• No results found

Vroege indicatoren van een spraak- en taalprobleem onderzocht bij kinderen tot de leeftijd van drie jaar.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vroege indicatoren van een spraak- en taalprobleem onderzocht bij kinderen tot de leeftijd van drie jaar."

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

en taalprobleem onderzocht bij

kinderen tot de leeftijd van drie jaar.

Een analyse van de achtergrondkenmerken: sociaal economische

status, etniciteit, zwangerschapsduur en geboortegewicht

Masterthesis

Auteur:

Veronie Dekker

Studentnummer:

2150832

Faculteit:

Letteren

Opleiding:

Neurolinguïstiek

Rijksuniversiteit Groningen

Datum:

7 januari 2017

(2)

2 Inhoudsopgave

Inleiding... 3

Sociaal economische status ... 5

Etniciteit ... 6 Zwangerschapsduur en geboortegewicht ... 7 Methode ... 9 Proefpersonen ... 9 Materialen ... 9 Procedure ... 10 Data-analyse ... 11 SES ... 12 Etniciteit ... 12 Geboortegewicht en zwangerschapsduur ... 13 Regressie-analyses ... 13 Resultaten ... 14 SES ... 16

Uitkomsten SES van de moeder ... 16

Uitkomsten SES van de vader ... 19

Etniciteit ... 21

Etniciteit moeder ... 21

Etniciteit van de vader ... 23

Geboortegewicht ... 24

Zwangerschapsduur ... 27

Welke factor/factoren zijn het meest voorspellend? ... 29

Discussie ... 31

Literatuurlijst ... 36

(3)

3 Inleiding

De meeste jonge kinderen ontwikkelen hun taal- en spraakvermogen zonder grote problemen. Er zijn echter kinderen die langer doen over het ontwikkelen van deze vaardigheden (Basit, Hughes, Iqbar & Cooper, 2014). Een afwijking in de ontwikkeling van taal en spraak wordt ook wel een

taalontwikkelingsstoornis [TOS] genoemd (Moyle, Stokes & Klee, 2011). Een primaire TOS is een taalstoornis die niet te verklaren is door sensorische, cognitieve, neurologische of emotionele problemen. Als er sprake is van een aantoonbare oorzaak, bijvoorbeeld gehoorproblemen of

neurologische problemen, dan wordt er gesproken over een secundaire taalstoornis (Schaerlaekens, 1977).

De prevalentiecijfers voor een primaire TOS verschillen. Momenteel worden prevalenties

aangehouden van 2 tot 12%, afhankelijk van de leeftijd van het kind, verschillen in testinstrumenten en testcriteria (Eriksson, Westerlund & Miniscalco, 2010). In dit onderzoek wordt met de term TOS zowel de primaire als de secundaire taalstoornis of taalachterstand bedoeld.

Het blijkt dat kinderen met een TOS op de lange termijn problemen krijgen met sociale interactie en gedrag. Ze zijn minder geletterd, hebben lagere schoolprestaties met als gevolg minder kansen op de arbeidsmarkt (Lyon, 2002; Morgan, Farkas, Tufis & Sperling, 2008; Snow, Burns & Griffin, 1998). Het is daarom belangrijk dat taalproblemen vroeg onderkend worden. Daarbij is het noodzakelijk dat er op jonge leeftijd extra hulp geboden wordt, zodat het spraak- en taalprobleem zo min mogelijk invloed heeft op het verdere leven (Basit et al., 2014).

De ontwikkeling van een kind wordt in Nederland gevolgd door het consultatiebureau. Op het consultatiebureau krijgen ouders van kinderen in de leeftijd van nul tot vier jaar advies over de ontwikkeling van het kind. Bijna 95% van de ouders maakt hier gebruik van (CBS, 2015). Het

consultatiebureau verzamelt bij elk bezoek van het kind informatie over de ontwikkeling. Dit doen ze door een uniform instrument te gebruiken, het Van Wiechenschema. Het Van Wiechenschema bevat vijfenzeventig vragen over de psychomotorische en neurologische ontwikkeling van het kind.

Drieëntwintig vragen zijn gericht op taal- en spraakontwikkeling. De verpleegkundige of arts beoordeelt aan de hand van de uitkomsten op het Van Wiechenschema of het kind normaal

(4)

4

onderzocht vanaf welke leeftijd de vragen naar spraak- en taalproblemen voorspellend zijn voor spraak- en taalproblemen. Ze kwamen in hun onderzoek tot het resultaat dat alle

taalontwikkelingsvragen samen uit het Van Wiechenschema, op de leeftijd van 2 jaar een voorspeller zijn voor taalproblemen. De resultaten gaven daarnaast ook aan dat de individuele taalvragen een zeer hoge specificiteit hebben, maar een relatief lage sensitiviteit. De hoge specificiteit betekent dat een hoog percentage kinderen uit hun studie, die geen taalproblemen ondervonden, slagen voor de taalvraag. De lage sensitiviteit betekent dat veel kinderen met een taalprobleem eveneens slagen voor de taalvraag. Dit betekent dat er niet gezegd kan worden dat een kind geen taalprobleem heeft bij slagen voor een taalvraag uit het Van Wiechenschema. Gezien de lage sensitiviteit in hun

onderzoek bevelen zij het gebruik van separate taalvragen niet aan voor een screening naar spraak- en taalontwikkeling.

Aangezien het Van Wiechenschema niet volledig voldoet aan duidelijke afkapwaarden en doorverwijscriteria is ervoor gekozen om een nieuw instrument te ontwikkelen.Er wordt in Nederland gebruik gemaakt van meerdere instrumenten voor opsporing van spraak- en taalproblemen. Per instrument zijn er voordelen en nadelen te benoemen. Het doel van het

Lectoraat Kind, Taal en Ontwikkeling is om de goede eigenschappen van de screeninginstrumenten te combineren en te onderzoeken welke spraak- en taalvragen tezamen een voorspeller zijn voor spraak- en taalproblemen (Visser-Bochane, Luinge & Schulting, 2012). De arts of verpleegkundige die de vragenlijst afneemt, heeft dan een beeld van de taalontwikkeling van het kind en kan vervolgens doorverwijzen naar een specialist. Dit nieuwe instrument moet voldoen aan de psychometrische voorwaarden die gesteld worden en moet afkapwaarden en verwijscriteria bevatten (Visser-Bochane, Luinge & Schulting, 2012). Ribeiro et al. (2011) tonen in hun onderzoek aan dat een vragenlijst gericht aan ouders, mits de juiste vragen erin staan, kan voorspellen of het kind taalproblemen ondervindt of niet.

Visser-Bochane, Luinge en Schulting (2012) hebben een vragenlijst opgesteld met vragen naar taalmijlpalen als ‘zegt zinnen van twee woorden op de leeftijd van 2 jaar’ en vragen naar de

achtergrond van het kind, zie Bijlage 1. Onderzoek heeft aangetoond dat de achtergrond van het kind bijgevolg de invloed van de omgeving, zoals sociaal economische status [SES], cultuur, gedrag van de ouders, taalgebruik van de ouders maar ook zwangerschapsduur en geboortegewicht van invloed kan zijn op de taalontwikkeling van het kind (Moyle et al., 2011; Basit et al., 2014; Hoff, 2006; Ribeiro et al., 2011; Sansavini et al., 2006).

(5)

5

(b) etniciteit, (c) zwangerschapsduur en (d) geboortegewicht. Van deze achtergrondkenmerken wordt gekeken of ze invloed hebben op de spraak- en taalontwikkeling van het kind. Uit al gepubliceerde onderzoeken blijkt dat er over deze achtergrondkenmerken vragen blijven bestaan over de invloed op de spraak- en taalontwikkeling (Hoff, 2006). Deze achtergrondkenmerken worden hieronder beargumenteerd.

Sociaal economische status

De SES verwijst doorgaans naar een plaats in de maatschappij waartoe wordt behoord van kinds af aan, gedurende het leven (Hackman, Farah & Meaney, 2010; Lipina en Segretin, 2015). Het bepalen van de plaats in de maatschappij wordt veelal gedaan aan de hand van indicatoren als educatie, het beroep dat iemand uitvoert, het familie inkomen of een combinatie hiervan (Braveman et al, 2005). De SES wordt gemeten door te kijken naar het familie inkomen en/of het opleidingsniveau van de ouders.

(6)

6

kinderen met lager en hoger opgeleide ouders loopt verder uiteen naarmate het kind ouder wordt, dit is tot na de kleuterschool nog te zien (Vasilyeva, Waterfall & Huttenlocher, 2008).

Letts et al. (2013) vonden in hun onderzoek dat kinderen van moeders die alleen het leerplichtige onderwijs hebben genoten meer risico hebben op een taalachterstand dan kinderen waarvan de ouders hebben doorgestudeerd.

Hoff (2006) betoogt dat de effecten van SES op de ontwikkeling van de taal van het kind substantieel zijn, maar geeft ook aan dat er nog meer onderzoek gedaan moet worden naar de invloed van SES en welke andere factoren van invloed zijn op de spraak- en taalontwikkeling.

