• No results found

Verantwoordelijkheid in machte- loosheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verantwoordelijkheid in machte- loosheid "

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

H. I. Eijsink

Verantwoordelijkheid in machte- loosheid

'Unserer Bundesrepublik fehlt die Antenne in die Zukunft.' Met deze constatering begint Waldemar von Knoeringen een artikel in die Neue Gesellschaft, wam·in hij zijn bezorgdheid uit over de bloedam1oede in de Westduitse politiek. 1

Nu meent van Knoeringen dat deze bloedarmoede een speci- fieke oorzaak heeft. De politk"i worden z.i. te veel in beslag genomen door de problemen van elke dag, door de groepsbelan- gen en door incidentele vraagstukken. Het zicht op de lange ter- mijn wordt hun hierdoor a.h.w. ontnomen.

Hij denkt voor dit specifieke probleem een oplossing te kunnen

\•inden in de instelling van een 'Deutsche Kommission', een groep van onafhankelijke figuren die boven alle partijen en be- langen staan. Deze commissie krijgt tot taak structurele vraag- stukken op te sporen en deze in politieke relevanties te vertalen . . \an het parlement blijft de taak om daarop het politieke ant- woord te geven. De commissie vormt het politiek geweten dat bij de politici aanklopt. Deze moeten dan wel gehoor geven en kunnen niet meer heen om de structurele vraagstukken.

Von Knoeringen meent hier een oplossing te hebben gevonden voor een bijzonder ernstige kwaal. Een kwaal die zidh overigens in de meeste parlementaire democratieën openbaart, nl. gebrek aan bezieling. Met een kunstgeweten is een ontzielde politiek echter niet te helpen.

Ook de Nederlandse politiek geeft vaak het beeld te zien van specialistendom, groepsbelang en pragmatisme. Wie de politiek in ons land volgt, krijgt lang niet altijd het gevoel dat wij deel uitmaken van 'een wereld in stroomversnelling', dat wij getuige zijn van 'een nieuwe en immense industriële revolutie' of iets van dien aard.

De conclusie dringt zich dan ook op dat er óf niets aan de

1 Von Knoeringen is opgenomen in het 'Schaduwkabinet' van de SPD.

81

(2)

hand is (geen stroomversnellingen, geen revoluties), 6f dat on- ze politiek slechts een flauwe afspiegeling vormt van werkelijke problemen.

Het laatste lijkt de werkelijkheid dichter te benaderen. Von Knoeringen heeft gelijk als hij stelt, dat 'der gesellschaftliche Willensprozess an lebensnotwendigen Anforderungen vorbeigeht.' Belangrijke vraagstukken als de wereldwelvaartsverdeling, de ruimtelijke ordening, de automatisering, de inkomensverdeling, het cultuurprobleem e.d. worden wel aangeroerd. Maar tegelij- kertijd wekt het parlement de indruk, dat al deze problemen zijn op te lossen met behoud van de bestaande maatschappelijke orde en onder handhaving van historisch gegroeide maatschappelijke ver houdingen.

Van een heroriëntering der denkbeelden over de maatschappe- lijke structuur, zulks in het licht van de nieuwe problemen, is vrijwel geen sprake. Intussen klinkt buiten de politiek steeds luider de verontrusting op velerlei terrein inzake het voortbe- staan van onze samenleving.

Ongekend is de wetenschappelijke en economische potentie van de industrieel hoog ontwikkelde landen. Maar dit houdt tevens in, dat de politieke besluitvorming in deze landen beslissend zal zijn voor het antwoord op de vraag of het punt dat we thans in de geschiedenis naderen, keerpunt dan wel eindpunt zal zijn.

Een keerpunt, indien het 'gesellschaftliche Willensprozess' in de hoogontwikkelde landen gericht wordt op de vraag hoe de enorme potenties kunnen worden aangewend om vrede, vrijheid, rechtvaardigheid en leefbaarheid in de wereld te verzekeren.

Eindpunt, indien deze vraag niet centraal wordt gesteld of ver- keerd wordt beantwoord.

Het zijn de politieke partijen en de politici die het besluitvor- mingsproces op deze vraag moeten richten. Deze verantwoorde- lijkheid kan niet op een of andere commissie worden afgescho- ven; excuses voor het niet beleven van deze verantwoordelijk- heid zijn onaanvaardbaar.

Het trieste in het artikel van von Knoeringen is voor ons, dat zijn verwijt aan de politieke partijen inzake het niet-beleven van de veranwoordelijkheid voor de ontwikkeling op lange termijn zich ook richt tegen de socialistische partij. En daarbij rijst on- middellijk de vraag hoe het mogelijk is, dat socialistische par-

82

r

(3)

tijen (want het is niet alleen een Duits probleem) op dit punt in gebreke blijven.

De verklaring daarvoor moet waarschijnlijk vooral worden ge- zocht in het feit dat het merendeel der socialistische partijen de facto de bestaande maatschappelijke orde in de industriële sa- menlevingen heeft aanvaard. Deze maatschappelijke orde kan worden gekenmerkt als een humaan kapitalistische op een hoog niveau van technisch en economisch kunneq. Er is een redelijk welvaartspeil voor allen en onder druk van links zijn vele zwarte plekken als armoede, werkloosheid, sociale onzekerheid e.d. weg- genomen.

De neiging om de verzorgingsmaatschappij van thans als een eindvorm van onze samenleving te accepteren en intussen te trachten nog verdere verbeteringen aan te brengen, is dan ook alleszins verklaarbaar en begrijpelijk. Desalniettemin blijft de vraag of de vroeger door socialisten gesignaleerde structuurge- breken van het kapitalisme nog aanwezig zijn en in hoeverre deze gebreken uiteindelijk het bouwwerk kunnen doen ineenstor- ten.

• Het antwoord op deze vraag kan men langs verschillende wegen trachten te vinden. In dit artikel zal een economische benade- ring worden beproefd.

Het testen en beproeven van de maatschappelijke orde is door socialisten altijd gebeurd aan de hand van de vraag of de pro- duktie geschiedde voor de winst dan wel voor de behoefte en bij wie de zeggenschap uiteindelijk berustte. Die vraag moeten we blijven stellen, omdat we willen weten of de ondernemingsgewij- ze georganiseerde produktie en het daarin verankerde winst- streven als belangrijkste structuurcomponent van onze samen- leving blijvend kan worden aanvaard.

Het stellen van deze vraag betekent geen miskenning van het- geen door socialistisch denken en handelen is bereikt. Het bete- kent evenmin een ontkenning van velerlei mogelijkheden om nog een aantal verbeteringen in onze industriële samenleving tot stad te brengen die stuk voor stuk de moeite waard zijn.

Deze vraag moet echter gezien worden in het licht van het probleem waarop von Knoeringen is gestoten. Als we de antenne op de toekomst richten, kunnen we ook dan nog gerust zijn?

Kan een maatschappelijke orde, grotendeels gebaseerd op pro- duktie voor de winst en drijvend op de beslissingen van een be-

83

(4)

perkt aantal, ongecontroleerde ondernemers, het juiste antwOO'I'd geven op de vraagstukken waarmee wij te maken zullen krijgen?

Na al hetgeen er gezegd en geschreven is over het grote in- ternationale vraagstuk van de wereldwelvaartsverdeling, kan t.a.v. dit punt met een enkele opmerking warden volstaan.

Een andere en betere welvaartsverdeling is mogelijk. De weten- schappelijke en industriële potentie van de hoogontwikkelde lan- den is toereikend om het probleem tot een oplossing te brengen.

Maar we komen er niet uit als deze potenties geleid en gericht worden door het winststreven. De geschiedenis van het kapitalis- <l me vormt het overtuigende bewijs dat het winstkompas geen ar- moede en onrechtvaardigheid registreert. Het winstkompas geeft geen aanwijzing wat er geproducee1'd en waar geproduceerd zal moeten worden om het wereldwelvaartsprobleem op te los- sen. Op dit veelgeprezen automatisme in onze maatschappelijke orde kunnen wij ons niet verlaten. Lucas Bols met zijn zorg voor de gezondheid in Afrika is ook in dit opzicht een teken aan de kapitalistische wand.

De democmtische besluitvorming zal de rol van het winst- mechanisme moeten overnemen. De gemeenschap moet kunnen e beslissen welk deel van het wetensdhappelijk en industrieel po- tentieel zal worden ingezet om dit wereldprobleem op te lossen De laatste stelling raakt de kern van het socialisme, nl. dat de gemeenschap in laatste instantie zal moeten kunnen uitma- ken wat er met de produktiemiddelen gebeurt. 2 Wat er zal wor- den geproduceerd, waar, voor wie en onder welke omstandighe- den, moet uiteindelijk ter beslissing blijven van de gemeenschap.

