• No results found

Openbaar BESLUIT Openbaar

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Openbaar BESLUIT Openbaar"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESLUIT

Nummer 2709/ 40 Betreft zaak: Incine-Rendac

Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit tot ongegrondverklaring van het tegen zijn besluit van 6 augustus 2002, nummer 2709/ 12, gemaakte bezwaar.

I. Het verloop van de procedure

1. Op 16 oktober 2001 heeft de rechtspersoon naar Belgisch recht INCINE bvba (hierna: Incine) bij de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: d-g NMa) een klacht ingediend tegen Rendac B.V. (hierna: Rendac) wegens schending van artikel 24 van de Mededingingswet (hierna: Mw).

2. Bij besluit van de d-g NMa van 6 augustus 2002 (hierna: het bestreden besluit) is besloten geen nader onderzoek te doen naar aanleiding van de klacht, en is de klacht derhalve afgewezen. Hiertegen heeft Incine, bij brief van 3 september 2002, bezwaar gemaakt. 3. Op 19 november 2002 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Daar zijn de standpunten van

Incine en Rendac nader toegelicht. II. De klacht en het bestreden besluit

4. Zowel Incine als Rendac houden zich bezig met het ophalen van dode gezelschapsdieren. In de klacht stelt Incine dat Rendac misbruik maakt van een economische machtspositie door voor het ophalen van deze dieren onredelijk lage tarieven te hanteren. Hierdoor zou Incine worden beperkt in haar concurrentiepositie.

(2)

toetreders van de markt te weren dan wel om oneerlijk te concurreren. Gezien het

veranderingstraject waarin het destructiebeleid zich bevindt en de daarmee samenhangende doelmatigheid van een mogelijk optreden door de d-g NMa, is besloten geen nader

onderzoek te doen naar een mogelijke overtreding van de Mededingingswet door Rendac en om geen handhavende maatregelen op basis van de Mededingingswet te nemen.

III. Het bezwaar

6. In het bezwaarschrift wordt, na een beschrijving van de voorgeschiedenis, kort en zakelijk weergegeven het volgende naar voren gebracht.

7. Incine stelt allereerst dat, gezien de overwegingen in het bestreden besluit, de d-g NMa ervan uitgaat dat tót eind 2002 valse prijsconcurrentie zal voortduren. Het desondanks niet

optreden is volgens Incine in strijd met de primaire doelstelling van de d-g NMa. Incine kan zich niet verenigen met het standpunt van de d-g NMa dat het noodzakelijk is deze

prioriteiten te stellen.

8. Volgens Incine is er verder ten onrechte van uitgegaan dat de instemming van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (op grond van artikel 21, vierde lid, van de

Destructiewet) met de tarieven van Rendac zich ook uitstrekt tot de tarieven voor het ophalen en verwerken van dode gezelschapsdieren.

9. Verder had volgens Incine in het bestreden besluit zonder nader onderzoek niet mogen worden aangenomen dat Rendac lage tarieven kan hanteren als gevolg van

efficiencyvoordelen.

IV. Beoordeling van het bezwaar

10. Rendac heeft tijdens de hoorzitting de vraag opgeworpen of Incine kan worden aangemerkt als belanghebbende. Dienaangaande overweegt de d-g NMa dat Incine en Rendac zich beide bezighouden met het ophalen van kadavers van dode gezelschapsdieren in Nederland, en de klacht van Incine betrekking heeft op de door Rendac voor deze activiteiten gehanteerde tarieven. Incine is onder de omstandigheden van het huidige geval naar het oordeel van de d-g NMa belanghebbende.

11. Ingevolge artikel 24 Mw is het ondernemingen verboden misbruik te maken van een economische machtspositie.

(3)

van Toelichting1 bij de Mededingingswet (hierna: “ Memorie van Toelichting” ) blijkt dat de d-g NMa bij de beslissing of hij een klacht in behandeling neemt en welke prioriteiten hij daarbij stelt, de nodige discretionaire ruimte heeft. Dat is ook het geval bij de ambtshalve beslissing tot het wel of niet houden van toezicht en het instellen van een onderzoek.

13. Deze discretionaire ruimte heeft zijn weerslag op de omvang en de diepgang van een onderzoek. Deze zullen in het bijzonder afhangen van de urgentie van de te geven beschikking, en de grootte van de belangen die daarbij zijn betrokken, in verband met de kosten en de duur van een in aanmerking komend onderzoek en de resultaten die het zal kunnen opleveren.

14. Met de Mededingingswet is uitdrukking gegeven aan het (algemeen) belang dat moet worden toegekend aan werkzame mededinging en de daaruit voortvloeiende (potentiële)

welvaartsverbetering, alsmede de effectieve bestrijding van onaanvaardbare beperkingen daarvan. Het is in het licht van dit (algemene) belang dat de beslissingen van de d-g NMa over de bestuursrechtelijke toepassing en handhaving van de Mededingingswet dienen plaats te vinden.