Etniciteit

SES en etniciteit worden vaak verward met elkaar in de huidige westerse samenleving (Skiba, Polini-Staudinger, Simmons, Feggins-Aziz en Choong-Geun, 2005). Het is lastig om etniciteit apart van andere aspecten te onderzoeken. Onderzoek suggereert dat de interactie tussen ouder en kind vaak cultureel bepaald is (Garcia Coll et al., 1996). In sommige culturen zijn kinderen vaak getuige van conversaties tussen volwassenen en in andere culturen horen de kinderen dit nauwelijks tot nooit (Hoff, 2006). Er is nog maar weinig geschreven over de invloed van etniciteit apart van SES en dialect (Hoff, 2006). De Afrikaanse Amerikanen zijn het meest onderzocht. Hoff (2006) schrijft dat onderzoek naar Afrikaans Amerikaanse kinderen toont dat etniciteit invloed heeft op taalontwikkeling. Toch is etniciteit volgens haar niet te onderscheiden van SES en groep specifieke invloeden zoals de manier waarop taal wordt gebruikt in die cultuur. Pungello, Iruka, Dotterer, Mills-Koonce en Reznick (2009) onderzocht associaties tussen SES en etniciteit, waarbij het hoofddoel was om de verwarring tussen etniciteit en SES te reduceren. Ze hebben onderzocht welke invloed de variabele SES en variabele etniciteit afzonderlijk hadden op de taalvaardigheid. Zowel SES als etniciteit is onafhankelijk van elkaar gerelateerd aan de ontwikkeling van expressieve taalvaardigheden. Etniciteit beïnvloedt de receptieve taalvaardigheden. Pungello et al. (2009) veronderstellen dat dit kan komen door de manier waarop ouders met en tegen hun kind spreken. Anderson-Yockel en Haynes (1994) hebben een onderzoek gedaan naar de wijze waarop Afrikaanse en Europese Amerikanen samen met hun kind een boek lezen. De Afrikaans Amerikaanse ouders stelden hun kinderen weinig tot geen vragen over het boek. Dit gebeurt vooral niet als de ouders het antwoord al weten. Anderson-Yockel en Haynes (1994) stellen daarom dat kinderen van Afrikaans Amerikaanse ouders geen

(7)

7

is, een oorzaak kan zijn voor het verschil in expressieve en receptieve vaardigheden tussen Afrikaans Amerikaanse en Europees Amerikaanse kinderen. Culturen verschillen in hoe en hoe vaak ze

verwachten dat kinderen praten (Crago, Eriks-Brophy, Pesco en McAlpine, 1997). Deze resultaten laten zien dat er een breder cultuurverschil is tussen de wijze van opvoeden tussen verschillende etnische identiteiten. Samenvattend kan worden gesteld dat culturen variëren in de communicatieve kansen en taalmodellen die ze geven aan jonge kinderen.

Pungello et al. (2009) geven als beperking in hun onderzoek aan dat culturele aspecten die van invloed kunnen zijn op de resultaten van het taalonderzoek wellicht niet grondig genoeg onderzocht zijn. Pungello et al. (2009) hebben een taalonderzoek gebruikt gebaseerd op standaard Amerikaans Engels. Afrikaans Amerikaanse kinderen kunnen de Amerikaanse taal door de culturele achtergrond wellicht anders gebruiken dan Europees Amerikaanse kinderen omdat ze primair verschillende dialecten en/of talen krijgen aangeboden dan de Europees Amerikaanse kinderen. De Afrikaans Amerikaanse kinderen kunnen een andere pragmatiek en taalstructuur gebruiken dan de Europees Amerikaanse kinderen. Doordat ze deze structuren anders gebruiken, kunnen ze onterecht als gebrekkig worden aangemerkt door de taalonderzoeken (Connor & Craig, 2006). Dit door cultuurbias gemeten aspect zou een verklaring kunnen zijn voor het verschil in receptieve en expressieve

taalontwikkeling.

Zwangerschapsduur en geboortegewicht

Pasgeborenen die met minder dan 37 weken zwangerschap geboren zijn, worden prematuur genoemd. Binnen de prematuriteit wordt onderscheid gemaakt tussen prematuur (<37 weken oud), ernstig prematuur (< 32 weken oud) en extreem prematuur (<28 weken oud). Deze kinderen hebben vaak een (te) laag geboortegewicht [LG] (<2500 gram = laag, <1500 gram = heel laag

geboortegewicht) (Sansavini et al., 2010).

Een te laag geboortegewicht en/of prematuriteit heeft een negatieve invloed op de cognitieve vaardigheden. Kinderen die prematuur geboren zijn hebben vaker handicaps of

ontwikkelingsproblemen dan à terme geboren kinderen (Sansavini et al, 2007). Taalproblemen komen vaak voor bij prematuur geboren kinderen (Ribeiro et al., 2011). Toch is er geen eenduidig bewijs dat de grammaticale en lexicale ontwikkeling trager verloopt bij prematuur geboren kinderen dan à terme geboren kinderen (Sansavini et al., 2010).

(8)

8

tussen te vroeg geboren kinderen en à terme geboren kinderen. Zij beschrijven dat de verschillen steeds groter worden naarmate kinderen ouder worden (Sansavini et al., 2011).

Uit een onderzoek uit Italië blijkt dat jongens met een geboortegewicht minder dan 1000 gram significant zwakkere lexicale capaciteiten hebben dan de meisjes met vergelijkbaar geboortegewicht (Sansavini et al., 2006). Dergelijke bevindingen suggereren dat een gedeelte van de premature kinderen een risico voor taalontwikkelingsproblemen ondervindt (Sansavini et al., 2010). Er wordt sindsdien meer onderzoek gedaan naar individuele verschillen tussen groepen te vroeg geboren kinderen. Uit onderzoek blijkt dat juist de extreem te vroeg geboren kinderen (<28 weken) een vertraagde of afwijkende taalontwikkeling ondervinden (Marlow et al., 2005; De Jong, Verhoeven en van Baar, 2012).

Gayraud en Kern (2007) schrijven dat extreem premature kinderen vergeleken met à terme geboren kinderen een vertraagde lexicale ontwikkeling hebben. Uit hun onderzoek blijkt dat kinderen

geboren voor 28 weken zwangerschap een kleinere woordenschat hebben dan kinderen die geboren zijn tussen de 28 en 32 weken zwangerschap. Kinderen geboren tussen 28 en 32 weken

zwangerschap hebben op hun beurt ook weer een beperktere woordenschat dan à terme geboren kinderen (Gayraud en Kern, 2007).

In een Finse studie is onderscheid gemaakt tussen te vroeg geboren kinderen met neurologische stoornis en te vroeg geboren kinderen zonder neurologische stoornis. Deze kinderen zijn uiteindelijk weer vergeleken met kinderen die à terme geboren zijn. Te vroeg geboren kinderen met een

neurologische stoornis hadden een beperktere woordenschat dan à terme geboren kinderen. De kinderen die te vroeg geboren waren zonder neurologische stoornis verschilden op

woordenschatniveau niet van à terme geboren kinderen (Stolt, 2009). Uit hetzelfde onderzoek bleek wel dat beide groepen te vroeg geboren kinderen minder presteerden op de receptieve en

(9)

9

geen consistent bewijs is dat te vroeg geboren kinderen zwakkere taalvaardigheden hebben dan à terme geboren kinderen. Vroeggeboorte kan wel geassocieerd worden met vertraging in de lexicale en grammaticale ontwikkeling. Longitudinale studies suggereren dat te vroeg geboren kinderen op schoolleeftijd problemen kunnen vertonen die gerelateerd zijn aan zwakkere taalvaardigheden (Guarini, 2010).

Het blijkt dat deze vertragingen in taalontwikkeling niet oplossen tijdens de voorschoolse en leerplichtige leeftijd (Guarini, 2010).

Zoals uit de bovenstaande onderzoeken blijkt is er geen eenduidig antwoord te geven op de invloed van deze factoren op de taalontwikkeling. Middels het huidige onderzoek wordt getracht evidentie te leveren of de zwangerschapsduur, het geboortegewicht van het kind, de sociaal economische status en etniciteit van ouders van invloed zijn op de spraak- en taalontwikkeling. De score op de spraak- en taalvragen in de vragenlijst van Visser-Bochane, Luinge en Schulting (2012) wordt in het huidige onderzoek gebruikt als maat voor spraak- en taalontwikkeling van het kind. Aansluitend wordt per achtergrondkenmerk gekeken of er verschillen in spraak- en taalontwikkeling waar te nemen zijn. Significante verschillen tussen groepen geven aan of het achtergrondkenmerk invloed heeft op de spraak- en taalontwikkeling.

Mogelijk kunnen de inzichten over (a) SES, (b) etniciteit, (c) zwangerschapsduur en (d) geboortegewicht bruikbaar zijn tijdens het samenstellen van de screening.

Methode

Proefpersonen

Er participeerden 215 kinderen van 1 jaar oud en 303 kinderen van 2 jaar oud (N = 518), waarvan 270 jongens en 243 meisjes (Mleeftijd = 24.88 maanden, SD = 6.67) in het onderhavige onderzoek. Alle kinderen namen deel aan een grootschalig onderzoek van Visser-Bochane, Luinge en Schulting (2012).

De werving vond plaats in Nederland via random geselecteerde gemeenten. De ouders van de kinderen zijn geworven via geselecteerde kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, basisscholen en consultatiebureaus. Er waren geen exclusiecriteria.

Materialen

(10)

10

Bijlage 1). Er werd de ouders gevraagd de vragen te beantwoordden over de moedertaal van het kind. De vragen zijn via de telefoon aan de ouders gesteld.

