• No results found

Witteveen+Bos. Van Twickelostraat 2. postbus AE Deventer. telefoon telefax

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Witteveen+Bos. Van Twickelostraat 2. postbus AE Deventer. telefoon telefax"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rijkswaterstaat Waterdienst

Metingen aan visintrek bij de

uitvoering van schuttingen met de

spuisluizen te Kornwerderzand

(2)
(3)

INHOUDSOPGAVE blz.

1. INLEIDING 1

1.1. Aanleiding en doel 1

1.2. Leeswijzer 1

2. AANPAK 2

2.1. Uitvoering bemonsteringen 2

2.2. Vangtuigen 3

2.3. Verwerking van de vangsten 3

3. RESULTATEN 6

3.1. Vangstgrootte en -samenstelling 6

3.2. Lengtefrequentieverdeling 9

4. BESPREKING 10

4.1. Algemeen 10

4.2. Timing van waarnemingen 10

4.2.1. Timing binnen de spuiperiode 10

4.2.2. Timing binnen het etmaal 10

4.2.3. Timing binnen het voorjaar 11

4.3. Vergelijking van in- en uittrekkend visbestand 11

4.4. Extrapolatie van vangstgegevens 13

5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 15

5.1. Conclusies 15

5.2. Aanbevelingen voor vervolgexperiment 15

6. REFERENTIES 17

laatste bladzijde 17

bijlagen aantal bladzijden

I Lengtefrequentieverdelingen 3

(4)

1. INLEIDING

1.1. Aanleiding en doel

In de Afsluitdijk bevinden zich twee complexen van spuisluizen. Via deze spuisluizen wordt bij eb over- tollig water vanuit het IJsselmeer op de Waddenzee geloosd. Sinds november 2007 worden bij het spuicomplex te Kornwerderzand metingen aan de vismigratie via de spuisluizen uitgevoerd [lit. 1]. Hier- bij wordt met behulp van vangtuigen en sonar gekeken naar de in- en uittrek van vissen tijdens spuipe- rioden.

Zowel aan het begin als eind van de spuiperioden worden aan de IJsselmeerzijde van de spuikokers fuikbemonsteringen uitgevoerd om de omvang en samenstelling van het intrekkende visbestand te be- palen. Aanvankelijk werd er vanuit gegaan dat de vangsten aan het eind van de spuiperiode hoger zouden zijn dan aan het begin van de spuiperiode vanwege de aanlokkende werking die het geloosde zoete water op diadrome vissoorten zou hebben. Tijdens de bemonsteringen is echter gebleken dat de vangsten voor een aantal diadrome vissoorten aan het begin van de spuiperiode groter zijn dan aan het eind van de spuiperiode. Dit duidt erop dat er zich voor aanvang van de spuiperiode al vissen voor de spuisluizen verzamelen. Voor deze vissen lijkt de ervaring van groter belang op de timing van intrek dan de lokstroom.

Naar aanleiding van de waarnemingen aan het begin van de spuiperiode is geopperd om de verzamel- de vissen voor aanvang van de spuiperiode naar het IJsselmeer te schutten via de spuisluizen. De Wa- terdienst van Rijkswaterstaat heeft Witteveen+Bos opdracht gegeven om een pilot uit te voeren met als doel om de effectiviteit van deze beheersmaatregel voor het verbeteren van de intrekmogelijkheden voor spiering te onderzoeken.

1.2. Leeswijzer

De verdere indeling van deze rapportage is als volgt:

- in hoofdstuk 2 wordt de aanpak van het onderzoek omschreven;

- in hoofdstuk 3 worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd;

- in hoofdstuk 4 worden de resultaten besproken;

- in hoofdstuk 5 worden conclusies getrokken en aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan;

- tenslotte is in hoofdstuk 6 een lijst met referenties opgenomen die zijn geraadpleegd bij het opstel- len van deze rapportage.