15. Opgemerkt zij in dit verband dat de d-g NMa in het kader van de toepassing van artikel 24 Mw niet tot taak heeft het beslechten van geschillen tussen particulieren of ondernemingen. Een individuele klager kan zich, wanneer hij wordt geconfronteerd met een vermeende overtreding van de Mededingingswet, ook wenden tot de burgerlijke rechter. Blijkens de Memorie van Toelichting beschouwt de wetgever de civielrechtelijke handhaving van de Mededingingswet als een reëel alternatief voor de bestuursrechtelijke handhaving daarvan, welke kan leiden tot een vermindering van de belasting van de bestuursrechtelijke handhaving zoals deze wordt uitgevoerd door de d-g NMa. In dit verband wordt gewezen op de volgende passage uit de Memorie van Toelichting:

'Als derden door overtreding van bepaalde voorschriften in hun belang worden getroffen, is de burgerlijke rechter bevoegd te oordelen. Het ligt dan ook op hun weg in dergelijke gevallen actie te ondernemen en zij behoren dat niet aan de verantwoordelijkheid van de overheid te laten.' 2

16. Individuele belangen van consumenten en concurrenten kunnen nauw gerelateerd zijn aan de algemene belangen die met de toepassing en handhaving van de Mededingingswet zijn gemoeid. De d-g NMa dient evenwel aan een beslissing om een (nader) onderzoek in te stellen, een met het genoemde algemene belang gemoeide afweging ten grondslag te leggen.

(4)

17. Tegen de achtergrond van de discretionaire ruimte die de d-g NMa bij de handhaving van de Mededingingswet heeft, dient gewicht te worden toegekend aan de noodzaak prioriteiten te stellen.3 In dit afwegingsproces kunnen verschillende factoren een rol spelen. Belangrijke prioriteringsfactoren zijn economische importantie, het belang voor de consument, de kansrijkheid van de vaststelling van de overtreding, de doelmatigheid van het optreden en de ernst van de vermoedelijke overtreding.4

18. In de onderhavige zaak heeft de d-g NMa afgezien van een nader onderzoek en de klacht van Incine afgewezen. Hetgeen in het bezwaarschrift en ter hoorzitting naar voren is gebracht, geeft geen aanleiding een ander standpunt in te nemen. Daartoe wordt het volgende overwogen.

19. De d-g NMa merkt allereerst op dat de Algemene wet bestuursrecht niet toelaat dat, zoals Incine wenst, de d-g NMa bij het nemen van een besluit uitsluitend acht slaat op de situatie zoals deze bestond ten tijde van het indienen van de klacht van Incine. Bij het nemen van een besluit dienen alle relevante feiten en omstandigheden zoals die zich op dat moment

voordoen in aanmerking te worden genomen.

20. Tijdens de hoorzitting is gebleken dat het aanbod aan te verwerken dode gezelschapsdieren hoofdzakelijk bestaat uit dode honden en katten. De klacht richt zich dan ook op de tarieven die Rendac voor het ophalen en het verwerken van deze dieren rekent. Gelet hierop gaat de d-g NMa thans niet verder in op het beleid van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij inzake de overheidsbijdrage aan Rendac.5 Deze overheidsbijdrage houdt namelijk verband met de kosten voor het ophalen en verwerken van kadavers van slacht- en landbouwhuisdieren zoals varkens, runderen en schapen, en niet met de kosten voor het ophalen van dode honden en katten.6

21. In artikel 2, eerste lid, van de Regeling aanwijzing gespecificeerd hoog-risico-materiaal 2000, samen met artikel 2 van de Destructiewet, zijn – voorzover hier van belang – dode honden en katten aangewezen als gespecificeerd hoog-risico-materiaal (hierna: SRM). Ingevolge

3 Vergelijk ook het besluit van de d-g NMa d.d. 13 april 1999, zaak nr. 788, M.L. Wolters vs Uitgeverij Niesje

Wolters van Bemmel, randnummers 29-36.

4 Jaarverslag NMa en DTe 2000, p. 16 en Jaarverslag NMa en DTe 2001, p. 9.

5 Dit beleid wordt onder meer uiteengezet in een brief van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en

Visserij aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 25 april 2002, kenmerk VVA.2002/ 1366, en in een verslag van een algemeen overleg, vastgesteld op 18 juli 2002, TK 2001-2002, 27495, nr. 10.

6 Dit blijkt onder meer uit een brief van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Tweede

(5)

artikel 21, vierde lid, van de Destructiewet dient Onze Minister in te stemmen met de door de destructor (Rendac) gehanteerde tarieven voor het ophalen en verwerken van – onder meer – dit aangewezen SRM.7 Ingevolge het tweede lid mag de totale opbrengst van de hiervoor ontvangen vergoedingen de werkelijke kosten niet overschrijden.