In de bestaande maatschappelijke orde zijn de beslissingen op deze vragen grotendeels aan dit democratisch besluitvormings- proces onttrokken. De zeggenschap over de aanwending en het gebruik van de produktiemiddelen is toevertrouwd aan een orga- nisatorisch ingebouwd mechanisme, nl. een ondernemingsgewijs georganiseerd produktie- en winststreven. Deze zeggenschap kent wel een aantal beperkingen, waardoor niet alles meer moge- lijk is wat vroeger als normaal werd aanvaard.

Het grot-e gevaar dat echter dreigt, is de verstarring van de verhoudingen. Iedere verdere inperking van particuliere be-

2 Tinbergen definieert het socialisme als de toestand waa11bij de gemeenschap het laatste woord heeft over de wijze waarop de produk- tiemiddelen worden gebruikt en waarbij het maximum van gelijkheid tussen de burgers is bereikt; ESB, 6 november 1963, pag. 1035.

(5)

schikkingsmacht over produktiemiddelen wordt als heiligschen- nis beschouwd. Het geloof in de 'free enterprise' is enorm groot. Een inbreuk op de thans bestaande ondernemingsmacht wordt niet getolereerd. Te weinig vraagt men zich af welke grote maatschappelijke belangen aan deze macht worden toevertrouwd.

Het grootste deel van ons produktiepotentieel wo1.·dt door betrek- kelijk weinigen beheerd. Hun enige plicht is dit potentieel winst- gevend aan te wenden.

De nog altijd zeer ongelijke inkomensverdeling, de armoede in de wereld, de technische revolutie, de automatisering, de toe- nemende vrije tijd, de armoede in de publieke sector, het zijn voor de ondernemingen slechts vaststaande gegevens. Voor de ge- meenschap, en dus voor ons allen, daarentegen zijn het vraagstuk- ken van de eerste orde, die door een juiste organisatie en rich- ting van de produktie tot een oplossing zijn te brengen.

De particuliere sector heeft voor het grootste deel de zeggen- schap; de gemeenschap draagt de verantwoordelijkheid. Tot welke paradoxale situaties dit kan leiden, wordt van dag tot dag duidelijker.

• Wat er wordt geproduceerd, stemt in genen dele overeen met de behoefte van de internationale en nationale samenleving. We- tenschap en techniek, kapitaal en mankracht worden ingezet voor de produktie van kleurentelevisie. Elders sterven mensen van de honger. Maar de hedendaagse produktie leidt onmisken- baar tot een private winst en voldoet dus aan de maatschap- pelijk ingebouwde normen.

Dat de aanvaarding dezer normen tot grote maatschappelijke verliezen leidt, wordt over het hoofd gezien.

Welke zijn deze verliezen?

Internationaal door een steeds groter wordend verlies aan rechtvaardigheid, verlies aan stabiliteit en verlies aan kansen op een duurzame vrede. In de nationale samenleving een verlies door het niet benutten van ongekende mogelijkheden voor een menswaardig en leefbaar bestaan voor allen. Nemen we b.v. de ongelijke inkomensverdeling in eigen samenleving. Deze moge zijn scherp~'te kanten hebben verloren, dit mag echter niet doen vergeten dat grote groepen in permanentie achterop lopen bij de vooruitgang in welvaart. De armoedegrens schuift nl. op met de technische ontwikkeling. De dynamiek in de huidige wel·

vaartsfase ontneemt het zicht op de nog altijd schrille inkomens- tegenstellingen. Een periode van stilstand of stagnatie zou deze

85

(6)

tegenstellingen met alle gevaren van dien aan de oppervlakte brengen.

Het is misschien ook juist daarom, dat de welvaartsdynamiek zo sterk wordt nagestreefd. Het verdringt het vraagstuk van de inkomensverdeling. Maar deze dynamiek wordt toevertrouwd aan 'free enterprise'. De ondernemingsgewijze georganiseerde produktie heeft tot taak de vaart erin te houden.

Er moet hoe dan ook en wat dan ook worden geproduceerd.

Deze produktie ter wille van de produktie bergt schier eindeloze mogelijkheden in zich. De Amerikaanse samenleving behoeft in dit opzicht al niet meer als voorbeeld te gelden. Ook in Europa en in eigen land wordt steeds duidelijker hoe deze dynamiek in stand wordt gehouden.

Maar intussen vervult 'free enterprise' zijn opdracht. Er wordt geproduceerd, steeds meer geproduceerd en dat alles met winst.

Het onttrekken van produktiemiddelen aan de produktie van doldwaze zaken om daarmede te kunnen voorzien in essentiële menselijke behoeften wordt dan ook beschouwd als een onaan- vaardbare inbreuk op de produktie door vrije ondernemingen.

In onze maatschappelijke orde ligt verankerd dat het merendeel der produktiemiddelen door particuliere ondernemingen zal wor- den beheerd. De gemeenschap heeft af te wachten welke goederen en diensten zullen worden voortgebracht en voor wie deze be- stemd zijn. De rechtstreekse zeggenschap van de gemeenschap over wat en voor wie er zal worden geproduceerd, is betrekkelijk gering. De produktie- en inkomensverhoudingen liggen vrijwel vast. Alleen het niveau schuift in opwaartse richting.

Wel is er een indirecte zeggenschap, doordat gemeenschapsor- ganen middels belastingheffing een deel der produktie kunnen richten op essentiële zaken. Maar ook deze mogelijkheid is onder de kabinetten-De Quay en Marijnen nu afgegrensd. Het aandeel van de gemeenschap in de nationale produktie is bevro- ren via een vuistregel. Dit aandeel zal niet sterker mogen groei- en dan overeenkomt met de groei van het nationale inkomen en moest aanvankelijk daarbij zelfs achterblijven.

Deze norm berust op een dogmatische willekeur. De dogma- tiek schuilt in het als vaststaand aannemen van de superioriteit der ondernemingsgewijze georganiseerde produktie. De willekeur be- treft het moment waarop deze regel wordt ingevoerd. De ontwik- keling der laatste 60 jaar heeft een steeds groeiend aandeel van de gemeenschap over de beschikking der produktiemiddelen laten zien (het kruipende gelijk van het socialisme). Om nu op een

86

(7)

gegeven moment te zeggen dat de verhouding overheidsaandeel/

particulier aandeel moet worden bevroren, is een daad van willekeur.

Zijlstra, die als de geestelijke vader van deze norm mag wor- den beschouwd, heeM: de verdediging ervan inderdaad gebaseerd op de stelling, dat de produktiemiddelen in particuliere handen een beter maatschappelijk resultaat zullen opleveren dan bij zeggenschap der gemeenschap.

Het invoeren van deze norm of vuistregel betekent een aan- zienlijke versteviging van de kapitalistische structuur. Immers, de gemeenschap kan op twee manieren de produktie aan de par- ticuliere sector, d.w.z. aan het winstmechanisme, onttrekken.

Door socialisatie of door belastingheffing. De eerste mogelijkheid wordt niet meer overwogen, de tweede mogelijkheid is nu aan procentuele banden gelegd.

Het resultaat van dit alles is, dat in de industrieel hoog ont- wikkelde gemeenschappen het 'gesellschaftliche Willensprozess' grotendeels is uitgeschakeld als het gaat om de vraag wat we met onze industriële potenties zullen doen.

'The great society' ligt dichter binnen ons bereik, maar als ge- meenschap mogen we niet beschikken over de middelen die rea- lisering nabij kunnen brengen. De economische keuze, nl. beslis- sen of we de produktiemiddelen zullen aanwenden voor de pro- duktie van A of van B, is aan de gemeenschap onttrokken.

Het parlement mag constateren dat er te weinig woningen, bejaardenhuizen, sportvelden, scholen en gymnastieklokalen wor- den gebouwd. Het beschikt niet over de middelen om voor deze tekorten meer produktiemiddelen in te zetten.

Het bepalen van prioriteiten bij de aanwending van ons totale produktiepotentieel moet geschieden binnen grenzen die politici zich zelf hebben gesteld. Het parlement mag - in geld uitge- drukt - kiezen tussen verlaging van leerlingenschaal, hulp aan ontwikkelingsgebieden of verbetering van wegen. Maar niet alles mag tegelijk, hoe belangrijk deze zaken ook mogen zijn.

Intussen zit de particuliere sector te broeden op nieuwe moge- lijkheden om de discrepantie tussen behoeften en middelen vol- doende groot te houden. Want dat het produktie- en afzetproces in deze fase is beland, kan niemand meer ontkennen. En ook al moge het slechts ten dele juist zijn dat de consumptie geschiedt ter wille van de produktie, en dat er dus slechts ten dele sprake is van het aankweken van behoeften, dan nog betekent de aan-

87

(8)

wending van produktiemiddelen voor dit soort behoeften een enorme verspilling.

Een verspilling die de tendens zal hebben steeds groter te worden. Wij morsen met onze produktiemiddelen, terwijl in inter- nationaal en nationaal verband gerechtvaardigde behoeften niet bevredigd worden. Op langere termijn gezien zou de prijs daar- voor wel eens hoger kunnen blijken te zijn dan het prijsgeven van een maatschappelijke orde die overigens niet alleen faalt in economisch opzicht.

