• No results found

VU Research Portal. De professionele jeugdzorgwerker de Swart, J.J.W. document version Publisher's PDF, also known as Version of record

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VU Research Portal. De professionele jeugdzorgwerker de Swart, J.J.W. document version Publisher's PDF, also known as Version of record"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VU Research Portal

De professionele jeugdzorgwerker de Swart, J.J.W.

2011

document version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Link to publication in VU Research Portal

citation for published version (APA)

de Swart, J. J. W. (2011). De professionele jeugdzorgwerker: Kenmerken van jeugdzorgwerkers in relatie tot kwaliteit van de jeugdzorg.

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.

• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research.

• You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal ?

Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

E-mail address:

vuresearchportal.ub@vu.nl

Download date: 03. May. 2022

(2)

HOOFDSTUK 1.

HOOFDSTUK 1.

HOOFDSTUK 1.

HOOFDSTUK 1.

INLEIDING

(3)

Inleiding InleidingInleiding Inleiding

Ondanks dat er momenteel brede ondersteuning is voor het idee dat de kwaliteit van de jeugdzorg voor een groot deel afhankelijk is van degenen die in het directe cliëntcontact uitvoering geven aan de jeugdzorg, de jeugdzorgwerkers, zijn deze tot op heden slechts in geringe mate onderwerp van studie geweest (Van der Laan, 2007). De jeugdzorgwerker doet het werk vaak onder moeilijke omstandigheden en onder een vergrootglas van de samenleving (Inspectie jeugdzorg 2006, 2007; Netwerk, Abva-Kabo, 2009; Stam, 2009). Dit proefschrift richt zich op deze professionals in de jeugdzorg. De focus is gericht op een tweetal groepen jeugdzorgwerkers, de residentiële jeugdzorgwerker binnen de Provinciale Jeugdzorg en de Justitiële Jeugdzorg en de jeugdzorgwerkers werkzaam bij Bureau Jeugdzorg.

Figuur 1. De keten van jeugdzorg (Zwikker & Hens, 2008)

De jeugdzorg bestaat uit een drietal gebieden (Figuur 1; Holsbrink & De Swart, 2008; Zwikker &

Hens, 2008), a) de lokale eerstelijns en preventieve Jeugdzorg, b) de Bureaus Jeugdzorg, en c) de geïndiceerde Jeugdzorgvoorzieningen. Het eerste gebied betreft (a) het gemeentelijk jeugdbeleid (gemeentelijke voorzieningen, zoals zorg in onderwijs (scholen, zorgadvies teams en schoolmaatschappelijk werk), de jeugdgezondheidszorg (JGZ) en het (jeugd) algemeen maatschappelijk werk), (b) bovengemeentelijke voorzieningen (Bureau Halt, MEE, en de Kinderziekenhuizen) en (c) de Centra voor Jeugd en Gezin. Het tweede gebied betreft de indicatiestelling (Bureau Jeugdzorg), Centrum voor Indicatiestelling Zorg (CIZ), huisarts) en de

(4)

Raad voor de Kinderbescherming. Het derde gebied betreft het geïndiceerde zorgaanbod jeugdzorg. Dit betreft de provinciale jeugdzorg, de justitiële Jeugdzorg, de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen (GGZ-J) en de zorg voor jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking.

Er werken in Nederland 30.900 personen in de jeugdzorg, verdeeld over 24.000 arbeidsplaatsen (FCB, 2011). Ongeveer een kwart van de jeugdzorgwerkers is van het mannelijk geslacht. Het aantal jeugdzorgwerkers werkzaam in de jeugdzorg is gegroeid van 24.500 in 2004 tot 30.900 in 2009 (FCB, 2011). Momenteel is er veel aandacht voor de kwaliteit en de effectiviteit van de jeugdzorg (Clough, Bullock, Ward, 2006; Hair, 2005; Harder, Knorth, &

Zandberg, 2006; Knorth, 2005; Loeffen, 2007; Stams, 2011; Van Yperen, Van der Steege, Addink, & Boendermaker, 2010). De kwaliteit van de jeugdzorg wordt in belangrijke mate bepaald door de professionaliteit van de jeugdzorgwerkers, de effectiviteit van de jeugdzorginterventies, en de mate waarin organisaties erin slagen om goede werkomstandigheden voor de jeugdzorgwerkers te realiseren (Lambert & Bergin, 1994, 2004;

Van Yperen & Van der Steege, 2010). De jeugdzorgwerker draagt bij aan de kwaliteit van de jeugdzorg doordat de jeugdzorgwerker een belangrijk instrument is om voor verandering en verbetering van de situatie van de cliënt te zorgen, met name door diens professionaliteit (Duncan, Miller, Wampold, & Hubble, 2009; Van Yperen, & Van der Steege, 2010; Van Yperen, Van der Steege, Addink, & Boendermaker, 2010).

Bij de effectiviteit van de jeugdzorg gaat het om het realiseren van de gestelde doelen, zoals de mate waarin er verbetering van de situatie van de cliënt en het cliëntsysteem optreedt in de vorm van afname van (internaliserend en externaliserend) probleemgedrag en / of een toename van sociale en cognitieve vaardigheden (waaronder schoolprestaties; Van Yperen &

Veerman, 2008).

Dit proefschrift richt zich primair op jeugdzorgwerkers in de (provinciale en justitiële) residentiële jeugdzorg en op jeugdzorgwerkers werkzaam bij Bureau Jeugdzorg. De jeugdzorgwerkers in de Provinciale Jeugdzorg worden meestal aangeduid met de term

‘Pedagogisch Medewerker’, in de Justitiële Jeugdzorg is de benaming voor de jeugdzorgwerkers meestal ‘groepsleider’. Bij Bureau Jeugdzorg werken jeugdbeschermers (ook wel gezinsvoogden genoemd), medewerkers jeugdreclassering, medewerkers centrale toegang, en medewerkers van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK).

