• No results found

DISSENTING OPINION GEEN DEUREN OPEN LATEN STAAN NAAR MARTELING!

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DISSENTING OPINION GEEN DEUREN OPEN LATEN STAAN NAAR MARTELING!"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

J.H. Burgers

Na berichten dat Nederlandse militairen Irakese gedetineerden zouden hebben gemarteld, hebben twee commissies onderzoek verricht naar de feiten en de toelaatbaarheid van de handelingen. De conclusie van beide commissies, dat geen martelingen hadden plaatsgevonden, is in Nederland met opluchting ontvangen. Maar hebben de commissies wel genoeg afstand genomen van de toegepaste praktijken en hebben zij zich voldoende afgevraagd welke motieven daarbij een rol speelden en welke risico’s er dreigen van ondermijning van het verbod van foltering?

Op 17 november 2006 verscheen op de voorpagina van de Volkskrant een bericht onder de kop

‘Nederlanders martelden Irakezen’. Het betrof de behandeling in 2003 van personen die gedetineerd waren door de Nederlandse stabilisatiemacht in Irak. Naar aanleiding hiervan en van berichten in NRC-Handelsblad benoemde minister Kamp van defensie een commissie onder voorzitterschap van dr. J.T. van den Berg met de taak een onderzoek in te stellen naar

‘de betrokkenheid van Nederlandse militairen bij mogelijke misstanden bij gesprekken met gedetineerden in Irak’. Bovendien besloot de bestaande Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) een eigen onderzoek in te stellen naar de rol van medewerkers van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) bij deze onder- vragingen. De beide commissies presenteerden hun rapporten op 18 juni 2007. De vaste commissie voor defensie van de Tweede Kamer besprak die rapporten op 4 juli met de nieuwe minister van defensie, Van Middelkoop.

Ik heb de beide rapporten gelezen en de commissievergadering bijgewoond. Naar aanleiding hiervan voel ik er behoefte aan ook van mijn kant enig commentaar te leveren. Het gaat hierbij in hoofdzaak om punten die in de commissie voor defensie niet of nauwelijks aan de orde gekomen zijn.

Wanneer ik hieronder naar bepaalde passages in deze rapporten verwijs, zal ik de pagina- nummers doen voorafgaan door een B bij het rapport-Van den Berg en door een V bij het rapport van de CTIVD.

De kwaliteit van de rapporten

Ik sluit mij aan bij de waardering die in de commissievergadering voor de rapporten is uitgesproken. Beide rapporten zijn bijzonder overzichtelijk, zijn in goed leesbaar Nederlands geschreven en verschaffen veel gegevens die licht op het gebeurde werpen. In het bijzonder de commissie-Van den Berg heeft zich mijns inziens gewetensvol ingespannen om zowel de

J.H. Burgers (1926) is oud-ambtenaar van Buitenlandse Zaken. In 1988 publiceerde hij samen met H. Danelius het handboek The United Nations Convention against Torture. In 1982-1984 leidde hij de werkgroep van de VN- Mensenrechtencommissie die dit verdrag opstelde.

(2)

GEEN DEUREN OPEN LATEN STAAN NAAR MARTELING!

gebeurtenissen zelf als de omstandigheden waaronder die plaatsvonden zo goed mogelijk te reconstrueren. Het rapport van de CTIVD is beperkter van opzet omdat het alleen het optreden van de MIVD betreft, maar bevat ook veel waardevol materiaal. Beide commissies leveren kritiek, onder meer op de voorbereiding en sturing van de Nederlandse stabilisatiemacht in Irak, en doen diverse aanbevelingen.

Wat de in 2003 op gedetineerden toegepaste praktijken betreft, hebben de commissies zich niet beperkt tot een onderzoek naar de feitelijke gang van zaken, maar hebben ze ook oordelen geveld over de toelaatbaarheid van die praktijken. Hier wijkt mijn eigen beoordeling op sommige punten af van die van de commissies. Dit brengt mij tot enkele aanvullende aanbeve- lingen, die de hoofdreden zijn voor deze notitie.