(5)

2. AANPAK

Tussen 16 maart en 4 april zijn tijdens 6 vloedperioden (de perioden met hoogwater tussen twee spui- perioden in) schuttingen uitgevoerd met de spuisluizen. In tabel 2.1 is aangegeven tijdens welke spui- perioden bemonsteringen zijn uitgevoerd. De vloedperioden zijn aangeduid met het tijdstip waarop vol- gens de astronomische getij-voorspellingen het maximale peil werd bereikt.

tabel 2.1. Bemonsterde vloedperiodes en tijdstip van bemonstering

bemonstering datum tijdstip van de hoog- ste waterstand

hoogste waterstand in m t.o.v. NAP

tijdstip van aanvang van de bemonstering

verstreken tijd sinds hoogste waterstand

1. 16 maart 12:04 + 0,82 14:30 02:24

2. 17 maart 00:40 + 0,76 01:50 1:10

3. 17 maart 00:40 + 0,76 03:30 2:50

4. 31 maart 01:05 + 0,88 01:30 0:25

5. 31 maart 01:05 + 0,88 03:00 2:25

6. 2 april 02:16 + 0,62 03:30 1:14

7. 3 april 03:00 + 0,49 05:15 2:15

8. 4 april 04:40 + 0,40 06:00 1:20

2.1. Uitvoering bemonsteringen

De bemonsteringen zijn uitgevoerd tijdens schuttingen met spuikoker 16 1. Tijdens de schuttingen was de bediening van de deuren als volgt (afbeeldingen 2.1 en 2.2):

0. voorafgaand aan de schutcyclus werden de vangtuigen achter de spuikoker geplaatst;

1. enige tijd na het passeren van het hoogste waterpeil werd de noordelijke spuideur geopend;

2. de spuikoker vulde zich met zeewater. Vis die zich voor de spuideur ophield werd gedurende ten- minste 30 minuten de kans geboden om de spuikoker in te zwemmen;

3. vervolgens werd de noorddeur gesloten;

4. nadat de noorddeur was gesloten, werd de zuid deur geopend;

5. het zeewater loopt uit de spuikoker naar het IJsselmeer. Door het openen van de zuiddeur wordt vissen de mogelijkheid geboden om vanuit de spuikoker door te zwemmen richting het IJsselmeer;

6. de zuiddeur werd circa 30 minuten na opening weer gesloten.

afbeelding 2.1. Stapsgewijze uitvoering van de schuttingen in bovenaanzicht

1 2 4 6

WaddenzeeIJsselmeer

3 5

(6)

afbeelding 2.2. Stapsgewijze uitvoering van de schuttingen in zijaanzicht

2.2. Vangtuigen

Het visbestand dat de spuisluizen tijdens de schuttingen in de richting van het IJsselmeer passeerde is aan de IJsselmeerzijde van het spuicomplex bemonsterd met behulp van een fuikconstructie. Deze constructie is tijdens het langlopende intrekonderzoek gebruikt om de intrek aan het begin en eind van spuiperiodes vast te stellen.

De basis van de vangconstructie bestaat uit een metalen raamwerk van 10 bij 4 m dat de doorstroom- opening van een spuikoker omsluit. Het raamwerk is verstevigd met vakwerk en verticale dwarsverbin- dingen. dit raamwerk is in U-profielen geplaatst die met behulp van chemische ankers dicht achter de autobrug op de wanden van spuikoker 16 bevestigd zijn. Het raamwerk is aan kettingtakels gehangen om boven water te kunnen worden gebracht. Op het raamwerk zijn drie trechters van fijnmazig gaas geplaatst (afbeelding 2.3). Deze zijn elk voorzien van een profiel waaraan een fuik voorzien van een klein raamwerk kon worden bevestigd (afbeelding 2.4). In totaal zijn er dus drie fuiken ingezet voor de bemonstering. De fuiken werden door middel van ankerlijnen opgespannen (afbeelding 2.5). Na afloop van de bemonsteringen werden de raamwerken met behulp van de lieren boven water gebracht, waar- na de fuiken vanuit een sloep van de trechters werden losgekoppeld en aan boord werden gehaald.

2.3. Verwerking van de vangsten

De gevangen vis is op soort gesorteerd en gemeten (cm totaallengte). Grote vangsten zijn eerst in functionele soort- en lengtegroepen gesorteerd, waarna op basis van gewicht een monster is genomen.

De vissen in het monster zijn vervolgens gemeten.