De jeugdzorgwerker kan op verschillende manieren een bijdrage leveren aan de effectiviteit van de jeugdzorg, namelijk via a) diens professionaliteit en b) diens bijdrage aan de therapeutische relatie met de jeugdige. Goede werkomstandigheden (kwaliteit van de jeugdzorgorganisaties) kunnen de jeugdzorgwerkers helpen om deze bijdragen te optimaliseren (Lambert & Bergin, 1994; 2004; Stams, 2011; Van Yperen, Loeffen, Van den Berg, &

Lekkerkerker, 2005; Van der Laan, 2004; Van Yperen, Van der Steege, Addink, & Boendermaker,

(5)

2010). Deze drie thema’s; de professionaliteit van de jeugdzorgwerker; goede werkomstandigheden voor de jeugdzorgwerker; en diens bijdrage aan de therapeutische relatie worden hierna toegelicht.

De professionaliteit van de jeugdzorgwerker

De professionaliteit van de jeugdzorgwerker is een onderdeel van een goede kwaliteit van de jeugdzorg (Van der Laan, 2001, 2007). Professionaliteit en professionalisering verwijzen naar a) een bepaalde beroepsgroep en b) naar individuele beroepsbeoefenaren (Tabel 1). Bij de professionaliteit van een beroepsgroep gaat het om een heldere afbakening van het beroepsdomein, aanwezigheid van erkende kennisbronnen en erkenning van de professionele deskundigheid, de aanwezigheid van een beroepscode, tuchtrecht en een ondersteuning door beroepsverenigingen (Federation Internationale des Communautes Educatives, 1998; Freidson, 2001; Greenwood, 1957; Kwakman, 2003; Lochhead, 2001).

Professionaliteit van de individuele beroepsbeoefenaar, de jeugdzorgwerker in dit geval, verwijst naar de mate waarin de jeugdzorgwerker in staat is om het beroep op een kwalitatief goede manier invulling te geven (Le Grand, 2000). Met andere woorden, de mate waarin de jeugdzorgwerker de benodigde kennis, vaardigheden, persoonlijkheidskenmerken en arbeidsethos bezit om in zijn beroep goed te kunnen functioneren (Le Grand, 2000). Van der Laan (2007) noemt drie bestanddelen van professionaliteit: ‘opleidingsniveau’,

‘werkomstandigheden’ en ‘ethische normen’. In dit proefschrift wordt onderscheid gemaakt tussen kenmerken van de jeugdzorgwerker en omstandigheden buiten de persoon.

Tabel 1.

Professionaliteit en professionaliseren

Professionaliteit ProfessionaliteitProfessionaliteit

Professionaliteit ProfessionaliserenProfessionaliserenProfessionaliserenProfessionaliseren

Individuele Individuele Individuele Individuele jeugdzorgwerker jeugdzorgwerker jeugdzorgwerker jeugdzorgwerker

Kennis, kunde, persoonlijkheidskenmerken en arbeidsethos om in een bepaald beroep te kunnen functioneren (Le Grand, 2000).

Opleidingsniveau, werkomstandigheden en ethische normen (Van der Laan, 2007).

Professionals ontwikkelen hun kennis, vaardigheden en houdingen (kwakman, 2003), door middel van scholing, training, intervisie, supervisie (Gendreau, Goggin, &

Smith, 1999; Hoge, Leschied, & Andrews, 1993; Latessa & Holsinger, 1998;

Matthews, Hubbard & Latessa, 2001).

Beroepsgroep van Beroepsgroep van Beroepsgroep van Beroepsgroep van jeugdzorgwerkers jeugdzorgwerkers jeugdzorgwerkers jeugdzorgwerkers

Overdraagbare (evidenced-based) kennis, eigen deskundigheidsdomein, een

beroepsideologie, een ethische beroepscode en controle op inhoud en toegang tot de beroepsopleiding (Greenwood, 1957, Kwakman, 2003. Lochhead, 2001).

Proces van beroepsvorming

(Beker 2001a, 2001b; Beker & Eiskovits, 2001;; Eiskovits & Beker, 2001).

(6)

Professionaliteit heeft betrekking op kenmerken van de persoon die ervoor zorgen dat deze op adequate wijze zijn beroep kan uitoefenen. Goede werkomstandigheden zijn daar nauw mee verbonden, maar worden in dit proefschrift onderscheiden van de professionaliteit van de jeugdzorgwerker. Professionalisering verwijst naar het proces om als beroepsgroep of als individuele jeugdzorgwerker in de gewenste richting verder te ontwikkelen (Beker & Eiskovits, 2001; Beker, 2001a, 2001b; Eiskovits & Beker, 2001; Gendreau, Goggin, & Smith, 1999; Hoge, Leschied, & Andrews, 1993; Kwakman, 2003; Latessa en Holsinger, 1998; Matthews, Hubbard en Latessa, 2001).

De jeugdzorgwerker kan een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van de jeugdzorg leveren door bijvoorbeeld een goede therapeutische relatie op te bouwen met de jeugdigen (Karver, Handelsman, Fields, & Bickman, 2006; Shirk & Karver, 2003), zijn of haar deskundigheid in te zetten en interventies op juiste wijze uit te voeren (Lipsey, 2009; Van der Laan, 2007). Er is echter nog weinig bekend over de kenmerken van de jeugdzorgwerkers en hoe deze samenhangen met de kwaliteit en de effectiviteit van de jeugdzorg. Dit proefschrift richt zich op het beschrijven van relevante kenmerken van jeugdzorgwerkers en onderzoekt de samenhang met de kwaliteit en effectiviteit van de jeugdzorg.

