• No results found

Has everyone won, and must all have prizes?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Has everyone won, and must all have prizes?"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Has everyone won, and must all have prizes?

Does, A.J.W. van der

Citation

Does, A. J. W. van der. (2005). Has everyone won, and must all

have prizes?. Leiden: Universiteit Leiden. Retrieved from

https://hdl.handle.net/1887/4311

Version:

Not Applicable (or Unknown)

License:

Leiden University Non-exclusive license

Downloaded from:

https://hdl.handle.net/1887/4311

Note: To cite this publication please use the final published

(2)

Has everyone won and must all have prizes?

Rede uitgesproken door

A.J.W. van der Does

bij de openlijke aanvaarding van het ambt van hoogleraar experimentele psychopathologie,

bijzondere leerstoel vanwege het Leids Universiteits Fonds in de faculteiten der Sociale Wetenschappen en Geneeskunde aan de Universiteit Leiden

(3)

However, when they had been running half an hour or so, and were quite dry again, the Dodo suddenly called out “The race is over!”and they all crowded round it, panting, and asking “But who has won?”

This question the Dodo could not answer without a great deal of thought, and it stood for a long time with one finger pressed upon its forehead (the position in which you usually see Shakespeare, in the pictures of him), while the rest waited in silence. At last the Dodo said “Everyone has won, and all must have prizes.”

(4)

Mijnheer de Rector Magnificus,

Dames en heren bestuurderen van het Leids Universiteits Fonds en van het curatorium van deze leerstoel,

Dames en heren studenten, Zeer gewaardeerde toehoorders,

“ Majesteit,

(…) Aanraking, verbeelding en imitatie - dit zijn de werkelijke oorzaken van de effec-ten toegeschreven aan het dierlijk magnetisme. (…) Er zijn redenen om aan te nemen dat verbeelding de belangrijkste van deze drie oorzaken is (….).”1

Versailles, 1784. Een commissie samengesteld uit leden van de Franse Academie van Wetenschappen rapporteert aan koning Lodewijk XVI de bevindingen van haar onderzoek naar het dierlijk magnetisme, en concludeert dat de effecten van dierlijk magnetisme toegeschreven moeten worden aan verbeelding.

Wat is dierlijk magnetisme, en waarom gelastte de koning een onderzoek? De Duitse arts Franz Anton Mesmer had zich in 1778 vanuit Wenen in Parijs geves-tigd, op zoek naar erkenning voor zijn grote ontdekking. Mesmer meende dat het universum doortrokken is van een ijle substantie, ‘magnetisch fluïdum’. Ziekte zou ontstaan door onevenredige verdeling van het fluïdum of door een belemmerde cir-culatie. Mesmer zelf bezat een hoge mate van persoonlijk magnetisme, waardoor hij in staat was door middel van gebaren blokkades op te heffen en patiënten te genezen. Mesmer maakte in Frankrijk zo’n furore en ophef dat de koning aan de hoogste wetenschappelijke instanties opdracht gaf het verschijnsel te onderzoeken.2

De opkomst en ondergang van het dierlijk magnetisme speelt zich ruim twee eeuwen geleden af, maar is verrassend actueel en bijzonder instructief. Vandaag is deze geschiedenis van belang, omdat het onderzoek dat de Académie des Sciences in opdracht van de koning uitvoerde waarschijnlijk het vroegste, goedgedocumenteerde voorbeeld is van onderzoek in de experimentele psychopathologie - het onderwerp van mijn leerstoel. Ik zal u dit verhaal dus in enig detail uit de doeken doen. Mesmer werd, na afgebroken studies filosofie, theologie en rechten op zijn 26e stu-dent geneeskunde in Wenen, aan een faculteit met een goede reputatie. Zes jaar later studeerde hij af op een dissertatie waarin hij de theorie ontvouwde dat de menselijke fysiologie onder invloed staat van de bewegingen van planeten.3 De theorie klinkt in

(5)

raadsel. In die tijd werd door velen nog een subtiel stoffelijk fluïdum verondersteld als grondslag voor de zwaartekracht.4

Mesmer ging nog enkele stappen verder en veronderstelde een universeel fluïdum, dat net als de getijden onder invloed staat van bewegingen van planeten.

Mesmer’s dissertatie passeerde de beoordeling zonder problemen, waarbij – zoals veel later is gebleken – over het hoofd werd gezien dat hij hele stukken geplagieerd had van een Engelse collega.5,6

In 1766 verliet Mesmer de universiteit, 32 jaar oud. Hij huwde een rijke adellijke weduwe, begon een medische praktijk, en nam deel aan het Weense culturele leven. Een van Mozarts eerste opera’s ging in première in zijn villa.7

In 1774 werd hij geconsulteerd door een patiënte met hysterie, Franzl Oesterlin, die ongevoelig bleek voor alle bekende behandelingen. Mesmer wendde zich tot de astro-noom Maximilian Hell, die experimenteerde met magneten, en die in dat jaar een geval van maagkramp had zien genezen.

Op 28 juli 1774, toen Franzl O. een aanval van hysterie had, plaatste Mesmer drie magneten op haar lichaam, een op de maagstreek en een op elk been. Vrijwel onmid-dellijk namen haar symptomen toe. Ze voelde pijnlijke stromingen in haar lichaam, die na enige tijd haar lichaam uitstroomden. De verlichting hield zes uur aan. De vol-gende dag werd een nieuwe aanval met hetzelfde succes behandeld.8

Kort daarop claimden Hell en Mesmer beiden de ontdekking van de behandeling van zenuwziekte met magneten, waarbij ze elkaar slechts een bijrol toedichten als uitvoer-der respectievelijk leverancier van magneten. Mesmer besliste het geschil in zijn voor-deel door zijn observatie dat de magneten onnodig waren. Hetzelfde resultaat kon hij bereiken door met zijn handen langs het lichaam van zijn patiënte te strijken, het her-stel moest dus veroorzaakt zijn door zijn persoonlijke magnetisme. Hij introduceerde de term dierlijk magnetisme.

(6)

