• No results found

VU Research Portal. Aging matters Oosterman, J.M. document version Publisher's PDF, also known as Version of record

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VU Research Portal. Aging matters Oosterman, J.M. document version Publisher's PDF, also known as Version of record"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VU Research Portal

Aging matters Oosterman, J.M.

2007

document version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Link to publication in VU Research Portal

citation for published version (APA)

Oosterman, J. M. (2007). Aging matters: White matter and age-related conditions: a focus on cognition, pain, and the rest-activity rhythm.

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.

• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research.

• You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain • You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal ?

Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

E-mail address:

vuresearchportal.ub@vu.nl

Download date: 12. Mar. 2022

(2)

Nederlandse samenvatting

(Summary in Dutch)

(3)

Nederlandse Samenvatting

146

Witte stof afwijkingen, cardiovasculaire risicofactoren en dementie bij veroudering: associaties met executieve

functies, pijn en het rust-activiteit ritme.

Veroudering

Het ouder worden kan gepaard gaan met een achteruitgang in cognitie, een toename in de prevalentie van chronische pijncondities, alsmede een verstoord rust-activiteit ritme. Deze condities, apart en tezamen, bemoeilijken het vermogen zelfstandig te wonen. Exact deze consequentie onderstreept het belang om meer inzicht te krijgen in welke factoren binnen het ouder worden bijdragen aan veranderingen in cognitie, pijn en het rust-activiteit ritme.

Hersenafwijkingen

Bij veroudering vindt een proces arteriosclerose genaamd plaats, waarbij de vaatwanden dikker en minder elastisch worden. Dit proces wordt nog eens versterkt in geval van de aanwezigheid van cardiovasculaire risico factoren zoals hypertensie, diabetes mellitus en roken (Campeau et al., 2005; Tatsukawa et al., 2004). Het aantasten van de vaatwanden heeft directe gevolgen voor de bloedvoorziening in verscheidene lichaamsgebieden, waaronder de hersenen. Eén van de meest frequent voorkomende afwijkingen in de hersenen is witte stof hyperintensiteiten. De witte stof vormt de cortico-corticale en cortico-subcorticale verbindingspaden en is daardoor van groot belang voor de integratie van multipele functies. Voornamelijk de prefrontale cortex (PFC) kent veel van deze verbindingen met andere corticale en subcorticale hersengebieden (Pandya &

Yeterian, 1996) en afwijkingen in de witte stof tasten voornamelijk functies van de PFC aan (O’Sullivan et al., 2001).

Cognitie, pijn, en het rust-activiteit ritme

De veranderingen die het brein ondergaat bij het ouder worden uiten zich onder andere in een achteruitgang in cognitieve functies, waaronder het geheugen, de mentale snelheid en executieve functie (EF). EFs zijn de hogere order functies die bij non-routine handelingen aan de orde komen, zoals nieuwe, complexe, en/of tegenstrijdige situaties (Godefroy, 2003). De term EF wordt over het algemeen gebruikt als een overkoepelende benaming waaronder functies als inhibitie, planning en flexibiliteit geplaatst worden. De PFC, en dan voornamelijk de dorsolaterale PFC (DLPFC), is van groot belang voor EF (Baldo, Delis, Wilkins,

& Shimamura, 2004; Leskelä et al., 1999; Stuss, Floden, Alexander, Levine, &

Katz, 2001a), en witte stof afwijkingen tasten, door de nauwe betrokkenheid bij het functioneren van de PFC, dan ook voornamelijk EF aan (Deary et al., 2006;

O’Sullivan et al., 2001). Een beperking van voorafgaande studies die zich richtten op EF en witte stof afwijkingen is dat ze slechts één of enkele taken van EF

(4)

147

bekeken, terwijl het domein verscheidene functies beslaat waarvan onbekend is of ze in gelijke mate aan witte stof gerelateerd zijn. Zo zijn er incongruente bevindingen met betrekking tot het werkgeheugen en flexibiliteit gerapporteerd (Bartres-Faz et al., 2001; Baum, Schulte, Girke, Reischies, & Felix, 1996; Boone et al., 1992; Sachdev, Wen, Christensen, & Jorm, 2005). Verder is onbekend of planning, een functie welke zeer gevoelig is voor de effecten van veroudering (Andres & van der Linden, 2000), überhaupt relateert aan witte stof afwijkingen.