Beperkt karakter van de onderzoeken

De door de commissies ingestelde onderzoeken betroffen in de eerste plaats de vraag of gedetineerden in Irak door Nederlandse militairen onbehoorlijk behandeld waren. Het meest opvallende tekort van deze onderzoeken is dat die gedetineerden daarbij zelf niet gehoord zijn. De CTIVD heeft alleen met Nederlandse functionarissen gesproken. De commissie-Van den Berg sprak daarnaast nog met een Britse officier; bovendien heeft zij geprobeerd in contact te komen met een voormalige gedetineerde (de ‘Saoediër’) die zich over zijn behandeling in Nederlandse detentie beklaagd had, maar hij bleek niet meer in leven te zijn (B-45). Deze commissie vindt ook dat de Koninklijke Marechausssee eind 2003 te kort geschoten is door de Saoediër toen niet te horen (B-44).

Dat de commissies de voormalige gedetineerden niet hebben kunnen horen is op zichzelf wel begrijpelijk, maar vooral de CTIVD wekt de indruk zich weinig rekenschap te geven van de hieruit voortvloeiende eenzijdigheid van haar onderzoek. Zo schrijft zij (V-19): ‘De Commis- sie heeft zorgvuldig onderzoek verricht naar de omstandigheden bij het ondervragen van gedetineerden. Zij heeft hiertoe de direct betrokkenen onder ede/belofte gehoord en de verklaringen met elkaar vergeleken.’ Blijkbaar rekende zij de gedetineerden niet tot de direct betrokkenen.

Ter illustratie van deze eenzijdigheid valt bijvoorbeeld te wijzen op de beschuldiging door de Saoediër dat hij tijdens zijn ondervraging geslagen zou zijn. De ondervragers hebben aan beide commissies verklaard dat zij nooit hebben geslagen. Ik hoop van harte dat ze de waarheid gesproken hebben, maar een sluitende weerlegging van de beschuldiging is dit natuurlijk niet.

Beoordeling van de opgegeven motieven

Nu de commissies vrijwel alleen konden beschikken over verklaringen van de bij de ondervra- gingen betrokken Nederlanders, dienden ze extra voorzichtig te zijn met de door dezen opgegeven motieven voor bepaalde praktijken. Juist bij verdenking van inhumane behandeling kunnen motieven beslissend zijn voor het oordeel (een arts bijvoorbeeld die uit medische noodzaak een been amputeert veroorzaakt wel ernstig lichamelijk letsel maar pleegt geen mishandeling). Men moet zich dan ook steeds afvragen of een opgegeven reden wel de eigenlijke reden was dan wel dat er andere motieven meespeelden of zelfs de hoofdreden vormden. Naar mijn mening hebben de commissies in het algemeen te gemakkelijk genoegen

(3)

daarmee zwerfhonden op afstand te houden (B-53 en V-24).

Het weren van getuigen bij de ondervragingen

De in 2003 door de Nederlandse stabilisatiemacht gearresteerde personen werden meestal gedetineerd in een gebouwtje dat voor de Irak-oorlog in gebruik was bij de veiligheidsdienst van Saddam Hussein. Zij werden daar bewaakt door personeel van het Korps Mariniers en ondervraagd door personeel van de MIVD, het Contra-Inlichtingen en Veiligheidsteam (CIV- team). De ernstigste misstap lijkt mij destijds niet in Zuid-Irak te zijn begaan maar in Den Haag.

Het eerste CIV-team wilde niet dat derden de ondervraging van gedetineerden zouden bijwo- nen, maar de commandant van het Nederlandse bataljon bepaalde dat zijn juridisch adviseur daarbij aanwezig moest zijn. Het CIV-team legde deze controverse in september voor aan de MIVD in Den Haag. Deze koos de kant van het CIV-team, waarna het Defensie Crisisbeheers- centrum (DCBC) het team machtigde om de juridisch adviseur bij de ondervragingen te weren.