1 Waddenzee IJsselmeer

2

3

4 / 5

(7)

afbeelding 2.3. Vangstconstructie bestaand uit een metalen frame met draadgaas trechters

afbeelding 2.4. Fuiken voor aanvang van een bemonstering

(8)

afbeelding 2.5. Mechanisme waarmee de drie fuiken aan een anker zijn verbonden

(9)

3. RESULTATEN

3.1. Vangstgrootte en -samenstelling

Bij de uitvoering van de schuttingen is in totaal 156,1 kg vis gevangen in de fuiken. In tabel 3.1 is de omvang van de vangstgrootte per dag weergegeven in het aantal gevangen vissen per soort. In tabel 3.2 is de vangstbiomassa weergegeven voor de totale vangst en voor de vangst aan spiering en drie- doornige stekelbaars.

In totaal zijn 8 vissoorten aangetroffen bij de bemonsteringen. De vangsten bestonden echter vrijwel volledig uit spiering en stekelbaars. De overige vissoorten hadden samen slechts een aandeel van 0,34

% aan het totaal aantal gevangen vissen. Dankzij het grote aandeel van spiering en driedoornige ste- kelbaars aan de vangst, bestond deze vangst hoofdzakelijk uit diadrome vissoorten. Naast de diadrome spiering, driedoornige stekelbaars en bot zijn alleen zoetwatervissen gevangen.

tabel 3.1. Vangstgrootte per soort in aantal

zoetwatervissoorten diadrome vissoorten

datum tijdstip baars blankvoorn brasem pos winde bot spiering driedoornige stekelbaars

16 maart 14:30 0 0 0 1 0 0 0 0

17 maart 01:50 0 7 2 19 0 0 4.103 6.384

17 maart 03:30 1 2 0 8 0 0 5.830 9.709

31 maart 01:30 0 0 0 0 0 6 1.362 1.828

31 maart 03:00 1 0 1 16 0 13 595 905

2 april 03:30 0 0 3 17 1 6 1.634 3.534

3 april 05:15 0 2 0 2 0 22 166 3.516

4 april 06:00 0 1 0 3 0 13 308 3.836

totaal 2 12 6 66 1 60 13.998 29.712

tabel 3.2. Vangstbiomassa in kg voor de totale vangst, spiering en driedoornige stekelbaars

datum tijdstip totale vangst spiering driedoornige stekelbaars

16 maart 14:30 0,1 (één pos) 0 0

17 maart 01:50 38 16 21

17 maart 03:30 55 22 32

31 maart 01:30 11,5 5,5 6

31 maart 03:00 5,5 2,5 3

2 april 03:30 19 6,5 12

3 april 05:15 13 0,5 12

4 april 06:00 14 1,5 12,5

totaal 156,1 54,5 98,5

Het vangstverloop in de tijd is voor spiering en driedoornige stekelbaars weergegeven in afbeelding 3.1 en voor de overige soorten in afbeelding 3.2. Uit afbeelding 3.1 komt naar voren dat de verhouding in de vangstaantallen voor spiering en driedoornige stekelbaars tijdens de bemonsteringen geleidelijk veranderde. Het aandeel van de spiering aan de vangsten nam geleidelijk af.

(10)

afbeelding 3.1. Verloop van de vangstgrootte in aantal voor spiering en driedoornige stekel- baars

afbeelding 3.2. Verloop van de vangstgrootte in aantal voor de overige vissoorten 0

2.000 4.000 6.000 8.000 10.000 12.000 14.000 16.000 18.000

16 maart, 14:30

17 maart, 01:50

17 maart, 03 :30

31 maart, 01:30 31 ma

art, 03:00 2 april, 03

:30 3 april, 0

5:15 4 ap

ril, 06:00

aantal gevangen vissen

3D-stekelbaars spiering

0 5 10 15 20 25 30 35

16 maart, 14:30 17 maart, 0

1:50

17 m aart, 0

3:30

31 m aart, 01:30

31 maart, 03:00

2 april, 03:30

3 april, 05:15 4 ap

ril, 06:00

aantal gevangen vissen

bot winde pos brasem blankvoorn baars

(11)

afbeelding 3.3. Vangst op 17 maart

afbeelding 3.4. Grote spieringen in de vangst van 17 maart

(12)

3.2. Lengtefrequentieverdeling

In de afbeeldingen 3.5 en 3.6 zijn respectievelijk de lengtefrequentieverdelingen weergegeven voor de vangst aan spiering, driedoornige stekelbaars en de overige gevangen vissoorten. De meeste gevan- gen vissen hadden een lengte tussen 7 en 11 cm. In bijlage I is per gevangen vissoort een lengtefre- quentieverdeling opgenomen.