Het Kwadrantenmodel van Beutler et al. (2004; Tabel 2) is gebruikt als ordeningsmodel om relevante kenmerken (Le Grand, 2000; Van der Laan, 2007) te beschrijven. Aan de hand van dit ordeningsmodel kunnen relevante kenmerken van jeugdzorgwerkers beschreven worden.

Tabel 2. Het Kwadrantenmodel (Beutler, et al., 2004).

Persoonsgebonden kenmerken Persoonsgebonden kenmerken Persoonsgebonden kenmerken

Persoonsgebonden kenmerken Werkgebonden kenmerkenWerkgebonden kenmerkenWerkgebonden kenmerkenWerkgebonden kenmerken

Objectief ObjectiefObjectief Objectief

Kwadrant A Leeftijd, sekse, etniciteit

Kwadrant B

Opleiding, ervaring, omvang en aard dienstverband

Subjectief Subjectief Subjectief Subjectief

Kwadrant C Persoonlijkheid

Veerkracht

Kwadrant D

Professioneel handelen en houding (competenties)

Het Kwadrantenmodel ordent de relevante kenmerken van jeugdzorgwerkers langs twee dimensies. Bij de eerste dimensie gaat het om kenmerken van jeugdzorgwerkers die a) persoons- en b) werkgebonden zijn. Daarnaast wordt in het Kwadrantenmodel met behulp van een tweede dimensie onderscheid gemaakt tussen kenmerken die a) objectief vast te stellen zijn door middel van meten of registreren en b) kenmerken die minder objectief vast te stellen zijn; die in dit proefschrift subjectieve kenmerken genoemd worden. Het Kwadrantenmodel (Tabel 2) bestaat uit vier kwadranten, waarin relevante kenmerken van jeugdzorgwerkers beschreven kunnen worden.

In kwadrant A worden de objectief persoonsgebonden kenmerken geplaatst. Als relevante kenmerken in dit kwadrant zijn aangemerkt de leeftijd, sekse, nationaliteit en etniciteit van de

(7)

jeugdzorgwerker. In kwadrant B worden de objectief werkgebonden kenmerken beschreven. Hier zijn werkervaring, opleidingsrichting en –niveau, aard en omvang van het arbeidscontract als relevante kenmerken aangemerkt. In kwadrant C worden de (meer) subjectief persoonsgebonden kenmerken geplaatst. Daarbij gaat het om persoonlijkheidskenmerken van de jeugdzorgwerkers.

Die zijn beschreven aan de hand van het vijf factoren persoonlijkheidsmodel, vaak aangeduid als Big Five (Strijbosch, 2007; McCrea & Costa, 1984; Bakker, van der Zee, Lewig, & Dollard, 2006).

De vijf factoren zijn a) extravert, i.e. sociaal en spraakzaam tegenover teruggetrokken en stil, b) vriendelijk, i.e. blijmoedig en onbaatzuchtig tegenover snel geïrriteerd en egoïstisch, c) zorgvuldig, i.e. betrouwbaar en voorzichtig tegenover onbetrouwbaar en nonchalant, d) emotioneel stabiel, i.e. rustig en zeker tegenover zorgelijk en onzeker, en e) nieuwsgierigheid, i.e. origineel en avontuurlijk tegenover conventioneel en niet avontuurlijk.

Naast het vijf factoren model is bij de subjectieve persoonskenmerken (Kwadrant C) ook de mate van veerkracht als relevant kenmerk aangemerkt. Bij veerkracht gaat het vooral om de mogelijkheid van een individu om zich aan te passen aan en te herstellen van ingrijpende gebeurtenissen. Veerkracht kan gezien worden als een belangrijke beschermende factor voor het welbevinden van jeugdzorgwerkers (Te Brake, Van der Post, & de Ruijter, 2008). Voor de kenmerken van veerkrachtige mensen sluiten we aan bij de beschrijving van Wagnild en Young (1993): mensen die minder snel opgeven bij uitdagingen, meer zelfvertrouwen hebben en beter in staat zijn om stressvolle omstandigheden het hoofd te bieden worden als veerkrachtig beschouwd.

Tot slot zijn in kwadrant D de (meer) subjectief werkgebonden kenmerken beschreven; de competenties, waaronder houdingsaspecten en vaardigheden, van de jeugdzorgwerkers als relevante kenmerken aangemerkt.

De werkomstandigheden van de jeugdzorgwerker De werkomstandigheden van de jeugdzorgwerkerDe werkomstandigheden van de jeugdzorgwerker De werkomstandigheden van de jeugdzorgwerker

Het functioneren van de jeugdzorgwerker wordt door een aantal factoren beïnvloed, zoals arbeidssatisfactie, opleidingsniveau, intervisie en supervisie, maar ook de werkomstandigheden waaronder de jeugdzorgwerker zijn werk uitvoert (Nesovic, 2003; Tellier & Serin, 2000; Van der Laan, 2007; Van der Laan & Slotboom, 2002). Goede werkomstandigheden voor de jeugdzorgwerkers zijn van belang met het oog op een goede uitvoering van het behandelprogramma. De werkomstandigheden worden beïnvloed door een vijftal organisatorische voorwaarden (Gendreau & Andrews, 1979, 2001), namelijk a) de betrokkenheid van de jeugdzorgwerkers, b) de betrokkenheid van het management, c) de materiële en personele voorwaarden, d) de stabiliteit van de organisatie en e) de discretionaire ruimte van de jeugdzorgwerker.