Eveneens bestaat er onduidelijkheid of de locatie van de witte stof van belang is bij EF; een eerdere studie liet een verminderd frontaal metabolisme zien als gevolg van witte stof afwijkingen onafhankelijk van de locatie van deze afwijkingen in het brein (Tullberg et al., 2004), terwijl een andere studie aantoonde dat voornamelijk witte stof afwijkingen in de frontale kwab het belangrijkst waren voor EF (Gunning-Dixon & Raz, 2003).

De verwerking van pijn geschiedt door 2 verschillende systemen, het mediale en het laterale pijnsysteem, en kent verscheidene aspecten (Treede, Apkarian, Bromm, Greenspan, & Lenz, 2000; Vogt & Sikes, 2000). Naast informatie over de sensorisch-discriminatieve aspecten van pijn (i.e. intensiteit en locatie), welke door het laterale systeem worden verwerkt, kent pijn onder andere affectief- motivationale en cognitief-evaluatieve aspecten. Laatstgenoemde aspecten hebben betrekking op respectievelijk de emotionele respons op pijn enerzijds en de aandacht en het geheugen voor pijn anderzijds, en worden verwerkt door het mediale pijnsysteem. Uit eerdere studies, die zich voornamelijk op sensorisch- discriminatieve en affectief-motivationele aspecten hebben gericht, blijkt dat de ervaring van pijn kan veranderen bij het ouder worden. Een van de klinisch meest relevante bevindingen is de observatie dat er een toename in de ervaring van pijn kan optreden bij het ouder worden als gevolg van veranderingen in het centrale zenuwstelsel (Edwards, Fillingim, & Ness, 2003; Lautenbacher et al., 2005). Een wijdverspreid netwerk van hersengebieden is betrokken bij de verwerking van pijn; malfunctioneren in elk gedeelte van dit netwerk kan deze verwerking beïnvloeden. Er bestaan indicaties dat de DLPFC betrokken is bij de inhibitie van pijn, door middel van het onderdrukken van connecties tussen de mesencephalon en thalamus (Casey, Lorenz, & Minoshima, 2003; Lorenz, Minoshima, & Casey, 2003). Aangezien de witte stof van groot belang is voor het functioneren van de DLPFC, kan gespeculeerd worden dat witte stof afwijkingen het vermogen van de DLPFC verminderen om pijn te inhibiëren.

De suprachiasmatische nucleus (SCN) wordt gezien als de biologische klok in het brein en is verantwoordelijk voor het handhaven van een stabiel rust-activiteit ritme. Bij het ouder worden ondergaat de SCN neurodegeneratieve veranderingen welke zich uiten in verstoringen in het rust-activiteit ritme. Zo zijn een vermindering in de amplitude van het ritme, slaperigheid gedurende de dag alsmede nachtelijke onrust consistente waarnemingen binnen de populatie ouderen (Bliwise, Ansari, Straight, & Parker, 2005; Haimov & Lavie, 1997;

Huang et al., 2002). Naast neurodegeneratieve veranderingen van de SCN kan gespeculeerd worden dat een verstoring van afferente en/of efferente paden van de SCN het rust-activiteit ritme kunnen aantasten. Eerdere studies toonden al aan dat witte stof afwijkingen, welke de connectiviteit tussen verscheidene

(5)

Nederlandse Samenvatting

148

hersengebieden verminderen, gerelateerd waren aan een verstoord slaap/waak ritme (Kanda, Matsui, Ebihara, Arai, & Sasaki, 2003; Meguro et al., 1995). De hoge overeenstemming van het slaap/waak ritme met het rust-activiteit ritme (De Souza et al., 2003; Tobler & Borbely, 1993) impliceert dat witte stof afwijkingen mogelijk eveneens het rust-activiteit ritme kunnen beïnvloeden.

Een onderliggende rol van cardiovasculaire risicofactoren?