afbeelding 3.5. Lengtefrequentieverdeling van de vangst aan spiering en driedoornige stekel- baars

afbeelding 3.6. Lengtefrequentieverdeling van de overige gevangen vissoorten 0

2.000 4.000 6.000 8.000 10.000 12.000 14.000

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 totale lengte (cm)

aantal vissen

3D-stekelbaars spiering

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30

aantal vissen

bot winde pos brasem blankvoorn baars

(13)

4. BESPREKING 4.1. Algemeen

Tijdens de 8 schuttingen die zijn uitgevoerd heeft een totaal aantal van bijna 44.000 vissen met een to- taalgewicht van 156 kg zich van de Waddenzee naar het IJsselmeer verplaatst. Het overgrote deel van het ingaande bestand bestond uit spiering en driedoornige stekelbaars. Per schutting zijn gemiddeld 1.750 spieringen en 3.750 driedoornige stekelbaarzen binnengetrokken, terwijl in 10 spuiperiodes tus- sen half maart en half april gemiddeld 450 spieringen en 85 stekelbaarzen per spuiperiode wisten bin- nen te trekken [lit. 1]. Het grote verschil tussen beide waarden suggereert dat het schutten met de spui- deuren in de Afsluitdijk tijdens vloedperioden een effectief middel vormt om intrek van deze vissoorten te bevorderen.

Bij de genoemde aantallen vissen moet worden beseft dat dit de aantallen zijn die in de fuiken aan de IJsselmeerzijde zijn aangetroffen. Deze aantallen kunnen om twee redenen afwijken van de absolute aantallen vissen die de noordelijke spuideur zijn gepasseerd. De eerste reden is dat er slechts een be- perkt watervolume (peilverschil x afstand tussen de spuideuren) wordt ingelaten waardoor bij het ope- nen van de zuidelijke deuren slechts geringe stroomsnelheden ontstaan. In theorie kunnen vissen die de spuikoker via de noordelijke deur zijn binnengetrokken daardoor achter blijven in de spuikoker waardoor ze niet in de fuiken worden waargenomen. De tweede reden is dat er ook bij aanvang van de schuttingen al vissen tussen de spuideuren of tussen de zuidelijke deur en de fuiken kunnen hebben bevonden.

Het feit dat de vangst vrijwel volledig uit de diadrome spiering en driedoornige stekelbaars bestond duidt erop dat alleen sterk gemotiveerde vissoorten zich al voor de spuiperiode voor de spuikokers ver- zamelen. Buiten deze twee vissoorten zijn diverse botjes en zoetwatervissen gevangen. Ook de botjes zouden gericht in kunnen zijn getrokken. Gezien de vangst van een groot aantal botjes bij de bemon- stering van het uitgaande visbestand is het echter waarschijnlijk dat dit botjes betrof die zich bij aan- vang van de bemonstering tussen de deuren in de spuikoker of tussen de zuidelijke spuideur en het vangtuig in bevonden. Dit geldt ook voor de zoetwatervissen die in de fuiken zijn aangetroffen. De kans dat deze vissen actief binnen getrokken zijn tijdens de schuttingen lijkt niet groot omdat deze zoetwa- tervissen dan sinds de laatste spuiperiode meerdere uren in het zoute zeewater moeten hebben over- leefd.

4.2. Timing van waarnemingen 4.2.1. Timing binnen de spuiperiode

Het succes van het binnenschutten van de diadrome vissen onderstreept het eerdere vermoeden dat deze vissoorten zich bij de daadwerkelijke passage van de spuicomplexen niet zozeer richten op lokstromen, maar op basis van gewenning weten waar en wanneer ze kunnen binnentrekken. Het is niettemin aannemelijk dat lokstromen wel een rol in de oriëntatie spelen bij de trek vanaf de Wadden- zee naar de spuicomplexen toe. De resultaten van 17 maart doen vermoeden dat er zich meer spierin- gen en stekelbaarzen voor de spuideuren verzamelen naarmate de spuiperiode dichterbij komt. De re- sultaten van 31 maart ondersteunen deze hypothese echter niet. Het is waardevol om de timing tijdens vervolgonderzoek nader te onderzoeken om het moment van schutten te optimaliseren.

