• No results found

KINDERMISHANDELING Bijlagen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "KINDERMISHANDELING Bijlagen"

Copied!
92
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

KINDERMISHANDELING

Leiden Attachment Research Program

M.H. van IJzendoorn / P. Prinzie / E.M. Euser / M.G. Groeneveld / S. N. Brilleslijper-Kater A.M.T. van Noort-van der Linden / M.J. Bakermans-Kranenburg / F. Juffer / J. Mesman

M. Klein Velderman / M. San Martin Beuk

Bijlagen

(2)

Vormgeving: Bentall_Bommeljé (www.bentallbommelje.com)

Beeld voorkant: Bentall_Bommeljé - vrije bewerking op schilderij van Theo van Doesburg, ‘Arithmetic Composition’ (1930)

(3)

www.LeidenAttachmentResearchProgram.eu

Algemene en Gezinspedagogiek – Datatheorie Universiteit Leiden M.H. van IJzendoorn P. Prinzie E.M. Euser M.G. Groeneveld S. N. Brilleslijper-Kater A.M.T. van Noort-van der Linden

M.J. Bakermans-Kranenburg F. Juffer

J. Mesman M. Klein Velderman M. San Martin Beuk

Met medewerking van:

P.C. Ohlsen-Koole

Op verzoek van:

Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie

© 2007 WODC

Ministerie van Justitie. Auteursrecht voorbehouden.

Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming.

Kindermishandeling in Nederland Anno 2005:

De Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van Kinderen

en Jeugdigen (NPM-2005)

(4)

Bijlagen

Bijlage 1.

Formulier voor signalering van mishandeling

Bijlage 2.

Verschillende typen mishandeling

Bijlage 3.

NSCK gegevens

Bijlage 4.

Uitnodigingsbrief basisscholen

Bijlage 5.

Opzet informatiesessie van de informanten

Bijlage 6.

Schriftelijke handleiding voor informanten

Bijlage 7.

Toelichting bij het formulier voor signalering van mishandeling

Bijlage 8.

Aanpassing jaarschatting

Bijlage 9.

Prevalentieschatting per informantengroep

Biljage 10.

Prevalentieschatting per type mishandeling

Bijlage 11.

Betrouwbaarheidsintervallen per type mishandeling

Bijlage 12.

Betrouwbaarheidsintervallen per informantengroep

Bijlage 13.

Uitgenodigde en deelnemende organisaties en informanten

Bijlage 14.

Kenmerken van het mishandelde kind en type mishandeling in multivariaat perspectief: de AMK gegevens onder de loep

Bijlage 15.

De samenstelling van de begeleidingscommissie

(5)

Het formulier

Bijla

ge 1

PROVINCIE ID

Man Vrouw Ja Nee Onbekend

DEEL B. DE THUISSITUATIE 8. Postcode, 1e twee cijfers ___ ___

9. Totaal aantal kinderen in het huishouden onder de 18 jaar (inclusief dit kind)

10. Totaal aantal kinderen in dit huishouden voor wie een formulier wordt ingevuld

12. Sociaal Economische status van het gezin:

laag gemiddeld hoog onbekend/niet beschikbaar

11. Kinderen waarover een ander formulier ingevuld is:

a. Voornaam (ieder kind): b. Achternaam, 1e letter: (1) _________________ (1) _____

(2) _________________ (2) _____ (3) _________________ (3) _____ (4) _________________ (4) _____ DEEL A. HET KIND

1. Voornaam Achternaam, 1e 2. Geslacht 3. Is het kind op een school ingeschreven?

letter_________

4. Geboortedatum 5. Indien 4 onbekend is, leeftijd 6. Aandoening(en) Bevestigd Vermoedelijk Niet Onbekend in jaren OF in maanden van het kind

______/______/______

dag/ maand/ jaar

7. Etniciteit Nederlands van het kind Anders, nl

Onbekend

(6)

DEEL C. BELANGRIJKE PERSONEN

OUDER/VERZORGER A:

De persoon bij wie het kind woont en die de primaire zorg voor het kind draagt.

15a. Leeftijd (geschat in jaren)

16a.Geslacht Man Vrouw

OUDER/VERZORGER B:

Tweede persoon bij wie het kind woont die eveneens verantwoordelijk is voor de zorg voor het kind.

geen tweede verzorger inwonend

15b. Leeftijd (geschat in jaren)

16b.Geslacht Man Vrouw

ANDER BETROKKEN PERSOON

Ander persoon, verantwoordelijk voor het kind, die het kind mishandelde of de mishandeling toestond.

(indien meer dan 1, beschrijf in bijlage)

geen andere personen betrokken

15c. Leeftijd (geschat in jaren)

16c.Geslacht Man Vrouw

17a. Relatie van A tot het kind: 17b. Relatie van B tot het kind 17c(1).Relatie tot het kind

(b.v vriend van moeder, oppas ) Biologische ouder Stiefouder Adoptie ouder Pleegouder Grootouder Voogd Vriend Ander familielid nl.____________ Ander/ geen familie nl.____________ Onbekend 18a. VERZORGER A is Alleenstaande ouder/verzorger Woont samen met echtgeno(o)t(e) Woont ongehuwd samen

Anders, nl. ___________________ Onbekend

Volledige baan (>30 uur p/wk) Deeltijdbaan

Zonder werk Anders___________________ Onbekend

Volledige baan (>30 uur p/wk) Deeltijdbaan Zonder werk Anders___________________ Onbekend Biologische ouder Stiefouder Adoptie ouder Pleegouder Grootouder Voogd Vriend Ander familielid nl.____________ Ander/ geen familie nl.____________ Onbekend

18b. VERZORGER B is verzorger A’s... 18c. Woonde deze persoon bij het kind in de periodes dat mishandeling plaatsvond? Ja Nee Onbekend Echtgeno(o)t(e) Partner, ongehuwd Kamerbewoner, huisgenoot Ouder Broer/zus Zoon/dochter zwager/ schoonzus Ander/familielid nl. _____________ Ander/geen fam. nl._____________ Onbekend ________________________________ 17c(2). Was de zorg voor het kind aan deze persoon toevertrouwd op het moment dat de mishande-ling plaatsvond?

Ja Nee Onbekend

19a. Werk 19b. Werk 19c. Werk

Volledige baan (>30 uur p/wk) Deeltijdbaan

Zonder werk Anders___________________ Onbekend

(7)

DEEL D. DE MISHANDELING DIE WORDT VERMOED

OUDER/VERZORGER A:

20a. Hoogst afgeronde opleiding/niveau

OUDER/VERZORGER B:

20b. Hoogst afgeronde opleiding/niveau

ANDER BETROKKEN PERSOON

20c. Hoogst afgeronde opleiding/niveau

21a. Nationaliteit: _________________________ 22a. Afkomst 21b. Nationaliteit: _________________________ 21c. Nationaliteit: _________________________ Basisonderwijs/ geen VMBO/MAVO HAVO/VWO

Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) Hoger Beroepsonderwijs (HBO) Universitaire opleiding Nederlands Marokkaans Turks Surinaams/Antilliaans Andersnl. ___________________ Onbekend 22a. Afkomst Nederlands Marokkaans Turks Surinaams/Antilliaans Andersnl. ___________________ Onbekend Basisonderwijs/ geen VMBO/MAVO HAVO/VWO

Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) Hoger Beroepsonderwijs (HBO) Universitaire opleiding

Basisonderwijs/ geen VMBO/MAVO HAVO/VWO

Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) Hoger Beroepsonderwijs (HBO) Universitaire opleiding 22a. Afkomst Nederlands Marokkaans Turks Surinaams/Antilliaans Andersnl. ___________________ Onbekend 23. VERMOEDELIJKE MISHANDELING:

Beschrijf de situaties waarvan u vermoedt dat sprake is van mishandeling of verwaarlo-zing van het kind door de ouders/verzorgers van het kind of andere personen waar het kind mee te maken heeft. Geef alle beschikbare informatie over de situaties en over de omvang van het probleem (b.v. frequentie, duur, voormalige incidenten). Benoem de betrokkenen bij hun rol of relatie tot het kind (b.v. de moeder, grootmoeder), niet bij naam. Als de ruimte tekort is, schrijf dan verder op een extra blad.

� � � � � � �

(8)

24. AANWIJZINGEN VOOR LETSEL OF BESCHADIGING:

Beschrijf elk letsel, gezondheidsconditie, alle lichamelijke of emotionele problemen of problemen in gedrag of op school waarvan u vermoedt dat ze kunnen zijn veroorzaakt of verergerd door mishandeling. Geef zoveel mogelijk details (b.v. kind is vaak afwe-zig geweest op school gedurende de laatste 2 maanden). Geef bij benadering de data waarop belangrijke incidenten plaatsvonden. Als u niet op de hoogte bent van bepaalde symptomen of problemen, geef dit dan aan.

� � � � � � �

25. BASIS VOOR VERMOEDEN:

Beschrijf waarom deze situatie uw aandacht trok, waarom u het vermoeden heeft dat eerder beschreven gedrag van de verdachte inderdaad heeft plaatsgevonden en oor-zaak is voor het letsel of de problemen van het kind.

� � � � � �

DEFINITIES VAN ERNST VAN LETSEL OF SCHADELIJKE INVLOED. Fataal: De verdachte mishandeling heeft geleid tot de

dood van het kind (of daartoe bijgedragen). Ernstig: Letsel of conditie van het kind heeft geleid tot

de noodzaak voor professionele behandeling om acuut lijden te verhelpen of aanwijsbare schade op langere termijn te voorkomen.