publiekelijk getouwtrek over, eindigend in de verwijdering van de jonge vrouw uit de kliniek en verdere beschadiging van Mesmers reputatie. Mesmer zag in de affaire een complot van het establishment, dat niet kon verkroppen dat hij dreigde te slagen waar de beroemdste professoren hadden gefaald. Mesmer zag vrij snel complotten, maar in dit geval had hij misschien gelijk. Mesmer zag zich genoodzaakt Wenen te verlaten. Mesmer was ontgoocheld maar ongebroken. Hij vestigde zich in Parijs, en deed aller-eerst drie nieuwe pogingen om officiële erkenning te verkrijgen. De Académie des Sciences, de Société Royale de Médecine, en de Parijse faculteit Geneeskunde keurden zijn praktijk echter geen onderzoek waardig en beschouwden Mesmer als een kwakzalver. De geschiedenis herhaalde zich: in tegenstelling tot deze elitaire genootschappen was het publiek wel ontvankelijk. Van heinde en ver stroomden de patiënten toe, en de ene na de andere genezing voltrok zich. Mesmer werd zo’n sensatie dat de koning in 1784, zes jaar na zijn komst, de opdracht gaf om de nieuwe therapie alsnog te onderzoeken. De Académie des Sciences stelde een onderzoekscommissie samen die bestond uit zeer grote geleerden, onder wie de chemicus Lavoisier, de sterrenkundige Bailly, de arts Guillotin en als voorzitter de Amerikaanse ambassadeur, Benjamin Franklin. Hoe ging de commissie te werk? Mesmer wilde inspectie alleen op zijn eigen voor-waarden toestaan, dus visiteerde de commissie zijn leerling Charles D’Eslon. Zij observeerden de groepsbehandelingen - séances - die plaatsvonden in een mystieke sfeer: rijk gestoffeerde kamers, spiegels aan de muren, gedempt licht en de ijle muziek van een glasharmonica - een uitvinding van Benjamin Franklin. De patiënten zaten rondom grote houten tobbes waaruit ijzeren staven staken die zij vasthielden. In de tobbes bevonden zich flessen gemagnetiseerd water. De magnetiseur liep rond met enkele assistenten, allen met pruik en kleurrijk jacquet. De ene na de andere patiënt kreeg convulsies, die door de magnetiseur crises werden genoemd.

De commissie besloot dat het focus van onderzoek niet de genezingen dienden te zijn, maar het veronderstelde mechanisme. De commissieleden namen zelf deel aan enkele séances, maar ondervonden daarvan geen effect. Vervolgens testten zij het magnetisme op andere proefpersonen, van wie sommigen willekeurig gekozen, en anderen geselecteerd op hooggevoeligheid. Na een serie experimenten tekende zich de conclusie af dat het magnetisme niet werkte bij sceptici, en dat verbeelding verant-woordelijk was voor de effecten. Teneinde deze conclusie te testen, besloot de com-missie om te proberen de crises op te wekken door imaginatie alleen.

(7)

vormen was handig voor de groepsbehandeling van minvermogenden, die dan niet het tapijt van de magnetiseur hoefden te bevuilen.

De jongeman werd geblinddoekt langs bomen geleid. Elke boom moest hij, conform de instructies van D’Eslon, twee minuten omarmen. Bij de eerste boom verklaarde hij na een minuut dat hij zich beklemd voelde, hij kuchte en gaf slijm op. Dit was op 9 meter van de gemagnetiseerde boom. Bij de tweede boom voelde hij zich verdoofd en vreemd in zijn hoofd. De afstand was nu 12 meter. Bij de derde boom, op 13 meter, kreeg hij ook nog hoofdpijn. Bij de vierde boom, op 8 meter, raakte hij in crisis: hij verloor het bewustzijn, verstijfde en werd weggedragen.9

Met deze jongen werden ook de laatste twijfels van de commissie weggedragen. Letterlijk staat in hun rapport:

“De commissieleden, (...) aangetoond hebbend door beslissende experimenten dat verbeelding zonder magnetisme leidt tot convulsies, en dat magnetisme zonder ver-beelding leidt tot niets, hebben unaniem geconcludeerd (...) dat niets wijst op het bestaan van het dierlijk magnetisch fluïdum; Hieruit volgt (....) dat de heftige effecten die tijdens groepsbehandelingen geobserveerd worden het resultaat zijn van aanra-king, van door verbeelding uitgelokt gedrag, en van mechanische imitatie die mensen ondanks zichzelf laat herhalen wat ze waarnemen.”10

De therapeutische effecten van magnetisme werden in het rapport niet direct betwist, maar de commissie vond dat de crises gevaarlijk konden zijn en was van mening dat magnetisme op lange termijn schadelijk moest zijn.11

Mesmer’s reactie op het rapport was voorspelbaar: de commissie had het geknoei van een leerling onderzocht, en dat had niets te betekenen voor de onversneden vorm van magnetisme die hijzelf praktizeerde.12

De fascinerende geschiedenis van het mesmerisme is hiermee nog lang niet ten einde. Ik onderbreek haar echter hier voor de conclusie dat een aantal Franse natuurweten-schappers en een Amerikaanse autodidact hiermee het eerste belangwekkende en goed gedocumenteerde onderzoek in de experimentele psychopathologie verricht hebben.

De experimentele psychopathologie bestaat formeel - met een als zodanig benoemde leerstoel - sinds een jaar of tien, twintig. Het is mij niet bekend waar en door wie for-meel de eerste leerstoel is bekleed. Het zou echter passend zijn om de geschiedenis van de experimentele psychopathologie te laten beginnen in 1784, en de eerste leer-stoel postuum toe te kennen aan de drijvende kracht van de commissie, de scheikun-dige Antoine Lavoisier.13Moge het met zijn opvolgers beter aflopen dan met hem,

(8)

In het vervolg van deze lezing zal ik u vertellen wat experimentele psychopathologie inhoudt en wat ik van plan ben met deze leerstoel. Daarna kom ik terug op het mesmerisme: met welke vormen van mesmerisme hebben we vandaag de dag te maken, en hoe moeten we ons daartegen opstellen?

De experimentele psychopathologie probeert om via experimenten de oorzaken van psychopathologie te identificeren, en te onderzoeken welke mechanismen psychopa-thologie in stand houden of juist kunnen genezen. Ook op andere manieren wordt in de klinische psychologie en psychiatrie onderzoek gedaan naar oorzaken en behande-ling, bijvoorbeeld in de vorm van epidemiologisch onderzoek en therapie-effectstu-dies, maar dit type onderzoek is minder beslissend over de kwestie van oorzaken en mechanismen. Het ene type onderzoek is daarmee niet belangrijker dan het andere; dankzij epidemiologisch en therapie-effect onderzoek weten we in welke richting we het moeten zoeken met onze experimenten.

Een therapie-effect studie zou het mesmerisme doorstaan hebben, maar een experi-ment legde bloot dat het effect op iets anders was gebaseerd dan Mesmer veronder-stelde. Waarom doen we dat eigenlijk? Waarom stellen we ons niet tevreden met de constatering dat een therapie werkt? De patiënt zal het een zorg zijn - als hij maar beter wordt.

Als een therapie geen oorzakelijk mechanisme aanspreekt, kan die therapie toch effect hebben of lijken te hebben. Op zijn best hebben we te maken met een placebo-effect of met natuurlijk beloop, maar op zijn slechtst met geldklopperij of met een uiteinde-lijk schadeuiteinde-lijke therapie.

Er wordt wel verkondigd dat een groot deel van het medisch handelen sowieso geba-seerd is op placebo. Dus, als we nu zorgen dat echt schadelijke praktijken uitgebannen worden, hebben we dan niet voldoende bereikt?

De consequentie van dat standpunt is dat alles wat werkt dan ook aanspraak kan maken op vergoeding. Extreem standpunt? Ik heb mijn verzekeringspolis er eens op nageslagen en ben tot de conclusie gekomen dat ik ben oververzekerd: mijn verzeke-raar vergoedt homeopathische geneesmiddelen onbeperkt en ik mag me ook nog voor 250 euro per jaar alternatief laten genezen. Nog niet zo lang geleden zat homeo-pathie zelfs in het ziekenfondspakket. “Ja, maar mij heeft het goed geholpen!” zie ik nu een aantal van u denken - ik kan namelijk gedachtelezen. Op het eerste gezicht is dit beleid voor een verzekeraar niet eens irrationeel. Ondanks het feit dat er weinig onzinniger behandelingen denkbaar zijn15, 16, heeft homeopathie in een individueel

geval soms toch effect. Waarom is dat dan toch onvoldoende?