Want ook de andere door von Knoeringen aangestipte proble- men als de automatisering, het vrijetijdsvraagstuk, de cultum- problemen e.d. kunnen niet tot oplossing worden gebracht in een maatschappelijke orde waarvan de grondstructuur nog altijd vele niet weg te nemen belemmeringen inhoudt voor vrijheid en gelijkwaardigheid.

Onze maatschappij beschikt over nimmer gekende middelen om vrede, vrijheid en gelijkwaardigheid te realiseren. De noodzaak tot deze realisering is groter dan ooit. Maar de middelen liggen besloten in een structuur die ons verhindert er ten volle gebmik van te maken.

Het blijft de taak van de socialistische partij om deze structuur te doorbreken en de wegen aan te geven voor een fundamentele democratisering van onze samenleving. Die taak kan worden ver- vuld als we de moed opbrengen om ook betrekkelijk jonge vormen en gedachten te laten sterven.

88

(9)

A. C. A. Eertrand

Atlantische partners

Sinds generaal de Gaulle op 5 september 1960 in een persconfe- rentie zijn ideeën wereldkundig maakte over een politieke unie van de zes EEG-landen, heeft het meningsverschil tussen hem en zijn partners over de verhouding van Europa tot de Verenigde Staten van Amerika een hoofdrol gespeeld in alle crisissituaties

in de Europese Gemeenschap.

De supranationale integratie is door de Gaulle afgedaan met het argument, dat een politiek alleen door staten kan worden gevoerd. In de integratieopzet zou Europa, wegens de onmacht van de 'kunstmatige' supranationale instellingen, geen eigen poli- tiek meer kunnen hebben en weerloos opgaan in een groter At- lantisch geheel, waarin Washington de scepter zou zwaaien (15 mei 1962). Hetzelfde vooruitzicht zou het gevolg zijn van een toetreding van Groot-Brittannië, dit 'Trojaanse paard' van Washington, (14 jan. 1963). Inmiddels waren de politiekc-unie- onderhandelingen in april1962 mislukt wegens de voorwaarde van Nederland en België, dat eerst Groot-Brittannië moest toetreden tot de EEG en door de onwil van de Gaulle om een perspectief van integratie te aanvaarden en om een gemeenschappelijk defensiebeleid 'in Atlantisch kader' te plaatsen.

De tegenstrevende Franse houding ten aanzien van de Kenne- dy-onderlhandelingen en de volstrekte afwijzing van de bestaan- de NAVO-structuur en van de MLF, alsmede de dreigementen voor het geval de Bondsrepubliek een MLF -verdrag zou onder- tekenen, komen voort uit dezelfde weerzin om de EEG-combina- tie van Zes te zien opgaan in een groter Atlantisch verband.

Vandaar het hameren op het aambeeld van het Europese Europa, dat zich zelf en dus onafhankelijk moet zijn, in het bijzonder waar het de verdediging betreft.' (Straatsburg, 24 november 1964.) Het verzet van de Gaulle tegen een begin van integratie in Atlantisch verband ligt echter in dezelfde lijn als zijn koppige weerstand tegen integratie binnen de EEG, dat Europese Europa waarvoor hij optreedt als kampioen. Een in Europa ge- integreerde FransP natie zou ophouden te bestaan, zou 'uitge-

89

(10)

wist' (effacée) zijn. Evenals Europa nu Europees heet te moeten zijn, zo zijn er talloze gaullistische uitspraken uit het verleden, dat Frankrijk Frans moet zijn en blijven, d.w.z. onafhankelijk, met name de defensie (bij voorbeeld de befaamde toespraak van de Gaulle van 2 november 1959 in het 'Centre des hautes études militaires' in Straatsburg). Deze uitspraken waren soms tegen de NAVO en soms tegen de Europese Defensie Gemeenschap gericht, in het laatste geval dus tegen dat Europese eenheids- streven, waarop hij zich nu beroept.

De Amerikaanse partner

De Amerikanen hebben na Wereldoorlog II constant en conse- quent een politiek gevoerd van economisch herstel en van econo- mische en politieke aaneensluiting van Europa. Het doel van deze politiek was aanvankelijk zonder meer Europa te verster- ken tegenover de politieke en militaire bedreiging door de Sow- jet-Unie. Het succes van deze politiek, het op gang komen van de Gemeenschappen van de Zes en de vooral Franse 'derde macht'-tendentie in de Europese politiek, schiepen voor de VS het probleem van de verdere ontwikkeling der handelspolitieke en politieke betrekkingen met Europa. Amerika bleef daarin con- sequent. Het wilde niet dat Europa afhankelijk zou zijn van de VS, maar kon ook geen vertrouwen hebben in de gaullistische nadruk op een onafhankelijkheid die in deze wereld een leeg begrip is geworden. Zoals Frankrijk tegenover de afhankelijke gebieden in Afrika de 'interdependentie' had geproclameerd, zo erkende president John F. Kennedy in zijn historische rede in Philadelphia op 4 juli 1962 de 'interdependence', de wederzijdse afhankelijkheid van de V.S. en Europa en bood hij Europa een 'equal partnership' aan, dat onomschreven, als een groot idee, als het ware bij acclamatie in Europa werd aanvaard.

Frankrijk en de Gaulle hebben dit idee niet verworpen, maar zich er integendeel bij herhaling op beroepen en in feite moet erkend worden, dat een 'Europe européenne', geheel past in de conceptie van het gelijkwaardig deelgenootschap, mits het even- wel niet beperkt blijft tot de EEG en met name Groot-Brittan- nië opneemt, mits voorts het integratieproces voltooid wordt tot en met een federale regering van de Verenigde Staten van Europa en mits ten slotte dit Europa zich oriënteert op blijvende banden met de Verenigde Staten van Amerika. En dit nu zijn juist de doeleinden, die de Gaulle verwerpt, uit ·- naar hij zegt

(11)

- beduchtheid voor een blijvende Amerikaanse hegemonie 'de fait'.

Paradoxen

Het onwaarachtige en paradoxale van de positie van de Gaulle mag ons evenwel niet blind maken voor enkele feiten waarmee hij zijn subjectieve 'gelijk' voor gelovigen en potentiële gelovigen heeft kunnen stofferen.

Allereerst wordt de gelijkwaardigheid van Europa vooralsnog gelogenstraft door de feitelijke situatie van economisch en militair ._ (met name nucleair) overwicht van de VS. Voorts heeft de Kennedy-administratie misschien iets te veel Amerikaanse voortva- rendheid betracht in de uitvoering van haar Atlantische program.

Men mag aannemen, dat ,toen Kennedy in april 1962 Macmillan heeft 'aangeraden' om voor Groot-Brittannië het lidmaatschap van de EEG aan te vragen, inderdaad de bedoeling voorzat, dat hiermee in de EEG een garantie zou worden ingebouwd tegen een mogelijke Europese overschatting van het begrip onafhanke- lijkheid. Dit is een objectieve manier om hetzelfde feit te con- stateren als de gaullisten deden met hun 'Trojaanse paard'. Het , lanceren van de Kennedy-ronde met een algemene 50 pct. ta-

riefreductie deed denken a:m een halve nabootsing van de douane-unie der Europese Gemeenschap. Speciaal de Fransen, die aan het gemeenschappelijk buitentarief van de EEG een bijna mystieke waarde toekennen als symbool van communautaire saamhorigheid, moesten van dit initiatief wel nachtmerries krij- gen van een Atlantische of mondiale vrijhandelszone.

Dit alles is nog geen rechtvaardiging van de Franse argwaan ten opzichte van de ongetwijfeld goede Amerikaanse bedoelingen, maar de opeenhoping in het kort tijdsbestek wekte de schijn, dat de generaal met zijn waarschuwingen geen wartaal sprak.

Anders was het met de herhaalde aandrang van Kennedy, Rusk en MacNamara op de NAVO-bondgenoten, in de loop van 1961 en 1962, om de nucleaire bewapening aan de VS over te laten en zich zelf te concentreren op conventionele bewapening, die beter binnen hun financiële bereik zou liggen en in de situa- tie van het 'nucleaire pat' ten opzichte van de Sowjet-Unie weer grotere betekenis zou hebben dan tevoren. Rationeel en volgens de computers van MacNamara was er geen speld tussen deze re- denering te krijgen, maar politiek en psychologisch moest zij op de Europeanen de indruk maken, dat het equal partnership de

91

(12)

inhoud had van: 'zij, Europeanen, de partner en wij, Amerikanen, het ship.'