(Overigens is deze machtiging al spoedig ingetrokken, nadat de bataljonscommandant het DCBC eind oktober had ingelicht dat er klachten over de ondervragingen waren binnengekomen.) De commissie-Van den Berg is duidelijk in haar oordeel over de machtiging door het DCBC:

‘Ten onrechte heeft Den Haag ingestemd met het weren van de juridisch adviseur bij de door het CIV-team gevoerde gesprekken’ (B-75). De CITVD drukt zich wat milder uit: ‘De Commissie acht (…) de beslissing om de legal advisor de toegang tot de ondervragingen van gedetineerden te ontzeggen onverstandig zij het niet onrechtmatig’ (V-39).

Belangrijker dan het feit dat het CIV-team de juridisch adviseur niet wilde toelaten bij de ondervragingen vind ik de vraag, waaróm het team dit niet wilde. Als voornaamste reden was aangevoerd ‘de vertrouwelijke aard van de gesprekstechnieken die de MIVD hanteerde, waarbij het zowel ging om de wijze van gespreksvoering als om het kennisniveau dat uit de vragen zou kunnen blijken’ (V-20; zie ook B-32). De commissie-Van den Berg gaat hier totaal niet op in. De CITVD doet dat wel en noemt deze argumenten ‘onvoldoende steekhoudend’

(V-39). Onder meer is volgens haar ‘het belang van de geheimhouding van de technieken die de MIVD gebruikte onvoldoende komen vast te staan’. De CITVD veronderstelt dat de aange- voerde argumenten vooral ‘zijn ingegeven door de regels die gelden voor de gesprekken die de MIVD op vrijwillige basis voert met bronnen’.

Naar mijn mening hebben de twee commissies zich ten aanzien van de vraag naar het

‘waarom’ veel te mild opgesteld. De veronderstelling ligt toch voor de hand dat het CIV-team zich de vrijheid wilde voorbehouden pressiemiddelen toe te passen die het daglicht niet konden verdragen. Wanneer ik lees over ‘geheimhouding van gesprekstechnieken’ gaat bij mij een alarmbel rinkelen. Hetzelfde geldt wanneer ik lees dat door het CIV-team aan gedetineerden die niet wilden praten ‘werd uitgelegd dat het beter zou zijn wel mee te werken’ (B-50). Ik heb dan ook in 1948-1949 deel uitgemaakt van de Nederlandse strijdmacht in Indonesië waarvan de inlichtingendiensten stelselmatig gevangenen martelden, onder meer met electriciteit.

Marteling is helaas geen exclusief gebruik van dictatoriale regimes of van niet-westerse volken.

Door Fransen is gemarteld in Algerije, door Amerikanen in Vietnam, om van meer recente voorbeelden maar te zwijgen.

(4)

GEEN DEUREN OPEN LATEN STAAN NAAR MARTELING!

Ook als het CIV-team niet van plan was ongeoorloofde pressiemiddelen toe te passen, vergrootte het uitsluiten van toezicht de kans dat het daar toch toe zou komen. Van de leiding van de MIVD mocht worden verwacht dat zij zich van dit risico bewust was.

Het beletten van herkenning van de ondervragers door de ondervraagden

Eén van de meest opzienbarende elementen van de in 2006 verschenen persberichten was, dat de gedetineerden tijdens hun ondervraging geblinddoekt waren geweest met afgeplakte of zwartgemaakte ski-brillen teneinde herkenning van de Nederlandse ondervragers te voor- komen. Des te vreemder is het dat de beide onderzoekscommissies aan deze praktijk nauwelijks aandacht schenken. De commissie-Van den Berg gaat er niet uitdrukkelijk op in. Wel uit ze indirecte kritiek door in een algemene passage over verhoormethodes te stellen: ‘Het voorkomen van herkenning van de ondervrager is uit den boze’ (B-56), maar deze stelling keert noch in haar conclusies noch in haar aanbevelingen terug. De CTIVD verklaart uitdrukkelijk: ‘De Commissie is van oordeel dat het gebruik van zwartgemaakte dan wel afgeplakte skibrillen onder de gegeven omstandigheden een proportioneel middel was’ (V-44). Deze commissie noemt overigens een ander doel van de maatregel, namelijk dat de gedetineerden de Nederland- se militairen in het gebouwtje en de manier waarop de verdediging ervan ingericht was niet zouden kunnen zien. Dat de bedoeling vooral was te voorkomen dat de ondervraagden hun ondervragers zouden kunnen herkennen, blijkt ook uit het feit dat de ondervragers en de tolk tijdens de ondervragingen schuilnamen gebruikten (B-50).