Matig: Letsel of conditie bestaat uit observeerbare symptomen op lichamelijk, geestelijk, emotioneel of gedragsgebied, gedurende meer dan 48 uur.

Waarschijnlijk: Er is geen duidelijk letsel of probleem zichtbaar, maar het is waarschijnlijk dat het kind geestelijke of emotionele schade heeft opgelopen gezien de ernst van de mishandeling die heeft plaatsgevonden.

Bedreigd: De gezondheid of de veiligheid van het kind werd ernstig bedreigd maar er is geen bewijs dat letsel is ontstaan.

Geen: Er is geen aanwijzing dat mishandeling of verwaarlozing van het kind heeft plaatsgevonden.

(9)

26. Vermeld in dit item de vormen van mishandeling waarvan u denkt dat ze bij het kind zijn voorgekomen gedurende de periode van deze studie en beantwoord voor elke vorm de volgende vragen. Als u meer dan een vorm van kindermishandeling vermoedt, begin dan in de linkerkolom met de meest schadelijke vorm voor het kind.

KINDERMISHANDELING MET HET MEESTE LETSEL

OF GEVOLG VOOR

HET KIND. MISHANDELING2e VORM VAN MISHANDELING3e VORM VAN INDIEN VAN TOEPASSING

a. VORM(EN) VAN MISHANDELING (voeg de code toe van de soort mishandeling, zoals die in de bijlage staat beschreven)

b. ERNST VAN LETSEL OF SCHADE (overeenkomend met de hierboven beschreven definities)

c. AARD VAN LETSEL OF SCHADE GENOEMD BIJ 26b

(beschrijf de schade als gevolg van de mishandeling)

d. DATUM INCIDENT (dag/mnd/jaar). Geef bij benadering de meest recente datum.

f. Is er bij één van de personen die verantwoordelijk zijn voor het kind en de mishandeling sprake van de volgende factoren?

e. Beschrijf de rol van de verzorger ten aanzien van de mishandeling Verzorger A Verzorger B Andere Betrokkene Verzorger A Verzorger B Andere Betrokkene Fataal Waarsch. Ernstig Dreigend Matig Geen Fataal Waarsch. Ernstig Dreigend Matig Geen Fataal Waarsch. Ernstig Dreigend Matig Geen ______/______/______ dag maand jaar

______/______/______ dag maand jaar

______/______/______ dag maand jaar Mishandelde

het kind Stond de mishandeling toe

Mishandelde

het kind Stond de mishandeling toe

Mishandelde

het kind Stond de mishandeling toe Alcohol gebruik Drugs-gebruik Geestelijke ziekte Alcohol gebruik Drugs-gebruik Geestelijke ziekte Alcohol gebruik Drugs-gebruik Geestelijke ziekte

(Voor meer personen in 26e of 26f gebruik aanhangsel)

Vult u de volgende informatie a.u.b. in zodat we u kunnen bereiken indien toelichting op het formulier gewenst is. DIT AANHANGSEL ZAL WORDEN VERWIJDERD EN VERNIETIGD BINNEN 10 DAGEN NA ONTVANGST OP DE FACULTEIT. Uw Naam Tel. nr. ( ) ( ) Thuis of Werk Beste tijd om te bellen

(10)
(11)

Bijla

ge

2

Verschillende typen mishandeling

Definities van kindermishandeling gehanteerd binnen de NIS-3

SEKSUEEL MISBRUIK

01.0

Binnendringen van de penis

Seksuele aanranding of uitbuiting van een kind, of het toelaten van seksuele aanranding of uitbuiting van een kind, waar penis penetratie van of door het kind is voorgekomen. Dergelijke handelingen omvatten orale (fellatio), anale (sodomie) of genitale betrekkingen, hetzij heteroseksueel of homo-seksueel. De categorie omvat gevallen van seksuele uitbuiting (met penetratie) door anderen met toestemming van een voor het kind verantwoordelijke volwassene (zoals in kinderprostitutie, por-nografie, verkrachting). De categorie omvat geen seksueel misbruik van onbekende aard, situaties beschreven in 02 of 03, noch ontoereikende supervisie van de vrijwillige seksuele activiteiten van een kind. De aanwezigheid van geslachtsziekten alléén, vormt geen afdoende bewijs voor deze vorm van seksueel misbruik.

01.1

Binnendringen door de vinger of een voorwerp

Seksuele aanranding of uitbuiting van een kind of het toestaan van seksuele aanranding of uitbuiting van een kind waarbij handelingen, die penetratie van of door het kind met de vingers of om het even welk voorwerp impliceren, zijn voorgekomen.

02.0

Lastigvallen met genitaal contact

Seksuele aanranding of uitbuiting van een kind of het toestaan van seksuele aanranding of uitbuiting van een kind waarbij genitaal contact plaatsvindt van of door het kind en waarbij geen aanwijzingen zijn dat er daadwerkelijk penetratie heeft plaatsgevonden. Tot deze categorie horen strelen of sti-muleren van de vagina of penis van of door het kind, zowel hetero- als homoseksueel.

03.0

Ander of onbekend seksueel misbruik

Het begaan of toestaan van seksuele aanranding, uitbuiting, mishandeling of misbruik van een kind anders dan in de bovengenoemde categorieën 01 en 02. Hiertoe behoren bijvoorbeeld: seksuele aanranding of uitbuiting van een kind waarbij geen genitaal contact plaatsvindt (zoals blootstelling, ongepast kussen, koesteren of strelen van borsten of billen, of andere niet-genitale lichaamsdelen) en seksuele aanranding of lastigvallen van onbekende aard of zonder specifieke aanduiding dat pene-tratie of genitaal contact heeft plaatsgevonden. Tot deze categorie horen ook de beweringen betref-fende de vrijwillige seksuele activiteiten van kinderen, zoals beweringen betrefbetref-fende ontoereikende of ongepaste supervisie van de vrijwillige seksuele activiteiten een kind. Niet in deze categorie ho-ren pogingen tot, dreigingen met of potentieel seksuele aanranding of uitbuiting, als er geen indicatie is dat dit seksuele contact ook is opgetreden. Als er geen lichamelijk contact heeft plaatsgevonden, moeten deze beweringen anders worden gecodeerd (categorie 06 en 07).

(12)

03.1

Vermoeden van seksueel misbruik

Vermoedens van seksueel misbruik, op grond van het gedrag van het kind of fysieke aanwijzingen (bijvoorbeeld aanwezigheid van soa), maar dat (nog) niet is bevestigd.

LICHAMELIJKE MISHANDELING

04.0

Lichamelijke mishandeling

Opzettelijke lichamelijke mishandeling al dan niet met behulp van een voorwerp, wapen of vreemde substantie (b.v. slaan met een stok, maar ook verbranden met vloeistof of vuur, vergiftigen, verstik-ken of verdrinverstik-ken). Tot deze categorie hoort ook slaan, stompen, schoppen, bijten schudden, gooien of met opzet laten vallen, steken, wurgen en lichamelijke mishandeling waarbij de manier niet goed te achterhalen is (b.v. wanneer het onbekend is of het slaan met de hand of met een voorwerp ge-geven is). Het toestaan van lichamelijke mishandeling, zoals beschreven, valt ook in deze categorie. De categorie omvat ook schijnbaar toevallig opgelopen letsel door lichamelijke mishandeling (b.v. een kind dat letsel oploopt door een val die werd veroorzaakt door een klap of duw, of een zuige-ling die gewond raakt doordat men het opzettelijk heeft laten vallen).

Tot deze categorie hoort ook het zg. Shaken baby syndrome

De categorie omvat niet de aanrandingen met acties die niet hierboven zijn opgenoemd. (zulke aanrandingen moeten worden gecodeerd in categorie 07), noch de dreigende aanranding of poging tot aanranding die niet werkelijk wordt uitgevoerd. De categorie is niet van toepassing als lichame-lijk letsel of de lichamelichame-lijke conditie het gevolg is van andere vormen van mishandeling (b.v. poging tot zelfmoord als gevolg van emotionele aanranding of een geslachtsziekte als gevolg van seksueel misbruik).

EMOTIONELE MISHANDELING

05.1

Bewegingsbeperking: vastbinden

Ernstige bewegingsbeperking als een middel van straf of controle, zoals het vastbinden van een kind op bed of aan een ander object, of het samenbinden van handen of voeten, of een verantwoorde-lijk persoon die toestaat dat dit door een ander persoon gebeurt. Hierbij horen niet de algemeen geaccepteerde zorgmaatregelen die bedoeld zijn om kinderen te beschermen zoals een tuigje in de kinderstoel.

(13)

05.2

Bewegingsbeperking: andere vormen

Het opsluiten van een kind in een ruimte (bijvoorbeeld een kast) als een middel van straf.

Milde vormen van ‘opsluiten’ zoals het voor straf een tijdje op de eigen slaapkamer blijven, hoort niet tot deze categorie

06.0

Verbale of emotionele mishandeling

Verbale bedreigingen of uitschelden van een kind als een systematisch patroon van kleineren, deni-greren of tot zondebok maken van een kind, andere niet-lichamelijke vormen van openlijk vijandige of verwerpelijke behandeling of excessieve niet-lichamelijke discipline.