De gezaghebbende redaoteur van de 'Neue Zürcher Zeitung' Luchsinger schreef op 18 januari 1964 uit Washington: 'Men kan niet over het hoofd zien, dat in de formulering en tegelijk be- grenzing van het deelgenootschapsprogramma door Washington bepaalde inconsequenties en tegenspraken schuilen. Met de op- vatting van het 'volwassen' Europa en van de zelfstandige deel- genoot laat zich b.v. afhankelijkheid op nucleair gebied, d.w.z. op het gebied van de defensiepolitiek, op den duur niet goed rijmen.

Deze tegenspraak komt blijkbaar voort uit de botsing met een andere politieke sfeer, waarin een poging wordt ondernomen om de verspreiding van atoomwapenbezit te verhinderen; voor alles ligt er de begrijpelijke wens van Washington aan ten grond- slag om zich de vrijheid van die allerernstigste beslissing zelf voor te behouden en deze in eigen handen te houden.

Washington heeft het niet laten ontbreken aan pogingen om de kloof tussen de aanspraken van gelijkgerechtigd deelgenootschap en fundamentele eigen belangen in deze vraag van doorslagge- vende betekenis te overbme;gen: de kloof bestaat echter nog steeds.'

Feitelifke en politieke, of formele geU;kwaardigheid

De waarde van het 'gelijkwaardig deelgenootschap' moet uiter- aard niet worden beoordeeld naar de feitelijke economische en militaire krachtsverhouding van nu, zoals te onze1•t nogal eens gebeurt door oud-staatssecretaris van der Beugel en door de heer Heldring in de Rubriek 'Dezer dagen' van de NRC. Weliswaar -valt niet in te zien waarom Europa bij geografische uitbreiding

èll. verdieping van 1het integratieproces binnen tien of twintig

jaar economisch niet de gelijke van de VS zou kunnen zijn en waarom Amerika nucleair minder kwetsbaar zou blijven dan Europa, maar de feitelijke gelijkwaardigheid stond Kennedy in Philadelphia ook niet voor ogen. Zijn rede hr,d ten doel nu reeds de wens van Amerika uit te spreken, om Europa als politiek en formeel gelij,kwaardig partner te beschouwen en te behandelen en daarmee een stimulans te geven tot voortzetting van de integratie en uitbreiding tot andere Europese landen dan de Zes.

De tegenspraak waarop Luchsinger in het bovenvermelde citaat doelde, moet geconstateerd worden tussen deze politieke gelijkwaardigheid en anderzijds de nadruk van dezelfde Kennedy-

92

(13)

administratie op de noodzaak van integratie in de NAVO en in het bijzonder in de nucleaire verdediging, onder hand- having van de beslissingsmacht van de president der VS.

Integratie

Het begrip integratie heeft in de staatkundige sfeer een specifieke betekenis, die - bij gebrek aan andere precedenten - alleen kan worden geïllustreerd met hetgeen de integrationisten in de Europese Gemeenschappen voor ogen staat. Het gaat hierbij niet alleen om samensmelting van economische ruimten, door ge- '- leidelijke afbraak van obstakels die het verkeer van goederen,

personen, kapitaal en diensten belemmeren en door 'harmonisa- tie', coördinatie of unificatie van wetgeving en overheidsbeleid, maar tevens om het scheppen van gemeenschappelijke wetge- vende, uitvoerende en rechtsprekende instellingen of instituten.

De institutionele integratie dient zodanig te geschieden, dat elk van de landen en volken zich adequaat vertegenwoordigd zal voelen in de gemeenschappelijke organen. Dit onderscheidt dit proces van bij voorbeeld de eenmaking van Duitsland na 1870, waarin de Pruisische staat het volstrekte overwicht had nadat ' Oostenrijk, als enige kanshebbende mededinger, was buitenge-

sloten en nadat de Rijksdag door Bismarck in een ondergeschik- te positie was gebracht, die sterk doet denken aan die van het Franse parlement onder generaal de Gaulle.

In de huidige instellingen van de Europese Gemeenschappen is wel de adequate vertegenwoordiging van de zes landen en volken geregeld, maar er is nog een doorbraak van werkelijke supranationaliteit en werkelijke zeggenschap van het parlement nodig, om het integratieproces te voltooien. Dan zullen de Com- missies van EEG en Euratom en de Hoge Autoriteit van de KSG gefusioneerd uitgroeien tot federale regering en de 'verga- dering' in Straatsburg tot parlement. De Raad van Ministers zal dan waarschijnlijk de positie krijgen van een machtige Senaat.

Bij integratie op militair gebied kan, gezien deze achter- grond, niet alleen worden gedacht aan de apparatuur en de man- schappen en officieren tot en met de opperbevelhebber, zoals in het plan voor een multilaterale kernmacht, MLF, waarbij alle nadruk wordt gelegd op gezamenlijk eigendom van schepen en gemengde bemanningen. Dit integratie-aspect is interessant, maar het hoofdprobleem is de vraag van de politieke instantie die de opperbevelhebber instructies geeft en aan welke deze verantwoordelijk is. Dit geldt in Atlantisch verband niet minder

93

(14)

dan in Europa en als bedoeld wordt, dat de president van de VS deze instantie moet zijn en blijven, of dat er een raad of directorium van alle of alleen van de grootste staten moet komen, waarin een of elk dezer grootste staten een veto zou hebben dan is het misleidend en onjuist om over integratie te spreken, zelfs al zouden schepen en wapens gezamenlijk eigen- dom en de bemanningen nog zo gemengd zijn.

De Gaulle is uit nationale zelfhandhaving en geldingsdrang fundamenteel gekant tegen elke integratie, zowel in de EEG, als in NAVO of MLF, maar hij heeft in zijn argumentatie ge- makkelijk spel met het MLF-voorbeeld, zolang Amerikaanse en Europese beschouwingen culmineren in de plechtige eis, dat de president van de Verenigde Staten de hoogste beslissings- bevoegdheid, of een eeuwigdurend veto moet houden. Ook voor de principiële integrationist is deze eis onaanvaardbaar en - zij het uit volledig tegenovergestelde overwegingen en tandenknar- send - moet hij op dit punt de Gaulle gelijk geven.

De president van de VS wordt immers door Amerikanen en niet door Europeanen gekozen en hij is alleen verantwoorde- lijk aan een Amerikaans Congres en aan geen enkele Europese instantie. De argumenten, dat de Amerikanen over het alge- meen keurige presidenten vol verantwoordelijkheidsgevoel kie- zen, dat ook overwegingen van eigen belang Amerika altijd voor Europa in de bres hebben doen springen en dat zullen blijven doen, zijn tot op zekere hoogte wel waar, maar doen niet ter zake tegenover dit fmmele en politieke bezwaar!

Beperking kernwapenbezit en afzien van <massale vergelding'.

Op zich zelf is voor de Amerikaanse en Russisohe politiek om het kernwapenbezit tot de twee groten te beperken bijzonder veel te zeggen. Het is al erg genoeg dat zowel de VS als de SU beschik- ken over <overkilling capacity' en dat hun opperste machthebbers het lot van de mensheid in handen hebben. Evenmin valt er ook veel aan te merken op de Amerikaanse strategische lijn om niet bij elk militair conflict meteen te reageren met massale vergelding, maar, al naar gelang van de ontwikkeling van het conflict, zonodig geleidelijk <op te klimmen' van conventionele naar zware nucleai- re wapenen. De tegenkant van deze zeer juiste inzichten is ech- ter, dat de bondgenoten van de VS zich zouden moeten schikken in een blijvende positie van onmondigheid en volstrekte afhan- kelijkheid voor hun verdediging en dat zij zich moeten vast- klampen aan het geloof, dat voor elke Amerikaanse president

94

(15)

de Europese rok even na is als het Amerikaanse hemd. Het 'ge- lijk' van de Gaulle is hier alweer het complement van het gelijk van Washington.

Het heeft weinig zin hierop te antwoorden, dat de VS 'nu eenmaal' een onvoorstelbaar groot economisch potenltieel ter be- schikking hebben en 'ten slotte' hun nucleaire arsenaal zelf hebben betaald. De vraag behoort veeleer te zijn, hoe vorm gegeven moet worden aan het gelijkwaardige Atlantische deelgenootschap, zodat zowel de beperking van het kernwapen- bezit als de 'opklimming' behouden kunnen blijven, maar de Gaulle niet langer 'gelijk' heeft.

Vormgeving Atlantisch Deelgenootschap

Een Duitse deskundige, Joachim Schwelien, schreef aan het slot van een artikel in het weekblad 'Die Zeit' van 27 no- vember 1964: 'Het is het doel van de Gaulle voor Frankrijk de politieke rol van een atoommacht te verwerven, zonder mi- litair atoommacht te zijn. Dit is precies zo tegenstrijdig als het verlangen van de Verenigde Staten naar een militair ge- integreerde alliantie zonder de Amerikaanse nucleaire soeven:ini- teit met anderen te delen. Beide concepties zijn tot mislukking gedoemd - ook al zou dit inzicht nog enige tijd nodig hebben om zich door te zetten. De enige alternatieven zijn het werkelijke transatlantische nucleaire deelgenootschap of het ontstaan van een Europese atoommacht.'