In de laatste decennia zijn we getuige geweest van een sterke toename van het blinddoeken van arrestanten en gevangenen, waarbij vooral de Verenigde Staten het voorbeeld geven.

Ongetwijfeld is blinddoeken tijdens transporten een doeltreffende maatregel om ontsnapping te beletten, maar het geblinddoekt houden van gedetineerden tijdens ondervragingen is een heel andere zaak. Het is bovendien een noviteit. Ik herinner mij niet hier ooit van gehoord te hebben met betrekking tot ondervragingen uit de vorige eeuw, met inbegrip van die door de Gestapo, de Kempeitai en de repressieve regimes in Oost-Europa en Latijns-Amerika.

Het geblinddoekt houden tijdens ondervragingen in Irak was naar mijn mening op zichzelf al een inhumane praktijk. Omdat de ondervraagden geboeid waren konden ze de afgeplakte brillen zelf niet afzetten. Hun situatie was bijzonder beangstigend, niet alleen omdat ze hun ondervragers niet konden zien maar ook omdat ze eventuele klappen of schoppen niet konden zien aankomen. Welk buitensporig belang was ermee gemoeid dat men dit de ondervraagden aandeed? Waarom was het zo belangrijk dat de ondervragers niet herkend zouden worden?

Moesten die de vrijheid hebben pressiemiddelen toe te passen waarvoor ze geen verantwoording zouden hoeven af te leggen?

Los van de vraag wat destijds de intenties van het CIV-team in feite geweest zijn, vergroot het niet-herkend-kunnen-worden onvermijdelijk de kans op toepassing van zulke pressiemidde- len. Wie onherkenbaarheid van ondervragers toestaat helpt er aan mee een situatie te creëren die ontoelaatbare verhoormethodes in de hand werkt. Ik ben het dan ook oneens met de mening van de CTIVD dat het gebruik van de skibrillen proportioneel (dus verantwoord) was. Ik deel de mening van de commissie-Van den Berg dat het voorkomen van herkenning van de onder- vrager uit den boze is.

(5)

ondervragers te zien.

‘White noise’

De gedetineerden in Irak werden blootgesteld aan white noise, het harde geluid dat ontstaat wanneer een radio op hoog volume net naast de zender afgestemd wordt (B-35). Als doel daarvan wordt genoemd: ten eerste te voorkomen dat de gedetineerden in het cellenblok met elkaar zouden communiceren en ten tweede te voorkomen dat zij de gesprekken zouden kunnen volgen in de daartegenover gelegen Operations Room.

De eerste motivering is niet overtuigend. Uit een in het rapport-Van den Berg opgenomen plattegrond (B-48) blijkt dat het blok bestond uit drie naast elkaar gelegen cellen. Dit motief zou daarom alleen kunnen opgaan wanneer drie of meer personen gedetineerd werden, want zolang er niet meer dan twee waren konden die worden geplaatst in niet naast elkaar gelegen cellen. Het is onduidelijk of gelijktijdige aanwezigheid van drie of meer gedetineerden zich ooit heeft voorgedaan. Het CIV-team ondervroeg in de periode september-november 2003 slechts zeven personen in Nederlandse detentie en volgens de geldende instructies moest elk van hen in beginsel binnen 14 uur aan de Britten worden overgedragen. Overigens hebben verschillende getuigen verklaard dat het gebruikelijk was de radio aan te zetten zodra er zich een gedetineer- de in het cellencomplex bevond (V-22).

Dit brengt ons tot de tweede motivering, maar die is evenmin overtuigend. Ten eerste zullen de militairen in de Operations Room onderling in de regel Nederlands gesproken hebben en die taal kenden de gedetineerden niet. Ten tweede, ook als er Engels gesproken werd is de kans klein dat de gedetineerden dit konden volgen. Alleen van de Saoediër is gezegd: ‘De man sprak wat Engels, maar een volledig gesprek in die taal was niet mogelijk’ (B-46).