Hiertoe behoren ook verbale dreigingen met andere vormen van mishandeling zoals verlaten, zelf-moord, slaan, seksuele mishandeling etc. Deze categorie wordt niet gebruikt als deze verbale mis-handeling verband houdt met mismis-handeling in de categorieën 01.0 tot 05.2 of categorie 07.0, tenzij er sprake is van handelingen en tegenovergestelde effecten, die anders en gescheiden zijn van die in andere categorieën.

07.0

Ander onbekende mishandeling

Vormen van openlijke strafmaatregelen, uitbuiting of uitschelden anders dan bovengenoemd, of niet-specifieke mishandeling. Tot deze categorie horen pogingen tot fysiek of seksueel geweld of uitbuiting waarbij geen indicatie was, dat daadwerkelijk fysiek contact heeft plaatsgevonden; het opzettelijk onthouden van voeding, onderdak, slaap of andere noodzakelijke zorg als een vorm van straf; het teveel laten werken of uitbuiten van het kind en niet-specifieke mishandeling of misbruik anders dan beschreven in de categorieën 01 tot 06.

LICHAMELIJKE VERWAARLOZING

08.0

Weigering om noodzakelijke zorg te verlenen of toe te staan in geval van diag-nostische indicatie daarvoor

In gebreke blijven bij het verkrijgen van behandeling, waarvan de noodzaak is vastgesteld door een competente professional bij zichtbaar lichamelijk letsel, ziekte, slechte conditie of verzwakking (b.v. lichamelijke handicap, zintuiglijke handicap, tandproblemen of andere zichtbare lichamelijke proble-men). Tot deze categorie horen het in gebreke blijven om (1) verdere diagnose te verwerven of toe te staan met betrekking tot het door de professional vastgestelde probleem, (2) professionele behandeling te verwerven of toe te staan voor de gediagnosticeerde conditie, of (3) het geven van professionele behandeling in overeenstemming met de professionele aanbeveling (zoals het geven van medicijnen). Tot de categorie horen niet de situaties waarbij (1) wordt nagelaten om onder-steuning te geven of zoeken in afwezigheid van expliciete professionele aanbeveling om dit te doen (zie categorie 09.0) of (2) wordt nagelaten om aanbevolen ondersteuning te geven of zoeken voor leerproblemen, emotionele problemen of gedragsproblemen. (zie categorieën 14.0, 16.0 en 17.0).

(14)

Toevoeging NPM-2005: 08.0 wordt alléén toegekend als een lichamelijk probleem is vastgesteld

door een professional (dat zijn dus ook de artsen en verpleegkundigen die als informant aan ons onderzoek deelnemen). Overige situaties worden onder 09.0 gecodeerd.

09.0

Onverantwoordelijk uitstel of afwezigheid van het inschakelen van noodzakelijke zorg

In gebreke blijven bij het tijdig zoeken naar geschikte medische zorg voor een serieus gezondheids-probleem door een buitengewoon gebrek aan aandacht voor de gezondheidszorgbehoefte van het kind. Het probleem van het kind moet acuut, serieus en zodanig zijn geweest dat iedere leek zou hebben herkend dat het kind professionele medische zorg nodig had.

In de regel wordt een mishandeling slechts bij één categorie ingedeeld per letsel of verzwakking. Hierop is één uitzondering: als het letsel oorspronkelijk is veroorzaakt door mishandeling (b.v. li-chamelijk geweld) en vervolgens is verergerd door het uitstellen van het verwerven van medische zorg, dan worden beide vormen van kindermishandeling aangerekend.Tot deze categorie horen niet de emotionele problemen, spraakstoornissen, gehoorstoornissen, kleine snijwonden en blauwe plekken e.d.

Ook horen niet tot deze categorie: (1) het niet laten inenten van een kind tegen ziektes tenzij de verzorger expliciet is geïnformeerd over de noodzaak hiervan, (2) het nalaten van het verwerven van medische zorg omdat er een goedbedoeld en redelijk oordeel was dat deze professionele zorg niet nodig was, (3) niet succesvolle pogingen om competente en tijdige medische zorg of advies te verwerven en (4) weigeren of falen van verwerven van preventieve medische of tandheelkundige zorg, ook wanneer dit resulteert in onnodige vertraagde vaststelling en behandeling van een ge-zondheidsprobleem.

10.1

Weigering om de zorg voor het kind op zich te nemen/ In de steek laten van kind

Hier is sprake van een duidelijke onwil van ouders/verzorgers om het kind onder de hoede te ne-men (hiermee wordt bedoeld het kind onderdak en noodzakelijke lichamelijke verzorging geven), waardoor het kind permanent of voor onbepaalde tijd verlaten werd, zonder dat vooraf gezorgd werd dat het kind de nodige zorg en supervisie kreeg. Hierbij horen die kinderen die na de geboor-te werden verlageboor-ten en niet opgeëist werden binnen twee dagen en kinderen die achgeboor-tergelageboor-ten zijn door verzorgers die valse of geen informatie gaven over hun verblijfplaats en die niet terugkeerden of het kind opeisten voor bevoogding binnen twee dagen.

Tot deze categorie horen niet die gevallen waar één van de ouders of verzorgers de familie verlaat en het kind onder de hoede van de andere ouder achterlaat (zie categorie 20.1); gevallen waar ou-ders of verzorgers de intentie of het verlangen hebben de voogdij af te staan, als gevolg van onwil of onvermogen om de noden van het kind te controleren of verzorgen (zie categorieën 18 of 20.3); of gevallen waar ouders/verzorgers door regelingen vooraf met andere volwassenen, voor onbepaalde tijd het kind aan hun zorg overlaten – tenzij zulke schikkingen duidelijk en opvallen ontoereikend zijn om aan de noden van het kind tegemoet te komen (zoals het overlaten van de zorg voor een

(15)

zesjarig kind aan een oudere invalide, psychotische of andere persoon die duidelijk onbekwaam is om voor het kind te zorgen – zie categorie 11.0)

Toevoeging NPM-2005: 10.1 wordt gecodeerd als de ouder/verzorger verdwijnt zonder dat

te-rugkeer duidelijk is (bijvoorbeeld in geval van druggebruik, als onduidelijk is waar de ouder verblijft). Situaties waarin het kind voor langere tijd wordt achtergelaten terwijl het duidelijk is waar de ou-der/verzorger naartoe is en dat deze weer terugkomt, worden gecodeerd onder 11.0 (bijvoorbeeld een ouder die boodschappen gaat doen en een peuter langere tijd alleen thuis laat).

10.2

Andere vormen van weigering om de zorg voor het kind op zich te nemen

Openlijke weigering om de zorg voor het kind op zich te nemen anders dan verlaten, zoals het permanent of voor onbepaalde tijd uit huis sturen van een kind zonder geschikte regeling voor zorg door anderen, of weigering om de verantwoordelijkheid voor een kind weer op te nemen, nadat het na weglopen weer terug keert.

De categorie omvat niet tijdelijke uitsluiting (zie categorie 11.0). Indien het onduidelijk is of een geval in 11.0 of 10.2 moet worden geplaatst tengevolge van vaagheid of het voorval een korte en tijdelijke schikking was, dan coderen als 11.0.

Toevoeging NPM-2005: 10.2 wordt toegekend aan situaties waarbij het kind buiten de deur

wordt gehouden of gezet en niet binnen mag. Als het kind vrijwillig buiten is, maar onvoldoende toezicht op terugkomst of verblijfplaats wordt gehouden, wordt 11.0 toegekend.

10.3

Andere vormen mishandeling in relatie tot gebrek aan verantwoordelijkheid

Andere vormen van gebrek aan attentie voor de noden van het kind anders dan hierboven beschre-ven. De categorie omvat instabiele woonomgeving waarbij het kind herhaaldelijk van het ene huis-houden naar het andere wordt verplaatst tengevolge van onwil om voor het kind te zorgen, evenals toestanden waar de ouder/verzorger chronisch of herhaaldelijk het kind achterlaat met andere verzorgers voor dagen of weken lang. Beweringen over verlating die niet kunnen worden onder-bouwd door een verhaal dat de omstandigheden beschrijft en die niet kunnen worden beschouwd als horende bij een andere vorm van mishandeling zouden hier moeten worden gecodeerd.

11.0

Ontoereikend toezicht

Over het kind wordt niet of ontoereikend toezicht gehouden. Voorbeelden omvatten gevallen, waar er een terugkerend patroon is van (1) het achterlaten van een 6-jarige alleen en zonder toezicht in huis gedurende enkele uren achtereen, (2) het achterlaten van een kind onder de 13 jaar in huis om op jongere kinderen te passen gedurende enkele uren achtereen, (3) het zonder toezicht buiten laten van een kind onder de 10 jaar na zonsondergang, (4) het toestaan dat een kind, van welke leeftijd dan ook, ’s nachts van huis weg blijft zonder dat de ouder/verzorger weet (of probeert uit te vinden) waar het is, of dat een kind alleen en zonder toezicht ’s nachts thuisblijft, en (5) het ontzeg-gen van de toegang tot het huis aan een kind (b.v. het huis afsluiten tot de ouders thuis zijn, kind

(16)

tijdelijk “eruit trappen” terwijl de ouders zich vermaken of vechten etc.).

De categorie omvat niet de situaties waar schijnbaar tekort aan toezicht resulteert in één of andere vorm van voorspelbaar misbruik (categorieën 1 t/m 7) . Zulke situaties moeten worden gecodeerd als het toestaan van misbruik door de ouder/verzorger.