Verscheidene observaties onderschrijven een belangrijke rol van cardiovasculaire risicofactoren binnen onderzoek naar veroudering. Naast de eerder vermelde associatie met witte stof afwijkingen worden deze risicofactoren regelmatig met cognitie in verband gebracht. Risicofactoren als hypertensie, diabetes melllitus en cardiovasculaire ziekten worden met achteruitgang in verscheidene cognitieve domeinen geassocieerd, waaronder EF (Kilander et al., 1998; Pugh, Kiely, Milberg, & Lipsitz, 2003; Saxby, Harrington, McKeith, Wesnes, & Ford, 2003;

Teunissen et al., 2003; Verhaeghen, Borchelt, & Smith, 2003). Veruit het grootste deel van de studies tot op heden heeft zich gericht op hypertensie dan wel bloeddruk. Ondanks het feit dat de relatie tussen hypertensie of bloeddruk en EF door verschillende studies is vastgesteld, is onduidelijk of deze effecten het gehele EF domein beslaan en of het effect consistent is over verschillende leeftijdsgroepen. Zo zijn er indicaties dat hoogte van de bloeddruk negatief correleert met EF in een groep van relatief ‘jong ouderen’ (leeftijd = 72 ± 4) (Kuo et al., 2004), maar is het onduidelijk in hoeverre deze relatie nog aanwezig is in

‘oud ouderen’ (bijvoorbeeld 85+). Naast het feit dat er onduidelijkheid bestaat over de exacte relatie van bloeddruk met de verschillende functies binnen het EF domein, worden er gevarieerde resultaten zoals negatieve associaties van lage bloeddruk met (Guo, Viitanen, & Winblad, 1997; Kuo et al., 2005) alsmede positieve (Guo, Fratiglioni, Winblad, & Viitanen, 1997) of negatieve (Harrington et al., 2000) effecten van hoge bloeddruk op cognitie gerapporteerd.

Het fenomeen van aan bloeddruk gerelateerde hypoalgesie, waarbij een hogere bloeddruk correleert met een vermindering in pijn sensitiviteit, suggereert een interactie tussen cardiovasculaire en pijn systemen. Bij het aanbieden van een pijnstimulus blijkt er een negatief verband tussen de hoogte van bloeddruk en de mate van pijn te bestaan. Dit verband wordt zowel bij mensen met hypertensie als personen met een verhoogde ‘normale’ bloeddruk geobserveerd (Bruehl, Carlson, & McCubbin, 1992; Campbell, Hughes, Girdler, Maixner, & Sherwood, 2004; Guasti et al., 1996). Recente studies laten echter zien dat er een positieve relatie tussen bloeddruk en pijn bestaat bij mensen met chronische pijn. Deze associatie met bloeddruk wordt bij zowel acute als klinische pijn waargenomen (Bruehl, Burns, & McCubbin, 1998; Bruehl, Chung, Ward, Johnson, & McCubbin, 2002).

(6)

149

Dit proefschrift

Dit proefschrift richt zich primair op verscheidene mogelijke negatieve consequenties van witte stof afwijkingen, waaronder executief disfunctioneren, effecten op pijn ervaring en veranderingen in het rust-activiteit ritme.

Verschillen in cognitieve functies tussen patiënten met dementie tengevolge van de ziekte van Alzheimer en vasculaire dementie worden bekeken. Daarnaast worden associaties van bloeddruk met zowel pijn als EF in een groep verzorgingstehuisbewoners in kaart gebracht.

Witte stof afwijkingen Executieve functies

Om in kaart te brengen in hoeverre witte stof afwijkingen verscheidene functies van EF waar diverse neuropsychologische tests een beroep op doen aantasten, werd in hoofdstuk 2 een meta-analyse uitgevoerd. Studies die de leeftijdsgecorrigeerde effecten van witte stof afwijkingen op cognitieve taken in kaart brachten binnen een groep ouderen zonder dementie werden geïncludeerd.