Er is een heel andere reden waarom de beide motiveringen niet opgaan. Indien het werkelijk alleen de bedoeling was om conversatie en afluisteren te voorkomen, kon men dit met een veel eenvoudiger (en ook voor de bewakers aangenamer) middel bereiken, namelijk door de oren van de gedetineerden af te dekken. Aangezien men al gewend was de gedetineerden te blinddoeken, kon men hier geen enkel probleem mee hebben.

Gezien de ongeloofwaardigheid van de twee genoemde motieven zie ik maar één ander aannemelijk doel van het toegepaste white noise, namelijk de gedetineerden murw te maken met het oog op hun ondervraging (‘conditioneren’ in de terminologie van de commissie-Van den Berg).

Ik vind dit buitengewoon verontrustend. Onvrijwillig white noise te moeten aanhoren ligt voor mij in hetzelfde vlak als het moeten ondergaan van fysieke pijn. Met het gebruik van dit pressiemiddel slaat men de weg in die naar marteling leidt.

Ik verschil dus van mening met de onderzoekscommissies zowel wat betref het doel van het toegepaste middel als wat betreft de aard van het toegepaste middel.

De commissie-Van den Berg schrijft: ‘het gebruik van white noise kan worden gezien als een middel om te conditioneren, maar was primair bedoeld om conversatie en afluisteren te voorkomen’ (B-57). Ook kan dit gebruik ‘naar haar oordeel niet worden gekwalificeerd als het opzettelijk veroorzaken van ernstige pijn of ernstig lijden’ (B- 72). De CTIVD beperkt zich

(6)

GEEN DEUREN OPEN LATEN STAAN NAAR MARTELING!

ertoe te stellen dat het gebruik van white noise geen verantwoordelijkheid van de MIVD was maar van het Korps Mariniers (V-44). Zij voegt hieraan toe: ‘De Commissie heeft geen enkele aanwijzing dat het CIV-team hierbij (zijdelings) betrokken is geweest’. Dit laatste is een verrassende opmerking, gezien ook de mededeling van de Britse officier dat zij van het CIV- team gehoord had dat white noise was gebruikt om de Saoediër onder druk te zetten (B-36).

Ik pleit voor een absoluut verbod op het onder druk zetten van gedetineerden door hen onvrijwillig bloot te stellen aan white noise of andere vormen van ondragelijk lawaai.

Het VN-verdrag tegen marteling

De onderzoeksrapporten gaan uitvoerig in op de geldende juridische kaders, maar maken nauwelijks melding van het in 1984 door de Verenigde Naties vastgestelde Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (‘Convention against torture and other cruel, inhuman or degrading treatment or punishment’, gewoonlijk afgekort als ‘CAT’). Dit valt mij op omdat ik in 1982-1984 voorzitter geweest ben van de VN- werkgroep die het verdrag opstelde en omdat ik in 1988 samen met Hans Danelius een handboek over dit verdrag gepubliceerd heb. In verband hiermee wil ik enkele opmerkingen maken.

De beide onderzoeksrapporten besteden wel aandacht aan het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Wat de bescherming tegen marteling en aanverwante praktijken betreft is de reikwijdte van het CAT echter wat ruimer dan het EVRM, omdat het naast marteling niet alleen onmenselijke en vernederende maar ook ‘wrede’ behande- ling of bestraffing bestrijkt. Wat zulke wrede, onmenselijke of onterende behandeling betreft legt het CAT aan Nederland als verdragspartij verschillende specifieke verplichtingen op. Eén daarvan is de verplichting om een onverwijld en onpartijdig onderzoek in te stellen wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat zulke behandeling in gebied onder Nederlandse rechtsmacht heeft plaatsgevonden. Het was dus wel een lofwaardig initiatief van minister Kamp om de commissie-Van den Berg in te stellen, maar eigenlijk was de regering daartoe al uit hoofde van het CAT geroepen. Verder verplicht het CAT Nederland onder meer om het verbod van wrede, onmenselijke of onterende behandeling op te nemen in de voorschriften of instruc- ties van militair- en burgerpersoneel dat betrokken kan zijn bij de bewaking, ondervraging of behandeling van personen die enigerlei vorm van arrestatie, hechtenis of gevangenhouding ondergaan. Ook is Nederland verplicht de bestaande voorschriften en praktijken voor ondervra- ging en de regelingen voor bewaking en behandeling van gedetineerden stelselmatig te bezien (‘to keep under systematic review’) ter voorkoming van gevallen van wrede, onmenselijke of onterende behandeling.