(8)

De mate waarin jeugdzorgwerkers worden betrokken bij het behandelprogramma

Het betrekken van jeugdzorgwerkers bij het ontwikkelen, plannen en implementeren van het behandelprogramma heeft een positieve uitwerking op de motivatie van de jeugdzorgwerkers (Gendreau & Andrews, 2001; Howell & Bilchik, 1995). De jeugdzorgwerkers kunnen zo een gevoel van “eigenaarschap” ontwikkelen (Chinman, Imm, & Wandersman, 2004; Petersillia, 1990), terwijl het geloof in de werkzaamheid van het behandelprogramma, de zogenaamde therapeutice allegiance, kan toenemen (Hubble et al., 2010). Hiervoor is adequate en regelmatige communicatie en mogelijkheden om te overleggen met de programmaverantwoordelijken (vaak gedragsdeskundigen) en de leidinggevenden nodig (Chinman, 2004; Crime & Justice, 2004; Gendreau & Andrews, 2001; Howel, 1995; Mihalic, 2004; Petersillia, 1990).

De betrokkenheid van het management bij het behandelprogramma

Het management dient nauw betrokken te zijn bij de uitvoering van het behandelprogramma en betrokkenheid te tonen door communicatie en overleg met de jeugdzorgwerkers. Ook moet de leidinggevende het programma begrijpen en er achter staan (Chinman, 2004; Gottfredson et al., 2000; Sabatier & Mazmanian, 1979).

Materiële en personele voorwaarden

De materiële en personele voorwaarden en faciliteiten die geboden worden aan de jeugdzorgwerkers om het programma uit te voeren zijn belangrijk voor goede werkomstandigheden. Voldoende jeugdzorgwerkers, een adequate case-load, voldoende tijd, voldoende salaris en een toereikend budget om het programma uit te kunnen voeren zijn van invloed op de werkomstandigheden van de jeugdzorgwerker (Berger & Menger, 2002; Bruinsma, Konijn, & Van der Steege, 2006; Chinman, 2004; Crime & Justice, 2004; Gendreau & Andrews, 2001; Gottfredson, 2000; Mihalic, 2004; Northeast centre for the application of prevention technologies, 2004; Petersillia, 1999; Sabatier & Mazmanian, 1979; Van Yperen, 2003).

Training, opleiding en scholing dragen bij aan de professionaliteit van de jeugdzorgwerkers en het effectief uit kunnen voeren van een hulpverleningsprogramma.

Jeugdzorgwerkers moeten goed worden opgeleid en getraind, relevante vaardigheden leren en kennis aangereikt krijgen over de theoretische achtergrond van het hulpverleningsprogramma, zodat ze beter in staat zijn dit programma uit te voeren zoals bedoeld (Berger & Menger, 2002;

Bruinsma, 2006; Chinman, 2004; Gendreau, Goggin, & Smith, 1999; Gottfredson, 2000; Howell, 1995; Mihalic, 2001; Nesovic, 2003; Nicholas, Farley, Vaiana, & Cretin, 2001; Northeast centre for the application of prevention technologies, 2004; Petersillia, 1999; Van der Laan, 2002, 2006; Van Yperen, 2003).

(9)

Om de uitvoering van het programma verder te verbeteren is er supervisie en intervisie nodig voor de jeugdzorgwerkers (Bruinsma, 2006; Gottfredson, 2000; Van der Laan, 2002).

Hierbij kan het gaan om workshops, groepsbijeenkomsten waarbij feedback op de uitvoering van het programma centraal staat (Bruinsma, 2006; Gendreau, Goggin, & Smith, 1999; Nesovic, 2003; Nicholas, Farley, Vaiana, & Cretin, 2001; Van der Laan, 2002).

Stabiliteit van de organisatie

Stabiliteit van de organisatie draagt bij aan goede werkomstandigheden van de jeugdzorgwerkers. Hierbij gaat het om a) weinig verloop, b) weinig conflicten binnen de organisatie en, c) een motiverende stijl van leidinggeven.

Het verloop onder de jeugdzorgwerkers moet niet te groot zijn (Gendreau, Goggin, &

Smith, 1999; Nesovic, 2003). Een gering verloop komt de uitvoering van het programma ten goede. Het eventuele verloop dient opgevangen te worden met een inwerkprogramma en voortdurende scholing en training voor de nieuwe medewerkers (Gendreau & Andrews, 2001;

Howell, 1995), zodat de uitvoering van het programma gegarandeerd blijft. Om het verloop tegen te gaan dient er aandacht te zijn voor preventie van stress en burn-out onder de jeugdzorgwerkers (Crime & Justice, 2004; Gendreau, Goggin, & Smith, 1999; Gottfredson, 2000;

Howel, 1995; Mihalic, 2004; Nesovic, 2003; Petersillia, 1990).

Als er weinig conflicten zijn binnen de organisatie draagt dat ook bij aan de stabiliteit van de organisatie. Dat geldt zowel voor conflicten tussen afdelingen, tussen behandelaars alsook tussen het management en de behandelaars (Gendreau & Andrews, 2001). Daarnaast dient er adequaat conflictmanagement plaats te vinden indien er zich wel conflicten voordoen (Chinman, 2004).

Een motiverende stijl van leidinggeven is het derde kenmerk dat bijdraagt aan de stabiliteit van de organisatie en daarmee van goede werkomstandigheden voor de jeugdzorgwerkers (Mihalic, 2004; Nesovic, 2003).

De discretionaire ruimte van de jeugdzorgwerker

Een belangrijke vaardigheid van de jeugdzorgwerker is flexibel in kunnen spelen om de interventie aan te passen aan de individuele omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt (Van der Laan, 2002). Freidson (2001) spreekt in dit verband van beslissingsruimte of discretionaire ruimte voor de jeugdzorgwerker om op maat te kunnen werken. Dit aspect heeft twee kanten, namelijk de kant dat er door de organisatie voldoende beslissingsruimte geboden wordt aan de jeugdzorgwerkers om op maat beslissingen te kunnen nemen, anderzijds gaat het ook om een persoonlijke vaardigheid van de jeugdzorgwerker om invulling te geven aan deze geboden (discretionaire) ruimte. Hier

(10)

gaat het er dus om dat in de organisatiestructuur (in de vorm van bijvoorbeeld taakfunctieomschrijvingen) en de organisatiecultuur (in de vorm van bijvoorbeeld de stijl van leidinggeven) voldoende (discretionaire) ruimte geboden wordt aan de jeugdzorgwerkers om het hulpverleningsprogramma op de maat van de specifieke cliënt aan te kunnen passen.