Uit het artikel valt overigens alleen maar te concluderen, dat het opbouwen van een Europese atoommacht- zelfs bij vol- ledige integratie van West-Europa in de ruimste zin - een ta- melijk uitzichtloze onderneming is en wel om technische en financieel-economische redenen, nog geheel afgezien van poli- tieke overwegingen. In feite opteert Schwelien dus voor een h·ansatlantische deelgenootschap, maar dan 'werkelijk'.

Wat is nu een 'werkelijk nucleair deelgenootschap'? Hierop heeft nog niemand een duidelijk antwoord gegeven en toch is dit antwoord op korte termijn noodzakelijk. Volgens de pers- berichten is er sprake (geweest) van een 'double veto' bij een besluit tot inzetten van een MLF. Het ene veto is dan voor de pre- sident van de VS en het andere zou uitgebracht moeten worden door de deelnemende Europese landen in een collectieve stem- procedure, die vooruitloopt op hun volledige politieke inte- gratie. Hierbij rijzen vele vragen. Gesteld, dat de Europese

95

(16)

landen over hun veto gaan stemmen, is er dan een meerderheid nodig om het veto uit te brengen of om v6ór het inzetten van nucleaire wapens te stemmen? Hoe groot moet in het laatste ge- val de minderheid zijn die een veto kan afdwingen? Indien zowel de Amerikaanse president als een minderheid van Euro- pese landen een veto kan afdwingen, zal dan de MLF nog enige geloofwaardigheid bezitten en zijn de Amerikanen dan nog vol- ledig vrij om de 95 pct. van hun nucleaire bewapening die bui- ten de MLF blijven, alsnog in te zetten, eventueel boven het hoofd van de Europeanen? Inmiddels zijn er ook persberichten die aan Groot-Brittannië het srtreven naar een eigen, nationaal veto toeschrijven, welk voorbeeld ongetwijfeld navolging zou vinden bij andere groten en ... kleinen.

Bij al deze mogelijkheden en vragen mag, in het bijzonder in de kleine landen, nooit vergeten worden dat de regeling van de politieke zeggenschap over een Atlantische kernmacht be- palend zal zijn voor een hervorming van de zeggenschap in de NAVO als geheel, die tegen 1969 aan de orde komt, en voor de politieke structuur van het Atlantische deelgenootschap. Gaat het de kant uit van een directorium van drie 'groten', zoals de Gaulle in september 1958 aan de regeringen van de VS en Groot-Britannië heeft voorgesteld, of van vijf 'groten', als de Bondsrepubliek en Italië dit afdwingen, en zou een derge- lijke 'Veiligheidsraadsconstructie' niet een belangrijke stap terug zijn vergeleken bij de opzet in de Europese Gemeenschappen?

Wat zou er bovendien in een dergelijke constructie terechtko- men van het gelijkwaardig Europees-Amerikaans deelgenoot- schap, als alleen de Europeanen uit en namens de vier grote Europese landen een stem in het kapittel hebben? Of moeten zij gezien worden als mandatarissen van alle deelnemende lan- den? Een directorium van 3 of 5 groten kan niet anders wor- den beschouwd dan als een strikt intergouvernementele opzet, waarbij geen echte parlementaire zeggenschap denkbaar is.

Midden in ons streven naar supranationale integratie en par- lementaire democratie op sociaal-economisch en politiek ge- bied in de Gemeenschap, is het een merkwaardige ervaring om ook vooraanstaande socialisten uit kleine landen, rustig te horen pleiten voor een directorium van groten aan het hoofd van een MLF en dus van de NAVO.

Doordenkend over de twee alternatieven van Schwelien kan men zich voorstellen:

a. Verdieping en verbreding van de Europese integratie tot- 96

(17)

dat een Europese federatie tot stand is gekomen met een federale

!'e~ering. Deze zal samen met de federale regering van de V er- enigde Staten overleggen en beslissen over alle gemeenschappe- lijk-Atlantischezaken o.a. over de nucleaire verdediging.

Deze ontwikkeling zal nog heel wat voeten in de aarde heb- ben en nog vele jaren, zo niet decennia duren, en het probleem van MLF, NAVO en Atlantisch deelgenootschap vraagt op kor- te termijn om een oplossing omdat het anders als steeds zwaar- der wordende hypotheek juist deze verdieping en verbreding van de Europese integratie blijft belasten. Bovendien bestaat nu al bij velen - en niet ten omechte - de vrees, dat overleg tussen twee federale regeringen niet altijd en op tijd tot overeen- stemming zal voeren. Van der Beugel en Heldring voorspellen zelfs dat een zelfstandig Europa, alleen al om zijn zelfstandigheid te demonstreren, een andere politiek zal willen voeren dan de VS.

b. De vorming van een Atlantische gemeenschap, eventueel be- perkt tot militaire en met name nucleaire aangelegenheden en b.v. de 'grote' buitenlandse politiek tegenover de Sowjet-Unie en Rood-China en de economische en technische hulp aan min- der-ontwikkelde gebieden.

Een gemeenschap van twee continentale federaties, waar- van er één nog lang niet volledig en voltooid is, laat zich even- wel nauwelijks denken. Bij 'gemeenschap' moet men zich bo- vendien het institutionele patroon van de Europese Gemeen- schappen voorstellen, dat daar door de integrationisten is be- doeld als overgang naar een complete politieke integratie, maar in de tussentijd sterk intergouvernementale trekken en weinig besluitkracht vertoont, lang niet genoeg althans om de ver- antwoordelijkheid te dragen voor een 'geïntegreerde' kernmacht, die zijn enige zin moet vinden in zijn geloofwaardigheid.

Zowel van Amerikaanse als van sommige Europese zijden neemt men vaak de term 'Atlantische Gemeenschap' in de mond, zon- der deze te definiëren. Men speelt hiermee het 'gelijk' van de Gaulle in de kaart, omdat de schijn wordt geweltt dat de hui- dige Europese staten, zonder voorafgaande onderlinge integra- tie, als even zoveel grote en kleine kleuters in een Raad van

\1inisters dezer Gemeenschap moeten samenwerken met de Amerikaanse kolos, wiens permanente hegemonie in een derge- lijke constellatie verzekerd zou zijn.

De vierde fase

De impasse is hiermee volledig geschetst. De conceptie van 97

(18)

het Kennedy-team en die van Monnet en zijn Comité voor de Verenigde Staten van Europa, bevatte een chronologisch program in drie fasen: 1. Toetreding van Groot-Brittannië en andere Europese staten tot de EEG en associatie van de overige. 2. De grote verlaging van douanerechten tussen Amerika, Groot- West-Europa en andere landen van de vrije wereld. 3. Het At- lantisch deelgenootschap als kader en basis van een hervormde NAVO en voor andere gemeenschappelijke opgaven in de we- reld.

Deze chronologische volgorde is verstoord. De eerste fase is mislukt door het veto van de Gaulle en voor de o~lossing van het kernmachtvraagstuk is het nu reeds nodig een duidelijk en overtuigend beeld te hebben van de vierde fase, dat wil zeg- gen datgene waarop het Atlantische deelgenootschap zal uit- lopen!

De vierde fase kan niet officieel worden genoemd. Zij kan niet anders zijn dan Atlantische eenheid, te beginnen op deel- gebieden, maar logischerwijze voort te zetten ook op economisch terrein.

'Mijn regering beschouwt de MLF niet maar als een sta- tisch concept, maar als een stap voorwaarts naar een volledige verwerkelijking van onze relaties en van een voortdurend ver- breed deelgenootschap tussen de naties van Noord-Amerika en van West-Europa, dat evolueert naar de eenheid.

Het totale Atlantische deelgenootschap is noodzakelijk ge- worden, niet alleen door de imperatieven van onze wederzijdse verdediging, maar ook door de noodzaak om onze economische politiek te harmoniseren in een interdependente wereld.' Aldus George BaH, de onderminister van Buitenlandse Zaken van de VS, op 15 november 1964 in Berlijn.

Waarom kan de vierde fase niet officieel worden genoemd, maar alleen vaaglijk worden aangeduid in deze en andere ver- klaringen? Omdat de Europeanen al ver genoeg moeten kijken naar het doel van economische en politieke integratie van hun continent en omdat zowel de nieuwbakken Europese nationalisten, die nog met een of met beide benen in hun nationale nationalis- me staan, als industrie en landbouw, die al zoveel te verwerken hebben, extra-weerstand zullen bieden of de moed zullen opge- ven, wanneer zij officieel en in scherpe contouren worden ge- confronteerd met een toekomstbeeld dat weliswaar voor be- paalde sectoren zeer dichtbij, maar voor andere nog heel ver weg is.