Ten slotte nog dit. De beide onderzoekscommissies concluderen dat de Nederlandse behandeling van gedetineerden in Irak in 2003 niet viel onder de definitie van marteling. Dit mag zo zijn, maar het lijdt voor mij geen twijfel dat de combinatie van de behandelingen (het blootstellen aan white noise, het onthouden van slaap, het geboeid en geblinddoekt houden tijdens de ondervragingen, het begieten met koud water) neerkwam op wrede behandeling zoals verboden door het CAT, terwijl een situatie was ontstaan die marteling in de hand kon werken.

(7)

geantwoord.

‘Geachte heer Burgers,

Met veel belangstelling heb ik kennisgenomen van uw brief van 19 juli jl. Hierin geeft u commentaar op de rapporten van de Commissie van den Berg en de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD), die onderzoek hebben gedaan naar vermeende misstanden bij gesprekken met gedetineerden in Irak. Uit uw brief spreekt uw expertise en ervaring.

In uw brief plaatst u op een aantal punten kanttekeningen bij de bovengenoemde rapporten, en pleit u voor twee absolute verboden. Tenslotte wijst u op de bepalingen van het VN anti-Folterverdrag.

Het merendeel van uw commentaar betreft de beoordeling van de toelaatbaarheid van handelingen van Nederlandse militairen in Irak door de beide commissies. Het past mij niet namens de commissies daarop te reageren. Ik constateer dat u een exemplaar van uw commentaar ook aan de beide commissies hebt toegezonden. Ik twijfel er niet aan dat zij hier de gepaste aandacht aan zullen geven.

Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg van 4 juli jl. heb laten weten, kan ik niet ingaan op aspecten waarover het Openbaar Ministerie (OM) zich thans beraadt. Uitspraken daarover zouden kunnen worden opgevat als een aanwijzing, een instructie of een beperking van de vrijheid van het OM bij het beoordelen van specifieke zaken. Dit betekent dat ik niet kan ingaan op de conclusies van de commissies over de strafbaarheid van gedragingen en het al dan niet van toepassing zijn van verdragen en bepaalde rechtsstel- sels. Zonder hieraan af te doen, reageer ik graag op enkele van uw opmerkingen, alsmede op de door u bepleite verboden.

Naar uw mening hebben de commissies in het algemeen te gemakkelijk genoegen genomen met de opgegeven verklaringen van de door hen gehoorde personen. Graag wijs ik u er in dit verband op dat de CTIVD in het kader van haar onderzoek een groot aantal personen onder ede of belofte heeft gehoord.

Beide commissies konden beschikken over alle door hen relevant geachte stukken en alle defensiemedewer- kers zijn door mij verplicht medewerking te verlenen aan verzoeken van de commissies.

Wat betreft uw commentaar inzake het niet toelaten van de juridisch adviseur tot de gesprekken, heb ik geen reden om de conclusies van de CTIVS hierover in twijfel te trekken. Zoals u zelf aangeeft is door de Directeur MIVD opdracht gegeven de juridisch adviseur weer bij de gesprekken aanwezig te laten zijn.

U pleit voor een absoluut verbod van maatregelen waardoor personen die ondervraagd worden, hetzij door de krijgsmacht hetzij door de politie of welke andere instantie ook, verhinderd worden hun ondervra- gers te zien. Ik verzeker u dat dit overeenkomt met de huidige procedures voor ondervragingen door Nederlandse militairen.