De spraak- en taalvragen konden uitsluitend met ja of nee worden beantwoord. De totaalscore van alle spraak- en taalvragen werd gebruikt als maat voor de taal- en spraakontwikkeling. Ouders van kinderen in de leeftijd van 1 jaar beantwoordden 43 spraak- en taalvragen en ouders met kinderen in de leeftijd van 2 jaar beantwoordden 53 spraak- en taalvragen. De vragenlijst van de tweejarigen betrof de 43 vragen voor 1-jarigen, aangevuld met 10 extra vragen waarvan met zekerheid kon worden gezegd dat de eenjarige kinderen deze vaardigheden nog niet konden bezitten. De achtergrondvragen waren meerkeuzevragen of open vragen. De vraag over SES was een

meerkeuzevraag: “Wat is de hoogst afgeronde opleiding van de moeder/vader?” Voor beide ouders werd deze vraag afzonderlijk ingevuld. Hierbij kon worden gekozen uit de volgende categorieën: basisonderwijs [BaO], lager onderwijs [LO], lager beroepsonderwijs [LBO], middelbaar algemeen voortgezet onderwijs [MBO}/voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs [VMBO], middelbaar beroepsonderwijs [MBO], hoger algemeen voortgezet onderwijs [HAVO], voorbereidend wetenschappelijk onderwijs [VWO]/Atheneum/Gymnasium, hoger beroepsonderwijs [HBO], wetenschappelijk onderwijs [WO}. Overige werd aangekruist als de ouder niet wist wat de hoogst genoten opleiding was.

De vraag over de etniciteit was een open vraag en luidde als volgt: “Wat is het geboorteland van de moeder/vader?” Ook deze vraag werd afzonderlijk ingevuld voor zowel de moeder als de vader. De vraag over het geboortegewicht luidde als volgt: “Wat was het gewicht van uw kind bij de geboorte?” De ouder werd gevraagd het gewicht in grammen aan te geven. De vraag over

zwangerschap was: “Na hoeveel weken zwangerschap is uw kind geboren?” De ouder werd gevraagd de zwangerschapsduur in weken, eventueel aangevuld met dagen, aan te geven.

Procedure

Er werden peuterspeelzalen, basisscholen, kinderdagverblijven en consultatiebureaus uit de

(11)

11

Data-analyse

Het doel van de dataverzameling was inzichtelijk maken of de betreffende achtergrondkenmerken interactie hebben met de spraak en taalvaardigheid van het kind. Er participeerden in totaal 518 kinderen in het onderzoek. De onafhankelijke variabelen die werden onderzocht waren: SES, etniciteit, geboortegewicht en zwangerschapsduur. De afhankelijke variabele was de spraak- en taalscore van het kind. De variabelen hadden verschillende meetniveaus. De spraak- en taalscore was van intervalniveau. SES was van ordinaal meetniveau, etniciteit was van nominaal meetniveau en geboortegewicht en zwangerschapsduur was van intervalniveau. Om een conclusie te trekken over de resultaten werd er onderzocht of de variabelen aan de volgende voorwaarden voldeden: Er was sprake van een normaalverdeling;

Er was sprake van homogeniteit van variantie (SES en etniciteit); Er werd voldaan aan lineariteit;

Er werd voldaan aan onafhankelijkheid;

Een significantieniveau van .05 werd aangehouden voor alle tests.

Voor de grotere groepen (> 100) werd aangenomen dat de data normaal verdeeld was volgens de Central Limit Theorem (Field, 2009). Over de overige groepen werd een Kolmogorov-Smirnovtest uitgevoerd. De Kolmogorov-Smirnovtest toetste of er sprake was van een normaalverdeling (Field, 2009). Bij een significante p-waarde werd er geconcludeerd tot een niet normale verdeling. De verwachting was dat de normaliteitstoets zou uitwijzen dat er geen sprake is van normaalverdeling, daarom werden de scheefheid en kurtosis berekend en aan de hand daarvan werden conclusies over de normaalverdeling getrokken. Er werd een linksscheefheid verondersteld omdat de taal- en spraakscore een lineair verband vertoonde met de leeftijd. Dit hield in dat er veronderstelt werd dat er een steeds hogere score werd verkregen naarmate de kinderen ouder werden. Er werd besloten dat een scheefheidscore van tussen de -1 en +1 werd geaccepteerd. Tevens werd er gekeken naar de kurtosis om te zien of de verdeling een scherpe piek had of juist vlakker was. Dit was van belang om te kunnen concluderen of de variabelen een relatie vertoonden met de andere variabelen. Een kurtosis met een waarde < 2 SD werd geaccepteerd.

Naast de normaalverdeling werd ook per test bekeken of er werd voldaan aan homogeniteit van de variantie middels de Levene’s test. Vervolgens werd getoetst of de data aan de assumpties lineariteit en onafhankelijkheid voldeden.

Bij niet voldoen aan één van de voorwaarden, werd er gekeken naar alternatieven. Bij etniciteit is een bootstrapprocedure uitgevoerd met 1000 samples en een bias gecorrigeerde [BCa]

(12)

12

van steekproefgemiddelden rond het populatiegemiddelde te verkrijgen, zonder veronderstellingen omtrent de normaliteit van de populatie-verdeling.

Met de ANCOVA werd de invloed van het opleidingsniveau (SES) en de nationaliteit (etniciteit) op de taalscore geanalyseerd. Er werd gekeken of de onafhankelijke variabele interactie had met de afhankelijke variabele (Field, 2009). De leeftijd werd als covariaat ingevuld. De ANCOVA toetst het verschil tussen gemiddelden van groepen (Field, 2009). In dit onderzoek zijn steeds twee groepen vergeleken zoals hieronder nader wordt gespecificeerd.

SES

De interactie tussen het opleidingsniveau van de ouder en de spraak- en taalscore van het kind werd getest. Er werd gekeken of er een significant verschil in spraak- en taalscore tussen kinderen van een lager opgeleide ouder en kinderen van een hoger opgeleide ouder. Daarom zijn er twee groepen gemaakt, een groep kinderen met een lager opgeleide ouder en een groep kinderen met een hoger opgeleide ouder. Deze groepen zijn met elkaar vergeleken. Ook is er gekeken of er nog een interactie was met geslacht. Er werd voor leeftijd gecontroleerd.

Etniciteit

De interactie tussen de nationaliteit (etniciteit) van de ouder en de spraak- en taalscore van het kind werd getest. Er werd verwacht dat er een significant verschil in spraak- en taalscore was tussen kinderen met een Nederlandse ouder en kinderen met een buitenlandse ouder. Er zijn twee groepen gemaakt, een groep met kinderen met een buitenlandse ouder en een groep met kinderen met een Nederlandse ouder. Er werd ook bij deze tests gecontroleerd voor leeftijd en er werd gekeken of er een interactie is met geslacht.

Bij de verschillende tests werd aangegeven of er een correlatie was tussen de afhankelijke variabele en onafhankelijke variabele. Tevens werd bij enkele tests berekend of er een interactie was tussen twee onafhankelijke variabelen en of deze een correlatie vertoonden met de onafhankelijke variabele. Om de mate van correlatie te testen werden de effectgroottes geanalyseerd. De effectgrootte gaf aan in welke mate de onafhankelijke variabele, in dit geval dus SES en etniciteit, een interactie had met de afhankelijke variabele, de spraak- en taalscore. Bij de ANCOVA werd de effectgrootte middels de Eta Squared [ƞ2] berekend (Field, 2009). Cohen (1988) gaf hiervoor

(13)

13

effect, een ƞ2 tussen .059 en .137 is een gemiddeld effect en effectgrootte boven de .138 is een

groot effect (Cohen, 1988).

Geboortegewicht en zwangerschapsduur

Geboortegewicht en zwangerschapsduur werden geanalyseerd met een Spearman’s Rho

correlatietest omdat de data niet normaal verdeeld was (Field, 2009). Om te testen hoe groot het verband was, werden de effectgroottes geanalyseerd. De effectgroottes van de onafhankelijke variabelen geboortegewicht en zwangerschapsduur op de spraak- en taalscore werden

geïnterpreteerd middels het schema van Cohen (1988). Een effectgrootte van .10 was een klein effect, een effectgrootte van .30 was een medium effect en een effectgrootte van .50 was een groot effect (Cohen, 1988). Er werd voor leeftijd gecorrigeerd door de totaalscore om te rekenen in een gestandaardiseerde residuen score.

Regressie-analyses

Daarna is er een multiple regressie-analyse uitgevoerd. Met deze regressie-analyse werd

geanalyseerd in hoeverre de varianties van de scores op de spraak- en taalontwikkelingsvragenlijst verklaard kunnen worden door de variantie van de onafhankelijke variabelen die zijn onderzocht in dit onderzoek. Tevens werd onderzocht of meerdere achtergrondkenmerken samen een correlatie vertoonden met en hoe groot de invloed is op de spraak- en taalscore (Field, 2009).

Er zijn twee modellen gebruikt. In het eerste model werd gekeken naar de voorspellende waarde van elk achtergrondkenmerk afzonderlijk door middel van de ENTER methode. Met het tweede model is gekeken welk achtergrondkenmerk de meest grote voorspelde waarde heeft door middel van de stepwise methode.

(14)

14 Resultaten

In totaal hebben 518 kinderen in de leeftijd van 12 tot 36 maanden, 270 jongens en 248 meisjes, geparticipeerd in dit onderzoek (Mleeftijd = 24.88 maanden, SD = 6.67). In Figuur 1 wordt aangegeven hoeveel kinderen per leeftijd in maanden meedoen aan het onderzoek.

Figuur 1. Aantal kinderen per leeftijd in maanden die participeren in het onderzoek.

De kinderen zijn vervolgens ingedeeld in groepen per twee maanden zodat er per twee maanden gekeken kan worden of er verschil in spraak- en taalontwikkeling is. In Tabel 1 is te zien wat de gemiddelde score op de vragenlijst is en zijn er standaarddeviaties en betrouwbaarheidsintervallen uitgerekend. Met deze scores kon worden geanalyseerd of er uitbijters waren door te kijken welke kinderen buiten de 2 standaarddeviatie scoorden. Er waren vijf kinderen die beneden 2

(15)

15

Tabel 1. Gemiddelden, standaarddeviaties en betrouwbaarheidsintervallen van de spraak- en

taalscore per leeftijdscohort.