Hierbij werd onderscheid gemaakt tussen studies die wel of geen evidentie vonden voor een effect van cardiovasculaire risicofactoren op de mate van witte stof afwijkingen. De resultaten ondersteunen eerdere bevindingen van een effect van witte stof afwijkingen op EF, maar niet op taken die geen of weinig beroep doen op EF. Daarnaast lijkt het effect van witte stof afwijkingen zich voornamelijk te beperken tot EF taken die een beroep doen op de snelheid van informatieverwerking. Een verklaring voor deze observatie richt zich op de mogelijkheid dat zowel leeftijd als witte stof afwijkingen voornamelijk de mentale of psychomotorische snelheid zouden aantasten (Salthouse, 2005; Salthouse &

Meinz, 1995).

Hoofdstuk 4 bouwde gedeeltelijk voort op de resultaten van hoofdstuk 2, waarbij gevonden werd dat prestatie op een alom gebruikte taak van het werkgeheugen, cijferreeksen achterwaarts, niet relateerde aan witte stof afwijkingen. Om mogelijke verklaringen voor deze bevinding te testen werd deze werkgeheugentaak, alsmede 2 andere werkgeheugentaken, in relatie tot witte stof afwijkingen bekeken. Mogelijke verklaringen voor de eerdere bevindingen hielden in dat prestatie op de cijferreeksen achterwaarts ongevoelig is voor witte stof afwijkingen, of dat de locatie van deze afwijkingen van belang is om mogelijk negatieve effecten hiervan te vinden. De resultaten bevestigden de eerdere bevindingen van hoofdstuk 2: prestatie op de cijferreeksen achterwaarts werd niet beïnvloed door witte stof afwijkingen. Wel correleerde de prestatie op de andere werkgeheugentaken negatief met witte stof afwijkingen, waarbij afwijkingen in de frontale diepe witte stof de voornaamste rol spelen.

In hoofdstuk 5 werden verscheidene EFs, waaronder verbale vlotheid, flexibiliteit, inhibitie, planning, werkgeheugen en het genereren van en shiften tussen regels, bekeken in relatie tot witte stof afwijkingen. De voornaamste

(7)

Nederlandse Samenvatting

150

vragen waren of de verschillende functies binnen het EF domein vergelijkbaar door witte stof afwijkingen waren aangetast en of de locatie van de witte stof afwijkingen hierbij van belang was. Daarnaast werd gekeken in welke mate leeftijd en cardiovasculaire risicofactoren zoals hypertensie de witte stof afwijkingen voorspellen en in hoeverre deze factoren de mogelijke relatie tussen EF en witte stof bepalen. De resultaten toonden aan dat, alhoewel er een algeheel negatief effect van witte stof afwijkingen op prestatie gevonden werd, er wel degelijk een verschil bestaat in hoe de witte stof afwijkingen deze functies aantasten. Zo werd bijvoorbeeld bij inhibitie en werkgeheugen gevonden dat verscheidene witte stof gebieden de prestatie beïnvloeden, terwijl dit negatieve effect bij flexibiliteit en genereren van en shiften tussen regels beperkt was tot de meer posterieure diepe witte stof gebieden. Ook bleek het witte stof gebied wat het meest cruciale was voor prestatie per functie binnen het EF domein te verschillen. Mogelijk worden deze effecten veroorzaakt door de verscheidene cognitieve functies waar een specifieke test van EF een beroep op doet. Leeftijd bleek de belangrijkste predictor van witte stof afwijkingen te zijn, waarnaast er enkele effecten van cardiovasculaire risico factoren, namelijk hypertensie en hypercholesterolemie, gevonden werden. Desondanks bleek, na controle voor deze factoren, de associatie tussen EF en witte stof afwijkingen vrij robuust.

Pijn

In hoofdstuk 6 werd bekeken in hoeverre witte stof afwijkingen gerelateerd zijn aan klinische pijn, door het verminderen van de cortico-corticale en cortico- subcorticale connecties en het daardoor mogelijk geïnitieerde disfunctioneren van de pijnsystemen. Zowel pijn intensiteit als de affectieve-motivationele aspecten van pijn werden in kaart gebracht. Pijn affect, maar niet intensiteit, vertoonde een positief verband met mate van witte stof afwijkingen, waarbij de periventriculaire hyperintensiteiten als belangrijkste predictor naar voren kwam.