Ook pleit u voor een absoluut verbod op het onder druk zetten van gedetineerden door hen onvrijwillig bloot te stellen aan white noise. Ik ben met u eens dat geen enkele vorm van dwang mag worden uitgeoefend om inlichtingen van gevangenen te krijgen. Het gebruik van white noise kan echter zeker niet in alle gevallen als dwang worden gezien. Het moet naar mijn mening mogelijk zijn om te verhinderen dat gevangenen onderling kunnen communiceren of communicatie tussen Nederlandse militairen kunnen

(8)

GEEN DEUREN OPEN LATEN STAAN NAAR MARTELING!

horen, als dit de veiligheid van die militairen in gevaar kan brengen. Het gebruik van white noise kan in bepaalde gevallen daarvoor nodig zijn.

Ik wil u danken voor uw bijdrage aan deze discussie. Ik hecht eraan te onderstrepen dat Nederlandse militairen optreden in overeenstemming met het nationale en internationale recht. Zodra hier twijfels over bestaan wordt hier een onderzoek naar gedaan, zoals het onderzoek van de Commissie van den Berg dat mijn ambtsvoorganger in gang heeft gezet. De minister van Justitie heeft beide rapporten onder de aandacht gebracht van het Openbaar Ministerie, dat beziet of er aanleiding is tot het instellen van een nader onderzoek.

Hoogachtend,

DE MINISTER VAN DEFENSIE (w.g.)

E. van Middelkoop’

Mijn opmerkingen naar aanleiding van deze brief.

1. Dat minister Van Middelkoop serieus is ingegaan op de belangrijkste punten uit mijn commentaar stel ik bijzonder op prijs. Zijn brief geeft mij wel aanleiding tot een aantal opmer- kingen. Daarbij houd ik ook rekening met zijn brief aan de Tweede Kamer van 18 juni, waarin hij de twee onderzoeksrapporten mede namens de minister van justitie aanbood en van commentaar voorzag (Kamerstuk 23 432-228, 7 pagina’s), met de op 2 juli gepubliceerde lijst van door de Tweede-Kamercommissie voor defensie hierover schriftelijk gestelde vragen en de door de minister mede namens zijn collega van justitie daarop schriftelijk gegeven antwoor- den (Kamerstuk 23 432-233, 23 pagina’s) en tenslotte met het begin augustus vastgestelde verslag van de openbare vergadering van 4 juli van deze Kamercommissie met de minister van defensie (Kamerstuk 223432-236, 18 pagina’s).

2. In zijn brief van 18 juni aan de Tweede Kamer verklaarde minister Van Middelkoop onder meer: ‘Ik kan de conclusies en aanbevelingen van de commissies overnemen, maar wil hierbij een aantal kanttekeningen plaatsen’.

In zijn op 2 juli gepubliceerde schriftelijke antwoorden bevestigde de minister in de eerste plaats dat zijn brief van 18 juni was ‘te beschouwen als de definitieve kabinetsreactie op deze beide rapporten en alle daarin opgenomen aanbevelingen’.

Lezing van het verslag over de vergadering van 4 juli heeft mijn tijdens die vergadering gekregen indruk bevestigd, dat geen enkel lid van de Tweede Kamer toen kritiek op de onderzoeksrapporten heeft geleverd. Wat betreft het geblinddoekt houden van gedetineerden tijdens ondervragingen en het gebruik van white noise, hebben sommigen wel vragen gesteld, maar geen enkel lid heeft die praktijken uitdrukkelijk veroordeeld.

Wel drongen verschillende Kamerleden op 4 juli aan op meer duidelijkheid over wat bij de behandeling van gedetineerden is toegestaan. Ook achtten sommigen nog een afrondend debat over de hele kwestie wenselijk wanneer het Openbaar Ministerie zich er over zou hebben uitgesproken.

(9)

gebied van het verhoren of ondervragen van of het voeren van gesprekken met gedetineerden’.

3. Wat nu de brief van de minister aan mijzelf van 22 augustus betreft, hecht ik er vooral belang aan dat hij daarin uitdrukkelijk is ingegaan op de twee door mij voorgestane absolute verboden.