Leeftijd Gemiddelde Standaarddeviatie N 95% Betrouwbaarheidsinterval

laag hoog 12-13 maand 12.75 2.95 24 11.50 14.00 14-15 maand 18.14 4.69 35 16.53 19.75 16-17 maand 22.30 6.78 30 19.77 24.83 18-19 maand 25.33 5.07 46 23.82 26.83 20-21 maand 29.22 7.41 40 26.86 31.59 22-23 maand 30.75 7.66 40 28.30 33.20 24-25 maand 37.63 7.23 35 35.15 40.11 26-27 maand 38.41 8.26 61 36.29 40.53 28-29 maand 41.55 6.05 47 39.78 43.33 30-31 maand 42.63 8.12 54 40.41 44.85 32-33 maand 43.70 7.35 53 41.67 45.72 34-35 maand 44.74 7.22 53 44.75 46.73

(16)

16

Figuur 2. Weergave van het lineaire verband tussen leeftijd en de spraak- en taalscore van de

kinderen.

Sommige achtergrondvragen zijn niet beantwoord door ouders. Per analyseonderdeel wordt aangegeven hoeveel kinderen deelnemen aan de analyse.

De vier achtergrondkenmerken zijn op verschillende manieren onderzocht. SES en etniciteit zijn met een ANCOVA geanalyseerd. Geboortegewicht en zwangerschapsduur zijn geanalyseerd met een Spearman’s Rho correlatietest. Er is hierbij gecorrigeerd voor leeftijd. Een nadere uitleg wordt gegeven in de resultaten per achtergrondkenmerk.

SES

Zowel het opleidingsniveau van de moeder als van de vader wordt vergeleken met de uitkomsten van hun kind op de vragenlijst.

Uitkomsten SES van de moeder

De vraag: Wat is de hoogst afgeronde opleiding van de moeder?” is door 517 moeders beantwoord. In Figuur 3 is grafisch weergegeven hoe de verdeling van het opleidingsniveau van de moeder is. Er is te zien dat er een grote groep moeders met een MBO diploma, HBO of WO diploma hebben

(17)

17

Figuur 3. Weergave van de verdeling van opleidingsniveau van de moeders.

Noot: 1 = BaO, 2 = LO, 3 = LBO, 4 = MAVO/VMBO, 5 = MBO, 6 = HAVO, 7 = VWO/Atheneum/Gymnasium, 8 = HBO, 9 = WO. 10 = niet ingevuld (N = 1).

(18)

18

Tabel 2. Gemiddelden, standaarddeviaties en N van jongens en meisjes per opleidingsniveau van de

moeder. Geslacht Opleidingsniveau moeder Gemiddelde Standaarddeviatie N Jongens Laag 32.66 11.51 91 Hoog 34.07 12.10 179 Totaal 33.59 11.90 270 Meisjes Laag 33.19 10.99 83 Hoog 36.18 11.94 164 Totaal 35.18 11.67 247 Totaal Laag 32.91 11.24 174 Hoog 35.08 12.05 343 Totaal 34.35 11.82 517

Noot: N = 517. Groep 1 = Bao t/m MBO, Groep 2 = HAVO t/m WO.

Eén moeder heeft deze vraag niet beantwoord. De groep is daardoor kleiner, omdat deze moeder niet is meegenomen in deze analyse, zie Tabel 2.

In de analyse van het effect van opleidingsniveau van de moeder op de taalscore waren de factoren in de analyse: Opleidingsniveau van de moeder (twee niveaus: hoog, laag), Geslacht (jongen, meisje), en werd leeftijd geïncludeerd als covariaat. Leeftijd was significant (F (1, 517) = 914.24, p = .000, ƞ2 =

.640. De kinderen met een hoger opgeleide moeder hebben een significant hogere spraak- en

taalscore dan de kinderen met een lager opgeleide moeder, F (1, 516) = 9.11, p = .003, ƞ2 = .017. De resultaten geven aan dat dit significante verschil een kleine effectgrootte heeft en dus minder relevant kan zijn. Geslacht was niet significant, F (1, 517) = .035, p = .853, ƞ2 = .000.

(19)

19

Figuur 4. Range van de spraak- en taalscore op de vragenlijst per groep.

Uitkomsten SES van de vader

(20)

20

Figuur 5.Weergave van de verdeling van opleidingsniveau van de vaders.

Noot: 1 = BaO, 2 = LO, 3 = LBO, 4 = MAVO/VMBO, 5 = MBO, 6 = HAVO, 7 = VWO/Atheneum/Gymnasium, 8 = HBO, 9 = WO. 10 = niet

ingevuld (N = 12).

(21)

21

Tabel 3. Gemiddelde spraak- en taalscore, standaarddeviaties en N van jongens en meisjes per

opleidingsniveau van de vader.

Geslacht Opleidingsniveau vader Gemiddelde Standaarddeviatie N Jongens Laag 33.28 12.60 110 Hoog 33.79 11.43 154 Totaal 33.58 11.91 264 Meisjes Laag 33.91 12.04 105 Hoog 35.84 11.38 137 Totaal 35.00 11.69 242 Totaal Laag 33.59 12.30 215 Hoog 34.76 11.43 291 Totaal 34.26 11.81 506

Noot: N = 506. Groep 1 = Bao t/m MBO, Groep 2 = HAVO t/m WO.

In de analyse van het effect van opleidingsniveau van de vader op de taalscore waren de factoren in de analyse: Opleidingsniveau van de vader (twee niveaus: hoog, laag), Geslacht (jongen, meisje), en werd leeftijd geïncludeerd als covariaat. De groep is kleiner dan de totale onderzoeksgroep omdat de vaders waarbij het opleidingsniveau niet bekend was (N = 12), niet meedoen in deze analyse, zie Tabel 4. Leeftijd was significant (F (1, 506) = 928.45, p = .000, ƞ2 = .649. Er is geen significant verschil gevonden in de spraak- en taalscore tussen kinderen met een hoger opgeleide vader en kinderen met een lager opgeleide vader, F (1, 506) = 2.55, p = .111, ƞ2 = .005. Geslacht was niet significant, F (1, 506) = 2.32, p = .128, ƞ2 = .005.

Etniciteit

Er doen 47 nationaliteiten mee aan het huidige onderzoek. Er is onderzocht of er verschil is in spraak- en taalscore van kinderen met een ouder met de Nederlandse etniciteit en kinderen met een ouder met een buitenlandse etniciteit.

Etniciteit moeder

(22)

22

waardoor Central Limit Theorem wordt aangehouden (Field, 2009). De Kolmogorov-Smirnovtest op de groep met een moeder met buitenlandse etniciteit geeft aan dat er geen sprake is van

significantie, daarom wordt aangenomen dat de score op de vragenlijst van de groep kinderen met een buitenlandse moeder normaal verdeeld is, D (35) = .103, p = .200. Er wordt een linksscheefheid opgemerkt van -.044 (SE = .398) en kurtosis van -.767 (SE = .778). De scheefheid en kurtosis passen binnen de gestelde voorwaarden. De Levene’s test, die berekent of er gelijkheid in variantie tussen de groep kinderen met een Nederlandse moeder en de groep kinderen met een buitenlandse moeder is, wijst uit dat er geen sprake is van significantie waardoor er aan de voorwaarde van homogeniteit van variantie wordt voldaan, F (1, 514) = 2.24, p = .135. Omdat de groepen aan deze voorwaarden voldoen en er tevens sprake is van onafhankelijkheid en lineariteit, is er gezien de vraagstelling voor gekozen om met de parametrische toets ANCOVA te analyseren.

In de analyse van het effect van etniciteit van de moeder op de taalscore waren de factoren in de analyse: etniciteit van de moeder (twee niveaus: Nederlands, buitenlands), Geslacht (jongen, meisje), en werd leeftijd geïncludeerd als covariaat. Leeftijd was significant (F (1, 512) = 914.58, p = .000, ƞ2 =

.641. Kinderen met een Nederlandse moeder hebben een hogere spraak- en taalscore op de

vragenlijst dan de kinderen met een buitenlandse moeder, zie Tabel 4, F (1, 516) = 5.61, p = .018, ƞ2 = .011. De resultaten geven aan dat dit significante verschil een kleine effectgrootte heeft en dus minder relevant kan zijn. Geslacht was niet significant, F (1, 517) = .035, p = .853, ƞ2 = .000.

Ook is een gemiddelde en standaarddeviatie berekend per etniciteit om de spreiding van de spraak- en taalscore aan te kunnen geven, zie Tabel 4.

Tabel 4. Gemiddelden, SD en N van jongens en meisjes per etniciteit van de moeder.

Geslacht Etniciteit moeder Gemiddelde Standaarddeviatie N

(23)

23

Etniciteit van de vader

Er is onderzocht of er verschil is in score van het kind op de vragenlijst tussen vaders met een Nederlandse nationaliteit en vaders met een buitenlandse nationaliteit. Aangezien de verschillen tussen beide groepen groot zijn en de groep met de buitenlandse etniciteit vergeleken de andere groep vrij klein is, is er een Kolmogorov-Smirnovtest uitgevoerd om te analyseren of er sprake is van een normaalverdeling. De groep kinderen met een vader met de Nederlandse nationaliteit is relatief groot, waardoor de Central Limit Theorem wordt aangehouden (Field, 2009). De Kolmogorov-Smirnovtest op de groep met een vader van buitenlandse etniciteit geeft aan dat er geen sprake is van significantie. Er wordt aangenomen dat de groep kinderen met een buitenlandse vader normaal verdeeld is, D (28) = .111, p = .200. Er wordt een linksscheefheid opgemerkt van -.509 (SE = .441) en kurtosis van -.291 (SE = .858). De scheefheid en kurtosis passen binnen de gestelde voorwaarden. Er is sprake van onafhankelijkheid en lineariteit. Bij deze test moet wel worden opgemerkt dat de Levene’s test, die berekent of er gelijkheid in variantie is tussen de groep kinderen met een

Nederlandse vader en de groep kinderen met een buitenlandse vader, significant is, F (1, 514) = 2.24,

p = .020. Gezien dit feit is ervoor gekozen om een bootstrap met 1000 samples uit te voeren met als

doel een marge van steekproefgemiddelden rond het populatiegemiddelde te verkrijgen. Een betrouwbaarheidsinterval van 95% is aangehouden.