98

(19)

,

De Amerikanen en speciaal het oude Kennedy-team van Rusk, Bundy, Rostow, Bali en ook een man als Fulbright, zijn be- reid veel sneller te gaan op de weg naar Atlantische eenheid dan de Europeanen, en sommige van hun ideeën zijn zo verstrekkend, dat ze daarmee nog niet te veel naar buiten optreden, uit vrees dat de Europeanen daar in het huidige stadium alleen maar van zouden schrikken. In deze verstandige voorzichtigheid worden zij gesterkt door even vérziende Europeanen als Jean Mannet en door het feit, dat elke onvoorzichtigheid door de Gaulle wordt benut in de demonstratie van zijn 'gelijk'.

Dit neemt niet weg dat een probleem uit de 'vierde fase', van Atlantische eenheid, hier en nu voor ons staat en dat hiervoor een oplossing moet worden gezocht die in die vierde fase zou passen.

Het gaat om een oplossing voor een sector, terwijl de handel in industriële produkten, en nog veel meer in landbouwproduk- ten, voor onbepaalde tijd buiten beschouwing kan blijven. Voor- lopig gaan wij daar niet verder dan de Kennedy-ronde. Voor de sector van de verdediging en in het bijzonder van de nucleaire verdediging gaat het om een institutionele opzet, die de gelijkwaardigheid concretiseert tussen de VS (met Canada?) en Europa, om te beginnen bestaande uit de Zes van de EEG, Groot- Brittannië, Griekenland en Turkije. Een staatsgewijze represen- tatie in een ministerraad als die van de EEG leidt niet tot voldoende integratie, is te zeer intergouvernementeel en geeft de VS een te groot overwicht tegenover de niet-samenhangen- de groep van Europese staten.

Welnu, wat ligt meer voor de hand dan terug te denken aan de 'naïeve' beginfase van de Europese integratie en het zwaar- tepunt te leggen bij een Atlantische Hoge Autoriteit, die paritair bestaat uit Amerikanen en Europeanen, persoonlijk en met eenstemmigheid te benoemen door de gezamenlijke regerin- gen van de VS (Canada) en genoemde Europese landen? Aan deze Hoge Autoriteit ware de souvereinHeit voor deze sector over te dragen, niet alleen door de Europese regeringen, maar eveneens door de president van de VS. Zij krijgt de politieke zeg- genschap over het totale, of over het totaal in te brengen, militaire en ook nucleaire potentieel en zij is verantwoordelijk tegenover een Atlantisch parlement, eveneens paritair samengesteld uit Amerikanen en Europeanen. De verantwoordelijkheid van deze Hoge Autoriteit en dit parlement zijn uit te breiden tot de 'grote' buitenlandse politiek, die het Atlantische bondgenootschap ge-

99

l

(20)

zamenlijk aangaat, en tot de gemeenschappelijk ter hand te ne- men hulp aan minderontwikkelde gebieden.

Deze opzet zou niet van Amerikaanse of Europese regerings- zijde als 'plan' gelanceerd moeten worden, maar zo mogelijk door Europeanen buiten de regeringssfeer moeten worden ge- propageerd, ten einde een conceptie te stellen tegenover de nationale en slechts in naam 'Europese' conceptie van de Gaulle en tegenover werkelijk gemeend Europese kernmachtconcepties.

Slechts bij voldoende adhesie in de Europese en Amerikaanse publieke opinie zou deze structuur door de regeringen in studie kunnen worden genomen.

Van de Gaulle en zijn aanhang valt geen bekering

re

ver- wachten, maar de waarde van deze conceptie is ook niet daarin gelegen, als wel in het Atlantische alternatief, dat in deze opzet niet mank gaat aan een Amerikaans monopolie of overwicht.

Een Europese kernmacht valt alleen te voorkomen, indien Ame- rika en Europa beide bereid zijn de consequentie van 'integra- tie' te aanvaarden.

De voortzetting en uitbreiding van de Europese integratie zou, van deze hypotheek bevrijd, ongehinderd kunnen plaats- vinden op de terreinen van economie en (overige) politiek, maar men dient zich ervan bewust te zijn dat 'un jour, peut- être', ook hier een Atlantische fusie aan de orde zal komen.

Het is daarom voor Europeanen, zowel als voor Amerikanen zaak nu reeds 'to make their minds up' of zij bereid zijn om te zijner tijd op een breder vlak tot Atlantische samensmelting te komen, dan wel of zij eerst nog een historisch 'poosje' willen 'genieten' van een zekere onafhankelijkheid ten opzichte van elkaar. Voor Europa heeft sedert 1945 gegolden, dat het zich moest aaneensluiten om nog iets voor te stellen tussen de VS en de Sowjet-Unie. Inmiddels is het tijd geworden dat de VS en Europa en ... de Sowjet-Unie zich moeten bezinnen op de opkomst van China, dat nu al atoombommen vervaardigt. Het heeft er de schijn van, dat de Sowjet-Unie en de VS zich in hun huidige politiek van onderlinge ontspanning en toenadering meer door de opkomst van China laten inspireren, dan het vrije Europa, dat wellicht te zeer bezig is met eigen interne een- wordingsproblemen.

(21)

H. Wallenburg

De medezeggenschap in een ideolo- gische impasse

Die Sozialpartner-ldeologie ist so viel beruhigen- der und verführt dazu als Gegenwart zu nehmen, tvas hestenfalls doch nur Zukrmftsmusik ist.

Helmuf Gollu:itzer 1 Over de medezeggenschap van de werknemers in de onderne- ming wordt nog steeds veel geschreven en gesproken. Een bruik- bare en alle partijen bevredigende oplossing is dus kem1elijk nog niet gevonden. Veeleer hebben wij de indruk dat het onbehagen ten aanzien van de vormgeving aan en het functioneren van de medezeggenschap ondanks de vele en goedbedoelde pogingen meer en meer toeneemt. Veel van wat er wordt gezegd, maakt de indruk de situatie te willen toedekken. Opvallend in ons land , is bij voorbeeld het voorbijgaan aan de kritische geluiden waarin

verontrusting over de huidige gang van zaken doorklinkt.2 Onze naoorlogse verwachtingen waren hoog gespannen en het valt ons moeilijk toe te geven dat wij ondanks al onze goede bedoelingen met het doordenken van de positie van de werkne- mers in de onderneming op een doodlopende weg terecht zijn ge- komen. Spitsvondige onderscheidingen als die van mede-weten, mede-praten en mede-beslissen maken steeds minder ind!"uk.

De hooggewaardeerde arbeidsvrede blijkt meer te berusten op frustrerende apathie dan op een daadwerkelijke en kritische par- ticipatie aan het bedrijfsgebeuren. De motieven, belangen en doeleinden die bij de medezeggenschap een rol spelen, blijken in theorie gemakkelijker met elkaar in overeenstemming te brengen dan in de feitelijke arbeidssitualtie.

Vanzelfsprekend heeft men zich niet neergelegd bij de moei- lijkheden, en waar het onbehagen naar boven kwam, werd in

1 Horst Symanowski/Fritz Vilmar, Die Welt des Arbeiters, junge Pfarrer berichten aus der Fabrik Geleitwort.

2 Lode van Outrive, Nieuwe mogelijkheden tot creativiteit? Opgeno- men in Arbeid, vrije tijd, creativiteit, Servire Luxe-Pockets Den Haag.

R. P. Haveman, De structuur van de onderneming, Ec.-Stat. Berichten 10 en 17 juli 1963.

101

l

(22)

vele gevallen gepoogd de situatie in positieve zin te beïnvloeden.

Zo werd aandacht besteed aan het bedrijfsklimaat en de aard van het leiderschap. De voorzitters van de ondernemingsra- den werd geleerd hoe een vergadering te leiden en het gesprek te voeren. De ondernemingsraadleden werd kennis bijgebracht over allerlei bedrijfsproblemen en bedrijfsregelingen. Men ver- beterde de communicatie in het bedrijf en de werkwijze van de ondernemingsraad door dit orgaan de steun te geven van spe- cialistische commissies. Wij willen geenszins de waarde en de noodzaak van dit soort pogingen ontkennen, omdat naar onze mening het vermenselijken van de arbeidssituatie in onze tijd een belangrijke opgave is. Het is echter niet voldoende de sociale en organisatorische vaardigheden welke nódig zijn om de positie van de arbeidende mens te verbeteren, van kritische kantteke- ningen te voorzien.

Vanuit het toenemend onbehagen ten aanzien van de medezeg- genschap wordt het hoog tijd met onze kritiek dieper door te stoten en ons af te vragen of het bder waarin wij de mede- zeggenschap plaatsen, wel juist is. Anders gezegd, of wij het onbehagen niet moeten toeschrijven aan een verkeerde visie op de sociale werkelijkheid. Gezien de rustgevendheid van de 'So- zialpartner-Ideologie' is dit geen dankbare opgave, maar mis- schien desondanks een bijdrage aan een meer realistische discus- sie. Niet de vraag of onze organisatorische en sociale vaardighe- den voor verbeteringen vatbaar zijn, is belangrijk, althans niet in de eerste plaats, maar de vraag of onze achtergrondoverwe- gingen op de concrete situatie van toepassing zijn.