De jeugd De jeugdDe jeugd

De jeugdzorgwerker en de hulpverleningsrelatiezorgwerker en de hulpverleningsrelatiezorgwerker en de hulpverleningsrelatiezorgwerker en de hulpverleningsrelatie

Uit twee redelijk recente meta-analyses naar de effectiviteit van psychotherapie bij jeugdigen blijkt dat persoonlijke eigenschappen van hulpverleners, in dit geval therapeuten, mede bepalend zijn voor de effectiviteit van de therapie (Karver, Handelsman, Fields, & Bickman, 2006; Shirk &

Karver, 2003). De mate waarin de therapeut sturing geeft, de interpersoonlijke vaardigheden van de therapeut en de gevoelens die de jeugdige heeft voor de therapeut leveren een bijdrage aan de kwaliteit van de hulp (Karver, et al., 2006). De invloed van de relatie met de jeugdige lijkt een sterker verband te hebben met de uitkomsten van de hulp dan bij volwassenen het geval is (Beutler, et al., 2004; Karver, et al., 2006).

Bij de therapeutische relatie is de relationele grondhouding die door Rogers (1957, 1980) werd beschreven als Therapeutic Offered Conditions (TOC’s) van belang. De TOC’s, bestaan uit empathie, echtheid en onvoorwaardelijke acceptatie. Het gaat er niet alleen om of de therapeut zich empathisch opstelt, maar vooral om de manier waarop de cliënt dat ervaart. De manier waarop de cliënten de relatie met de therapeut ervaren verschilt van de manier waarop de hulpverleners de relatie waarnemen (Bale, Catty, Watt, Greenwood, & Burns, 2006; Bickman et al. 2004). Dit betekent dat de perceptie van de cliënt niet bekend verondersteld kan worden als de perceptie of de bedoelingen van de therapeut bekend zijn (Bale, et al., 2006). Bij volwassenen vormt de beoordeling door de cliënt van de kwaliteit van de therapeutische relatie een betere voorspeller voor de uitkomsten van de therapie dan de beoordelingen van de therapeut (Keijsers, Schaap, & Hoogduijn, 2000). Bij jeugdigen lijkt de beoordeling van de therapeut de uitkomsten beter te voorspellen (Shirk & Karver, 2003). Shirk en Karver (2003) schrijven dit toe aan de neiging van jeugdigen om sociaal wenselijke antwoorden te geven. De beoordeling van de therapeutische relatie door de jeugdigen laat dan ook weinig variatie zien. Desalniettemin loopt de invloed van de kwaliteit van de therapeutische relatie op de effectiviteit van de hulp via de ervaringen van de jeugdigen. Horvath en Luborsky (1993) omschreven het als volgt: “It is the client’s perception of the therapist as an empathic individual, rather than the actual therapist behaviour, that yielded the most robust correlation with outcome” (p. 565).

Doel en overzicht van dit proefschrift Doel en overzicht van dit proefschriftDoel en overzicht van dit proefschrift Doel en overzicht van dit proefschrift

(11)

Dit proefschrift richt zich op de vraag in welke mate en op welke manier de jeugdzorgwerker bijdraagt aan de kwaliteit en de effectiviteit van de jeugdzorg. De focus is primair gericht op jeugdzorgwerkers in de residentiële jeugdzorg in de Provinciale Jeugdzorg en de Justitiële Jeugdzorg en op jeugdzorgwerkers werkzaam bij Bureau Jeugdzorg.

De eerste studie (Hoofdstuk 2) richt zich op het in kaart brengen van objectief persoonsgebonden en werkgebonden kenmerken van jeugdzorgwerkers in de residentiële Provinciale Jeugdzorg, Justitiële Jeugdzorg, en van jeugdzorgwerkers bij Bureau Jeugdzorg.

De tweede studie (Hoofdstuk 3) is een kwalitatieve overzichtsstudie, gericht op het beschrijven van subjectief persoonsgebonden en subjectief werkgebonden kenmerken van residentiële jeugdzorgwerkers die mogelijk bijdragen aan de effectiviteit van de residentiële jeugdzorg. De bijdrage van de jeugdzorgwerkers aan de effectiviteit van de jeugdzorg heeft brede erkenning (Hubble, Miller, & Duncan, 1999; Van der Laan, 2004). Over welke kenmerken van jeugdzorgwerkers die bijdrage veroorzaken is tot op heden weinig bekend. Deze kwalitatieve overzichtsstudie geeft een overzicht van de huidige stand van de kennis op dit gebied.

De derde studie (Hoofdstuk 4) is een kwantitatieve overzichtsstudie (meta-analyse), waarin ingegaan wordt op de effectiviteit van de residentiële jeugdzorg, waarbij de kenmerken van de jeugdzorgwerker als moderatoren worden meegenomen om te bepalen welke kenmerken van invloed zijn op de effectiviteit en eventueel hoe groot die invloed is.

In de vierde studie (Hoofdstuk 5) wordt de focus verlegd van de residentiële jeugdzorg naar Bureau Jeugdzorg. In deze studie wordt ingegaan op het welbevinden in termen van kwaliteit van leven, gezondheid, arbeidssatisfactie en afwezigheid van burn-out van de jeugdzorgwerkers en welke factoren vanuit de directe omgeving (de organisatie) en van de persoon zelf dit welbevinden bevorderen dan wel bedreigen.