In de analyse van het effect van etniciteit van de vader op de taalscore waren de factoren in de analyse: etniciteit van de vader (twee niveaus: Nederlands, buitenlands), Geslacht (jongen, meisje), en werd leeftijd geïncludeerd als covariaat. Leeftijd was significant (F (1, 512) = 934.18, p = .000, ƞ2 =

.647, CI = [33.28-35.29]. Uit Tabel 5 blijkt dat de kinderen van vaders met een Nederlandse

nationaliteit gemiddeld een hogere spraak- en taalscore op de vragenlijst hebben dan de kinderen van vaders met een buitenlandse nationaliteit, F (1, 512) = 10.98, p = .001, ƞ2 = .021, CI = [33.28-35.29] (bootstrap). De resultaten geven aan dat dit significante verschil een kleine effectgrootte heeft en dus minder relevant kan zijn. Geslacht was significant, F (1, 512) = 11.20, p = .001, ƞ2 = .02,

CI = [33.28-35.29]. De resultaten geven aan dat dit significante verschil een kleine effectgrootte heeft

en dus minder relevant kan zijn. Uit de resultaten blijkt dat er sprake is van een kleine bias (-.007 tot .024) en een standaardfout van .531 tot 1.60.

(24)

24

Tabel 5. Gemiddelden, SD en N van jongens en meisjes per etniciteit van de vader.

Geslacht Etniciteit vader Gemiddelde Standaarddeviatie N

Jongens Nederlands 33.88 11.89 251 Buitenlands 28.47 10.39 15 Totaal 33.58 11.86 266 Meisjes Nederlands 35.02 11.82 233 Buitenlands 35.77 10.15 13 Totaal 35.06 11.72 246 Totaal Nederlands 34.43 11.86 484 Buitenlands 31.86 10.75 28 Totaal 34.29 11.81 512 Noot: N = 512.

Jongens met een vader van Nederlandse nationaliteit scoren gemiddeld bijna 5 punten hoger op de spraak- en taalvragenlijst dan jongens met een vader van buitenlandse nationaliteit, zie Tabel 5. De jongens met een vader met een Nederlandse nationaliteit hebben dan ook een significant hogere spraak- en taalscore dan jongens met een vader met buitenlandse nationaliteit, F (1, 266) = 20.08, p < .001, ƞ2 = . 071, CI = [32.14-34.98] (bootstrap). De resultaten geven aan dat dit significante verschil een kleine effectgrootte heeft en dus minder relevant kan zijn. Uit de resultaten blijkt dat er sprake is van een kleine bias (-.028 tot -.089) en een standaardfout van .717 tot 2.50. Tussen meisjes met vaders van Nederlandse nationaliteit en meisjes met vaders van buitenlandse nationaliteit is er geen significant verschil gevonden, F (1, 246) = .023, p = .878, ƞ2 = .000, CI = [33.61-36.61] (bootstrap). Uit de resultaten blijkt dat er sprake is van een kleine bias (.023 tot .016) en een standaardfout van .728 tot 2.28.

Geboortegewicht

Van 505 kinderen is het geboortegewicht (M = 3487.59, SD = 579.74) doorgegeven. Van 13 kinderen is geen geboortegewicht doorgegeven. Deze kinderen participeren dan ook niet in deze analyses. Er is een grote reikwijdte in geboortegewicht. Het minimale geboortegewicht, aangegeven in dit onderzoek, was 1190 gram en het maximum geboortegewicht was 6050 gram. De 6050 gram wordt als outlier beschouwd. In Figuur 6 wordt grafisch weergegeven hoe de verdeling van

(25)

25

Figuur 6. Verdeling van geboortegewicht van de kinderen die participeren in het onderzoek.

Er participeren 22 kinderen met een te laag geboortegewicht (<2500 gram) in het huidige onderzoek. De overige kinderen hebben een normaal geboortegewicht.

De Kolmogorov-Smirnovtest geeft aan dat er geen sprake is van een normale verdeling, D (505) = .056, p = .001. Er wordt een linksscheefheid opgemerkt van -.33 (SE = .109) en kurtosis van 1.50 (SE = .217).

Omdat de Kolmogorov-Smirnovtest significant is, wordt ervoor gekozen om een non-parametrische correlatietest uit te voeren. De Spearman’s Rho analyseert op basis van het rangschikken van de data (Field, 2009). Met deze correlatie analyse wordt geanalyseerd of er een verband is tussen de

variabelen geboortegewicht en spraak- en taalscore. Om te corrigeren voor leeftijd werd de

gestandaardiseerde residuen score gebruikt voor analyse. Deze score is verkregen door de spraak- en taalscore, met leeftijd als covariaat te analyseren. De score die hieruit komt is de gestandaardiseerde spraak- en taalscore gecorrigeerd voor leeftijd.

(26)

26

worden, gemiddeld hoger scoren op de spraak- en taalvragen. Per Figuur wordt er aangegeven welke leeftijdscohort participeert in de Figuur.

Figuur 7. Resultaten per kind in de leeftijd Figuur 8. Resultaten per kind in de

van 12 tot 18 maand. leeftijd van 18 tot 24 maand.

Figuur 9. Resultaten per kind in de leeftijd Figuur 10. Resultaten per kind in de

(27)

27

Zwangerschapsduur

Van 518 moeders is de zwangerschapsduur (M = 39.40, SD = 1.79) doorgegeven. Er is een grote reikwijdte in zwangerschapsduur. De minimale zwangerschapsduur, aangegeven in dit onderzoek, is 28 weken en de maximum zwangerschapsduur is 42 weken. In Figuur 11 wordt grafisch weergegeven hoe de verdeling van zwangerschapsduur in dit onderzoek is.

Figuur 11. Verdeling van zwangerschapsduur in dit onderzoek.

Er participeren 32 kinderen met een zwangerschapsduur minder dan 37 weken in het huidige onderzoek. De overige kinderen hebben een normale zwangerschapsduur doorgemaakt.

De Kolmogorov-Smirnovtest geeft aan dat er geen sprake is van een normale verdeling, D (518) = .167, p < .001. Er wordt een linksscheefheid opgemerkt van -1.51 (SE = .107) en kurtosis van 4.27 (SE = .214).

Omdat de Kolmogorov-Smirnovtest significant is, wordt ervoor gekozen om een non-parametrische correlatietest uit te voeren. De Spearman’s Rho analyseert op basis van het rangschikken van de data (Field, 2009). Met deze correlatie analyse wordt geanalyseerd of er een verband is tussen de

(28)

28

Er is een zwakke, significante correlatie tussen de zwangerschapsduur van het kind en de spraak- en taalscore van het kind, r = .135, p = .002. Voor een grafische weergave van de resultaten op de vragenlijst per kind, zie Figuur 12, 13, 14 en 15. In deze figuren is te zien dat er veel verschil is binnen de groep kinderen met een kortere zwangerschapsduur dan 37 weken op de spraak- en taalscores. Ditzelfde geldt voor de groep kinderen met een normale zwangerschapsduur. Ook is er in de figuren te zien dat de kinderen, naarmate ze ouder worden, gemiddeld hoger scoren op de spraak- en taalvragen. Per Figuur wordt er aangegeven welke leeftijdscohort participeert in de Figuur.

Figuur 12. Resultaten per kind in de leeftijd Figuur 13. Resultaten per kind in de

(29)

29

Figuur 14. Resultaten per kind in de leeftijd Figuur 15. Resultaten per kind in de

van 24 tot 30 maanden. leeftijd van 30 tot 36 maanden.

Vervolgens is gekeken of een neurologisch probleem van het kind van invloed is op de spraak- en taalscore van het kind. Het antwoord in deze studie ontbreekt vooralsnog. Zeven ouders van kinderen hebben aangegeven dat hun kind een neurologisch probleem ondervindt. In de vragenlijst wordt hier niet speciaal naar gevraagd, maar ouders kunnen wel aangeven of er een medisch probleem bestaat bij het kind. De neurologische problemen die in dit onderzoek naar voren komen zijn; corpus callosum agenesie, hersenvliesontsteking < 6 maand oud en epilepsie. Er kan geen vergelijking van groepen worden gemaakt, omdat de kinderen met een neurologisch probleem allen een normaal geboortegewicht en zwangerschapsduur hebben.

Welke factor/factoren zijn het meest voorspellend?

Om te bepalen welke factor of factoren het belangrijkste is of zijn in het bepalen van de

(30)

30

In het huidige onderzoek zijn alle achtergrondkenmerken geanalyseerd met een lineaire regressie-analyse. In tabel 6 zijn de resultaten van de regressie analyse te zien die middels de ENTER methode toegevoegd zijn aan het model. Om te corrigeren voor leeftijd werd de gestandaardiseerde residuen score gebruikt voor analyse. Deze score is verkregen door de spraak- en taalscore, met leeftijd als covariaat te analyseren. De score die hieruit komt is de gestandaardiseerde spraak- en taalscore gecorrigeerd voor leeftijd.