(9)

wordt uit de alternatieve hoek regelmatig arrogantie verweten. Dan klinkt er iets in de trant van: “Dit verschijnsel past kennelijk niet in uw Westerse, cartesiaanse, of anders-zins beperkte wereldbeeld, en als u maar meer een ‘open mind’ zou kunnen hebben, zou u niet zo’n moeite hebben om deze realiteit te onderkennen”. De arrogantie zit mijns inziens eerder bij degenen die vinden dat ze enkele eeuwen wetenschappelijke vooruitgang opzij kunnen schuiven op grond van persoonlijke ervaringen of selectie-ve waarnemingen. Keeping an open mind is a virtue, but not so open that your brains fall out.17

Goed, waarom is een therapie die werkt niet voldoende? Om te beginnen, als onze aandacht uitgaat naar de verkeerde ingrediënten van een therapie, staat de weten-schap stil. De tragiek van Mesmer is dat hij, in zijn streven naar roem, een grote ont-dekking voor het oprapen had, maar die heeft laten liggen door de verkeerde theorie. Als hij zich gerealiseerd had dat de oorzaak van de effecten psychologisch was zou hij de geschiedenis zijn ingegaan als de grondlegger van psychotherapie en psychosoma-tiek. In plaats daarvan werd hij een wat koddige voorloper.

Er zijn meer redenen: “baat het niet dan schaadt het niet” gaat lang niet altijd op. Tegenover de verbluffende resultaten van alternatieve genezers staat een veelvoud aan gevallen waarin de therapie faalt. De genezingen trekken de aandacht, de mislukkin-gen druipen beschaamd af. Een mislukte therapie is soms alleen uitstel van mislukkin-genezing, maar soms leidt uitstel tot schade. Langdurige depressies zijn moeilijker behandel-baar.18En een mislukte therapie kan leiden tot demoralisering. Gedragsverandering

lukt lang niet altijd bij de eerste poging. Een mislukte poging kan een ervaring zijn die bijdraagt tot het succes van een latere poging, maar na een serie mislukkingen kan ook een onverschilligheid intreden waardoor verdere pogingen gestaakt worden.19 Van

een wondertherapie leer je in elk geval niets. Als de wondertherapie voorgeschreven is door een arts of psycholoog, ondermijnt dit het vertrouwen in de beroepsgroep. Bij nader inzien is het beleid van mijn verzekeraar dus wel irrationeel.

Niet alleen bij patiënten, ook bij behandelaars kunnen placebotherapieën tot demora-lisering leiden. Een placebo werkt als de patiënt gelooft dat het kan werken, en dat hangt weer sterk af van de vraag of de behandelaar dat gelooft. De menselijke ambitie is onbegrensd, dus zullen er telkens nieuwe placebo’s de kop op steken, successen worden geclaimd, en daarmee het geloof in de oude placebo’s worden ondergraven. Een behandelaar die een paar nieuwe wondermiddelen heeft zien komen en gaan gelooft het op een gegeven moment wel.

(10)

kenmerken van alle psychotherapieën - de non-specifieke factoren - zo bewust moge-lijk aan te wenden ter maximalisering van het placebo-effect.20 Psychotherapie komt er

dan op neer dat we een formele overeenkomst aangaan die we definiëren als therapie, dat we de symptomen van een label voorzien, een plausibele theorie bedenken die de symptomen verklaart of legitimeert, en daarmee in overeenstemming een ceremonie opvoeren die de patiënt de gelegenheid moet bieden afstand te doen van zijn klach-ten. Als dit alles geloofwaardig wordt gebracht, is er een redelijke kans dat het iets doet. En hoe meer poppenkast, hoe groter de kans dat er af en toe een echte genezing tussenzit.

Ik doe er nu enigszins misprijzend over, maar de waarheid is natuurlijk dat die non-specifieke factoren in de praktijk bijzonder belangrijk zijn. Voeg daarbij een factor die ik nog niet heb genoemd, empathie, en inderdaad hebben we dan een substantieel deel van de effecten van psychotherapie te pakken, misschien wel van geneeskunde in het algemeen. Een placebocomponent is ook aangetoond voor chirurgische ingre-pen,21en op biochemisch niveau zijn effecten van placebo gemeten, bijvoorbeeld op

het dopamine systeem.22, 23De non-specifieke factoren vormen dus een voorwaarde

voor verdere therapeutische interventies, en niet zelden zetten ze op zichzelf al een verbetering in gang.

Niettemin, als we ons beperken tot het maximaliseren van non-specifieke factoren in psychotherapie doen we patiënten tekort. En verder vrees ik dat we met zo’n verhaal geen briljante studenten trekken. De laatste 10, 20 jaar is forse vooruitgang geboekt in de behandelmogelijkheden, met name in de cognitieve gedragstherapie. Dat is ook zeker tot het werkveld doorgedrongen, maar nog niet voldoende. Ik zie nog met enige regelmaat studenten terug aan het eind van hun stage die het idee hebben voorname-lijk als een soort praatpaal gefungeerd te hebben. Ondanks een goede beoordeling zijn ze al licht teleurgesteld over de inhoud van dit vak - de beoordeling lijkt vooral tot stand gekomen op grond van redelijke sociale vaardigheden en enig gezond ver-stand. Die teleurstelling vind ik goed te begrijpen. Als psychotherapie zou neerkomen op correcte bejegening en een aan mode onderhevig theorietje met bijpassende cere-monie, zou daar geen academische vorming voor nodig zijn.

(11)

Beide opties werken redelijk goed. Twee van de drie patiënten knapt behoorlijk op na zes tot vijftien weken behandeling. Zowel na cognitieve therapie als na medicatie blijft er echter een gerede kans op restverschijnselen, en op nieuwe depressies - terugval. Antidepressiva werken mogelijk iets beter bij zeer ernstige depressies, cognitieve the-rapie lijkt beter te beschermen tegen terugval.

In hoeverre werken cognitieve therapie en antidepressiva conform de theorie - of zijn het moderne vormen van mesmerisme? Dat kan op verschillende manieren onder-zocht worden. Bijvoorbeeld door te kijken of het effect van de therapie daalt als er cruciale of minder cruciale onderdelen van de therapie worden weggelaten, zoge-naamde ontmantelingstudies. Een tweede manier is door te kijken of de verbetering van symptomen gepaard gaat met verbeteringen van andere processen die volgens de theorie relevant zijn. Dus: of verbetering via cognitieve therapie gepaard gaat met cognitieve veranderingen, en verbetering via antidepressiva met betere functie van het serotonine systeem.