De vijfde studie (Hoofdstuk 6) richt zich op de relatie tussen de jeugdzorgwerker en de jeugdigen. Hiervoor keren we terug naar de residentiële jeugdzorg. De jeugdigen is gevraagd om de kwaliteit van de relatie aan te geven. Vervolgens is gekeken in welke mate deze ervaren kwaliteit van de relatie bepaald wordt door de specificiteit van de relatie met de jeugdzorgwerker, de jeugdige zelf (onafhankelijk van de specifieke relatie die de jeugdige met de jeugdzorgwerker heeft), de jeugdzorgwerker (onafhankelijk van zijn of haar specifieke relatie met individuele jeugdigen) en het team en de leefgroep. De kenmerken van de jeugdzorgwerker zijn ook in deze studie beschreven met behulp van het Kwadrantenmodel (Beutler, et al., 2004).

Het laatste hoofdstuk van dit proefschrift vat de bevindingen samen, tevens worden de uitkomsten van de beschreven studies bediscussieerd. Ook worden er implicaties voor de praktijk en voor verder onderzoek beschreven.

(12)

Literatuurlijst Literatuurlijst Literatuurlijst Literatuurlijst

Bakker, A.B., Zee, K.I., Van der Lewig, K.A., & Dollard M.F. (2006). The relationship between the Big Five Personality Factors and Burnout: a study among volunteers Counselors. The Journal of Social Psychology, 146, 31-50.

Bale R., Catty J., Watt H., Greenwood N., & Burns T. (2006) Measures of the therapeutic relationship in severe psychotic illness: A comparison of two scales. International Journal of Social Psychiatry, 52, 256 –266.

Beker, J. (2001a). Toward the unification of the child care field as a profession. Child and Youth Care Forum, 30, 355-362.

Beker, J. (2001b). The emergence of Clinical youth work as a profession: Implications for the youth work field. Child and Youth Care Forum, 30, 363-376.

Beker, J., & Eiskovits, Z. (2001). Rejoiner. Child and Youth Care Forum, 30, 441-442.

Berger, M., & Menger R. (2002). Op weg naar veelbelovende en effectieve programma’s voor risicojongeren. Utrecht: NIZW.

Beutler, L.A., Malik, M., Alimohamed, S., Harwood, T.M., Talebi, H., Noble, S., & Wong, E. (2004).

Therapist Variables. In M. J. Lambert. Bergin and Garfield’s Handbook of psychotherapy and behavioral change. Fifth Edition (pp. 227-306). New York: John Wiley & Sons, Inc.

Bickman, L., Vides de Andrade, A.R., Lambert, E.W., Doucette, A., Sapyta, J., Boyd, A.S., Rumberger, D.T., Moore-Kurnot, J., McDonough, L.C., & Rautkis, M.B. (2004). Youth Therapeutic Alliance in Intensive Treatment Settings. The Journal of Behavioral Health Services & Research, 31, 134-148.

Bruinsma, W., Konijn C., & Van der Steege, M. (2006). Jeugdzorg in onderzoek: Algemeen werkzame factoren. Congresbundel. Den Haag / Utrecht: Ministerie van VWS / NIZW.

Chinman, M.P. Imm, P., & Wandersman, A. (2004). Getting to Outcomes. Santa Monica, CA: RAND Corporation.

Clough R., Bullock R., & Ward A. (2006) What Works in Residential Child Care: A review of research evidence and the practical considerations. London: National Children’s Bureau.

Crime & Justice. (2004). Implementing Evidence-Based Practice in Community Corrections: The principles of Effective Interventions. Washington D.C.: Crime and Justice Institute.

Duncan, B.L., Miller, S.D., Wampold, B.E., & Hubble, M.A. (2009). The heart and soul of Change.

Delivering What Works in Therapy. Washington D.C.: American Psychological Association.

Eiskovits, Z., & Beker, J. (2001). Beyond professionalism: The child and youth care worker as Craftsman. Child and Youth Care Forum, 30, 415-434.

(13)

FCB. (2011). Feiten, cijfers en meerjaren rapport. Branche Jeugdzorg. Utrecht: FCB, Dienstverlenen in arbeidsmarktvraagstukken.

Federation Internationale des Comunautes Educatives. (1998). A code of ethics for people working with children and young people. FICE Bulletin, 14.

Freidson, E. (2001) Professionalism. The Third Logic. Cambridge: Polity.

Gendreau, P. (1996) The Principles of Effective Intervention with Offenders. In A.T. Harland (Ed.), Choosing correctional Interventions That Work: Defining the Demand and Evaluating the Supply. Newbury Park, CA: Sage.

Gendreau, P., & Andrews, D.A. (1979). Psychological consultation in correctional agencies: Case studies and general issues. In J.J. Platt & R.W. Wicks (Eds.), The psychological consultant (pp.127-212). New York, NY: Grune & Stralton.

Gendreau, P., & Andrews, D.A. (2001). Correctional Program Assessment Inventory – 2000 (CPAI-2000). Saint John, New Brunswick, Canada: University of New Brunswick.

Gendreau, P., Goggin, C., & Smith, P. (1999). The forgotten issue in Effective correction treatment: program implementation. International Journal of Offender Therapy and Comparative Criminology, 43, 180-187.

Gottfredson, G.D., Gottfredson, D.C., Czeh, E.R., Cantor, D., Crosse, S.B., & Hantman, I. (2000).

Chapter 5. Predictors of Quality of program implementation. In Gottfredson, G.D., Gottfredson, D.C., Czeh, E.R., Cantor, D., Crosse, S.B., & Hantman, I. (2000). National study of Delinquency prevention in schools. 5,1-5,28. Maryland, MD: Gottfredson Associates Inc.

Greenwood, E. (1957). Attributes of a Profession. Social Work, 7, 45-55.