Er is één model gemaakt waaraan alle achtergrondkenmerken zijn toegevoegd. Vervolgens is er met de stepwisemethode gekeken welke achtergrondkenmerken voorspellers zijn voor de spraak- en taalscore van het kind. Het opleidingsniveau van de moeder bleek als enige een voorspeller te zijn voor de spraak- en taalontwikkeling bij deze vragenlijst. De voorspelling is qua sterkte zeer zwak, 1% van de spraak- en taalontwikkeling kan worden voorspeld door het opleidingsniveau van de moeder,

R2 = .010, F (1 - 489) = 4.79, p = .029.

(31)

31 Discussie

Dit onderzoek besteedt aandacht aan de vraag of en hoe groot het verband is tussen de achtergrondkenmerken SES, etniciteit, geboortegewicht, zwangerschapsduur en de spraak- en taalontwikkeling. Daarnaast is onderzocht welke achtergrondkenmerken het meest voorspellend zijn voor de spraak- en taalontwikkeling in dit onderzoek. Er is al veel bekend over de

achtergrondkenmerken zwangerschapsduur en geboortegewicht. Over SES en etniciteit is minder bekend. Voor alle vier de achtergrondkenmerken is nog geen consensus bereikt over de invloed op de spraak- en taalontwikkeling.

Zoals wordt aangegeven door Braveman et al. (2005) wordt de SES vaak onderzocht aan de hand van het familie inkomen en/of het opleidingsniveau van de ouders. In het huidige onderzoek is de SES bepaald door te kijken naar het opleidingsniveau van de ouders. Het opleidingsniveau van de moeder en de vader is gevraagd. Uit de resultaten bleek dat het opleidingsniveau van de moeder een

significante voorspeller is voor de spraak- en taalontwikkeling van het kind tot in elk geval driejarige leeftijd. Ook is onderzocht of het opleidingsniveau van de ouder meer invloed heeft op meisjes of op jongens. Het opleidingsniveau van de ouder in samenhang met geslacht laat geen verschil zien. Kinderen met een hoger opgeleide moeder scoren hoger op de spraak- en

taalontwikkelingsvragenlijst zoals opgesteld door Visser-Bochane, Luinge en Schulting (2012) dan kinderen met een lager opgeleide moeder.

Een verklaring hiervoor kan de manier van spreken tegen het kind zijn. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat hoger opgeleide moeders de taal en spraak van het kind meer uitlokken en meer spreken tegen hun kinderen (Basit et al., 2014). Uit het onderzoek van Vasilyeva, Waterfall en Huttenlocher (2008) komt naar voren dat er geen verschillen worden gevonden tussen kinderen van lager en hoger opgeleide ouders in gebruik van simpele zinnen. Kinderen die ongeveer 2 tot 3 jaar zijn, gebruiken twee- tot driewoordzinnen, simpele zinnen. In het huidige onderzoek zijn kinderen tot driejarige leeftijd geïncludeerd. Hieruit kwam een significant verschil tussen kinderen van hoger en lager opgeleide moeders. Wat een verklaring hiervoor kan zijn is dat kinderen met een hoger opgeleide moeder eerder beginnen met het produceren van complexe zinnen en deze vaker gebruiken in de spontane taal. De kinderen met een hoger opgeleide moeder zijn volgens Basit et al. (2014) namelijk verder gevorderd in hun communicatievaardigheden dan kinderen met een lager opgeleide moeder. Het is daarom verstandig om te onderzoeken of er verschil is in spreken tegen en met het kind tussen lager en hoger opgeleide moeders in een vervolgonderzoek.

(32)

32

van het kind kan wellicht liggen aan het feit dat moeders gemiddeld genomen minder werken en daardoor vaker thuis zijn met het kind. Hierin vindt tegenwoordig een verschuiving plaats. Moeders en vaders verdelen de huishoudelijke taken en opvoeding van de kinderen steeds meer vergeleken met vroeger. Om te onderzoeken of dit van invloed is op de spraak- en taalontwikkeling, wordt aanbevolen om tijdens een volgend onderzoek de ouders te vragen hoeveel tijd ze per dag met het kind doorbrengen. Wat ook een verklaring kan zijn voor het verschil tussen moeders en vaders is de spreekstijl. Het is mogelijk dat de vader anders communiceert met het kind dan de moeder (Hollman, Gorges en Wild, 2016). Om hier meer inzicht in te verkrijgen kan aan de hand van taalsamples

worden geanalyseerd op welke manier vaders en moeders met hun kind communiceren.

Dit gegeven kan wellicht breder getrokken worden. Onderzoek suggereert dat de interactie tussen ouder en kind vaak cultureel bepaald is (Garcia Coll et al., 1996). In de ene cultuur zijn kinderen vaak getuige van conversaties tussen volwassenen en in de andere cultuur horen de kinderen dit

nauwelijks tot nooit (Hoff, 2006). Bij SES werd ook al aangegeven dat de manier van spreken tegen de kinderen vaak een factor is in het onderzoek naar SES en etniciteit. In het huidige onderzoek is de etniciteit van zowel de moeder als de vader van invloed op de spraak- en taalontwikkeling van het kind. In dit onderzoek werd gevraagd naar de spraak- en taalontwikkeling in de moedertaal. Uit de resultaten blijkt dat kinderen van een buitenlandse vader en moeder een tragere spraak- en

taalontwikkeling doormaken dan kinderen met Nederlandse ouders. Met deze gegevens kan dan ook rekening worden gehouden tijdens de screening op het consultatiebureau.

(33)

33

aan de hand van de uitkomsten aparte normen op te stellen voor kinderen met die moedertaal. Ook kan ervoor worden gekozen om de studie van Visser-Bochane, Luinge en Schulting (2012) ook in andere talen uit te voeren. Per taal kan dan worden onderzocht welke voorspellende factoren van invloed zijn op de taal. Het consultatiebureau kan het kind dan met een vragenlijst over de

moedertaal (andere taal dan het Nederlands) ondervragen.

Uit de resultaten van het huidige onderzoek blijkt dat de spraak- en taalontwikkeling anders verloopt bij prematuur geboren kinderen. In het onderhavige onderzoek participeerden 32 prematuur

geboren kinderen (< 37 weken zwangerschap) en 22 kinderen met een laag geboortegewicht. In de geschreven literatuur over dit onderwerp is te lezen dat de extreem prematuur geboren kinderen (< 28 weken zwangerschap) spraak- en taalontwikkelingsproblemen kunnen ondervinden (Marlow et al., 2005; De Jong, Verhoeven en van Baar, 2012). In het huidige onderzoek participeerde maar één kind dat een zwangerschapsduur van < 28 weken heeft gehad. Uit het huidige onderzoek blijkt dat de kinderen met een langere zwangerschapsduur dan 28 weken, maar korter dan 37 weken, ook anders scoren op de vragenlijst dan de kinderen die met een normale zwangerschapsduur zijn geboren. Wat voor vervolgonderzoek interessant is, is welke aspecten van de taal vertraagd verlopen, zodat de kinderen die achterlopen in de spraak- en taalontwikkeling daar extra begeleiding bij kunnen krijgen. Uit de studies die gedaan zijn naar aspecten van taal is geen eenduidig antwoord gekomen op deze vraag (Sansavini et al., 2010; Sansavini et al., 2011, Marlow et al., 2005; De Jong, Verhoeven en van Baar, 2012; . Gayraud & Kern, 2007; Crunelle, 2003; Guarini, 2010). Wellicht kan een

vervolgonderzoek hierin meer duidelijkheid bieden. Tevens wordt aangeraden om in een

vervolgonderzoek de vragen meer toe te spitsen op de cognitieve vaardigheden van de kinderen. Uit onderzoek blijkt dat kinderen met cognitieve problemen vaker problemen hebben met de taal- en spraakontwikkeling (Sansavini et al, 2007; Stolt, 2009). Uit het huidige onderzoek bleek dat er te weinig kinderen participeerden waarvan de medische gegevens zijn doorgegeven, waardoor er geen valide antwoord kan worden gegeven op deze vraag. Voor een vervolgonderzoek wordt een grotere onderzoeksgroep aangeraden waarbij de bovenstaande vragen worden meegenomen.

Uit de literatuur blijkt ook dat de kinderen met een extreem laag geboortegewicht (<1500 gram) meer spraak- en taalontwikkelingsproblemen ondervinden (Sansavini et al., 2006). Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt niet dat de spraak- en taalontwikkeling van kinderen met een laag

(34)

34

weinig kinderen met een laag geboortegewicht, daardoor kunnen er geen harde conclusies worden getrokken. Voor een vervolgonderzoek wordt een grotere onderzoeksgroep aangeraden.

De onderzoekspopulatie in het onderhavige onderzoek bestond uit kinderen tot driejarige leeftijd. Het doel was om te kijken welke vroege indicatoren voorspellen dat het kind een risico heeft op een spraak- en taalontwikkelingsprobleem. Uit onderzoek blijkt dat kinderen vaak op latere leeftijd problemen krijgen met de spraak- en taalontwikkeling (Sansavini et al., 2011). Aangeraden wordt dan ook om een longitudinaal onderzoek te doen naar de spraak- en taalontwikkeling. Wellicht wordt er verschil gevonden tussen de leeftijden, waarbij dan een conclusie kan worden getrokken dat geboortegewicht wel een spraak- en taalprobleem voorspelt op latere leeftijd. Deze voorspeller is dan pas merkbaar op latere leeftijd.

Ortiz-Mantilla, Choudhury, Leevers en Benasich (2013) hebben dezelfde achtergrondkenmerken onderzocht. Zij gaven aan dat de SES en de etniciteit wellicht samen met geboortegewicht en/of zwangerschapsduur voorspellend kunnen zijn voor spraak- en taalproblemen. Uit hun onderzoek blijkt dat SES en etniciteit ook zelfstandig voorspellend kunnen zijn. In het huidige onderzoek is ook gekeken welk model, dus welke achtergrondkenmerken samen, voorspellend zijn voor de score op de spraak- en taalvragenlijst. In dit onderzoek voorspelt de opleiding van de moeder 1% van de spraak- en taalontwikkelingsscore. Dit is een zeer laag percentage. Aangeraden wordt dan ook om andere achtergrondkenmerken te onderzoeken waarbij gekeken moet worden welke

achtergrondkenmerken het meest voorspellend zijn.