12.0

Andere vormen van lichamelijke verwaarlozing

Opvallende onoplettendheid betreffende (1) lichamelijke gevaren in huis of omgeving zoals bloot-gestelde bedrading, gebroken glas, toegang tot gevaarlijke stoffen, vervuiling, gevaarlijke of onhygi-enische huisdieren etc., (2) de voor het kind benodigde voeding, geschikte kleding en/of geschikte persoonlijke hygiëne, (3) andere vormen van onvoorzichtige onverschilligheid voor de veiligheid en het welzijn van het kind (b.v. rijden onder invloed met het kind in de auto of het kind zonder toezicht achterlaten in de auto).

De categorie omvat niet de gevallen waar ouders/verzorgers financieel niet in staat zijn redelijk veilige hygiënische leefomstandigheden te verzorgen.

VERWAARLOZING VAN HET ONDERWIJS

13.0

Bewust toestaan van chronisch spijbelen

Omvat alle gevallen waarbij de ouder bewust de chronische afwezigheid van het kind toestond (te laat komen of spijbelen). Hoofd vereisten zijn dat (1) het kind regelmatig heeft gespijbeld (totaal of ten minste 2 uur van de schooldag afwezig) met een gemiddelde van ten minste 5 dagen per maand, (2) ouders/verzorgers bewust zijn gemaakt voor dit probleem en (3) ouders/verzorgers niet had-den geprobeerd het probleem te verhelpen, door een klaarblijkelijk tekort aan bezorgdheid over het welzijn van het kind. Gebrek aan inzet, meer dan het gebrek aan succes is het hoofd vereiste.

Toevoeging NPM-2005: 13.0 wordt toegekend als het initiatief om niet naar school te gaan bij

het kind ligt.

14.1

Overig Spijbelen/ In gebrek blijven bij registratie of inschrijving

Merkbaar gebrek aan aandacht voor de noden van het kind ten aanzien van onderwijs anders dan hierboven beschreven. De categorie omvat (1) gevallen waar er een patroon is in het thuishouden van het kind voor niet legitieme redenen (b.v. om te babysitten voor jongere broertjes of zusjes) met een gemiddelde van ten minste 3 dagen per maand, en (2) het niet registreren of inschrijven van een kind op een school, waarbij men de wet overtreedt en het kind één of meer maanden school mist.

De categorie is niet van toepassing boven de leerplichtige leeftijd. In dergelijke gevallen krijgen be-weringen ten aanzien van gebrek aan inschrijving een code 20.3.

(17)

Toevoeging NPM-2005: 14.1 wordt toegekend als de ouders het nalaten om te zorgen dat het

kind (tijdig) naar school gaat. Situaties waarbij het kind regelmatig te laat komt omdat de ouders niet op tijd opstaan worden bijvoorbeeld hier gecodeerd.

14.2

Weigering om gediagnosticeerde onderwijskundige noden toe te staan of zorg voor te dragen

Het weigeren van, of het in gebreke blijven bij het verkrijgen van een (professioneel) aangeraden beoordeling of behandeling voor een (professioneel) gediagnosticeerd opvoedkundig probleem, leerprobleem of andere speciaal onderwijskundige nood, zonder bijzondere reden hiertoe (of zon-der dat hier een bijzonzon-dere voor is).

EMOTIONELE VERWAARLOZING

15.1

Ontoereikende koestering/genegenheid

Merkbaar gebrek aan aandacht voor de behoeften van het kind aan genegenheid, emotionele steun, aandacht, bevestiging en controle. Omvat (1) passieve emotionele afwijzing van het kind of evident tekort aan aandacht voor het emotionele welzijn of de ontwikkeling van het kind en (2) opval-lende afwezigheid van emotionele steun tijdens een emotionele crisis of een gebrek aan zorg voor de emotionele of gedragsproblemen van het kind (behalve zoals gegeven in categorie 16). Hierbij horen ook beweringen dat de ouder weigerde een begeleiding of behandeling van het kind door professionele hulpverleners te ondersteunen.

Toevoegingen NPM-2005: De grens tussen de categorieën 15.1 en 17.3 is in enkele situaties niet

scherp en voor de helderheid is een aantal codeer afspraken gemaakt. Gebrek aan ‘opvoeding’ zoals het niet geven van structuur in de opvoeding of het niet corrigeren van gedrag valt in categorie 15.1, tenzij er een specifieke situatie is die bij 16.1 of 16.2 kan worden geplaatst. Over het algemeen wordt 15.1 gecodeerd bij onvoldoende beschikbaarheid van de ouders voor de emotionele behoef-ten van het kind (bijvoorbeeld: kind mag niet prabehoef-ten over ernstig trauma). Situaties waarin de ouder het kind niet van school komt ophalen worden ook gecodeerd in categorie 15.1

Een gebrek aan aandacht voor de ontwikkeling van het kind op cognitief of sociaal gebied wordt ge-codeerd bij 17.3 (vergelijk 12.0). Ook algemene noties van ‘onvoldoende stimulering van de ontwik-keling’ (zoals bijvoorbeeld weigering peuterspeelzaalbezoek terwijl dit aanbevolen wordt) worden hier geplaatst.

15.2

Huiselijk geweld

Misbruik van de echtegeno(o)t(e) of ander huiselijk geweld in het bijzijn van het kind (b.v. grootva-der die chronisch de moegrootva-der van het kind slaat). Omvat ook gevallen waarbij het kind gewond raakt tengevolge van het lichamelijke vechten tussen ouders/vervangers.

(18)

16.1

Bewust toestaan van alcohol of drugs misbruik

Hoofd vereisten zijn dat (1) het kind is blootgesteld aan de drugs/alcohol misbruik, (2) ouders/ver-vangers hadden reden om zich bewust te zijn van de aard en de omvang van het probleem (b.v. doordat ze op de hoogte zijn gebracht door politie bij vorige gelegenheden) en (3) ouders/ver-zorgers het onaangepaste gedrag van het kind hebben aangemoedigd of niet hebben getracht het probleem te corrigeren. Net als bij spijbelen is hier het gebrek aan inzet, meer dan het gebrek aan succes het hoofdvereiste voor deze categorie. Merk op dat het gaat om het geven van drugs of alcohol aan een kind in de schoolleeftijd (waardoor hun gedrag zou kunnen worden beïnvloed). Het wordt beschouwd als misbruik horende onder categorie 7 wanneer het gaat om jongere kinderen.

16.2

Bewust toestaan van ander onaangepast gedrag

Hoofdvereisten zijn zoals in 16.1, behalve dat het kind een chronisch patroon van een ander type onaangepast gedrag tentoonstelt (b.v. ernstige agressie, chronische criminaliteit).

Omvat niet de gevallen van onoplettendheid ten aanzien van seksueel wangedrag van het kind (zie categorie 03) of schoolproblemen (zie categorie 13.0 of 14.1) of het gebrek aan het zoeken van hulp voor emotionele problemen van het kind (zie categorie 17)

17.1

Weigering om te zorgen voor noodzakelijke zorg voor gediagnosticeerde emoti-onele of gedragsproblemen of deze toe te staan

De categorie omvat de weigering om de nodige en verkrijgbare behandeling voor emotionele beschadiging/problemen of gedragsproblemen van het kind in overeenstemming met competente professionele aanbeveling toe te staan (om redenen anders dan het redelijke oordeel dat behande-ling niet voor de bestwil van het kind is).

17.2

In gebreke blijven bij het zoeken naar noodzakelijke zorg voor emotionele be-schadiging/problemen of gedragsproblemen

De categorie omvat het gebrek aan zoeken naar of zorgen voor de nodige behandeling voor de emotionele beschadiging/problemen of gedragsbeschadiging/problemen van het kind.

Niet tot deze categorie horen beweringen dat ouders/vervangers verzuimden samen te werken met autoriteiten die de orde handhaven als dit tot doel had het vervolgen van een vermeende dader. Ook, indien categorie 16.1 van toepassing is, wordt hetzelfde gedragsprobleem hier niet nog eens gecodeerd.

17.3

Ander gebrek aan aandacht voor de ontwikkeling en emotionele behoeften

De categorie omvat (1) uitgesproken overbescherming, die onrijpheid en overdreven emotionele afhankelijkheid voedt, (2) gebrek aan geschikte aandacht ten aanzien van zinnige regelgeving voor het kind, (3) chronisch toepassen van duidelijk ongepaste verwachtingen naar een kind ten aanzien van de leeftijd of het verzuim om aandacht/genegenheid te geven aan het kind in situaties die niet

(19)

in een van bovenstaande categorieën passen (voornamelijk 10,15 en 16). De categorie omvat ook het gedrag of gewoonten van ouders/vervangers wat een ongepast niveau van rijpheid van het kind veronderstelt (b.v. pornografie kijken) of gedragingen die een erg slecht rolmodel laten zien (b.v. beoefenen prostitutie, gebruik van illegale drugs in het bijzijn van het kind, verdelen van of handelen in drugs).

Toevoeging NPM-2005: zie code 15.1

ANDERE VORMEN VAN MISHANDELING

Toevoeging NPM-2005: Algemeen worden deze codes alléén toegekend als het niet mogelijk is

om de mishandeling of verwaarlozing in de 6 categorieën hierboven te coderen.