Hair, H.J. (2005). Outcomes for children and adolescents after residential treatment: a review of research from 1993 to 2003. Journal of Child and Family Studies, 14, 551-575.

Harder, A.T., Knorth, E.J., & Zandberg Tj. (2006). Residentiële jeugdzorg in beeld. Een overzichtsstudie naar de doelgroep, werkwijzen en uitkomsten. Amsterdam:

SWP.

Hoge, R.D., Leschied, A.W., & Andrews, D.A. (1993). An investigation of young offender services in the province of Ontario: A report of the repeat offender project. Toronto, ON: Ministry of Community and Social Services.

Holsbrink, G.A., & De Swart, J.J.W. (2008). Opleiden voor de Jeugdzorg vanuit HSAO perspectief. Enschede: Saxion, Kenniscentrum Gezondheid, Welzijn &

Technologie.

(14)

Horvath, A.O., & Luborsky, L. (1993). The role of the therapeutic alliance in Psychotherapy.

Journal of Consulting and Clinical Psychology, 61, 561-573.

Howell J.C., & Bilchik S. (1995). Guide for implementing the comprehensive strategy for serious, violent and chronic juvenile offenders. Washington DC, US department of Justice.

Hubble, M.E, Duncan, B.L., Miller, S.D., & Wampold, B.E. (2010). Introduction. In B.L. Duncan, S.D. Miller, B.E. Wampold, & M.A. Hubble (Eds.), The heart and soul of change, second edition. Delivering what works in therapy. Washington, DC: American Psychological Association.

Inspectie Jeugdzorg. (2006). Onderzoek naar aanleiding van incidenten op Harreveld. Utrecht:

Inspectie Jeugdzorg.

Inspectie Jeugdzorg. (2007). Veiligheid in justitiële jeugdinrichtingen: opdracht met risico’s.

Utrecht: Inspectie Jeugdzorg, Inspectie van het Onderwijs, Inspectie voor de gezondheidszorg, & Inspectie voor de Sanctietoepassing.

Karver, M.S., Handelsman, J.B., Fields, S., & Bickman, L. (2006). Meat-analyses of therapeutic relationship variables in youth and family therapy: The evidence for different relationship variables in the child and adolescent treatment outcome literature. Clinical Psychology Review, 26, 50-65.

Keissers, G.P.J., Schaap C.P.D.R., & Hoogduijn C.A.L. (2000). The impact of interpersonal patient and therapist behaviour on outcome in Cognitive behaviour therapy. Behavior modification, 24, 264-297.

Knorth, E.J., (2005). Wat maakt het verschil? Over intensieve orthopedagogische zorg voor jeugdigen met probleemgedrag. Inaugurele rede. Groningen:

Rijksuniversiteit Groningen.

Kwakman, K. (2003). Anders leren, beter werken. Lectorale rede. Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Faculteit Gezondheid, Gedrag en Maatschappij.

Lambert, M.J., & Bergin, A.E. (1994). The effectiveness of psychotherapy. In A. E. Bergin & S. L.

Garfield (Eds.), Handbook of psychotherapy and behavioral change: An empirical analysis (pp. 143-184). New York: John Wiley.

Lambert, M.J., Bergin, A.E., & Garfield, S.L. (2004). Introduction and historical overview. In M. J.

Lambert (Ed.), Bergin and Garfield's Handbook of psychotherapy and behavioural change (pp. 3-15). New York: John Wiley.

Latessa E.J., & Holsinger A. (1998). The Importance of Evaluating Correctional Programs:

Assessing Outcome and Quality. Corrections Management Quarterly, 2, 22-29.

Le Grand – Van den Bogaart, M.J.M. (2000). Professionals in de gezondheidszorg. Zoetermeer:

Raad voor de Volksgezondheid en Zorg.

(15)

Lipsey, M.W. (2009). The Primary factors that characterize effective interventions with juvenile offenders: A Meta-analytic overview. Victims & Offenders, 4, 124-147.

Lochhead, A. (2001). Reflecting on Professionalization in Child and Youth Care. Child and Youth Care Forum, 30, 73-82.

Loeffen, M. (2007). Residentiële jeugdzorg in beeld. Een onderzoek naar de intersectorale stand van zaken in Nederland. Utrecht: Collegio.

Matthews, B., Hubbard, D.J., & Latessa E. (2001). Making The Next Step: Using Evaluability Assessment To Improve Correctional Programming. The Prison Journal, 18, 454-472.

McCrae R.R., & Costa P.T. (1984). Emerging lives, enduring dispositions: Personality in adulthood.

Boston: Little Brown.

Mihalic S.F. (2001). Agency and practitioner rating categories and criteria for evidence- based programs. Boulder, CO: Center for the study and prevention of Violence Blueprints initiative.

Mihalic S.F., Fagan, A., Irwin, K., Ballard, D., & Elliott D. (2004). Blueprints for violence prevention. Boulder, CO: Center for the Study and Prevention of Violence University of Colorado.

Nesovic, A. (2003). Psychometric Evaluation of the Correctional program assessment inventory (CPAI). Ottawa: Carleton University.

Netwerk. (2009). Onderzoek jeugdzorg. Netwerk / ABVAKABO FNV.

http://www.netwerk.tv/extra/onderzoek-jeugdzorg-uitgebreid (gedownload op 26 maart 2009).

Nicholas, W., Farley, D.O., Vaiana, M.E., & Cretin, S. (2001). Putting practice guidelines to work in the department of defense medical systems, a Guide of action. Santa Monica, CA:

RAND.

Northeast Center for the Application of Prevention Technologies (CAPT), (2004).

Feasability tool for the implementation of prevention programs. Rockville, MD:

Minnesota Institute of Public Health.

Petersilia, J. (1990). Conditions that permit intensive supervision programs to survive.

Crime & Delinquency, 36, 126-145.