Ideologische kritiek

Het kenschetsen van de moeilijkheden rond de medezeggenschap als een ideologische impasse betekent het ter discussie stellen van de ideologieën die bij het verwerkelijken van de medezeg- genschap van de werknemers in de onderneming een rol spelen.

Hoewel het woord ideologie veelal negatief wordt geladen, ont- komt een sociale groepering er niet aan vanuit haar positie de sociale werkelijkheid als veld van sociale actie te interpreteren.

Een dergelijke interpretatie kan nooit zuiver wetenschappelijk zijn, is enerzijds door de mentaliteit van de betreffende sociale groepering sterk emotioneel gekleurd, anderzijds gericht op de doeleinden die voor deze groepering van belang zijn. Het misken- nen van de typische groepsbelangen gebeurt veelal door deze belangen wat al te voorbarig te plaatsen in het kader van het

(23)

algemeen belang. Op deze wijze probeert een sociale groepering de min of meer gerechtvaardigde eigenbelangen algemeen aan- vaardbaar te maken.

Wanneer het geheel van opvattingen en ideeën waarmee een sociale groepering de sociale werkelijkheid als veld van socia- le actie voor de eigen belangen interpreteert, gericht is op het handhaven van de bestaande orde en machtsverhoudingen óf ge- richt is op de rechtvaardiging van het bestaan van de eigen groepering, spreekt men gewoonlijk van een ideologie. Is deze interpretatie daarentegen gericht op een andere en meer ideale sociale orde, dan hebben wij met een utopie te maken. De vraag wanneer een ideologie van de bij de medezeggenschap betrokken sociale groeperingen, in ons geval die van de ondernemingslei- ding en die van de werknemers, in een utopie verandert, laten wij nu buiten beschouwing. Het onderscheid tussen ideologie en utopie valt zeker niet altijd samen met het onderscheid tussen de gedachtenwerelden van de ondernemingsleiding en die van de werknemers.

De erkenning van het feit dat een sociale groepering er nauwe- lijks aan ontkomt een ideologie te hebben en uit te dragen, bete- kent nog niet dat deze ideologieën in de conCI.'ete situatie effec- tief zijn. De tekening van de sociale werkelijkheid ,en de daarin te verdedigen of te bereiken doeleinden kunnen een ver-tekening inhouden, d.w.z. te ver van de sociale werkelijkheid afstaan. Bo- vendien kunnen de ideologieën van de ondernemingsleiding en de werknemers zo diametraal tegenover elkaar staan dat een ef- fectief beleid onmogelijk wordt.

Wij hebben de overtuiging dat bovenstaande met de medezeg- genschap het geval is. Hoewel binnen de vage term algemeen belang de ondernemingsleiding en de werknemers ogenschijnlijk op dezelfde weg marcheren en dezelfde doeleinden nastreven, blijken bij nadere analyse de ideologische vooringenomenheden een zinvol beleid in de weg te staan. Beide groeperingen willen de medezeggenschap stimuleren en de ondernemingsraad tot een goed overlegorgaan maken, maar in de bedrijfSirealiteit komt hiervan slechts weinig terecht.

De tweeslachtigheid van de ondernemingsraad

Alvorens op de ideologieën van de ondernemingsleiding en de werknemersorganisaties in te gaan, willen wij eerst in het kort aangeven hoezeer de ondernemingsraad te lijden heeft onder het bestaan van niet parallel lopende belangen en doeleinden. Wij

103

(24)

willen daarmee niet beweren dat de belangen en doeleinden van de ondernemingsleiding enerzijds en die van de werknemers an- derzijds altijd en per definitie tegengesteld zijn. Het te snel har- moniseren van deze belangen en doeleinden, en het niet onder- kennen van het verschil in sociale positie en daanüt voortvloeien- de tegenstellingen, verhinderen echter het aangeven van wegen waarlangs de medezeggenschap vorm en inhoud kan krijgen.

De ondernemingsraad is als overlegorgaan tot stand gebracht om de innerlijke gespletenheid van de onderneming, de tegen- stelling tussen ondernemingsleiding en uitvoerende werknemers, te overbruggen. Het historisch wantrouwen moest zowel omdat het historisch (Marx), als omdat het wantrouwen was, overwonnen worden. Vandaar dat in allerlei toelichtingen op de wet op de ondernemingsraden het gemeenschapskarakter van het bedrijf onophoudelijk wordt onderstreept. Samenwerking en uiteindelijke overeenstemming van belangen waren de stimulerende opvattin- gen achter de vormgeving van de medezeggenschap. Vragen als welke partijen moeten samenwerken, welke posities deze partijen innemen, hoe deze samenwerking vanuit deze posities het best gereguleerd kan worden, kwamen onvoldoende aan de orde. De belangen werden zo algemeen geformuleerd dat er nauwelijks mogelifkheden waren daarmede niet in te stemmen.

Wij betwijfelen echter of de ondernemingsraad, gezien het onbehagen en gezien het moeizaam functioneren, zal slagen in het doen verdwijnen van de tegenstellingen. Juridische kunstgrepen.

zelfs als deze worden uitgevoerd in een optimistisch gestemde naoorlogse opbouwperiode, zijn niet in staat gebleken de socia- le werkelijkheid de weerbarstigheid en de tegenstellingen te ont- nemen. Dit is zeker het geval wanneer men bovendien niet geneigd is de gehele maatschappelijke structuur te veranderen.

De wet op de ondernemingsraden is ons inziens te weinig afge- stemd op de bedrijfsrealiteit, gaat van een situatie uit welke momenteel 2leker niet aanwezig is.

Door de ondernemingsleiding wordt de ondernemingsraad ge- zien als een bijdrage aan het goed functioneren van. de onder- neming. Hierbij spelen niet alleen de technisch-organisatorische aspecten een rol, maar eveneens de problemen van de mens in zijn arbeidssituatie. Tegen de achtergrond van de ontwikkelin- gen van het moderne bedrijf met de noodzaak van goede samen- werking is de poging de ondernemingsraad dienstbaar te maken aan het goed functioneren van de onderneming een legitieme doel- stelling. Het is begrijpelijk dat deze doelstelling in de publikaties

(25)

,._

..

van werkgeverszijde voortdurend naar voren wordt gebracht en in de wet op de ondernemingsraden uitdrukkelijk wordt genoemd.

Hoogstens zou men zich kunnen afvragen of

de

mondigheid en de arbeidsvreugde van de werknemers niet te snel en te g&- makkelijk aan de werkzaamheden van de ondernemingsraad wor- den gekoppeld. In ieder geval is er een duidelijke behoefte aan horizontale en verticale communicatie in de vaak zeer gecompli-

<·eerde ondernemingen. Vandaar het streven de ondernemings- raad te maken tot een orgaan van alle werknemers en niet al- leen van de georganiseerden. Vandaar het streven de onderne- mingsraad te beschouwen als een intern overlegorgaan met de vakbeweging als de al of niet wijze raadgever bij kandidaatstel- ling en scholing op de achtergrond, soms zelfs op veilige afstand.

De ondernemingsraad is door de werknemers en met name door hun vakorganisaties gezien als een stap op de weg naar meer invloed van de werknemers op het beleid van de onderne- ming. Het goed functioneren van de ondernemingen het verkrij- gen van een menselijke positie van de werknemers in het produk- tieproces werden gezien als gevolgen van deze beperkte beleids- overname. In de trits med&-weten, mede-prraten, mede-beslissen zag men duidelijk een ontwikkeling, waarvan de voortgang wordt geremd door de kennis van de werknemer en de structuur van de onderneming. Tussen de vakorganisaties was hoogstens ver- sobil van mening ten aanzien van de vraag in hoeverre men de zelfstandige functie van de ondernemingsleiding moest aantasten en in hoeverre socialisatie een reële oplossing zou kunnen zijn.

De ondernemingsraad werd beschouwd als verlengde arm van de vakbeweging. Het zonder meer aanvaarden van de zelfstandige functie van de ondernemer, ook al wordt ,dit in de wet op de ondernemingsraden duidelijk als uitgangspunt gekozen, bleef min of meer een steen des aanstoots. De geheimhouding welke aan de ondernemingsraadsleden dikwijls werd opgelegd, openlijk of in vergaderprocedures verborgen, werd beschouwd als een uit- schakeling van de vakbeweging uit het proces van beleidsbe- invloeding.

De pogingen de raad van commissarissen anders samen te stellen, de ondernemingsraad meer bevoegdheden te geven, te komen tot een raad van beheer, zijn even zovele pogingen aan de frustrerende positie te ontkomen en de vakbeweging effectief een plaats te geven in het beleid.