4. Over het door mij bepleite ‘absoluut verbod van maatregelen waardoor personen die ondervraagd worden (...) verhinderd worden hun ondervragers te zien’ schrijft minister Van Middelkoop: ‘Ik verzeker u dat dit overeenkomt met de huidige procedure voor hun ondervra- ging door Nederlandse militairen’. Deze verzekering lijkt een belangrijke beleidswijziging in te houden! Immers, het blinddoeken van Irakese gedetineerden om herkenning van hun ondervragers te voorkomen was door de beide onderzoekscommissies aanvaard en de minister had daar geen afstand van genomen, noch in zijn brief van 18 juni, noch in zijn antwoord op de schriftelijke vragen, noch in zijn mondeling overleg met de Kamercommissie. Zo vermeldde hij bijvoorbeeld op pagina 5 van de schriftelijke antwoorden: ‘Ook hebben gedetineerden zwartgemaakte skibrillen opgekregen om herkenning van het Nederlandse militaire personeel ter plaatse te voorkomen’.

Tijdens het mondeling overleg op 4 juli is er nog wel enige discussie geweest over de vraag of het gebruik van de skibrillen ‘standaardmethode’ was, maar die discussie verliep verward omdat de minister daar in zijn eerste termijn alleen over gesproken had als middel om te voorkomen dat gedetineerden ‘bij het transport vanuit of naar hun cel operationele zaken kunnen waarnemen’.

Zoals ik zelf al heb opgemerkt in mijn kritisch commentaar van 11 juli is het blinddoeken van gedetineerden tijdens transporten een heel andere zaak dan het geblinddoekt houden tijdens ondervragingen. Tegen dit laatste heeft prof. Kooijmans zich al gekeerd in zijn functie van Speciaal Rapporteur van de VN inzake marteling. Onherkenbaarheid van de ondervragers vergroot nu eenmaal de kans op toepassing van wrede methodes om informatie los te krijgen, onverschillig of die onherkenbaarheid wordt bereikt door de ondervraagden te blinddoeken dan wel door de ondervragers maskers te laten dragen.

In het licht van de drie hierboven door mij vermelde Kamerstukken moet ik concluderen, dat de door minister Van Middelkoop in zijn brief van 22 augustus vermelde ‘huidige procedu- res’ dateren van na 4 juli jongstleden!

5. In antwoord op het door mij bepleite absolute verbod op het gebruik van white noise voor het onder druk zetten van gedetineerden geeft de minister te kennen het gebruik hiervan als drukmiddel inderdaad te verwerpen. So far so good. Toch bevredigt het antwoord mij niet. De minister laat immers uitdrukkelijk de mogelijkheid open om white noise te gebruiken voor het verhinderen van onderlinge communicatie of van afluisteren. Ik blijf van mening dat het gebruik van white noise voor die doeleinden onzinnig is, omdat hetzelfde kan worden bereikt met veel simpeler middelen, die bovendien minder hinderlijk zijn voor het bewakingspersoneel. Het opzettelijk onderwerpen van gevangenen aan ondragelijk geluid beschouw ik niet alleen als een vorm van dwang maar als een vorm van geweld.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Drie namen die het grote publiek niet bekend in de oren klinken, maar wie kiest voor kleding die wordt gemaakt op een ecologisch verantwoorde manier, in goede

Ieder zijn meug, maar persoonlijk hou ik niet zo van staatsbegrafenis- sen.. Hoe groter de verdiensten, hoe bescheidener het afscheid moet zijn, vind

In Christus is noch west noch oost in Hem noch zuid noch noord, één broederschap rust in zijn troost, één wereld in zijn woord. Tot ieder hart, dat Hem behoort, met Hem

Wat ter wereld ziet God dan toch in de mens, Dat Hij wordt de ‘Man aan het kruis’.. De Farizeeërs samen, ja ze kijken

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

De – niet getoetste – veronderstelling is dat de maatschappelijk-godsdienstige context van de Republiek in de zeventiende en achttiende eeuw geen seculiere teksten over liefdadig

genheden: Kerstmis- Nieuwjaar- Pasen· Pinksteren. RESTAURANT DES SPECIALITES. EINDHOVEN, VESTDIJK 47. Zulks overigens geheel aansluitend op art. Naar mijn mening moest er

Als multimiljonair gaat het hem niet om de schadevergoeding, maar meent hij dat het Britse recht tekort schiet, omdat het geen wettelijke verplichting kent voor journalisten