Petersilia J. (1999). Parole and Prisoner Re-entry in the United States. Crime and Justice, 26, 479-529.

Rogers, C.R. (1957). The Necessary and Sufficient Conditions of Therapeutic Personality Change. Journal of Consulting Psychology, 21, 95-103.

Rogers C.R. (1980). Way of Being. Boston, MA: Houghton Mifflin.

(16)

Sabatier, P., & Mazmanian, D. (1979). The conditions of effective implementation: a guide to accomplish policy objectives. Public Policies, 5, 481-504.

Shirk, S.R., & Karver, M. (2003). Prediction of treatment outcome from relationship variables in child and adolescent therapy: A meta-analytic review. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 71, 3, 452-464.

Stam, C. (2009). Gezinsvoogd, spil in de jeugdzorg. Vooral ervaring bepaalt of je het werk aan kan. Zorg & Welzijn, 2, 12-15.

Stams, G.J.J.M. (2011). Het recht van de zwakste: de forensische jeugdzorg in orthopedagogisch perspectief. Inaugurele rede. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.8

Strijbosch, B. (2007). Orpheus-NL. Handleiding. Amsterdam: Hartcourt Test Publishers.

Te Brake, H., Van der Post, M., & De Ruijter, M. (2008). Veerkracht. Van concept naar praktijk.

Tijdschrift voor veiligheid, 7, 54-68.

Tellier, C., & Serin, R.C. (2000). The role of staff in effective program delivery. In L. L. Motiuk & R.

C. Serin (Ed.), Compendium 2000 on effective correctional programming. (chapter 21).

Ottawa: Correctional Service Canada. http://www.csc-

scc.gc.ca/text/rsrch/compendium/2000/chap_21-eng.shtml (gedownload op 20 maart 2007).

Van der Laan, P.H. (2004). Over straffen, effectiviteit en erkenning. De wetenschappelijke onderbouwing van preventie en strafrechtelijke interventies. Justitiële verkenningen, 30, 31-48.

Van der Laan, P.H. (2007). Professionaliteit als basis voor kwaliteit en effectiviteit van jeugdzorg.

Suggesties en overwegingen voor een plan van aanpak. Amsterdam/Leiden, Universiteit van Amsterdam/NSCR.

Van der Laan, P.H., Maaskant, G., Stams, G.J.J.M., Fukkink, R., & Van der Voort, P.

(2007). Veiligheid en continuïteit van zorg in justitiële jeugdinrichtingen. Een inventariserend literatuuronderzoek. Amsterdam / Leiden: SCO-Kohnstamm Instituut van de Universiteit van Amsterdam & Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR).

Van der Laan, P.H., & Slotboom, A.M. (2002). Wat werkt? In P.J. van Koppen, D.J. Hessing, H.L.G.J. Merckelbach, & H.F.M. Crombag (Ed.), Het recht van binnen. Psychologie van het Recht. (pp. 963-975) Deventer: Kluwer.

Van Yperen, T. (2003) Vraaggerichte hulp, motivatie en effectiviteit jeugdzorg. Utrecht:

NIZW Jeugd.

(17)

Van Yperen, T., Loeffen, M., Van den Berg, I., & Lekkerkerker, L. (2005). Jeugdzorg op orde. Ontwerp van een ordeningsmodel voor preventieve, curatieve en repressieve interventies. Utrecht: NIZW Jeugd / Collegio.

Van Yperen, T., & Van der Steege, M. (2010). Methodiek en hulpverlener tellen allebei.

Jeugd en Co Kennis, 2, 28-37.

Van Yperen, T., Van der Steege, M., Addink, A., & Boendermaker, L. (2010). Algemene en specifiek werkzame factoren in de jeugdzorg. Stand van de discussie. Utrecht:

Nederlands Jeugdinstituut.

Van Yperen, T., & Veerman, J.W. (2008). Zicht op effectiviteit. Handboek voor praktijkgestuurd onderzoek in de jeugdzorg. Delft: Eburon.

Wagnild, G.M., & Young, H.M. (1993). Development and Psychometric Evaluation of the Resilience Scale. Journal of Nursing Measurement, 2, 165-178.

Wagnild, G. (2003). Resilience and successful aging. Comparison among low and high income older adults. Journal of Gerontological Nursing, 29, 42-49.

Zwikker, N. & Hens, H. (2010). Jeugdzorg in kaart. Amsterdam: SWP.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit zou omrekening van opbrengsten en kosten tegen eindkoersen inhouden (behoudens afschrijvingen en kosten van grondstoffen verbruik, welke tegen historische koersen zouden

Maar ook in juridische zin moet het nodige onderzoek worden verricht: rechtsinfmmati- ca-onderzoek, naar onder meer modellen voor kennis en informatie en voor het verrichten

Ik heb op moleculair niveau naar een verklaring gezocht voor dit fenomeen, door te kijken of er in het litteken genen tot expressie worden gebracht die een rol spelen

Omdat deze pioniers vaak ook niet weten wat het resultaat zal zijn van hun acties, maar gaandeweg het proces – door goed waar te nemen en de onzekerheid te durven toelaten – hun

In het tweede bachelorjaar beperken verschillen in studieprestaties zich echter niet meer tot studenten met een gemid- deld eindexamencijfer onder de 7.0; studenten met een

Als vanuit de analyse van de kennis, de wil en de macht van God de grond- structuren van een modaal-ontologisch model zich aftekenen en zekere in- vloeden van de

Indien uit onderzoek blijkt dat zowel genen als gedeelde omgevingsinvloeden belangrijk zijn voor het verklaren van individuele verschillen in normafwijkend gedrag, zullen

Het doel van deze vragenlijst is om subtiele problemen in IADL te detecteren voor de diagnostiek van dementie.. We ontwikkelden nieuwe vragen op basis van theorie, bestaande items