22. Gezien het voorgaande is, anders dan Incine in het bezwaarschrift stelt, in het bestreden besluit terecht aangenomen dat de instemming van de Minister van Landbouw,

Natuurbeheer en Visserij met de tarieven van Rendac mede betrekking heeft op de tarieven voor verwerking van dode honden en katten. Anders dan Rendac tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht, volgt uit (artikel 21 van) de Destructiewet naar het oordeel van de d-g NMa echter niet dat Rendac geen enkele ruimte heeft ter zake van deze tarieven. Deze wettelijke regeling staat er als zodanig immers niet aan in de weg dat Rendac, zoals Incine in haar klacht betoogt, tarieven in rekening brengt die lager zijn dan de kostprijs. Zoals hierna aan de orde komt, meent de d-g NMa echter dat er geen aanwijzingen bestaan dat daarvan sprake is.

23. In de tarieven van Rendac worden dode honden en katten gerangschikt onder de tarieven voor het ophalen en verwerken van het “ overige SRM” . Voor kleine leveranciers geldt een tarief per stop, dat afhankelijk is van het aangeboden gewicht. Rendac stelt dat deze tarieven kostendekkend zijn. Hetzelfde standpunt wordt ingenomen door zowel de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij8, als de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.9 De d-g NMa heeft geen aanwijzingen dat dit standpunt onjuist is. Incine heeft dienaangaande ook geen concrete argumenten of aanwijzingen aangevoerd. Afgezien van de vraag of Rendac een economische machtspositie heeft op de relevante markt, is dan ook niet gebleken dat de momenteel voor het ophalen en verwerken van dode honden en katten gehanteerde tarieven niet kostendekkend zijn of tot doel hebben om oneerlijk te concurreren

7 De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft dit laatstelijk gedaan bij besluit van

13 december 2002, Stcrt. 2002, nr. 242, p. 19.

8 In zijn brief brief, aangehaald in voetnoot 6, in de toelichting bij zijn in voetnoot 7 genoemde besluit, en in

de toelichting bij zijn besluit inzake de tarieven van Rendac in het derde en vierde kwartaal van 2002, Stcrt. 2002, nr. 237, p. 14.

9 Toelichting bij het besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 augustus 2001,

(6)

of om toetreders van de markt te weren.

24. Gezien het voorgaande acht de d-g NMa de kans dat een overtreding van artikel 24 Mw kan worden vastgesteld zeer gering. Een nader onderzoek acht hij in dit licht niet opportuun. Evenmin is gebleken van andere belangen die de d-g NMa aanleiding hadden moeten geven voor een nader onderzoek. De d-g NMa blijft derhalve bij zijn in het bestreden besluit vervatte standpunt dat geen nader onderzoek wordt gedaan naar aanleiding van de klacht van Incine en dat niet wordt overgegaan tot het nemen van handhavende maatregelen op basis van de Mededingingswet.

25. Het bezwaar is, gelet op het voorgaande, ongegrond.

V. BESLUIT

De directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit verklaart het bezwaar van Incine tegen zijn besluit van 6 augustus 2002 ongegrond.

Datum: 14 januari 2003

w.g. Drs. R.J.P. Jansen

Wnd. directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit

Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd beroepschrift indienen bij de arrondissementsrechtbank te Rotterdam, sector

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

clementiepercentage en afgezien van de boeteverlaging wegens deelneming aan de versnelde procedure, ziet de d-g NMa bovendien geen aanleiding om de boete te verlagen wegens de door

De d-g NMa verleent slechts een boetevermindering indien de Onderneming, voordat de NMa het onderzoek heeft afgerond met een rapport als bedoeld in artikel 59 Mw, een

De d-g NMa ziet geen aanleiding om bij de boetebepaling voor de Onderneming rekening te houden met dit verweer, aangezien de boete die door de d-g NMa wordt opgelegd betrekking

De d-g NMa heeft vastgesteld dat in de periode van januari 1998 tot en met december 2001 de overtreding van het kartelverbod (ex artikel 6 Mw en artikel 81 EG) is begaan door

De d-g NMa verleent slechts een boetevermindering indien de Onderneming, voordat de NMa het onderzoek heeft afgerond met een rapport als bedoeld in artikel 59 Mw, een

De d-g NMa heeft vastgesteld dat in de periode van januari 1998 tot en met december 2001 de overtreding van het kartelverbod (ex artikel 6 Mw en artikel 81 EG) is begaan door

Door de Onderneming zijn individuele omstandigheden aangevoerd, waarop hieronder wordt ingegaan, doch alleen voor zover zulks naar het oordeel van de d-g NMa relevant is voor het

De d-g NMa heeft vastgesteld dat in de periode van januari 1998 tot en met december 2001 de overtreding van het kartelverbod (ex artikel 6 Mw en artikel 81 EG) is begaan door