19.0

Algemene of niet-gespecificeerde verwaarlozing

Wordt gebruikt in drie soorten gevallen: (1) voor meervoudige beweringen van verwaarlozing indien twee of meer van de categorieën 9, 11 of 12 worden beweerd of verdacht en niet kunnen worden gerekend onder de HARM STANDARD, (2) voor vage en niet gespecificeerde beweringen van ver-waarlozing waarbij categorieën 9, 11 of 12 niet toepasbaar zijn (b.v. “kind wordt verwaarloosd door de moeder” of “woont in poel van ellende” etc.), (3) ontbreken van preventieve gezondheidszorg, of (4) beweringen van verwaarlozing die niet in een andere categorie kunnen worden gecodeerd.

Toevoeging NPM-2005: Omvat alle gevallen van verwaarlozing die niet zijn onder te brengen in

één of meer van de categorieën hierboven genoemd.

20.1

Andere niet gespecificeerde mishandeling

Problemen of beweringen die niet ergens anders kunnen worden geclassificeerd. Deze categorie omvat gevallen waar de beschrijving niet opheldert of het vermeende mishandeling misbruik, ver-waarlozing of beide betreft; beweringen die verdenking van mishandeling impliceren, maar niet zo specifiek dat ze ergens anders kunnen worden gecodeerd (b.v. problemen bij ondersteuning van een kind, moeilijkheden bij het beheersen van het gedrag van een kind, voogdijgerelateerde pro-blemen/discussie zonder beweringen van onvoldoende zorg en niet te coderen in een van de 10 categorieën (b.v. ontvoering door de ouder die niet de voogdij heeft), problemen van ouder/verzor-ger zoals alcoholisme, prostitutie of druggebruik zonder aanwijzing hoe dit de behandeling van het kind door de ouder beïnvloedt, problemen van het kind of vraag om zorg, zonder aanwijzing dat dit probleem het gevolg is van mishandeling, huiselijke conflicten (onenigheid tussen ouders) waarin het kind niet direct was betrokken of waarbij het kind evenveel agressor was als de ouder, en vage of niet te classificeren beschrijvingen van mishandeling.

(20)

Toevoeging NPM-2005: Omvat alle gevallen van mishandeling die niet zijn onder te brengen in

één of meer van de categorieën hierboven genoemd.

MISHANDELING NIET MEE TE TELLEN IN NIS

18.0

Onvrijwillige verwaarlozing

Het kind wordt niet voorzien van de nodige zorg of diensten als gevolg van lichamelijk of financieel onvermogen van de ouder/verzorger (b.v. ouder of verzorger is gestorven, in ziekenhuis opge-nomen, in de gevangenis, heeft een ziekte of beperking (anders dan drugs of alcoholmisbruik), armoede of andere externe omstandigheden die buiten de controle van de ouders vallen).

Toevoeging NPM-2005: Wel meetellen in de NPM-2005

18.0

de ouder/verzorger heeft een lichamelijke ziekte of beperking;

18.1

de ouder/verzorger heeft een verstandelijke beperking;

18.2

er is sprake van een psychiatrische aandoening van ouders/verzorgers;

18.3

er is sprake van drugsverslaving van ouders/verzorgers;

18.4

er is sprake van alcoholverslaving van ouders/verzorgers;

18.5

er is sprake van ernstige financiële problemen of gokverslaving van ouders/verzorgers.

18.6

er is sprake van detentie van ouders/verzorgers.

20.2

Chemisch afhankelijke pasgeborenen

Pasgeborenen van moeders die aan alcohol of drugs verslaafd zijn met een positieve toxicologie test bij de geboorte.

20.3

Geen kindermishandeling

Aanmeldingen bij de AMK’s waarbij geen sprake was van mishandeling.

De categorie kan ook worden gebruikt voor gevallen waar geen sprake is van mishandeling die kan worden gecodeerd in de bovengenoemde categorieën (b.v. situaties waar een ouder of verzorger vrijwillig de voogdij voor het kind afstaat en maatregelingen treft voor geschikte zorg voor het kind).

(21)

Het Nederlands Signaleringscentrum Kindergeneeskunde (NSCK) werd in 1992 geïnitieerd door de Nederlandse Vereniging voor Kinderartsen en is ondergebracht bij TNO Preventie en Gezond-heid. In dit signaleringssysteem participeren alle klinisch werkzame kinderartsen van algemene en academische ziekenhuizen in Nederland. Via het NSCK is gedurende een jaar door alle (ongeveer 700) kinderartsen in Nederland bijgehouden welke gevallen van kindermishandeling zij onder ogen kregen.

De procedure is als volgt. Maandelijks wordt aan alle klinisch werkzame kinderartsen in algemene ziekenhuizen, of aan een vertegenwoordiger van een afdeling, en aan contactpersonen voor een aandoening in academische ziekenhuizen een meldingskaart voor een tiental zeldzame kinderziek-tes gestuurd, die na invulling binnen 14 dagen wordt terugverwacht. Na aanmelding krijgt de inzen-dende kinderarts van de onderzoeker een vragenlijst opgestuurd voor de gemelde aandoening. Er kan derhalve gemeld worden door individuele kinderartsen, vertegenwoordigers van afdelingen, en door (sub-)specialistische contactpersonen in academische centra, die zich slechts op “hun eigen ziekte(n)” hoeven te richten.

Omdat een volledige registratie van alle typen kindermishandeling een al te tijdrovende procedure zou worden, is besloten om in deze signalering twee soorten mishandeling centraal te stellen. Het verkorte registratieformulier voorzag in de melding van fysieke en seksuele mishandeling. We kregen 162 meldingen binnen van 95 kinderartsen. In 91 gevallen (56,2%) was sprake van seksuele mishandeling (waarvan 58 met aanwijsbare schade en 33 met vermoedelijke schade), en 71 gevallen (43,8%) van fysieke mishandeling (waarvan 52 met aanwijsbare schade en 16 met vermoedelijke schade). Dit betekent dat er bij geen van de kinderen sprake was van comorbiditeit (91+71=162). De meldingen zijn echter slecht gespreid over de kinderartsen en over de provincies. Twee artsen namen de melding van 54 gevallen van kindermishandeling voor hun rekening, dat is eenderde van alle gevallen die door de Nederlandse kinderartsen zijn gemeld. Daardoor is ook de landelijke spreiding van de meldingen scheef. In Noord-Holland is 24% van de gevallen gemeld, terwijl in Zuid-Holland 47% van de gevallen is geregistreerd. Twee provincies zijn dus goed voor bijna driekwart van de meldingen. De scheve verdeling van meldingen over kinderartsen en provincies maken dit onderdeel van de prevalentiestudie minder goed bruikbaar. Ten slotte hebben sommige artsen meer soorten mishandeling aangegeven dan de twee gevraagde vormen van kindermishandeling, seksueel misbruik en fysieke mishandeling. Een deel van de meldingen moest door de onderzoekers achteraf worden gecodeerd als ‘verwaarlozing’ of ‘geen mishandeling’ en was daardoor niet bruikbaar. Over de oorzaken van het mislukken van de landelijke registratie van kindermishandeling door kinderartsen kunnen we alleen speculeren. De jaarlijkse NSCK registraties mikken doorgaans op zeldzame kinderziektes met zeer specifieke symptomatologie. De registratie is doorgaans dus be-trekkelijk eenvoudig: de ziekte komt zelden voor, dus een formulier hoeft maar een enkele maal te worden ingevuld. Het ziektebeeld is duidelijk omschreven in eenduidige medische termen. Het

Bijla

ge

3

De inventarisatie van kindermishandeling

via het Nederlands Signaleringscentrum

Kindergeneeskunde (NSCK)

(22)

ligt voor de hand dat kindermishandeling in deze verzameling van ‘kinderziektes’ een vreemde eend in de bijt is. Kindermishandeling komt relatief vaak voor, in ieder geval vaker dan de meeste kinderziektes die tot nu toe werden geïnventariseerd. Daarbij komt dat het medische beeld van kindermishandeling meer diffuus is, ook al hebben we ons in deze deelstudie beperkt tot seksuele en fysieke mishandeling.

In een volgende prevalentiestudie verdient het aanbeveling een aselecte trekking te doen uit de populatie van kinderartsen, en deze steekproef door een geldelijke of andersoortige beloning te stimuleren aan een zorgvuldige en dus soms tijdrovende registratie van kindermishandeling mee te werken. Het werken met de totale populatie kinderartsen heeft geleid tot oppervlakkige en ongelijksoortige meldingen door de meeste kinderartsen. Naar verwachting geldt ook hier: ‘Less is more’.

(23)

Aan: Directies of locatie leiders van basisscholen

Onderwerp: Onderzoek naar de incidentie van kindermishandeling in Nederland

Datum: 10 mei 2005 Geachte heer/mevrouw,

Kindermishandeling is een maatschappelijk probleem met verstrekkende gevolgen. Er wordt in de media steeds meer aandacht aan besteed, maar we weten niet hoeveel kinderen in Nederland het slachtoffer zijn van kindermishandeling. Een eerste stap naar een succesvolle aanpak van kinder-mishandeling is bepalen hoe vaak de verschillende vormen van kinderkinder-mishandeling voorkomen. Daarom doet de afdeling Algemene en Gezinspedagogiek - Datatheorie van de Universiteit Lei-den, in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie samen met het Ministerie van VWS, onderzoek naar het vóórkomen (de incidentie) van kindermishandeling in Nederland (zie bijgaande folder).

