kiemgetal en remstoffen.

A1

C38 Pas aangekochte dieren en zieke dieren worden afzonderlijk of op het einde gemolken

. B

C39

Q-koorts:

De voorschriften met betrekking tot de Q-koorts worden nageleefd.

Er gebeurt tweemaandelijkse monitoring van de tankmelk,

De melk van positieve bedrijven wordt gepasteuriseerd, (bedrijven waar de Coxiella b urnetii bacterie werd vastgesteld). Als er gevaccineerd wordt, moet er niet gepasteuris eerd worden,

Er gebeurt een verplicht abortus onderzoek.

A1

C40 Melkers en bedieners van de melkinstallatie dragen propere en aangepaste melkkledi

ng. B

C41 Melkers en bedieners van de melkinstallatie wassen zorgvuldig de handen vooraleer t

e starten met melken en herhalen dit indien nodig. B

(9)

C42 Melkers en bedieners van de melkinstallatie zorgen ervoor dat de uier en de spenen s

choon zijn. A1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als De Waal gelijk heeft en mens en dier niet wezenlijk van elkaar verschillen, dan kan de vraag onderzocht worden of dieren op dezelfde manier medelijden kunnen hebben als

• De oplossing van Lamarque: ook al weet Kanzi dat pictogrammen geen echte spekkies of echt vuur zijn maar dit slechts verbeelden, toch kunnen ze wel degelijk echte emoties

De mensen in de tijd van jagers en boeren zouden opkijken als ze hoorden welke vriendelijke dieren wij om ons heen hebben.. De jagers-verzamelaars waren omringd door wilde,

Ik wilde liever geen proefdieren gebruiken, maar bedacht dat als we nu een behandeling zou- den kunnen ontwikkelen voor honden met heupdysplasie, we genoeg bewijs zouden hebben om

In Nederland is het risico op besmetting via deze vleessoorten minimaal, omdat de meeste varkens geen kans lopen om besmet te raken door de wijze van huisvesting (de

[r]

Vlooien wordt gebruikt om te betalen voor vlooien, voor bescherming, voor het recht om een baby van een ander te mogen knuffelen, voor.. toegang tot voedsel, voor sex, of voor

Om niet verlamd te worden door de angst en de wanhoop, moeten zij daarom het gevoel hebben, dat ze ver- bonden zijn met iets dat groter is dan henzelf, dat hen overstijgt en zo de