Voortbouwend op de literatuur waarin evidentie bestaat voor een inhibiërende werking van de DLPFC met betrekking tot pijn (Caseyet al., 2003; Lorenzet al., 2003), kan gesteld worden dat witte stof afwijkingen deze inhibiërende functie waarschijnlijk verminderen. Deze studie ondersteunt de mogelijkheid dat bij het ouder worden pijn kan toenemen ten gevolge van veranderingen in de hersenen.

Rust-activiteit ritme

In hoofdstuk 7 werden mogelijke effecten van witte stof afwijkingen op het rust- activiteit ritme bekeken. Drie variabelen welke verschillende maten van het rust- activiteit ritme weergeven werden berekend. De stabiliteit van het ritme over de dagen heen weerspiegelt de mate van koppeling van het ritme aan zeitgebers, zoals licht. De variabiliteit van het ritme binnen de dagen is een indice van de fragmentatie van het ritme, wat een maat is van het aantal transities tussen rust en activiteit binnen een periode van 24 uur. Als laatste werd de amplitude van het ritme berekend, welke het verschil in activiteit is tussen de meest actieve periode van 10 uur en de minst actieve periode van 5 uur. Afwijkingen in de frontale diepe witte stof bleken de belangrijkste predictor van zowel de stabiliteit als de amplitude van het ritme. Leeftijd, maar geen van de witte stof variabelen, droeg significant bij aan de variantie van de variabiliteit van het ritme.

(8)

151

De WAIS bij vasculaire dementie en de ziekte van Alzheimer

In hoofdstuk 3 werd een meta-analyse uitgevoerd om te bekijken in hoeverre subtesten van de Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS) in staat zijn om te differentiëren tussen patiënten met de ziekte van Alzheimer en patiënten met een vasculaire dementie. Bij eerder genoemde groep werd verwacht dat zij slechter zouden presteren op taken die een beroep doen op het geheugen, terwijl een verminderde prestatie van patiënten met vasculaire dementie verwacht werd op taken welke voornamelijk EF meten. Studies werden geïncludeerd indien de groepen patiënten met de ziekte van Alzheimer en vasculaire dementie gematcht waren op leeftijd en ernst van dementie. In de eerste analyse werd de prestatie van patiënten met de ziekte van Alzheimer vergeleken met die van alle patiënten met een vasculaire dementie. Vanwege de heterogeniteit binnen het spectrum van vasculaire dementie werden in een tweede analyse die studies geselecteerd waarin een groep vasculaire dementen met een specifiek subcorticaal ziektebeeld bekeken werd. De primaire analyse liet zien dat patiënten met vasculaire dementie op 2 taken slechter presteerden dan patiënten met de ziekte van Alzheimer, terwijl superieure prestatie van patiënten met vasculaire dementie op één geheugentaak werd gevonden. De analyse waarbij alleen die studies geïncludeerd werden welke zich richtten op patiënten met subcorticale vasculaire dementie bevestigde het beeld van executief disfunctioneren bij deze groep.

Patiënten met subcorticale vasculaire dementie presteerden op 5 verschillende taken die voornamelijk een beroep op EF doen lager dan de patiënten met de ziekte van Alzheimer. De resultaten met betrekking tot de geheugentaken lieten een beeld zien conform de eerdere bevindingen.

Bloeddruk

Executieve functies

Hoofdstuk 8 richtte zich op mogelijke associaties van bloeddruk met verscheidene functies binnen het EF domein bij ouderen woonachtig in een verzorgingstehuis.

Taken van verbale vlotheid, flexibiliteit, inhibitie, planning en werkgeheugen werden afgenomen. Er werd een onderscheid tussen systolische en de diastolische druk gemaakt. Deze studie werd uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in het vraagstuk of verscheidene functies binnen EF hetzelfde aan bloeddruk relateren en of deze relatie nog steeds zichtbaar is binnen een groep ‘oud ouderen’. De resultaten laten zien dat mensen met een normale systolische bloeddruk (< 120 mmHg) het beter doen op flexibiliteit en verbale vlotheid taken ten opzichte van personen met een hoge bloeddruk (≥ 140 mmHg). De prestatie op flexibiliteit van de groep met een normale systolische bloeddruk was tevens beter dan die van de groep met een licht verhoogde bloeddruk (120-139 mmHg). De exacte hersengebieden waarop deze functies voornamelijk een beroep doen verklaart mogelijk waarom bloeddruk geassocieerd was met verbale vlotheid en flexibiliteit maar niet met de overige functies binnen EF.