Om de incidentie van kindermishandeling in kaart te brengen is inzet op vele fronten nodig, niet alleen van de overheid maar ook van iedereen die beroepshalve met kinderen te maken heeft. Wij nodigen 700 beroepskrachten (informanten) uit om deel te nemen aan dit grootschalige onderzoek. Deze informanten zijn werkzaam op scholen, kinderdagverblijven, consultatiebureau’s, gemeentelijke politieafdelingen, als huisarts of in ziekenhuizen, verspreid over heel Nederland. We vragen u toestemming om uit uw team leerkrachten uit verschillende groepen (één leerkracht per leerjaar) kort te mogen trainen in het toepassen van de definities voor mishandeling en verwaar-lozing. Deze training bestaat uit één bijeenkomst van ongeveer 2 uur en kan worden gegeven in de buurt van uw school. Gedurende een periode van drie maanden (september – december) vullen deze leerkrachten een formulier in voor elk kind van wie vermoed wordt dat het mishan-deld en/of verwaarloosd wordt. We willen beklemtonen dat we de gegevens vertrouwelijk zullen behandelen zodat de privacy van kinderen en andere betrokkenen, en ook de anonimiteit van de leerkrachten gewaarborgd zullen worden.

Op basis van de gegevens die we met uw hulp verzamelen, krijgen we inzicht in het vóórkomen van de verschillende vormen van kindermishandeling in Nederland. Dit zal leiden tot beter beleid en effectievere interventies op het gebied van kindermishandeling.

We vragen u daarom dringend uw medewerking te verlenen aan dit belangrijke onderzoek. Dit kunt u doen door de het antwoordformulier vóór 25 mei ingevuld terug te sturen in de bijge-voegde antwoordenvelop of te mailen naar NIS-R@fsw.leidenuniv.nl

Na ontvangst van het antwoordformulier, zullen wij telefonisch contact met u opnemen om uw eventuele vragen te beantwoorden en verdere afspraken te maken.

Met vriendelijke groeten, Prof. Dr. M.H. van IJzendoorn

Afdeling AGP-D, Centrum voor Gezinsstudies Universiteit Leiden Wassenaarseweg 52 2300 RB Leiden

Bijla

ge

4

Uitnodigingsbrief basisscholen

(24)

Ondergetekende,

Naam: Functie: Is bereid medewerking te verlenen aan het onderzoek naar de incidentie van kindermishandeling. Is telefonisch bereikbaar op nummer: Bij voorkeur op (dagen/tijden): Naam school: Adres: �

Postcode: Plaats: Tel: �

(25)

Programma van deze informatiebijeenkomst:

1. Welkom 2. Inleiding onderzoek 3. Definitie + vormen 4. Invulformulier 5. Casus (optioneel!) 6. Juridische aspecten 7. Verdere procedure 8. Afsluiting

Nodig:

a. Invulformulieren (2 exemplaren per informant)

b. Korte versie definities (NIS, zie Bijlage 1, voor iedere informant 1 exemplaar) c. Casus (Bijlage 3)

d. Flap-over/stiften (indien niet aanwezig op locatie)

1.

Welkom + voorstellen (10 min)

In deze bijeenkomst wordt kort aangegeven wat het doel is van de training: weten welke vormen van kin-dermishandeling onderscheiden worden en weten hoe deze gegevens in te vullen op het daarvoor bestemde formulier en de verwerking ervan.

We beginnen met een korte inleiding over het onderzoek zelf. Vervolgens worden de verschillende vormen van mishandeling met u doorgenomen. Ten slotte is er aandacht voor de juridische aspecten en vertrouwe-lijkheid binnen dit onderzoek.

2.

Inleiding onderzoek (NIS) (5 min)

Kindermishandeling is de laatste tijd regelmatig in de media. Het aantal kinderen dat jaarlijks wordt mishandeld in Nederland wordt geschat op 50.000 tot 80.000. Deze aantallen zijn gebaseerd op Amerikaans onderzoek. Tot op heden is echter nooit goed onderzocht hoeveel kinderen in Neder-land het slachtoffer worden van mishandeling. Voordat efficiënte preventie- en interventieprogram-ma’s kunnen worden ontwikkeld, is het belangrijk om inzicht te hebben in de aard en de omvang van deze belangrijke problematiek. Deze gegevens kunnen tevens behulpzaam zijn bij het maken van beleid betreffende preventie en aanpak van kindermishandeling.

Bijla

ge

5

Opzet informatiesessie van de informanten

(26)

Door wie wordt deze studie gedaan?

In opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie en het ministerie van VWS voert de afdeling Algemene en Gezinspedagogiek en Data-theorie van de Universiteit van Leiden een onderzoek uit naar de ‘incidentie van kindermishandeling in Nederland’. Deze studie wordt uitgevoerd overeenkomstig de Amerikaanse studies (National Incidence Studies) die sinds 1981 op dit gebied worden gedaan.

Wat wordt van u als informant gevraagd?

Om de incidentie te kunnen bepalen vragen wij informatie van 700 personen uit verschillende sectoren, die beroepshalve met kinderen onder de 18 jaar te maken hebben. Het verzamelen van gegevens zal 3 maanden (26 september – 23 december) in beslag nemen, gedurende welke u verslag uitbrengt over de vermoedens van kindermishandeling die u in uw functie tegenkomt. Dit vult u in op de daarvoor bestemde formulieren. Gedurende deze periode stuurt u de ingevulde formulieren terug naar de afdeling Algemene en Gezinspedagogiek-Datatheorie van de Universiteit Leiden:

Faculteit der Sociale Wetenschappen AGP-D NIS-R

Wassenaarseweg 52 2300RB Leiden

Tevens kunt u gebruikmaken van de bijgeleverde antwoordenveloppen of gegevens digitaal per e-mail versturen naar NIS-R@fsw.leidenuniv.nl. Mochten er vragen zijn ten tijde van het onderzoek dan kunt u contact opnemen via e-mail (nis-r@fsw.leidenuniv.nl) of telefoon (071-527 3403, Annet-te van Noort). Ook kunt u de informatie op de websiAnnet-te raadplegen, http://www.nisr.leidenuniv.nl.

3.

Definitie

Algemeen

Kindermishandeling is elke vorm van, voor de minderjarige, bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.

Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs (Wet op de jeugdzorg, 2005).

(27)

Vormen van kindermishandeling

Het NIS onderscheidt de volgende vormen van mishandeling: SEKSUEEL MISBRUIK

LICHAMELIJKE MISHANDELING EMOTIONELE MISHANDELING LICHAMELIJKE VERWAARLOZING

VERWAARLOZING VAN HET ONDERWIJS EMOTIONELE VERWAARLOZING

NB. Vormen van kindermishandeling toelichten a.h.v. de uitgedeelde korte versie van de definities (2 pagina’s: zie Bijlage 1). Zelf de uitgebreide versie van de definities kennen (zie Bijlage 2).

4.

Invulformulier (15 min)

Invulformulier uitdelen en gezamenlijk doornemen. Belangrijke punten aanstippen. Voornamelijk uit-leg geven over wat te doen als je niet weet wat je op moet schrijven en waar. Het is altijd van belang zoveel mogelijk gegevens op te schrijven en de universiteit te laten coderen waar het onder valt. Het gaat er om dat je je zorgen maakt, wij kunnen dan m.b.v. jullie gegevens beslissen of het van belang is voor de studie.

5.

Casus (30 min: optioneel)

Met behulp van een casus kunnen we indien nodig/gewenst oefenen in het invullen van het formulier. Casus: In Bijlage 3 en verder worden casussen beschreven voor verschillende doelgroepen: onder-wijs, kinderopvang, ouder- en kindzorg, politie, vrouwenopvang, kinderartsen, huisartsen.

Verdeel de groep in groepjes van 3 a 4 personen. Lees eerst de casus, vervolgens haal je alle signalen eruit die erin genoemd worden. Deze vullen ze in. In het groepje twijfels en vragen noteren, die dan in de voltallige groep besproken worden.

6.

Juridische aspecten (15 min)

Omgaan met privacy

Het is belangrijk dat er zorgvuldig gehandeld wordt. Er is immers sprake van persoonlijk informatie over kinderen en gezinnen (zie ook de privacyrichtlijnen van de eigen instelling).

(28)

De wet op de Jeugdzorg (2005) geeft de gedragslijnen aan over het inzagerecht. Aandachtspunten die relevant zijn binnen deze studie:

Contact met andere instellingen kan alleen na toestemming van de ouder of wettelijk vertegenwoordiger. Contact met andere instellingen zonder toestemming kan alleen

anoniem. Het gezin of kind mag dan niet bekend worden gemaakt. Dit is ook wat we in

deze studie doen. (Nadrukkelijk terugkoppelen naar de NIS!!)

Een uitzondering is het contact met het AMK. Hier kan zonder toestemming van ouders of wettelijke vertegenwoordiger melding gemaakt worden van kindermishandeling.

Wees altijd zorgvuldig met schriftelijke informatie.

Vertrouwelijkheid binnen dit onderzoek

Vertrouwelijkheid is een belangrijk aspect van deze studie. Het gegevensformulier dat u voor ieder kind invult is zo gemaakt, dat individuele kinderen of families niet kunnen worden achterhaald en ook de gegevens van de informant worden na inlevering verwijderd van het formulier. Het gaat ons om de aard van de mishandeling en de aantallen, niet om individuen.