Eerst de cognitieve therapie. Cognitieve therapie grijpt in op de meer bewuste aspec-ten van cognitie, men noemt zoiets een schema. Een populair schema van depressieve mensen is dat je alleen maar gelukkig kan zijn als iedereen je aardig vindt. Of dat alles perfect moet gaan. Als die schemata niet bijgesteld worden, kan een depressie nog wel overgaan, maar blijven nieuwe depressies op de loer liggen.24

Die schema’s normaliseren dan ook als de patiënt herstelt. Helaas voor de theorie normaliseren de cognities ook als de depressie geneest door medicatie.25Dat is

proble-matisch: als cognities niet behandeld worden maar toch normaliseren betekent dat eerder dat ze bijverschijnselen zijn dan een oorzaak. Experimenteel onderzoek heeft echter laten zien dat er een aspect is van cognitie dat wel specifiek lijkt te reageren op cognitieve therapie en niet op medicatie, en dat is cognitieve reactiviteit.26

(12)

Hoe meten we kwetsbaarheid voor depressie dan in het laboratorium? We kunnen moeilijk mensen eerst met belangrijke tegenslag confronteren. Dat mag op de televi-sie, maar voor wetenschappelijk onderzoek gaat dat te ver. Wat wel mag, is aan proef-personen vragen of ze zichzelf in een enigszins sombere stemming willen brengen. De meeste mensen zijn wel bereid en in staat om een gedurende een minuut of tien zich in te leven in een vervelende herinnering, of zich iets naars voor te stellen wat nog kan gebeuren. Dat veroorzaakt een matig sombere stemming, die ook vrij vluchtig is -van een geheel andere orde dan een depressie dus, maar dat is ook de bedoeling. Gemeten wordt in hoeverre een alledaagse stemmingsdaling depressieve cognities kan activeren. De mate waarin dat gebeurt heet dus cognitieve reactiviteit.

Patiënten die met cognitieve therapie zijn behandeld hebben een lagere gunstiger -cognitieve reactiviteitscore dan patiënten die met antidepressiva zijn behandeld.27

Hoge cognitieve reactiviteitsscores lijken ook een grotere kans op terugval te geven. Dit verklaart waarom cognitieve therapie beter zou beschermen dan medicatie, en ondersteunt de theorie. Een van onze bijdragen aan dit onderzoeksterrein is een nieu-we meetmethode, via een vragenlijst getiteld Leiden Index of Depression Sensitivity, afgekort LEIDS.28Verder hebben we aangetoond dat mensen met hoge cognitieve

reactiviteitscores veel bezig zijn met het bewust onderdrukken van gedachten.29Het

onderdrukken van gedachten is zoiets als het met één hand onder water houden van een bal: met goede concentratie lukt het wel, maar als je even niet oplet popt hij weer naar boven. Vooral angstaanjagende gedachten, zoals gedachten aan suïcide, lokken pogingen tot onderdrukken uit en zijn juist daardoor vrij hardnekkig. In Oxford is de LEIDS vragenlijst afgenomen bij mensen die een aantal jaren geleden een depressie hadden gehad. Ongeveer de helft van die mensen was tijdens die depressie suïcidaal geweest, de andere helft niet. De eerste groep bleek een hogere score te behalen op een subschaal van de LEIDS die suïcidale gedachten meet; op alle andere subschalen scoorden beide groepen even hoog.30Met andere woorden, mensen die tijdens een

depressie ernstige suïcidale gedachten hebben, zijn jaren later nog steeds geneigd met zulke gedachten te reageren op vrij kleine stemmingsdalingen. Het feit dat het bewust wegdrukken van gedachten mogelijk een rol speelt in de hardnekkigheid ervan, biedt aanknopingspunten voor behandeling.

De komende jaren zullen we veel meer te weten komen over de precieze rol van cog-nitieve reactiviteit in het beloop van depressie, dankzij het feit dat de LEIDS vragen-lijst opgenomen is in het NESDA onderzoek. NESDA is een landelijk onderzoek waar-in zo’n 3000 patiënten langdurig gevolgd worden, en waarwaar-in de Leidse afdelwaar-ingen Psychiatrie en Klinische Psychologie participeren.

(13)

tus-sen zenuwcellen. Die communicatie verloopt via zogenaamde neurotransmitters, in dit geval serotonine. Er zijn allerlei aanwijzingen dat het functioneren van het seroto-nine systeem verslechterd is in depressie,31dus is verbetering van de serotonine

func-tie theoretisch een logische behandeling.

Het punt is echter, als u gisteravond naar Feyenoord hebt gekeken32en vanochtend uw

eerste antidepressivum hebt geslikt, is de heropname van uw serotonine nu al geremd, maar uw depressie klaart pas op als u de pillen nog zo’n twee tot zes weken blijft doorslikken. Het effect is dermate vertraagd dat je je kan afvragen of de therapie toch niet via een heel ander mechanisme werkt. Wellicht is de verstoorde serotonine func-tie slechts de uiting van een ander probleem, en leiden antidepressiva via een cascade van andere veranderingen tot klinische effecten.

Een van de methoden om dat te onderzoeken is de techniek van tryptofaan depletie. Tryptofaan is een aminozuur en de bouwsteen van serotonine. Langdurig tekort, depletie van tryptofaan leidt tot verstoring van de serotonine synthese. In het labora-torium kan een depletie van tryptofaan in een paar uur opgewekt worden. Door een mix van een grote hoeveelheid andere aminozuren, opgelost in water op te drinken, komt tryptofaan in zo’n ongunstige verhouding tot die andere aminozuren, dat veel minder tryptofaan tot de zenuwcellen doordringt, en de serotoninesynthese wordt belemmerd.33Mensen die net van hun depressie af zijn, krijgen na tryptofaan depletie

een kleine terugval.34In de middag voelen ze zich somberder worden, hetgeen ook

weer snel hersteld kan worden door het normale dieet te hervatten, maar wat ons de gelegenheid biedt om allerlei metingen te verrichten.

Niet iedereen die aan zo’n experiment meedoet wordt ’s middags somber - het effect is vooral te zien bij mensen die via een serotonerg antidepressivum van een depressie zijn genezen. Deze techniek laat dus zien dat de werking van die pillen inderdaad afhankelijk is van een goed functionerend serotoninesysteem. Als u met andersoortige pillen van uw depressie af bent gekomen, krijgt u geen terugval na tryptofaan deple-tie, en als u nog nooit depressief bent geweest, ondervindt u ook weinig hinder van tryptofaan depletie.35Dat betekent dus ook dat een laag niveau van serotonine op zich

niet een depressie veroorzaakt.

De afgelopen jaren hebben wij deze techniek uitvoerig onderzocht, in het kader van promotieonderzoek van Linda Booij en Wendelien Merens, en in samenwerking met collega Wim Riedel van de Universiteit van Maastricht. Wat we hebben aangetoond is dat het effect van tryptofaan depletie niet alleen afhankelijk is van voorafgaande behandeling, maar ook van enkele individuele kenmerken van de patiënten die eraan meedoen, zoals geslacht, chroniciteit van hun depressie en impulsiviteit.36In

samen-werking met collegae Jos Brosschot en Kees Swenne hebben we gevonden dat tryptof-aan depletie bij sommige patiënten de hartslag variabiliteit verlaagt.37Lage

(14)

dat het serotonine systeem betrokken zou kunnen zijn bij de relatie tussen hartziekten en depressie. Deze link wil ik de komende jaren graag verder onderzoeken.