Omdat dit onderzoek een deelonderzoek van een groter onderzoek van Visser-Bochane, Luinge en Schulting (2012) is, zijn de proefpersonen niet specifiek geselecteerd voor de onderzoeksvraag zoals hierboven beschreven. De methodologische voorwaarden zijn niet precies toegespitst op hetgeen in het huidige onderzoek wordt onderzocht. Daardoor konden bepaalde onderzoeksgroepen niet worden geformeerd omdat er te weinig proefpersonen waren. De conclusies van dit onderzoek moeten daarom met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

(35)

35

Dit kan worden uitgezocht door een taaltest als de Schlichting uit te voeren en deze resultaten te vergelijken met de score op de vragenlijst. Dit wordt dan ook aangeraden. Omdat de

(36)

36 Literatuurlijst

Anderson-Yockel, J., & Haynes, W.O. (1994). Joint Book-reading Strategies in Working-class African American and White Mother-toddler dyads. Journal of Speech and Hearing Research, 37, 583-593. Barre, N., Morgan, A., Doyle, L.W., & Anderson, P.J. (2011). Language Abilities in Children who were Very Preterm and/or Very Low Birth Weight: A Meta-analysis. Journal of Pediatrics, 158(5), 766-774. Basit, T.N., Hughes, A., Iqbal, Z., & Cooper, J. (2014). The influence of socio-economic status and ethnicity on speech and language development. International Journal of Early Years Education, 23(1), 115-133.

Braveman, P.A., Cubbin, C., Egerter, S., Chideva, S., Marchi, K.S., Metzler, M., Posner, S. (2005). Social Economic Status in Health Research: One Size does not Fit All. JAMA, 294, 2879-2888.

CBS – ouders geven consultatiebureau gemiddeld een ruime 7 – Webmagazine (Internet). Geraadpleegd op: 24-06-2015 via http://www.cbs.nl/nl-L/menu/themas/gezondheid-welzijn/publicaties/artikelen/archief/2014/2014-4147-wm.htm

Crago, M., Eriks-Brophy, A., Pesco, D., & McAlpine, L. (1997). Culturally-based Miscommunication in Classroom Interaction. Language Speech and Hearing Services in the Schools, 28, 245-254.

Craig, H.K., Thompson, C.A., Washington, J.A., & Potter, S.L. (2004). Performance of elementary-grade African American students on the Gray Oral Reading Tests. Language and Hearing Services in

Schools, 35, 141-154.

Crunelle, D., Le Normand, M.T., & Delfosse, M.J. (2003). Langage orale et écrit chez des enfants prématurés: résultats à 7;6 ans. Folia Phoniatrica et Logopaedica, 55, 115-127.

Edwards, S., Fletcher, P., Garman, M., Hughes, A., Letts, C., & Sinka, I. (1997). Reynell developmental language scales, 3rd ed. manual. Berkshire; UK: The NferNelson Publishing Compary Limited.

Efron, B. (1987). Better Bootstrap Confidence Intervals. Journal of the American Statistical

Association, 82(397), 171-185.

Eriksson, M, Westerlund, M., & Miniscalco, C. (2010). Problems and limitations in studies on screening for language delay. Research in Developmental Disabilities, 31, 943-950.

Field, A. (2009). Discovering Statistics Using SPSS. Sussex: SAGE Publications ltd.

Garcia Coll, C.T., Lamberty, G., Jenkins, R., McAdoo, H.P., Crnic, K., Wasik, B.H., & Garcia, H.V. (1996). An Integrative Model for the Study of Developmental Competencies in Minority Children. Child

(37)

37

Gayraud, F., & Kern, S. (2007). Influence of Preterm Birth on Early Lexical and Grammatical Acquisition. First Language, 27, 159-173.

Guarini, A., Sansavini, A., Fabbri, C., Savini, S., Alessandroni, R., Faldella, G. (2010). Longterm Effects of Preterm Birth on Language and Literacy at Eight Years. Journal Child Language, 37, 865-885. Hackman, D.A., Farah, M.J., Meaney, M.J. (2010). Socioeconomic status and the brain: mechanistic insights from human and animal research. Nature Reviews Neuroscience, 11(9), 651-659.

Hoff, E. (2003). The Specificity of Environmental Influence: Socioeconomic Status affects Early Vocabulairy Development via Maternal Speech. Child Development, 74(5), 1368-1378.

Hoff, E. (2006). How Social Context Support and Shape Language Development. Development Review,

26, 55-88.

Hollman, J., Gorges, J., & Wild, E. (2016). Motivational Antecedents and Consequences of the Mother-Adolescence Communication. Journal of Child and Family Studies, 25(3), 767-780.

IBM Corp. Uitgegeven in 2013. IBM SPSS Statistics for Windows, Version 22.0. Armonk, New York: IBM Corp.

Jong, M., de, Verhoeven, M., & Baar, A.L., van. (2012). School Outcome, Cognitive Functioning and Behavior Problems in Moderate and Late Preterm Children and Adults: A Review. Seminars in Fetal &

Neonatal Medicine, 17(3), 163-169.

Laurent de Angulo, M., Brouwers-de Jong, E., Blijsma-Schlosser, J., Bulk-Bunschoten, A., Pauwels, J., Steinbuch-Linstra, I. (2008). Ontwikkelingsonderzoek in de jeugdgezondheidszorg. Assen: Van Gorkum.

Letts C., Edwards, S., Sinka, I., Schaefer, B., & Gibbons, W. (2013). Socio-economic Status and Language Acquisition: Children’s Performance on the New Reynell Developmental Language Scales Socio-economic Status and Language Acquisition. International Journal of Language and

Communication Disorders, 48(2), 131-143.

Lipina, J.L, & Segretin, M.S. (2015). Strength and Weakness of Neuroscientific Investigation of Childhood Poverty and Cognition: Future Directions. Frontiers in Human Neuroscience, 9(53), 1-11. Lyon, G.R. (2002). Reading Development, Reading Difficulties, and Reading instruction Educational and Public Health Issues. Journal of School Psychology, 40, 3-6.

Marlow, N., Wolke, D., Bracewell, M.A., Samara, M., & EpiCure Study Group. (2005). Neurologic and Developmental Disability at Six Years of Age After Extremely Preterm Birth. New England Journal

(38)

38

Morgan, P.L., Farkas, G., Tufis, P.A., & Sperling, R.A. (2008). Are Reading and Behavior Problems Risk Factors for each other? Journal of Learning Disabilities, 41, 417-436.

Moyle, J., Stokes, S.F., & Klee, T. (2011). Early Language Delay And Specific Language Impairment.

Developmental Disabilities, 17, 160-169.

Ortiz-Mantilla, S., Choudhury, N., Leevers, H., Benasich, A.A. (2013). Understanding Language and Cognitive Deficits in Very Low Birth Weight Children. Wiley Interscience, 50, 107-126.

http://dx.doi.org/10.1002/dev.20278.

Pungello, E.P., Iruka, I.U., Dottere, A.M., Mills-Koonce, R., & Reznick, S. (2009). The Effects of Socio-economic Status, Race, and Parenting on Language Development in Early Childhood. Developmental

Psychology, 45(2), 544-557.

Ribeiro, L.A., Zachrisson, H.D., Schjolberg, S., Aase, H., Rohrer-Baumgartner, & Magnus, P. (2011). Attention Problems and Language Development in Preterm Low-birth-weight Children: Cross-lagged Relations from 18-36 Months. BMC Pediatrics, 11(59).

Sansavini, A., Guarini, A., Alessandroni, R., Faldella, G., Giovanelli, G., & Salvioli, G.P. (2006). Early Relations Between Lexical and Grammatical Development in Very Immature Italian Preterms. Journal

of Child Language, 33, 199-216.

Sansavini, A., Guarini, A., Alessandroni, R., Faldella, G., Giovanelli, G., & Salvioli, G.P. (2007). Are Early Grammatical and Phonological Working Memory Abilities Affected by Preterm Birth? Journal of

Communication Disorders, 40, 239-256.

Sansavini, A., Guarini, A., Justice, L.M., Savini, S., Broccoli, S., Allesandroni, R., & Faldella, G. (2010). Does Preterm Birth Increase a Child’s Risk for Language Impairment? Early Human Development, 86, 775-772.

Sansavini, A., Guarini, A., Savini, S., Broccoli, S., Justice, L., Alessandroni, R., Faldella, G. (2011). Longitudinal Trajectories of Gestural and Linguistic Abilities in Very Preterm Infants in the Second Year of Life. Neuropsychologia, 49(13), 3677-3688.

Schaerlaekens, A.M. (1977). De taalontwikkeling van het kind. Een oriëntatie in het Nederlandstalig

onderzoek. Groningen: Wolters-Noordhoff.

(39)

39

Skiba, R.J., Poloni-Staudinger, L., Simmons, A.B., Feggins-Azziz, R.L., & Choong-Geun, C. 2005. Unproven Links: Can Poverty Explain Ethnic Disproportionality in Special Education? Journal of

Special Education, 39(3), 130-144.

Snow, C.E., Burns, M.S., & Griffin, P. (1999). Preventing Reading Difficulties in Young Children. In

Reading Research: Anthology: The why? Of reading instruction. Novata, CA: Academic Therapy.