Kinderen die via deze studie worden opgemerkt, kunnen door ons niet worden aangemeld voor een hulpverleningstraject. Indien u dat nodig acht, volgt u de protocollen vermoeden van kindermis-handeling op die daarvoor zijn bij uw eigen organisatie.

Meldrecht, meldplicht en zorgplicht (optioneel: n.a.v. vragen, NIET spontaan melden)

In de Wet op de jeugdzorg (2005) is het meldrecht vastgesteld. Dit betekent dat je wettelijk het recht hebt een melding te doen en daarbij ook alle relevante gegevens over te dragen aan het AMK. Het belang van het kind gaat hierbij vóór het belang van de privacy van het gezin.

In de wet op de Jeugdzorg is ook de meldplicht opgenomen:

Wanneer een medewerker van een instelling het vermoeden heeft dat een medewerker van de-zelfde instelling zich schuldig maakt aan kindermishandeling moet hij dit direct melden bij zijn lei-dinggevende en het bestuur. Deze hebben de plicht direct het AMK hiervan in kennis te stellen. Naast het meldrecht heeft ieder burger in Nederland een zorgplicht. Dit houdt in dat je de plicht tot zorgen voor het kind hebt. Aan de ene kant de plicht tot zorgen voor het kind en aan de andere kant de privacywetgeving in de vorm van de Wet bescherming Persoonsgegevens. Dat betekent dat je niet zomaar gegevens zonder toestemming mag geven aan derden.

Dit heet een conflict van belangen. Bij een conflict van belangen weeg je zorgvuldig de belangen die in het geding zijn af.

Dat doe je door het protocol te volgen en door alle stappen die je zet, schriftelijk te vermelden in het dossier. Wanneer je dit doet, kun je voldoen aan de zorgplicht en het meldrecht zonder bijvoor-beeld juridisch te worden vervolgd.

(29)

7.

Verdere procedure

Na het invullen en opsturen naar de universiteit:

Zoals eerder besproken vult u steeds voor ieder kind een formulier in dat u direct terug kunt stu-ren naar de afdeling Algemene en Gezinspedagogiek-Datatheorie. Als zich na het invullen en terug-zenden van een formulier voor hetzelfde kind een nieuw incident voordoet, kunt u over het betref-fende kind een nieuw formulier invullen en terugsturen. Met behulp van de informatie die u over het kind invult op het formulier (voornaam, 1e letter achternaam, enzovoort) kunnen wij verschillende formulieren over eenzelfde kind achteraf nog samenvoegen. Formulieren worden door leden van het NIS-R onderzoeksteam gecodeerd en eventuele vragen worden naar u teruggekoppeld. Indien u zelf vragen heeft, kunt u deze in de periode van september tot en met december tussentijds aan het team voorleggen. Een verslaglegging van het onderzoek volgt medio 2006 (samenvatting rapport wordt naar de informanten gestuurd).

8.

Afsluiting (5 min)

Iedereen bedanken voor hun medewerking.

NA het onderzoek kan informanten in de verslaglegging verwezen worden naar belangrijke instan-ties en websites voor het downloaden van protocollen ‘omgaan met vermoedens van kindermishan-deling’ en deskundigheidsbevordering, zoals:

www.kindermishandeling.info & www.onderwijsenhuiselijkgeweld.nl. Tot die tijd verwijzen naar onze website.

(30)
(31)

Schriftelijke handleiding voor informanten die

niet getraind werden.

Bijla

ge

6

HANDLEIDING

Nationale Incidentiestudie Kindermishandeling – Replicatie (NIS-R)

1.

KADER NPM-2005

Tot op heden is niet bekend hoeveel kinderen in Nederland het slachtoffer zijn van kindermis-handeling. Er zijn wel schattingen van de incidentie maar deze zijn gebaseerd op extrapolaties van Amerikaanse gegevens naar de Nederlandse situatie zonder dat hiernaar empirisch onderzoek is verricht. De afdeling Algemene en Gezinspedagogiek en Datatheorie (AGP-D) van de Universi-teit Leiden voert in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC, Ministerie van Justitie) en het Ministerie van VWS een onderzoek uit naar de ‘Incidentie van kindermishandeling in Nederland’ (http://www.nis-r.leidenuniv.nl).

Doel studie:

Het doel van het onderzoek naar de incidentie van kindermishandeling in Nederland is tweeledig: Informatie verschaffen over de incidentie van kindermishandeling bij kinderen van 0 t/m 17 jaar in Nederland.

Inzicht verkrijgen in de aard van de betreffende problematiek.

De Amerikaanse National Incidence Studies:

Sinds 1981 worden in Amerika incidentiebepalingen van kindermishandeling gedaan door de United States Department of Health and Human Services (DHHS). Deze zijn bekend onder de naam Na-tional Incidence Studies (NIS). In het verleden zijn drie NIS-studies uitgevoerd: NIS 1 (1981); NIS 2 (1988); NIS 3 (DHHS, 1996). Om een indruk te geven van de incidentie van kindermishandeling in Nederland wordt vaak gebruik gemaakt van deze Amerikaanse NIS studies. Op basis van deze stu-dies wordt het aantal kinderen dat jaarlijks in Nederland mishandeld wordt geschat op 50.000 tot 80.000 (Hoefnagels, 2001; Willems, 1998). Momenteel wordt de dataverzameling voor de NIS-4 in Amerika, die gepland is voor september 2005, volop voorbereid (zie http://www.nis4.org/nis4.asp).

Het doel van de NIS in de Verenigde Staten is om grondiger te inventariseren dan slechts die geval-len van kindermishandeling die onder de aandacht komen van de Child Protection Services (CPS; vergelijkbaar met de Nederlandse AMK’s), en de incidentie van kindermishandeling vast te stellen op basis van gestandaardiseerde definities van kindermishandeling, met behulp van getrainde in

(32)

formanten in diverse werkvelden. Ten aanzien van incidentiebepaling van kindermishandeling in de Verenigde Staten worden vijf niveaus onderscheiden:

1. Kinderen die gemeld worden bij AMK’s.

2. Kinderen die niet gemeld zijn bij AMK’s, maar die bekend zijn bij andere instanties zoals politie, rechtbank of in de medische sector.

3. Kinderen die noch bij AMK’s noch bij andere instanties bekend zijn, maar die zijn gesigna- leerd door andere informanten zoals leerkrachten en leidsters in kinderdagverblijven. 4. Kinderen die bekend zijn bij mensen in de gemeenschap, zoals buren, familieleden. 5. Kinderen die door geen enkele instantie of persoon gesignaleerd worden.

De NIS komen tot schattingen van de incidentie van kindermishandeling op basis van data verza-meld bij niveau 1, 2 en 3 (DHHS, 1996).

Methodologie:

De NIS methodologie is gebaseerd op de veronderstelling dat kinderen die officieel gemeld zijn bij de CPS alleen het topje van de ijsberg representeren en dat er een groot aantal kinderen is dat door professionals herkend wordt als mishandeld of verwaarloosd, maar dat niet bekend is bij CPS (Creighton, 2002).

In onze studie wordt, overeenkomstig de NIS procedure, van elk gerapporteerd kind gekeken of het tot de mishandelde of de verwaarloosde groep behoort op basis van gestandaardiseerde definities. De definities bevatten een ‘harm standard’ (‘children who experienced documented harm’) en een ‘endangerment standard’ (‘children who experienced abuse or neglect that put them at risk of harm’).

Casus definitie:

Alle kinderen jonger dan 18 jaar waarbij mishandeling of verwaarlozing wordt vastgesteld (harm

standard) of waarbij mishandeling of verwaarlozing wordt vermoed (endangerment standard).

In deze studie onderscheiden we de volgende vormen van kindermishandeling:

- Seksueel misbruik

- Fysieke (lichamelijke) mishandeling - Emotionele mishandeling

- Fysieke verwaarlozing

(33)

- Emotionele verwaarlozing - Andere vormen van mishandeling

Voor een inhoudelijke omschrijving van deze vormen van kindermishandeling, zie de definities in Bijlage 1.

Vertrouwelijkheid:

Vertrouwelijkheid is een belangrijk aspect van deze studie. Het dataformulier dat u voor ieder kind invult is zo gemaakt dat individuele kinderen of gezinnen niet kunnen worden achterhaald. De

gegevens over de informant worden na inlevering verwijderd van het formulier. In het

onderzoek staan voor ons de aard en omvang van de mishandeling en niet de individuen centraal. Kinderen die via deze studie worden opgemerkt, kunnen door ons niet worden aangemeld voor een hulpverleningstraject. Indien u dat nodig acht, volgt u de protocollen ‘vermoeden van kinder-mishandeling’ op die daarvoor gelden binnen uw eigen organisatie.

Wij danken u nogmaals hartelijk voor uw medewerking aan dit belangrijke onderzoek!

(34)
(35)

Nadere toelichting invulformulieren

Nationale Incidentiestudie Kindermishandeling – Replicatie (NIS-R)

Wij vragen u in de periode van 26 september tot en met 23 december verslag uit te brengen over de vaststellingen/vermoedens van kindermishandeling die u in uw functie tegenkomt en die plaats-vinden binnen de onderzoeksperiode. Het gaat dus om kinderen die u in uw eigen werk ziet en niet om kinderen waarvan u zijdeling iets verneemt, maar die bijvoorbeeld eigenlijk onder verant-woordelijkheid van uw collega vallen. U kunt voor het melden van uw vermoedens/vaststellingen van kindersmishandeling gebruikmaken van onze invulformulieren. U vult voor ieder kind (0 t/m 17 jaar) dat past binnen de definities van het onderzoek een apart invulformulier in. U kunt deze formulieren terugsturen naar ons antwoordnummer (postzegel niet nodig):

Universiteit Leiden

Faculteit der Sociale Wetenschappen AGP-D / NIS-R

T.a.v. A.M.T. van Noort Antwoordnummer 10302 2300 WB Leiden.