Ook hebben we de relatie onderzocht tussen de psychologische kwetsbaarheidmarker die ik eerder besprak - cognitieve reactiviteit - en de respons op tryptofaan depletie. Er bleek een sterk verband: patiënten die volgens een psychologische index kwetsbaar zijn voor depressie zijn ook gevoeliger voor de effecten van deze biologische manipu-latie.38 Met deze benadering hopen we de komende jaren bij te dragen aan de

integra-tie van psychologische en neurobiologische benaderingen van depressie.

Ik zei u zonet dat de geschiedenis van het mesmerisme nog lang niet ten einde was. Hoe is het eigenlijk afgelopen met het mesmerisme? Mesmer had een exclusieve beweging gestart. Voor een aanzienlijk bedrag konden mensen lid worden, waarna zij werden ingewijd in de geheimen van het magnetisme en zelf patiënten konden gaan behande-len, na een verklaring te hebben getekend dat zij geen onbevoegden zouden opleiden.2

In elk geval qua organisatie was Mesmer een grondlegger van de psychotherapie. Na het onderzoek van Lavoisier cum suis werd het dierlijk magnetisme door de beroepsverenigingen in de ban gedaan, en alle artsen die het praktizeerden riskeerden royement. Mesmers beweging viel in drie stromingen uiteen.2Er is korte tijd een

poli-tieke stroming geweest, die ten einde kwam in de Franse revolutie. De tweede stro-ming nam de psychologische verklaring van het mesmerisme serieus en leidde zo’n 50 jaar later tot de hypnose, hetgeen nog steeds een bruikbare techniek is, bijvoorbeeld bij de behandeling van pijn. De derde stroming is het occultisme. Mesmer was een inspiratiebron voor een groot aantal occulte praktijken, hij wordt bijvoorbeeld genoemd in de geschriften van een zekere madame Blavatsky, grondlegster van de theosofie. Dit spirituele medium en goeroe beweerde haar inzichten en wijsheden op bovennatuurlijke wijze rechtstreeks gedicteerd te krijgen van twee mahatma’s. Tijdens séances dwarrelden papiertjes met spirituele boodschappen naar beneden, die naar later bleek zij zelf had geschreven. De ontmaskering heeft niet veel uitgemaakt, de theosofie is nog steeds wereldwijd actief.

Zoals ik al zei, experimentele psychopathologie is een geschikte methode om heden-daags mesmerisme te ontmaskeren, het probleem is alleen: het is dweilen met de kraan open. Voordat de ene mode ontzenuwd is, is de volgende genezer al weer opge-staan. En het publiek is ook niet erg onder de indruk van weerleggingen, zoals ook Mesmer al ondervond.

(15)

her-stel van intensive care patienten.39Uiteraard kan religie een bron van steun zijn voor

patiënten, en hetzelfde geldt voor sociale steun, maar deze patiënten wisten niet eens dat voor hen gebeden werd door onbekenden ergens buiten het ziekenhuis. Binnen een paar maanden werden in een stroom van ingezonden brieven de statistische blun-ders en denkfouten in dit onderzoek blootgelegd,40maar het kwaad was al geschied.

Het Amerikaanse National Institute of Health sponsorde de afgelopen jaren dit soort bizarre experimenten met vervolgonderzoeken ter waarde van 2 miljoen dollar. De resultaten zijn net gepubliceerd, het bleek niet te werken.41

Ook buiten de geneeskunde tiert de irrationaliteit welig. 64% van de Amerikanen vindt dat creationisme op school moet worden onderwezen,42en ook de Nederlandse

minister van onderwijs vindt intelligent design wel interessant. Het lijkt allemaal mis-schien onschuldig - open mind en zo - maar onderwijs in creationisme ondermijnt een wetenschappelijke houding. De voorstanders hiervan gedragen zich als de sigaret-tenfabrikanten begin jaren negentig, die er fijntjes op wezen dat het wetenschappelijk bewijs dat roken longkanker veroorzaakt nog steeds niet 100% waterdicht was. Uit een enquête onder wetenschappers is gebleken dat psychologen het minste geloof hechten aan paranormale verschijnselen. Mijn verklaring hiervoor is dat psychologen niet alleen geschoold zijn in de wetenschappelijke methode, maar ook het meest nadrukkelijk ondervinden hoe gemakkelijk observaties gestuurd kunnen worden of resultaten vertekend kunnen worden door confounders die zich in een proefpersoon of in een proefleider afspelen.

Academische psychologen, als beoefenaars van een sociale natuurwetenschap, zijn mijns inziens bij uitstek toegerust om onderscheid tussen wetenschap en pseudowe-tenschap te kunnen maken. En omdat de praktijk van de psychologie en de genees-kunde erg kwetsbaar is voor pseudowetenschap, is het kunnen maken van dit onder-scheid van belang – voor behandelaars, voor patiënten, en om te beginnen voor onze studenten. Ik ben van mening dat het departement Psychologie in Leiden een uitste-kende wetenschappelijke opleiding verzorgt, maar gezien de soms ongebreidelde pro-liferatie van pseudowetenschap lijkt me enige speciale aandacht voor de ontmaskering hiervan van belang, en ik ben voornemens het onderwijsgedeelte van mijn leerstoel hier gedeeltelijk aan te wijden.

Ik kom nu tot slot op de vraag welk antwoord de klinische psychologie dient te for-muleren op hedendaagse vormen van mesmerisme. Of, in de woorden van de beken-de Britse filosoof John Cleese: Now comes the tricky part.

(16)

convulsies, wonderbaarlijke genezingen en schandalen. En net zoals Mesmer regelma-tig moest verkassen, zijn inmiddels ook de wonderen de Betuwe weer uit. Maar er is een belangrijk verschil: Mesmer was arts, en zocht zijn hele carrière naarstig naar erkenning van collega’s en officiële instanties. Jomanda werkt buiten de geneeskunde, en het oordeel van de inspectie laat haar koud.

Ik ben niet de eerste die dit constateert: de hedendaagse Franz Mesmer is niet Jomanda maar Francine Shapiro, de grondlegster van EMDR - eye movement desensitization and reprocessing.43EMDR is begonnen als een revolutionaire therapie voor

psycho-trauma, en inmiddels uitgegroeid tot wondermiddel voor pijn, fobieën, rouw, angst, woede, schuldgevoelens, multiple persoonlijkheidsstoornis en huwelijksproblemen. Wat is EMDR? EMDR is in 1989 voor het eerst gepubliceerd als een 1-sessie behande-ling van psychotrauma.44Posttraumatische stressstoornis is behandelbaar met

gedragstherapie, maar de behandeling duurt weken tot enkele maanden, en is voor de patiënt behoorlijk belastend, omdat het intensieve confrontatie met traumatische her-inneringen met zich meebrengt. EMDR belooft een snelle en pijnloze oplossing, en zet daarmee behandelaars die zich nog bezighouden met ouderwetse gedragstherapie te kijk als knoeiers.