Stolt, S., Haataja, I., Lapinleimu, H., & Lehtonen, I. (2009). The Early Lexicon Development and its Predictive Value to Language Skills at 2 Years in Very-Low-Birth-Weight Children. Journal of

Communication Disorder, 42, 107-123.

Vasilyeva, M., Waterfall, H., & Huttenlocher, J. (2008). Emergence of Syntax: Commonalities and Differences across Children. Development Science, 11(1). 84-97.

(40)

VROEGE INDICATOREN VAN EEN SPRAAK- EN/OF TAALPROBLEEM

40

Afnamedatum Naam kind

Afname door Geboortedatum

Tel.nr Leeftijd

Code kind Geslacht O

Jongen

O

Meisje

Score Code

Item (n=43) ja nee

Begrijpt uw kind opdrachtjes van twee woorden? Bijvoorbeeld: 'jas aan' of 'kijk daar'. 2

Kan uw kind iets aanwijzen dat u noemt? Bijvoorbeeld: ‘Waar zit je neus?’ of ‘Waar is de bal?’ 3

Begrijpt uw kind het als u 'nee' zegt? 4

Brabbelt uw kind met verschillende klanken? Bijvoorbeeld: 'dada', 'baba' of 'gaga'. 5

Zegt uw kind al 'woordjes', Bijvoorbeeld: 'mama', 'papa', 'koek'? Het hoeft nog niet helemaal goed uitgesproken te zijn.

6

Zegt uw kind in totaal ongeveer 10 woordjes? 7

Als u uw kind bij de naam noemt, reageert uw kind dan? Bijvoorbeeld door te kijken of iets te zeggen?

8

Zwaait uw kind 'dag dag' met zijn/haar handje als er iemand weg gaat? 9

Maakt uw kind uit zichzelf contact? Bijvoorbeeld iets voor u omhoog houden of geluid maken om uw aandacht te trekken.

10

Als u met uw kind speelt met bijvoorbeeld een bal, heeft uw kind dan ook aandacht voor u en de bal?

11

Doet uw kind u weleens na? Bijvoorbeeld geluidjes maken of zwaaien. 12

Kijkt uw kind naar uw gezicht als u praat? 13

Kan uw kind met u om de beurt geluidjes maken? 14

Kan uw kind 5 benoemde plaatjes in een boek aanwijzen? 17

Begrijpt uw kind zinnetjes van 3 woorden? Bijvoorbeeld: 'op de stoel' of 'naar de gang'. 18

Begrijpt uw kind het als u hem/haar iets vraagt? Bijvoorbeeld: 'Zullen we een boekje lezen?' 19

Kan uw kind 6 lichaamsdelen aanwijzen bij een pop/zichzelf? Waar zijn de oogjes, mond, buik, voet, haar, hand?

20

Noemt uw kind zichzelf 'mij' of 'ik'? 21

Kan uw kind twee woordjes combineren? Bijvoorbeeld: 'papa bal' of 'kijk poes'. 22

Kan uw kind al een paar kleuren correct benoemen? 23

Staan de woordjes in de zinnen van uw kind meestal op de goede plek? 24

Zegt uw kind al meer dan 30 woorden? 25

Kan uw kind vraagzinnen maken? Bijvoorbeeld: 'Wat is dat?' of 'Wie is dat?' 26

Vraagt uw kind het aan u als hij/zij iets te eten wil, of met speelgoed wil spelen? 27

Kan uw kind met u om de beurt praten? 28

Kunt u ongeveer de helft van wat uw kind zegt verstaan? 29

Begrijpt uw kind het als u twee opdrachtjes in één zin geeft? Bijvoorbeeld: 'Doe eerst je schoenen

aan en pak dan je tekening.'

31

Kunt u ongeveer drie kwart van wat uw kind zegt verstaan? 33

Kan uw kind makkelijk nieuwe woorden onthouden? 36

Kan uw kind vier of meer plaatjes van dieren benoemen? Bijvoorbeeld: 'hond', 'poes', 'paard', 'koe'.

37

Gebruikt uw kind woorden die iets zeggen over andere woorden? Bijvoorbeeld: 'groot' in 'een groot huis'.

38

Maakt uw kind zinnen van drie woorden? Bijvoorbeeld: 'ook snoepje hebben' of 'Bram zeer doen'. 41

Maakt uw kind zinnen van vier woorden? Bijvoorbeeld: 'Ikke doen in bakje' of 'mag ik blokken

bouwen?'

42

Vertelt uw kind weleens spontaan een verhaaltje? Bijvoorbeeld over wat uw kind die dag heeft gedaan.

43

Stelt uw kind vragen naar 'wie', 'wat', ‘waar’, 'hoe'? Bijvoorbeeld: 'Waar is mijn beer?' 44

(41)

41

Kunt u bijna alles van wat uw kind zegt verstaan? 51

Maakt uw kind medeklinkerverbinding zoals de /st/ in stoel? 52

Kan uw kind een verhaaltje navertellen bij een aantal plaatjes? Bijvoorbeeld als u een boekje leest met uw kind.

57

Is de uitspraak van uw kind (met uitzondering van de /r/) goed? 61

Kan uw kind duidelijk maken wat hij/zij wil zeggen of vragen? 68

Kan uw kind uit zichzelf een gesprekje beginnen? 69

Praat uw kind met u en anderen om de beurt? 72

Totaal:

Wat vond u van deze vragenlijst?

Achtergrondvragen

A5 Wat is uw woonplaats?

A6 Wat zijn de vier cijfers van uw postcode?

A7 Hoeveel (thuiswonende) kinderen horen er bij uw gezin?

A8 Het hoeveelste kind is X in de rij?

A9 Is X één van een tweeling/meerling? O nee O ja

A10 Na hoeveel weken zwangerschap is uw kind geboren?

A11 Waren er problemen bij de bevalling? O nee O ja, nl:

A12 Wat was het gewicht van uw kind bij de geboorte? A13 Hoe zou u het karakter van uw kind kunnen

omschrijven in steekwoorden?

A14 Heeft uw kind problemen met de oren? O nee O nee, wel gehad O ja, nl:

A15 Heeft uw kind buisjes? O nee O gehad O ja O krijgt nog

A16 Zijn er nog andere medische gegevens bekend over X die van belang kunnen zijn?

A17 Wat is de hoogst afgeronde opleiding van de moeder? (Doorvragen naar beroep indien opleiding onduidelijk is: ) O BaO O LO O LBO O Mavo/VMBO O MBO O Havo O VWO/ath/gym O HBO O Universiteit A18 Wat is de hoogst afgeronde opleiding van de vader?

(Doorvragen naar beroep indien opleiding onduidelijk is: ) O BaO O LO O LBO O Mavo/VBO O MBO O Havo O VWO/ath/gym O HBO O Universiteit

A19 Welke taal spreekt u thuis? O Nederlands

O Fries

O Anders, nl:

A20 Spreekt u thuis dialect? O nee O ja, nl:

A21 Spreekt u thuis ook andere talen? O nee O ja, nl:

(42)

42 BIJLAGEN A22 Wat is het geboorteland van de moeder?

A23 Wat is het geboorteland van de vader? A24 Wat is het geboorteland van X?

A25 Op welke leeftijd begon X met de eerste woordjes? A26 Maakt u zich zorgen over de spraak-,

taalontwikkeling van X?

O 1 zorgen O 2

O 3 enige zorgen, maar het komt vast goed O 4

O 5 geen zorgen A26

B

Over welk onderdeel maakt u zich zorgen?

A27 Heeft uw kind logopedie / logopedie gehad? O nee O nee, wel gehad O ja

A28 Komen in uw familie (broertjes/zusjes van X, vader/moeder, opa/oma)

spraak- en/of taalproblemen voor?

O nee O ja: broertje / zusje O ja: vader / moeder O ja: opa / oma A29 Komt er in uw familie (broertjes/zusjes van X,

vader/moeder, opa/oma) dyslexie voor?

O nee O ja: broertje / zusje O ja: vader / moeder O ja: opa / oma A30 Komen in uw familie (broertjes/zusjes van X,

vader/moeder, opa/oma) gehoorproblemen voor?

O nee O ja: broertje / zusje O ja: vader / moeder O ja: opa / oma A31 Hoe vaak doet u dingen samen met X, waarbij u

samen een gesprekje voert? Bijvoorbeeld: boek lezen, koken, boodschappen, spelen.

O 1 nooit O 2 soms

O 3 een paar keer per week O 4 iedere dag

O 5 meerdere keren per dag Vervolgonderzoek

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zoals eerder vermeld worden er in een teeltsysteem met de aantallen ingebogen takken en scheuten gespeeld en bekeken of de plant voldoende productie haalt. Er wordt getracht om met

doorbrengen, kinderen met andere kinderen kunnen samen spelen en/ of ouders andere ouders kunnen ontmoeten in de. aanwezigheid van

Wanneer een organisatie mensen laat samen komen, betekent dit niet per definitie dat er een open plaats gecreëerd wordt waar iedereen zich welkom voelt en waar kinderen

Ruzies en regelovertreding; concentratie- problemen; laag prestatieniveau; school- weigering; kattenkwaad; stelen of vandalisme als incident; ritualistisch gedrag.

In Phase 2, it framed the following question to inform the research agenda: “How, for whom, and under what circumstances can the pedagogical integration of ICTs

Therefore, based on these results of the crystallization unit exergy performance of Chapter 3, an integrated biorefinery concept was developed for the valorisation of A-molasses

Er kan dus gesteld worden dat er in de slachtoffers van de grappen in beperkte mate sprake is van genderstereotypering, omdat vrouwen wel vaker het slachtoffer van grappen zijn,

Deze studie komt tot het besluit dat bij kinderen met acute keelpijn en minstens twee Centor- criteria, penicilline geen effect heeft op de duur van de symptomen, het gebruik