4.2.2. Timing binnen het etmaal

Binnen de reeks van bemonsteringen is één bemonstering bij daglicht uitgevoerd (16 maart). Tijdens deze bemonstering zijn er geen spieringen en/of stekelbaarsjes gevangen. Dit resultaat impliceert dat

(14)

4.2.3. Timing binnen het voorjaar

De opzet van deze pilot was om rond de piek van de spieringintrek schuttingen uit te voeren. Om te re- construeren hoe de bemonsteringen ten opzichte van de intrekpiek van de spiering getimed zijn, is ge- bruik gemaakt van de gegevens die beschikbaar zijn gesteld door visserijbedrijf van Malsen (WON-1).

De gegevens betreffen de vangsten in de spieringkamer2 die in de spuikom aan de Waddenzeezijde van de spuisluizen staat.

In afbeelding 4.1 is zichtbaar dat de vangstgrootte vanaf begin maart geleidelijk is toegenomen en rond 24 maart een maximum bereikte. Daarna zijn de vangsten snel in grootte afgenomen. Begin april waren de vangsten van gelijke orde grootte als de vangsten begin maart. De schuttingen en bijbehorende fuikbemonsteringen zijn kort voor en kort na de piek in het spieringaanbod uitgevoerd. In de tussenlig- gende periode was er teveel wind om de fuikbemonsteringen uit te kunnen voeren. Uit afbeelding 4.1 kan geconcludeerd worden dat de timing van de bemonsteringen naar omstandigheden goed is ge- weest.

afbeelding 4.1. Verloop in de vangsten in de spieringkamer van WON-1

4.3. Vergelijking van in- en uittrekkend visbestand

Tijdens de vloedperiode in de nacht van 16 op 17 maart is in twee schuttingen in totaal 38 kg spiering naar het IJsselmeer geschut. Gedurende de spuiperiode die op deze vloedperiode volgde is het uit- gaande visbestand aan de Waddenzeezijde bemonsterd in het kader van de langlopende monitoring van de in- en uittrek. Bij deze bemonstering is 28 kg spiering gevangen. Uit het verloop van de totale vangstgrootte en het verloop van de vangst aan spiering (afbeelding 4.2) blijkt dat de spiering vooral aan het begin van de spuiperiode een groot aandeel aan de vangst had. In het tweede deel van de spuiperiode bestond het uitgaande visbestand voornamelijk uit blankvoorn, pos en bot. Dit suggereert dat de vangst aan spiering vooral uitspoeling betreft van spieringen die in het eerste deel van de spui- periode probeerden binnen te trekken.

2 Een spieringkamer is een vistuig dat bij de spieringvisserij wordt ingezet. Met behulp van palen en netten wordt een ruime ‘kamer’ op- 0

1.000 2.000 3.000 4.000 5.000 6.000

17-feb

24-feb

3-mrt

10-mrt

17-mrt

24-mrt

31-mrt

7-apr

spieringvangst (kg)

fuikbemonsteringen spieringkamer WON-1

(15)

afbeelding 4.2. Verloop van de totale vangstbiomassa en de vangstbiomassa aan spiering bij de bemonstering aan de Waddenzeezijde tijdens de spuiperiode van 17 maart

afbeelding 4.3. Visbestand in het ruim bij aanvang van de bemonstering aan de Waddenzeezijde

In afbeelding 4.4. is de lengtefrequentieverdeling weergegeven van zowel het intrekkende als uitgaan- de bestand aan spieringen. De bulk van het bestand bevond zich bij beide bemonsteringen in dezelfde lengteklassen. Bij de bemonsteringen van het uitgaande visbestand aan de Waddenzeezijde werden relatief meer grote spieringen gevangen. Omdat de gegevens slechts op één bemonstering gebaseerd zijn en het verschil in de lengtefrequentieverdeling beperkt is, kunnen er geen algemene conclusies aan de vergelijking van de lengtefrequentieverdelingen worden verbonden.