In EMDR moet u, als patiënt, een traumatisch beeld in gedachten nemen, waarna ik, als uw behandelaar, voor uw gezicht ritmische gebaren ga maken, terwijl u mijn vin-ger met uw ogen blijft volgen. U houdt uw hoofd stil, het gaat om de oogbewegingen. De oogbewegingen zouden leiden tot “versnelde informatieverwerking”, hetgeen de verwerking faciliteert van voorheen “vastzittend materiaal”.44Het opheffen van

blok-kades dus.

Mesmer kreeg telkens nul op het rekest bij de vakverenigingen, maar het lukte hem wel om heel wat individuele artsen te overtuigen en zelfs een brede beweging te star-ten. Shapiro is nog succesvoller. Een brede beweging is gevormd, meer dan 25.000 therapeuten getraind, en zelfs binnen een serieuze club als de Association for Behavioral and Cognitive Therapies wordt een Special Interest Group EMDR geduld. Publicaties over EMDR verschijnen in respectabele tijdschriften. De American Psychological Association nam in de jaren 90 EMDR op in een lijst van empirisch onderbouwde therapieën als ‘waarschijnlijk effectief ’, en EMDR workshops zijn een miljoenenbusiness.

Net als voor het mesmerisme gold, is EMDR in ontmantelingstudies allang ontmas-kerd. De oogbewegingen blijken volstrekt onnodig voor het therapeutisch effect.45, 46

(17)

een lijst van werkzame therapieën. Inmiddels is men zich van de gevolgen bewust, en volgende versies van deze lijst zullen waarschijnlijk geen merknamen van therapieen meer bevatten, maar slechts mechanismen van veranderingen - exposure dus in plaats van EMDR.47

Van EMDR wordt niet alleen geclaimd dat het effectief is, maar ook nog eens onwaar-schijnlijk snel effectief. Naast exposure zou hier dus een forse placebo-component aan het werk kunnen zijn. Of liever gezegd, geweest kunnen zijn, want inmiddels is EMDR opgerekt van een one-session cure naar een behandeling van 8 fases die 5 tot 12 sessies vergen48.

De resultaten van EMDR zijn dan ook lang niet bij elke onderzoeksgroep even specta-culair en blijvend.49,50Shapiro’s reactie op negatieve resultaten is voorspelbaar: het

geknoei van leerlingen is onderzocht, en dat heeft niets te betekenen voor de onver-sneden vorm van EMDR die zij praktizeert.51Die onversneden vorm is in de loop van

15 jaar dus wel aan verandering onderhevig. In de eerste publicatie in 1989 was het nog dat het lezen van de publicatie voldoende informatie bood om het merendeel van de patiënten in één sessie te kunnen behandelen, nadere informatie kon verkregen worden bij de auteur. Wie die nadere informatie opvroeg kreeg niet een uitgebreid behandelprotocol opgestuurd, zoals gebruikelijk in de academische psychologie, maar een folder voor een dure workshop waarin stond te lezen dat klinici die ongetraind EMDR toepasten hun clientèle aan risico’s blootstelden. Deelnemers aan zulke works-hops wordt gevraagd een verklaring te tekenen dat zij de techniek niet aan anderen zullen leren. Inmiddels is er level I, level II en level III training en zijn er allerlei eisen voor nascholing en continue supervisie. Niet alleen lucratief, maar ook noodzakelijk om critici voor te blijven. Shapiro’s reactie op negatieve resultaten is namelijk voor-spelbaar: de behandelaars waren slechts opgeleid tot level II.51, 53

Gadgets zijn er ook 54. Als u bang bent dat u RSI krijgt van de hele dag te zitten

geba-ren kunt u voor slechts $399 de EyeScan 2000 aanschaffen: een statief met daarop een lange horizontale staaf met kleine lampjes die successievelijk aan en uit gaan. Nu gebleken is dat de oogbewegingen onnodig zijn, stelt Shapiro dat elke bilaterale sti-mulatie kan werken. De Eyescan 4000 ($499 plus Shipping & Handling) heeft dan ook als extra feature een music option ($79) waarmee bilateraal geluiden aangeboden kunnen worden. Het draagkoffertje kost slechts $39 + S&H. Ik zou nog als tip willen meegeven dat met glasharmonica muziek in het verleden heel aardige resultaten zijn geboekt.

Hoe dienen de psychiatrie en klinische psychologie hierop te reageren?

(18)

worden dat hij geïnteresseerd is in een mogelijke magic bullet, zeker niet als hem wordt aangewreven dat hij zijn patiënten onnodig zit te belasten.

De nadelen heb ik u geschetst, en voor EMDR komt er nog het een en ander bij. Wie zijn literatuur heeft bijgehouden over het toepassen van exposure in gedragstherapie weet dat afleiding tijdens exposure kan leiden tot verwatering van het therapeutisch effect, met name op de lange termijn53,55. Met name symptomen van angst en

depres-sie nemen op termijn toe. Er is dan ook toenemend bewijs dat op lange termijn een op exposure gebaseerde gedragstherapie beter werkt dan EMDR49, 56.

Wetenschappelijke vooruitgang? Mmmm, als niemand de theorie had genegeerd en een magische oplossing had voorgesteld, waren deze tijdrovende en kostbare trials niet nodig geweest.

Hoe erg is het nu eigenlijk? In de VS is EMDR een zeer commerciële en intimiderende beweging, die niet aarzelt om critici rechtszaken aan te doen. Sommige onderzoekers hebben het nodig gevonden hun wetenschappelijke publicaties eerst aan juristen voor te leggen43. In Nederland is de EMDR beweging veel onschuldiger, en ik geloof zonder

meer dat men gewoon het beste probeert te doen voor de patiënt.

De omvang van de EMDR beweging in Nederland baart me wel zorgen, u zult begrij-pen dat ik tegen opname van EMDR in zorgprogramma’s ben en tegen in-house trai-ningen van medewerkers. Het zal moeilijk genoeg worden nu de verzekeraars het voor het zeggen krijgen. Ik vrees dat zij EMDR zullen gaan eisen - lekker snel en goedkoop – tot er weer een andere mode is. Wetenschappelijk onderzoek naar EMDR is wat mij betreft ook niet meer zinvol. Onderzoek naar nieuwe indicaties al helemaal niet, maar sommigen vinden dat studies naar het mechanisme nog zin kunnen hebben, dat uit de EMDR praktijk nog iets geleerd kan worden over de condities waaronder exposure wel en niet werkt. Waarschijnlijk lijkt me dat niet, maar helemaal uitsluiten kan ik het ook niet.

(19)

Dankwoord

Het bestuur van het Leids Universiteits Fonds, en het bestuur van de faculteit Sociale Wetenschappen en van het LUMC ben ik erkentelijk voor de benoeming tot hoogle-raar. Ik acht het een voorrecht om te werken aan deze onafhankelijke en klassieke, brede universiteit, en heb er alle vertrouwen in dat onze bestuurderen in deze turbu-lente tijden van toenemende concurrentie en commercialisering er zorg voor zullen dragen dat wij onafhankelijk onderzoek kunnen blijven doen, en dat alle studenten die er slim en ambitieus genoeg voor zijn, ons onderwijs kunnen volgen.

