Oefentoets exact 3.2
formules
f b v bf f v b vf b v f vb
' ' LL Nlin BB
v
Nlin b E = ε·c·l
1. Hieronder zie je twee formules:
A=3B CD=12
Hieronder zie je twee uitspraken:
I A en B zijn recht evenredig
II C en D zijn omgekeerd evenredig Kies het juiste antwoord:
a. Beide uitspraken zijn waar b. I is waar II is niet waar c. I is niet waar, II is waar
d. Beide uitspraken zijn niet waar.
2.Hieronder zie je twee uitspraken I Het beeld van een positieve lens is altijd reëel II Je kan een reëel beeld zien als je in de lens kijkt.
Kies het juiste antwoord:
a. Beide uitspraken zijn waar b. I is waar II is niet waar c. I is niet waar, II is waar
d. Beide uitspraken zijn niet waar.
3.Hieronder zie je twee uitspraken
I Als een oog maximaal accommodeert is de brandpuntsafstand het kleinst.
II Het netvlies van het oog werkt als een diafragma Kies het juiste antwoord:
a. Beide uitspraken zijn waar b. I is waar II is niet waar c. I is niet waar, II is waar
d. Beide uitspraken zijn niet waar.
4.Een cuvet is 2,3 cm lang. In het cuvet zit een Kaliumdichromaat-oplossing. Men meet de extinctie van licht van 455nm: 0,126
Bereken de concentratie.
5. Hieronder zie je een lichtpunt, een lens en twee brandpunten.
Teken twee constructielichtstralen en geef aan waar het beeld B van L zich bevindt.
6. Een lens heeft een brandpuntsafstand van 15,0 cm. Op 20 cm afstand van de lens staat een lichtgevend pijltje dat 2,3 cm groot is.
Bereken de beeldafstand en de lineaire vergroting. Bereken ook de beeldgrootte.
7. Welke van de formules rechts zijn juist? Streep de onjuiste formules door.
8.
Hieronder zie je een E-c grafiek.
Bepaal de richtingscoëfficiënt.
De cuvetlengte bedraagt 0,80 cm Bereken ε
0 0,02 0,04 0,06 0,08 0,1 0,12 0,14 0,16 0,18 0,2
0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6
c (mol/l)
E
L