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45

5:00 5:30 6:00 6:30 7:00 7:30 8:00 8:30

vangstbiomassa (kg)

totale vangst spiering

(16)

afbeelding 4.4. Vergelijking van de lengtefrequentieverdeling van het intrekkende en uitgaande visbestand

4.4. Extrapolatie van vangstgegevens

Doordat op 17 maart bij spuikoker 16 metingen zijn gedaan aan zowel het spieringbestand dat intrekt bij schutten als aan het bestand dat tijdens het spuien richting de Waddenzee passeert, is het mogelijk om de netto intrek te bepalen. Hierbij moet opgemerkt worden dat dit een hele grove schatting betreft die slechts op één set waarnemingen gebaseerd is. De bepaling moet daarom als hooguit indicatief be- schouwd worden, zeker gezien het feit dat bij de eerdere bemonsteringen aan de in- en uittrek is vast- gesteld dat er van dag tot dag een grote variatie in het aanbod optreedt en er geen direct verband be- staat tussen het aantal intrekkende en uitgaande vissen.

tabel 4.1. Schatting van de netto intrek aan spiering op 17 maart in aantal en biomassa (kg)

koker 16 Lorentzsluizen Lorentz- én Stevinsluizen aantal biomassa aantal biomassa aantal biomassa intrek

- schutting 1 4.103 16 41.030 160 102.575 400

- schutting 2 5.830 22 58.300 220 145.750 550

uitgaand

- bemonstering 7.434 28 74.340 280 185.850 700

netto-resultaat 2.499 10 24.990 100 62.475 250

De schattingen zijn gemaakt voor zowel de 10 spuisluizen te Kornwerderzand (Lorentzsluizen) als voor het totaal aantal van 25 spui- sluizen bij Kornwerderzand en Den Oever (Stevinsluizen).

Wanneer de vangst aan inkomende en uitgaande vissen wordt vergeleken blijkt dat op 17 maart netto een bestand van ongeveer 2.499 spieringen met een totaalgewicht van 10 kg is ingetrokken. Bij een gelijke hoeveelheid intrekkende en uitgaande vissen voor de andere spuisluizen zou op die datum een totaal bestand van ruim 62.000 spieringen of 250 kg kunnen zijn ingetrokken.

Op basis van de vangstgegevens van WON-1 kan een regressielijn voor de intrekperiode worden be- 0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

35%

40%

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30

lengte (cm)

aandeel aan totale spieringvangst

intrek uitgaand

(17)

spuikoker 16 wist in te trekken. Wanneer deze verhouding wordt gebruikt voor extrapolatie naar de hele maand maart zou 249 kg spiering zijn ingetrokken via koker 16. Voor het totaal van 25 spuikokers in de Afsluitdijk kan worden bepaald dat tussen 1 en 31 maart netto ruim 6.200 kg spiering kan zijn binnenge- trokken via de spuikokers. Dit komt overeen met 0,6 % van het vangstquotum van 1.000 ton voor spie- ring dat voor 2009 is vastgesteld voor de visserij op het IJsselmeer en Markermeer. Merk wel op dat het hier een extrapolatie op basis van slechts één waarneming betreft.

Volgens de najaarsbemonstering met de grote kuil door Wageningen IMARES in 2008 bedroeg het spieringbestand op het IJsselmeer circa 9,31 kg/ha [lit. 2]. Omrekening van dit bestand naar het totale oppervlak van het IJsselmeer van 110.000 ha levert een totaalbestand van circa 1.000 ton voor alleen het IJsselmeer. Dit zou betekenen dat het bestand dat in potentie bij schuttingen met alle spuikokers in de maand maart zou hebben kunnen binnentrekken overeenkomt met 0,6 % van het totale IJssel- meerbestand. Dit percentage is echter waarschijnlijk een overschatting omdat er vanuit kan worden ge- gaan dat het spieringbestand in het IJsselmeer in werkelijkheid hoger is dan 9,31 kg/ha. De voornaam- ste reden hiervoor is dat de grote kuil een lage vangstefficiëntie voor spiering heeft.

afbeelding 4.5. Regressielijn voor spieringvangsten door WON-1

0 1000 2000 3000 4000 5000 6000

15-feb 22-feb 01-mrt 08-mrt 15-mrt 22-mrt 29-mrt 05-apr 12-apr

spieringvangst (kg)

y = -0,171x3 + 11,278x2 – 127,92x + 424,51

(18)

5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 5.1. Conclusies

De uitkomsten van het onderzoek kunnen als volgt kort worden samengevat:

algemeen

- bij de bemonsteringen tijdens 8 schuttingen zijn in totaal bijna 44.000 vissen met een totaalgewicht van 156 kg gevangen;