Graag wil ik de stafleden van de sectie klinische en gezondheidspsychologie en die van de andere secties in het departement Psychologie danken voor de prettige samen-werking en de inspirerende werkomgeving. Ik vind het een voorrecht te werken op een departement met zoveel uitstekende onderzoekers, en wil de komende jaren graag mijn steentje bijdragen aan het streven naar eenheid in verscheidenheid.

De stafleden van de afdeling Psychiatrie van het LUMC en de medewerkers van de afdeling stemmingsstoornissen van Parnassia en volwassenenzorg van Rijnveste dank ik voor de plezierige en vruchtbare samenwerking. Ik heb ruim zeven jaar gewerkt op de voormalige Jelgersma polikliniek, en denk nog steeds met veel plezier terug aan de samenwerking met de collega’s van toen.

Enkele personen hebben veel bijgedragen aan mijn professionele vorming. In de eer-ste plaats professor Philip Spinhoven. Beeer-ste Philip, jij bent de rode draad in mijn car-rière. Opgeteld werk ik nu zo’n 17 jaar onder en met jou, en wie weet zijn we pas net over de helft. Dat verbaast me ook eigenlijk niks, want je bent een uitstekend onder-zoeker en een integer mens. Dat je van grote invloed bent blijkt ook al uit het feit dat ik nu constateer dat ook onze oraties goed op elkaar aansluiten.

Een wetenschappelijke houding kenmerkt zich door een afwisseling van onbegrensde nieuwsgierigheid en nuchtere relativering. Wat dat betreft heb ik ook veel geleerd en veel plezier beleefd aan de samenwerking met twee psychiaters, professor Richard van Dyck en professor Harry Rooijmans.

Het doet me veel genoegen om daar op rechts mijn vader weer eens in zijn toga te zien zitten, die altijd een voorbeeld is geweest in de omgang met patiënten en het denken over wetenschap, en die me net als mijn moeder gestimuleerd heeft om mijn eigen interesses na te jagen.

En dan zijn er nog de drie vrouwen die mijn leven voortdurend mesmerizing maken, en aan wie ik de meeste dank verschuldigd ben: Ineke, Floor en Juliette.

(20)

Referenties, noten

1. Franklin B., et al. Verhandelingen over het dierlijk magnetismus. Leiden, 1791, pp. 70-71, geciteerd in Vijselaar J. De magnetische geest. Het dierlijk magnetisme 1770-1830. Nijmegen: SUN, 2001, p. 122.

2. Buranelli V. The wizard from Vienna. Franz Anton Mesmer and the origins of hypnotism. London UK: Peter Owen Limited, 1975.

3. Mesmer FA. Dissertatio Physico-medica de planetarium influxu. Wenen, 1766. 4. Buranelli V. The wizard from Vienna.London UK: Peter Owen Limited, 1975, pp.

34-37.

5. Buranelli V. The wizard from Vienna. London UK: Peter Owen Limited, 1975, pp. 35.

6. Pattie FA. Mesmer’s medical dissertation and its debt to Mead’s “De imperio solis ac lunae”. Journal of the history of medicine and allied sciences, 1956, 11: 275-287, geciteerd in: Vijselaar J. De magnetische geest. Het dierlijk magnetisme 1770-1830. Nijmegen: SUN, 2001, p. 27.

7. W.A. Mozart. Bastien und Bastienne, 1768. In: Buranelli V. The wizard from Vienna. London UK: Peter Owen Limited, 1975, pp. 54-55.

8. De rest van de geschiedenis van Mesmer in Wenen en Parijs is samengesteld uit: Buranelli V. The wizard from Vienna. London UK: Peter Owen Limited, 1975; Crabtree A. From Mesmer to Freud. Magnetic sleep and the roots of psychologi-cal healing. New Haven: Yale University Press, 1993; Darnton R. Mesmerisme en het einde van de Verlichting in Frankrijk. Amsterdam: uitgeverij Bert Bakker, 1988, pp. 77-91 [Mesmerism and the end of the Enlightenment in France. Harvard University Press, 1968]; Ellenberger HF. The discovery of the unconscious. New York, Basic Books, 1970.

9. Crabtree A. From Mesmer to Freud. Magnetic sleep and the roots of psychologi-cal healing. New Haven: Yale University Press, 1993, pagina 27.

10. Engelse vertaling in: Buranelli V. The wizard from Vienna. London UK: Peter Owen Limited, 1975, pp. 163. Het rapport is gepubliceerd als: Bailly, J-S. Rapport des commissaires charges par le Roi, de l’examen du magnetisme animal. Journal de Medecine, 62, 449-536, 1784 (Duveen DI, Klickstein HS. A bibliography of the works of Antoine Laurent Lavoisier. London: WM. Dawson & Sons, 1954, p. 71). 11. Bailly, J-S. Rapport secret sur le mesmerisme. Paris, 1784. Geciteerd in: Buranelli

(21)

12. Crabtree A. From Mesmer to Freud. Magnetic sleep and the roots of psychologi-cal healing. New Haven: Yale University Press, 1993, pagina 29.

13. Duveen DI, Klickstein HS. A bibliography of the works of Antoine Laurent Lavoisier. London: WM. Dawson & Sons, 1954, p. 72.

14. Lavoisier had financiële banden met belastinginners voor de revolutie. Buranelli V. The wizard from Vienna. Franz Anton Mesmer and the origins of hypnotism. London UK: Peter Owen Limited, 1975, p.185

15. Shang A, Huwiler-Müntener K, Nartey L, Jüni P, Dörig S, Sterne JAC, Pewsner D, Egger M. Are the clinical effects of homoeopathy placebo effects? Comparative study of placebo-controlled trials of homoeopathy and allopathy. The Lancet 2005; 366: 726-732.

16. Vandenbroucke JP, Homoeopathy trials: going nowhere, Lancet 1997; 350: 824. 17. Oberg J. In: Sagan C: The demon-haunted world. New York, NY: Ballantine, 1997. 18. Sotsky SM, Glass DR, Shea MT, et al. Patient predictors of response to

psycho-therapy and pharmacopsycho-therapy. Am J Psychiatry 1991; 148: 997-1008. 19. Polivy J, Herman CP. If at first you don’t succeed - False hopes of self-change.

Am Psychol 2002; 57: 677-689

20. Luborsky L, Singer B, Luborsky L.Comparative studies of psychotherapies: is it true that “everybody has won and all must have prizes”? Proc Annu Meet Am Psychopathol Assoc. 1976; 64: 3-22. Weinberger J. Common factors aren’t so common. Clin Psychol Sc Pract 1995; 2: 45-69.

21. Mosely JB, O’Malley K, Petersen NJ, et al. A controlled trial of arthroscopic sur-gery for osteoarthritis of the knee. N Engl J Med 2002; 347: 81-88.

22. De la Fuente-Fernandez R, Ruth ThJ, Sossi V, Schulzer M, Calne DB, Stoessl AJ. Expectation and dopamine release: mechanism of the placebo effect in Parkison’s disease. Science 2001; 293: 1164-1166.