Gebruik van de formulieren:

De formulieren die we u vragen in te vullen bestaan uit een aantal onderdelen: (A) Het kind, (B)

De thuissituatie, (C) Belangrijke personen, en (D) De mishandeling die wordt vermoed. Voor het gehele

formulier geldt dat wij u vragen gegevens in te vullen voor zover deze u bekend zijn. Als u niet het juiste antwoord op de vraag weet, kunt u (1) indien mogelijk de best mogelijke schatting van het antwoord geven, of (2) als u geen inschatting kunt maken, aangeven dat dit u onbekend is (zodat wij zeker weten dat er geen vragen over het hoofd gezien zijn).

Het kind dat (mogelijk) met mishandeling te maken heeft (gehad) staat centraal in het formulier. Daarbij gaat het om uw eigen ‘niet pluis-gevoel’. Iedereen heeft zijn eigen normen en waarden. Stel uw eigen normen en waarden voorop. Als u het gevoel heeft dat de situatie niet pluis is, maar uw collega’s denken daar wellicht anders over, vragen wij toch uw eigen gevoel hierin te volgen en een formulier in te vullen. Het geeft niet als dit betekent dat u wellicht eerder een formulier invult dan uw collega.

Verslaglegging aan ons is niet hetzelfde als een melding bij een Advies- en Meldpunt Kindermishan-deling (AMK). Allereerst zijn wij geen hulpverlenende instantie: wij zullen alleen aantallen registre-ren. Bovendien zijn de meldingen aan ons anoniem. De gegevens die wij van u krijgen zijn niet

Toelichting bij het dataformulier

Bijla

ge

7

(36)

voldoende om de kinderen te traceren en aan te melden voor een hulpverleningstraject. Indien u dat nodig acht, volgt u daarin zelf de benodigde stappen. Ten slotte hopen wij dat een melding aan ons laagdrempeliger is dan een melding bij een AMK zodat wij inzicht kunnen krijgen in het volledige continuüm van verwaarlozing en mishandeling, en niet slechts het ‘topje van de ijsberg’ (de meest ernstige situaties die bij de AMK’s gemeld worden).

Puntsgewijze toelichting bij het invulformulier:

Provincie en ID) U behoeft hier niets in te vullen: ‘Provincie’ zal door ons gebruikt worden om

de formulieren na ontvangst te ordenen. ‘ID’ zal het nummer zijn dat wij het formulier op basis van binnenkomst toekennen.

DEEL A. HET KIND (Dit betreft het kind dat centraal staat in uw vermoeden/vaststelling van

kindermishandeling/verwaarlozing tijdens het uitoefenen van uw functie)

1) Vult u hier van het kind de voornaam en de eerste letter van de achternaam in. 2) Vermeldt hier het geslacht van het kind.

3) Als u weet of het kind ingeschreven is op een school, kunt u dat bij vraag 3 kenbaar maken. 4) Geef hier de geboortedatum van het kind, of indien onbekend, een zo goed mogelijke schatting

van zijn of haar leeftijd bij 5).

6) Indien er aandoeningen zijn (b.v. ADHD, leerproblemen, gehoorbeschadiging) die mogelijk een

rol spelen in het verhaal (en die niet veroorzaakt zijn door de mishandeling) kunt u die hier ver-melden.

7) Geef een voor uw gevoel beste omschrijving van de etniciteit van het kind. DEEL B. DE THUISSITUATIE

8) Geef de eerste twee cijfers van de postcode van waar het kind woonachtig was ten tijde van de

mishandeling.

9) Hoeveel kinderen telt het gezin van het kind in totaal? Het gaat om het aantal kinderen onder

18 jaar dat ook op hetzelfde adres als dit kind woont.

10) Het betreft hier het aantal kinderen binnen het gezin voor wie u weet dat een formulier is

ingevuld. Indien u in uw functie meerdere kinderen binnen het gezin tegenkomt die passen binnen de definities van het onderzoek, vult u voor deze kinderen aparte formulieren in.

11) Vermeldt u hier de namen van de overige kinderen in het gezin die u opgeeft bij vraag 10. 12) Geeft u hier een schatting van de sociaal economische status van het gezin. Leven de

(37)

DEEL C. BELANGRIJKE PERSONEN

In Deel C kunt u de belangrijke betrokken personen vermelden. Het gaat om alle personen die in het verhaal een belangrijke rol van betekenis hebben, waarbij onder A de persoon bij wie het kind woont en die de primaire zorg voor het kind draagt. Indien een vierde (of volgende) persoon belangrijk is in het verhaal, kunt u de derde kolom op de achterkant van het formulier voor deze perso(o)n(en) toevoegen. (Er is dus geen ‘bijlage’ beschikbaar zoals vermeld wordt in de derde kolom.)

15) Vult u hier de leeftijd van de betrokken personen in, geschat in jaren. 16) Wat is het geslacht van de belangrijke personen in het verhaal?

17) Hoe verhouden de verschillende belangrijke personen zicht tot het kind dat op het formulier

centraal staat?

18) Hoe verhouden de verschillende belangrijke personen zich tot elkaar?

19) Bij vraag 19 kunt u een zo goed mogelijke schatting maken van het werk van de betrokken

personen.

20) Idem maar dan met betrekking tot opleiding. Als u alleen de indruk heeft dat de

ouder/ver-zorger hoog of juist laag opgeleid is, kunt u ook een aantal vakjes aankruisen om ons een bepaalde richting aan te geven. Geeft u ook hier een zo juist mogelijke schatting.

21) Bij vraag 21 kunt u een zo goed mogelijke schatting maken van de nationaliteit van de

betrok-ken personen. Indien u weet dat het om een dubbele nationaliteit gaat, kunt u dit aangeven.

22) Wat is de afkomst van de betrokken personen?

DEEL D. DE MISHANDELING DIE WORDT VERMOED

U kunt uw vermoeden van mishandeling beschrijven in deel D van het formulier. Geeft u hier een zo volledig mogelijke omschrijving van 23) uw vermoeden van mishandeling, 24) de aanwijzingen die u heeft voor opgelopen of dreigend letsel bij het kind, en 25) de basis die u heeft voor uw vermoeden. Wij moedigen u vooral aan zoveel mogelijk details te geven. U kunt op de achterkant of een ander blad verder schrijven als u ruimte te kort komt. Als u bepaalde twijfels heeft, is het prettig als u dit ook verwoordt bij vraag 25.

26) Bij vraag 26 kunt u de door u vastgestelde of vermoedde kindermishandeling aan de hand van

de vragen nog eens samenvatten. In de drie kolommen kunt u verschillende vormen van kinder-mishandeling in overzicht brengen. Het is voor te stellen dat het mogelijk is om onderscheid te maken tussen fysieke verwaarlozing, seksuele mishandeling en verwaarlozing van onderwijs. Indien nodig kunt u een extra vorm toevoegen op de achterkant van het formulier. (Ook hier is dus geen ‘aanhangsel’ beschikbaar zoals onderaan het formulier gesuggereerd wordt.)

26a) Hier heeft u de ruimte om een code over te nemen uit de geleverde definitielijst van het

onderzoek. Er is bijvoorbeeld voor uw gevoel sprake van huiselijk geweld waarvan het kind getuige is. Dan vult u de code 15.2 in. Alle formulieren zullen door ons apart een code toegekend krijgen. Maakt u zich dus geen zorgen als u niet zeker weet welke code de opgemerkte vorm van mishande-ling moet krijgen. Wij zullen de door u opgegeven code vooral gebruiken om een gerichter beeld

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

David, een man naar Gods hart Schep, Johan Bijbelstudie 222. Jozef, van de put naar het paleis Schep, Johan

Ingeval door brand, veroorzaakt door schuld van pachter of van hen die met zijn toestemming op of in het pachtobject verblijven, de gepachte gebouwen geheel of gedeeltelijk worden

In geval door brand, veroorzaakt door schuld van pachter of van hen die met zijn toestemming op of in het pachtobject verblijven, de gepachte gebouwen geheel of gedeeltelijk worden

David, een man naar Gods hart Schep, Johan Bijbelstudie 222.. David, een man naar Gods hart Stoorvogel, Henk

Op wegen waar een bord C8 of C9 met onderbord is geplaatst mogen LBT’s, MMBS’en en MM’s met een maxi- mumconstructiesnelheid van niet meer dan 25 km per uur de weg niet in rijden

Controleer de sonde voor elke voeding op zicht of deze nog juist zit.. U kunt dit controleren door naar de pleister te kijken en te bepalen of deze nog goed

Bij scooters en brommers die voor 1 janua- ri 2007 voor het eerst in gebruik zijn genomen, is dit niet verplicht, maar voor je veiligheid wel aan te raden.. Bij andere 45 km per

Je zal niet meteen informatie krijgen naar welke geschiedenis het gedrag van je kind wijst, maar alleen al door het kijken met deze blik, nieuwsgierig naar waar het systeem