- spiering en driedoornige stekelbaars waren in de grootste getale aanwezig. Er zijn bijna 14.000 spieringen met een totaalgewicht van 54,5 kg en bijna 30.000 driedoornige stekelbaarzen met een totaalgewicht van 98,5 kg gevangen. Ter vergelijking: het totale spieringbestand op het IJsselmeer bedroeg volgens de bestandsschattingen met de grote kuil van IMARES in 2008 9,31 kg of 3.800 spieringen per hectare [lit. 2]. Het ingetrokken bestand komt dus overeen met het bestand in 4 tot 6 hectare IJsselmeer;

- naast de spiering en de driedoornige stekelbaar zijn baars, blankvoorn, brasem, pos, winde en bot gevangen;

- voor zowel de bot als de zoetwatervissen wordt het aannemelijk geacht dat deze niet ingetrokken zijn tijdens het schutten, maar zich al voor het schutten tussen de zuidelijke spuideur en de vang- constructie bevonden.

timing

- er is geen eenduidig beeld verkregen van de relatie tussen het aantal binnentrekkende vissen en de resterende tijd tot aan de volgende spuiperiode;

- bij de enige bemonstering bij daglicht is er geen intrek van diadrome vissen waargenomen;

- de schuttingen en bijbehorende bemonsteringen hebben direct voor en na het hoogtepunt in de spieringvangsten van visserijbedrijf van Malsen (WON-1) plaatsgevonden.

vergelijking in- en uittrek

- bij een bemonstering aan de Waddenzeezijde van het spuicomplex in de nacht van 16 op 17 maart is gebleken dat aan het begin van de spuiperiode een groot aantal spieringen uitspoelde, maar dat dit aantal snel afnam. In totaal is in die nacht 38 kg spiering naar binnen geschut en 28 kg uitge- spoeld;

- de spieringen die aan de Waddenzeezijde zijn gevangen waren gemiddeld net groter dan de vissen die zijn binnengetrokken.

5.2. Aanbevelingen voor vervolgexperiment

De huidige metingen zijn verricht in het kader van een eerste pilot om te testen of er ‘muziek’ zit in het schutten van vis met de spuikokers als beheersmaatregel ten behoeve van de visintrek. Uit de resulta- ten blijkt dat de schuttingen in potentie een effectief middel kan vormen voor het verbeteren van de in- trek. Een nadeel van de schuttingen is dat bij elke schutbeweging een volume zout water uit de Wad- denzee wordt ingelaten op het IJsselmeer. Voordat de uitvoering van schuttingen als beheersmaatregel wordt ingevoerd zal daarom nader moeten worden onderzocht hoe de schuttingen kunnen worden ge- optimaliseerd om enerzijds zoveel mogelijk vissen van de doelsoorten naar binnen te schutten en an- derzijds zo min mogelijk zout water binnen te laten.

(19)

Voor een vervolgexperiment bevelen wij de volgende aanpassingen aan:

- uitvoering met variabele tijdsintervallen tussen de schuttingen en de volgende spuiperiode. Binnen het huidige onderzoek was het aantal waarnemingen te laag om een verband tussen de vangst- grootte en het tijdsinterval tussen schutting en spuiperiode vast te stellen;

- langere opening noorddeuren. Bij de huidige bemonsteringen is uitgegaan van 30 minuten tussen het openen en sluiten van de noorddeuren. Om de intrekmogelijkheden te verruimen kan na de spuiperiode die aan een schutting vooraf gaat de noorddeur open worden gelaten. In de praktijk blijkt namelijk tussen spuiperioden meestal slechts één van de deuren (noord of zuid) gesloten te zijn;

- combinatie met bemonstering aan de Waddenzeezijde. Tijdens één van de bemonsteringsdagen is na de schuttingen een bemonstering van het uitgaande visbestand tijdens het spuien uitgevoerd.