23. De la Fuente-Fernandez R, Stoessl AJ. The placebo effect in Parkison’s disease. Trends Neurosc 2002; 25: 302-306.

24. Beck AT. Depression: clinical, experimental and theoretical aspects. New York: Harper & Row, 1967.

(22)

26. Segal ZV, Williams JMG, Teasdale JD, Gemar M. A cognitive science perspective on kindling and episode sensitization in recurrent affective disorder. Psychol Med 1996; 26: 371-380.

27. Segal ZV, Gemar M, Williams S. Differential cognitive response to a mood chal-lenge following successful cognitive therapy or pharmacotherapy for unipolar depression. J Abn Psychol 1999; 108: 3-10.

28. Van der Does AJW. Cognitive reactivity to sad mood: structure and validity of a new measure. Behav Res Ther 2002; 40: 105-120.

29. Van der Does AJW. Thought suppression and cognitive vulnerability to depres-sion. Br J Clin Psychol 2005; 44: 1-14.

30. Williams JMG, Van der Does AJW, Barnhofer T, Crane C, Segal ZV: Cognitive reactivity, suicidal ideation and future fluency: Investigating a differential activa-tion theory of suicidality. Under review.

31. Blier P, De Montigny C. Possible serotonergic mechanisms underlying the anti-depressant and anti-obsessive-compulsive disorder responses. Biol Psychiatry 1998; 44: 313-323.

32. 15 september 2005: Feyenoord – Rapid Boekarest 1-1.

33. Young SN, Smith S, Pihl RO, Ervin FR. Tryptophan depletion causes a rapid lowering of mood in normal males. Psychopharmacol 1985; 87: 173-177. 34. Delgado PL, Charney DS, Price LH, Aghajanian GK, Landis H, Heninger GR.

Serotonin function and the mechanism of antidepressant action. Arch Gen Psychiatry 1990; 47: 411-418.

35. Van der Does AJW. The effects of tryptophan depletion on mood and psychiatric symptoms. J Aff Disord 2001; 64: 107-119.

36. Booij L, Van der Does AJW, Benkelfat C, Bremner JD, Cowen PJ, Fava M, Gillin C, Leyton M, Moore P, Smith KA, Van der Kloot WA. Predictors of mood response to tryptophan depletion: re-analysis. Neuropsychopharmacol 2002; 27: 852-861.

37. Booij L, Swenne CA, Brosschot JF, Haffmans PMJ, Thayer JF, Van der Does AJW. Tryptophan depletion affects heart rate variability and impulsivity in remitted depressed patients with a history of suicidal ideation. Biol Psychiatry, in press. 38. Booij L, Van der Does AJW. Cognitive and serotonergic vulnerability to

(23)

39. Harris WS, Gowda M, Kolb JW, et al. A randomized, controlled trial of the effects of remote intercessory prayer on outcomes in patients admitted to the coronary care unit. Arch Intern Med. 1999; 159: 2273-2278.

40. Van der Does AJW. A randomized controlled trial of prayer? Arch Intern Med 2000; 160: 1871-1872.

41. Krucoff MW, Crater SW, Gallup D, et al. Music, imagery, touch, and prayer as adjuncts to interventional cardiac care: the Monitoring and Actualisation of Noetic Trainings (MANTRA) II randomised study. Lancet 2005; 366: 211-217. 42. Goodstein L. Teaching of creationism is endorsed in new survey. New York

Times, August 31, 2005, section A, page 9.

43. McNally R. EMDR and mesmerism: a comparative historical analysis. J Anx Dis 1999; 13: 225-236.

44. Shapiro F. Efficacy of the eye movement desensitization procedure in the treat-ment of traumatic memories. J Traum Stress 1989; 2: 199-223.

45. Cahill SP, Carrigan MH, Frueh BC. Does EMDR work? And if so, why? J Anx Dis 1999; 13: 5-33.

46. Lohr JM, Lillienfeld SO, Tolin DF, Herbert JD. Eye movement desensitization and reprocessing: an analysis of specific versus non-specific treatment factors. J Anx Dis 1999; 13: 185-207.

47. Rosen GM, Davidson GC. Psychology should list empirically supported princip-les of change (ESPCs) and not credential trademarked therapies or other treat-ment packages. Behav Modif 2003; 27: 300-312.

48. Shapiro F. Eye movement desensitization and reprocessing (EMDR) and the anxiety disorders. J Anx Dis 1999; 13: 35-67.

49. Devilly GJ, Spence SH. The relative efficacy and treatment distress of EMDR and a cognitive-behavior trauma treatment protocol in the amelioration of post-traumatic stress disorder. J Anx Dis 1999; 13: 131-157.

50. Carrigan MH, Levis DJ. The contribution of eye movement to the efficacy of brief exposure treatment for reducing fear of public speaking. J Anx Dis 1999; 13: 101-118.

(24)

52. Devilly GJ. Eye movement desensitization and reprocessing. A chronology of its development and scientific standing. Sc Rev of Ment Health Pract 2002; 1: 113-138.

53. Devilly GJ. Power therapies and possible threats to the science of psychology and psychiatry. Austr Nw Zeal J Psychiatry 2005; 39: 437-445.

54. http://www.neurotekcorp.com/eyescan.htm

55. Telch MJ et al. Fear activation and distraction during the emotional processing of claustrophobic fear. J Behav Ther Exp Psychiatry 2004; 35: 219-232. Kamphuis JH, Telch MJ. Effects of distraction and guided threat reappraisal on fear reduc-tion during exposure-based treatments for specific fears. Behav Res Ther 2000; 38:1163-1181. Tegengestelde bevinding (echter met zeer kortdurende exposure-therapie): Johnstone KA, Page AC. Attention to phobic stimuli during exposure: the effect of distraction on anxiety reduction, self-efficacy and perceived control. Behav Res Ther. 2004; 42: 249-275.

(25)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij voorbeeld een delinquent die niet alleen gaat stelen maar bovendien, omdat hij toch uitgestoten is uit de samenleving en geen of voor zijn zwakke krachten

Maar dat wil allerminst zeggen, dat de Tweede Kamer minister Van Aartsens woningbouwbeleid vriendelijker is gaan bekijken. Eigenlijk is niemand tevreden. De

A tiny, frail figure, Shankar sits onstage, nodding as his daughter Anoushka plays a sitar solo, and ELO’s Jeff Lynne joins her for a gorgeous version of The Inner Light.. The

Wilt u tevens gebruik maken van het gratis transport van diagnostisch materiaal naar de faculteit diergeneeskunde.. Kijk in dat geval op onze website www.UVDL.nl in de rubriek

In tegenstelling tot wat men dikwijls in de litera- tuur terugvindt, blijken de zogeheten toegeschreven kenmerken (geslacht, sociale en etnische afkomst) bij de Vlaamse jongeren

De workpack-leden hebben de principes en criteria op verschillende manieren gebruikt in de zes betrokken landen: door de attitudes van de kinderopvanginitiatieven ten aanzien

De sector verwacht ook de komende jaren een negatief resultaat e n een dalend eigen vermogen, wat ook effect kan hebben op het aantal besturen met een (mogelijk) bovenmatig

[r]