(9)

Nederlandse Samenvatting

152

Pijn

In hoofdstuk 9 werden mogelijke associaties van bloeddruk met de pijnbeleving in kaart gebracht. Dit hoofdstuk bouwde voort op eerdere bevindingen bij personen van middelbare leeftijd zonder chronische pijn waarbij een negatieve relatie van bloeddruk met pijnervaring werd gevonden, terwijl deze associatie positief blijkt te zijn bij personen met een chronische pijnconditie. Het voornaamste doel van dit onderzoek was om te kijken in hoeverre deze bevindingen in een groep verzorgingstehuisbewoners gerepliceerd konden worden. Pijn affect en pijn intensiteit werden in kaart gebracht, en de systolische en diastolische bloeddruk gemeten. De bevindingen ondersteunen een positieve relatie tussen bloeddruk en affectieve pijnervaring in de groep met een chronische pijnconditie, terwijl in de groep zonder pijnconditie geen significantie associatie tussen beide variabelen werd aangetroffen. Het belang van een mogelijke relatie tussen bloeddruk en pijnervaring in verzorgingstehuisbewoners wordt onderschreven door de zeer hoge prevalentie van chronische pijncondities in deze populatie.

Conclusies

Een aantal hoofdstukken in dit proefschrift bevestigen dat witte stof afwijkingen een negatieve associatie met verscheidene taken van EF vertonen, alhoewel taken die weinig of geen beroep op EF doen niet met de witte stof afwijkingen correleren. Binnen de verscheidene functies die onder EF gegroepeerd worden vallen zowel overeenkomsten als tegenstellingen te constateren. Zo waren niet alle taken van EF gerelateerd aan witte stof afwijkingen en bestonden tussen de functies verschillen in hoe ze aan witte stof afwijkingen relateerden.

Verscheidene witte stof subscores correleerden bijvoorbeeld met inhibitie, terwijl functies als flexibiliteit en set shiften enkel correleerden met posterieure diepe witte stof gebieden. Nauwkeurige selectie van neuropsychologische taken speelt ook een rol bij het al dan niet vinden van een relatie tussen witte stof afwijkingen en werkgeheugen, één van de functies van EF. Er kan dan ook geopperd worden dat taakselectie van doorslaggevende betekenis is geweest bij de gevonden variabiliteit binnen de relatie van witte stof gebieden met EF.

Dat de effecten van deafferentiatie verder gaan dan cognitieve processen, is bekeken door een mogelijke relatie tussen witte stof afwijkingen en pijnervaring in acht te nemen. Een specifieke positieve associatie tussen deze twee facetten werd verwacht. De resultaten bevestigden een toename in affectieve pijnbeleving, maar niet pijn intensiteit, als gevolg van een toename in witte stof afwijkingen.

Mogelijk onderschrijven deze resultaten een afname in de inhibitie van pijn volgend op een verminderd functioneren van de DLPFC als gevolg van witte stof afwijkingen. De observatie van een toename in pijn affect maar niet intensiteit valt te verklaren doordat de PFC voornamelijk betrokken is bij het mediale pijnsysteem, welke verantwoordelijk is voor de verwerking van de affectieve- motivationele aspecten van pijn.