De vergelijking van het in- en uitgaand visbestand geeft een indruk van de netto-intrek. Het is waardevol om dit netto-resultaat voor een groter aantal dagen vast te stellen om meer zekerheid te krijgen over het verband tussen de intrek en uitspoeling;

- uitbreiding van het aantal doelsoorten. De bemonsteringen zijn binnen de pilot enkel gericht op spiering en stekelbaars. Het zou interessant zijn om bij een vervolgexperiment de effectiviteit van het schutten als maatregel om intrek te verbeteren ook te beproeven voor glasaal, bot en haring door de onderzoeksperiode te verruimen tot de periode tussen 1 maart en 1 juni. Aangezien de maatregel aansluit op het selectief getijdetransport is te verwachten dat de maatregel heel geschikt is voor het verbeteren van de intrekkansen voor de glasaal [lit. 3 en 4]. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de vangtuigen die bij deze pilot zijn gebruikt zich niet lenen voor waarnemingen aan de glasaalintrek;

- testen bij de inzet van één én meerdere spuikokers. Binnen de pilot zijn de bemonsteringen uitge- voerd bij schuttingen met alleen koker 16. Mogelijk is gelijktijdige uitvoering van schuttingen bij meerdere spuikokers van invloed op de vangstgrootte. Het is raadzaam op bij een vervolgexperi- ment ook metingen bij koker 16 te verrichten terwijl gelijktijdig schuttingen worden uitgevoerd met een complete set van 5 deuren of het totale complex te Kornwerderzand van 10 deuren.

(20)

6. REFERENTIES

1. Kruitwagen, G., Webers, H.A.A.M. (2009) Metingen vismigratie via de spuisluizen in de Afsluitdijk.

Rapport Witteveen+Bos in opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst en Rijkswaterstaat IJssel- meergebied;

2. van Overzee, H.M.J., de Boois, I.J., van Keeken, O.A., van Os-Koomen, B., van Willegen, J. (2009) Vismonitoring in het IJsselmeer en Markermeer in 2008. Rapport Wageningen IMARES in opdracht van het Ministerie van LNV;

3. Bult, T.P., Dekker, W. (2007) Experimental field study on the migratory behaviour of glass eels (An- guilla anguilla) at the interface of fresh and salt water. ICES Journal of Marine Science, 64: 1396- 1401;

4. Gascuel, D. (1986) Flow-carried and active swimming migration of the glass eel (Anguilla anguilla) in the tidal area of a small estuary on the French Atlantic coast. Helgoländer Meeresuntersuchun- gen 40: 321-326.

(21)

BIJLAGE I Lengtefrequentieverdelingen

(22)

baars

0 1 2

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30

lengte (cm)

aantal

blankvoorn

0 1 2 3 4 5 6

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30

lengte (cm)

aantal

bot

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20

aantal

(23)

brasem

0 1 2 3 4 5

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30

lengte (cm)

aantal

pos

5 10 15 20 25 30 35

aantal

driedoornige stekelbaars

0 2.000 4.000 6.000 8.000 10.000 12.000

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30

lengte (cm)

aantal

(24)

winde

0 1 2

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30

lengte (cm)

aantal

spiering

0 1.000 2.000 3.000 4.000 5.000 6.000

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30

lengte (cm)

aantal

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

From Table 7.6 and 7.7 it is evident that real GDP growth increases under both diversity scenarios on an annualised basis, though the increase is more significant under the scenario

De suggestie wordt gedaan door een aanwezige dat mensen pas toe komen aan niet-technische revalidatie als de opties voor technische revalidatie uitgemolken zijn. Afsluiting

Daarbij levert deze planning geen afgebakende tijdsframes op wanneer de activiteit uitgevoerd kan worden, omdat de doorlooptijden niet gefixeerd zijn.. Dit kan lastig zijn met

Het belevl'ngs- en ge- dragsonderzoek valt uiteen in een studie naar de beleving van de ver- keersonveiligheid onder de bewoners van de twee wijken, een onderzoek naar de

Voor de beoordeling over de verwijtbaarheid van de gemaakte keuze voor een specifieke hulpzaak acht zowel de Rechtbank Amsterdam als de Rechtbank Rotterdam het feit dat de

Als het formulier niet binnen twee jaar na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand wordt ingediend moeten de ex-partners

Zo zijn de deelnemers van de Beweegkuur gemiddeld jonger en hebben ze vaker een lage sociaaleconomische status in vergelijking met deelnemers van Slimmer en CooL. Meer

Wat ter wereld ziet God dan toch in de mens, Dat Hij wordt de ‘Man aan het kruis’.. De Farizeeërs samen, ja ze kijken