(10)

153

De SCN is van primair belang bij de regulatie van het circadiane rust-activiteit ritme en heeft vele afferente en efferente connecties met andere hersenstructuren. Aangezien de witte stof deze connecties vormt, werd gespeculeerd dat afwijkingen in de witte stof mogelijk een verstoring in input en/of output van de SCN teweegbrachten evenals een daarmee gepaard gaande verandering in het rust-activiteit ritme. De mate van witte stof afwijkingen lieten een negatieve correlatie zien met de stabiliteit van ritme over dagen evenals de amplitude van het ritme, waarbij de frontale diepe witte stof afwijkingen het meest van belang zijn. Een mogelijke verklaring hiervoor richt zich op een verminderde input naar de SCN. Zo zouden frontale diepe witte stof afwijkingen de activiteit die door een persoon zelf geïnitieerd wordt kunnen aantasten, alsmede de paden die vanaf de retina licht naar de SCN transporteren. Beide mechanismen zijn belangrijk voor het functioneren van de SCN.

Een meta-analytisch review liet zien dat het mogelijk is aan de hand van een frequent toegepaste neuropsychologische testbatterij te differentiëren tussen patiënten met de ziekte van Alzheimer en patiënten met vasculaire dementie.

Alhoewel in beide groepen extensieve cognitieve achteruitgang aanwezig is, bleek de groep vasculaire demente patiënten een significant slechtere prestatie op taken van EF te vertonen terwijl er indicaties werden gevonden voor een slechter functioneren van het geheugen in patiënten met de ziekte van Alzheimer. Deze resultaten suggereren significante verschillen in de neuropathologie bij beide groepen.

Als laatste werden mogelijke associaties van bloeddruk met zowel EF als pijnervaring in een groep verzorgingstehuisbewoners in kaart gebracht. Een normale systolische bloeddruk ging samen met een betere prestatie op taken welke flexibiliteit en verbale vlotheid meten, maar niet met andere functies binnen EF. Een mogelijke verklaring hiervoor richt zich op welke hersengebieden de negatieve effecten van bloeddruk ondervinden en tevens betrokken zijn bij deze twee specifieke functies binnen EF. Daarnaast werd een positieve associatie tussen diastolische bloeddruk en klinische pijn gevonden in verzorgingstehuisbewoners met een chronische pijnconditie.

Implicaties

Een van de belangrijkste implicaties van deze studie is dat witte stof afwijkingen, naast de bevinding dat ze duidelijk negatieve consequenties voor EF hebben, ook mogelijke veranderingen in de pijnervaring en het rust-activiteit ritme tot gevolg hebben. Dit indiceert dat executief disfunctioneren samen kan gaan met een toename in affectieve pijnbeleving en verstoringen in het rust-activiteit ritme.

Daarnaast kan hoge bloeddruk in de ‘oud ouderen’ gezien worden als een indicator van verminderd functioneren van EF alsmede van een toename in pijnrapportage in patiënten met chronische pijn. Aangezien bloeddrukmetingen vrij frequent worden uitgevoerd in deze populatie is de klinische toepasbaarheid van deze implicatie hoog.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het Kwadrantenmodel ordent de relevante kenmerken van jeugdzorgwerkers langs twee dimensies. Bij de eerste dimensie gaat het om kenmerken van jeugdzorgwerkers die a)

Dit zou omrekening van opbrengsten en kosten tegen eindkoersen inhouden (behoudens afschrijvingen en kosten van grondstoffen verbruik, welke tegen historische koersen zouden

Maar ook in juridische zin moet het nodige onderzoek worden verricht: rechtsinfmmati- ca-onderzoek, naar onder meer modellen voor kennis en informatie en voor het verrichten

Ik heb op moleculair niveau naar een verklaring gezocht voor dit fenomeen, door te kijken of er in het litteken genen tot expressie worden gebracht die een rol spelen

Omdat deze pioniers vaak ook niet weten wat het resultaat zal zijn van hun acties, maar gaandeweg het proces – door goed waar te nemen en de onzekerheid te durven toelaten – hun

In het tweede bachelorjaar beperken verschillen in studieprestaties zich echter niet meer tot studenten met een gemid- deld eindexamencijfer onder de 7.0; studenten met een

Als vanuit de analyse van de kennis, de wil en de macht van God de grond- structuren van een modaal-ontologisch model zich aftekenen en zekere in- vloeden van de

Het doel van deze vragenlijst is om subtiele problemen in IADL te detecteren voor de diagnostiek van dementie.. We ontwikkelden nieuwe vragen op basis van theorie, bestaande items