Bovenstaande kenschets is uiterst beknopt en bovendien een- zijdig. Bepaalde verworvenheden, zowel wat betreft het intern

105

(26)

()['ganisatorisch overleg, als wat betreft de werkzaamheden van de vakbeweging zijn buiten beschouwing gebleven. Ons was het er slechts om te doen het denken over de medezeggenschap op een ander spoor te zetten en om de ideologieën die bij de mede- zeggenschap een rol spelen, te kunnen plaatsen.

Conflict een storing?

Hoezeer de opvattingen en doeleinden van de ondernemingslei- ding ideologische elementen bevatten, blijkt wel uit het feit dat men enerzijds streeft naar het veilig stellen van de zelfstandige functie van de ondernemer, anderzijds naar een ideale en in zich zelf genoegzame bedrijfsgemeensohap. De belangen van de on- dernemingsleiding, het verzekeren van de autonome machtspositie worden zonder veel moeite gekoppeld aan de belangen van de ondergeschikte werknemers. Zonder meer gaat men ervan uit dat de ideale bedrijfsgemeenschap zowel voor het produktieproces als voor de werknemers dezelfde inhoud heeft. In 'Open Onder- nemersschap', een rapport van de liberaal georiënteerde Telders- stichting, lezen wij dat 'de ondernemer zelfstandig moet blijven, zoveel mogelijk vrij om zijn beleid naar eigen inzicht te voeren en om veelbelovende initiatieven te ontplooien, niet gebonden aan te veel regels en voorschriften.' 3 Het streven naar een bedrijfsge- meensohap komt door dergelijke uitspraken in een vreemd licht te staan. Een bedrijfsgemeenschap kan misschien ideaal zijn voor een vlot verlopend produktieproces, maar het is de vraag of men zich voldoende bewust maakt wat een gemeenschap is.

De gezagsstructuur van de onderneming is op zijn minst een doorn in het vlees van een gemeenschap van mondige mensen.

Kenmerkend voor deze ideologie is dat men de mogelijkheden in de huidige situatie overschat, het bedrijf zoals het reilt en zeilt idealiseert en dat men conflicten niet ziet of niet wil zien.

Het gevolg van deze ideologie is dat men de ondernemer als kapitein op het schip de zorg toevertrouwt voor het welzijn van de werknemers. Men is er niet op uit de werknemers als on- mondigen te verzorgen, althans het blijkt niet uit de woorden. In het moderne bedrijf spelen mondigheid, overleg, communicatie, taakverruiming, arbeidsverdeling e.d. een belangrijke rol. De werknemer wordt echter beschouwd als individuele functionaris in het apparaat en kan alleen als zodanig een rol van betekenis

3 Open Ondernemerschap - Geschriften van de prof. mr. B. M.

Teldersstichting - 9 's-Gravenhage 1962. Blz. XVII.

(27)

..

spelen. 'Naarmate zijn functie van meer belang wordt, kan hij in een groter stuk verantwoordelijkheid en leiding delen.' 4 De afhankelijkheid van de werknemers wordt duidelijk onderkend, en zij zullen zich in het onvermijdelijke van deze afhankelijkheid moeten schikken, maar men trekt er geen consequenties uit ten aanzien van de vormgeving en inhoud van de medezeggenschap.

De werkelijkheid wordt ideologisch vertekend en ongewild ver- sterkt men het verlangen van de werknemers een plaats te ver- overen in de leiding van de onderneming, onde'l"graaft men de positieve aspecten van een slagvaardig en deskundig beleid.

De ideologie van de ondernemingsleiding vindt ongetwijfeld zijn oorsprong in de visie van Elton Maya op de maatschappij.

Het is alleen merkwaardig dat men de opvattingen van deze gro- te sociaal-wetenschappelijke onderzoeker van de Western Electric Company in onze tijd klakkeloos blijft overnemen. Volgens Mayo is spontane samenwerking tussen de ondernemingsleiding en de werknemers de bestaansvoorwaarde voor de onderneming en con- flict een ziekte. Alleen coöperatie, en dan in de meest ideale be- tekenis van het woord, is sociaal gezond. Deze coöperatie is te verwezenlijken wanneer de ondernemingsleiding voldoende socia- le vaardigheden bezit. Het gezonde bedrijf is een gemeenschap waarin de werknemers spontaan de doeleinden van de leiding aanvaarden. Conflicten worden eigenlijk in leven gehouden dooc

~frustreerde vakbondsleiders. Integratie, coöperatie, harmonie zijn de slagwoorden van de moderne managementsideologie.

Wij onderstrepen ten overvloede dat het ons niet te doen is naar de kant van de tegenstellingen en belangenstrijd door te slaan. Het is wel onze opvatting dat de ideologie van de onder- nemingsleiding van de werkelijkheid slechts de halve waarheid aan het licht brengt en de structureel bepaalde tegenovergestelde posities van ondernemingsleiding en ondergeschikte werknemers uit het oog verliest, althans minstens gelooft deze posities door sociale vaardigheden en 'human relations' uit de weg te kunnen ruimen.

De ondernemersideologie ziet voocbij aan het onmiskenbare feit dat de onderneming niet alleen een goed georganiseerd geheel is van in- en aangepaste functionarissen, maar tegelijkertijd een samenwerkingsverband waarin enkelen de wezenlijke beslissingen nemen en de ondergeschikte werknemers de daaruit voortvloeien- de bevelen hebben te gehoorzamen en de gevolgen te accepteren.

4 T.A.P. blz. 9:< -tie ook blz. 76.

107

(28)

Eigenlijk moeten wij zeggen dat men niet kan en wil erkennen dat uit deze tegenovergestelde posities van het hebben van macht en van het onthouden zijn van macht, noodzakelijk divergerende belangen moeten voort:komen. De conflicten in een onderneming mogen niet worden ontkend en zijn zelfs niet op te lossen. De dynamiek van de onderneming en de mondigheid van d~ werk- nemers zijn meer gediend met een gezond antagonisme, met een doelmatige conflictregulering. Men kan geen effectief beleid voe- ren, wanneer dit bele1d uitsluitend is afgestemd op overeenstem- ming van belangen en waarden en op harmonische samenwer- king. In het beleid zal men tevens rekening moeten houden met confliotuerendie belangen en waarden, met disharmonie. Vele integratiegedachten en integratieplannen zijn meer uitingen van een streven de sociale werkelijkheid de onontkoombare prikkels te ontnemen, dan van een beleid dat het aandurft tegengestelde posities te erkennen en conflicten te reguleren.

Het zou de moeite waard zijn het mensbeeld achter de onder- nemersideologie nader uit te werken, waarschijnlijk komen wij dan vrij snel terecht bij een technisch-rationalistisch getinte visie op die mens. Hoewel men de mens als sociaal wezen heeft her- ontdekt, past men het sociale kamkter van de mens eenzijdig toe op het interne functioneren van de onderneming en de zich daarin bevindende arbeidsgroepen. D:ü het sociale karakter van de mens ook inhoudt dat deze vanuit een specifiek sociale positie met anderen in dezelfde positie tot tegengestelde opvattingen, belangen en waarden komt, blijkt in de liberale visie op de mens slechts een marxistische denkfout te zijn. Wij laten dit aspect, althans in dit artikel, onuitgewerkt, evenals de belangrijke vraag, wa:t een onderneming in wezen is. Te zijner tijd hopen wij hierop uitvoeriger in te gaan. Wij willen slechts aantonen, dat bedrijfs- democratie. overigens een gevaarlijk woord, niet wordt gekenmerkt

door harmonische tevredenheid, maar door een stimulerende en menselijke conflictsregulering. Medezeggenschap is niet alleen een oplossing voor intern-organisatorische problemen, maar tevens een zodanige organisatorische vormgeving, dat de aan het bedrijf inherente tegenstellingen tussen boven- en ondergeschikten aan de dag blijven treden en vanwege hun blijvend karakter worden ge- reguleerd.

Deelname aan of toegang tot de macht?

Wat opvalt in de publikaties van de vaokbeweging over de mede- zeggenschap van de werknemers in de onderneming is de geringe

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gelet op het voorgaande is het niet zozeer de bijzondere zorgplicht van financiële dienstverleners die vanuit een algemeen civielrechtelijk perspectief verbazing wekt, en evenmin

Hoofdlijn in het huidige beleid is dat formele zorg aanvullend moet zijn op mantelzorg, maar dat mantelzorgers, gezien het collectieve belang van hun werk, gesteund en

Wanneer we de plannen van het kabinet en de Com- missie Regeldruk Bedrijven leggen naast de praktijk van Chemie-Pack en de horecabranche is de verleiding groot deze plannen

Een (kleinschalig) onderzoek onder op zichzelf wonende mensen met chro- nisch psychiatrische problematiek of een verstandelijke beperking laat een- zelfde beeld zien: het

Ik heb een ontwerpschets gemaakt van mijn reactie rekening houdende met 2 wetten van Newton. Ik heb een ontwerpschets gemaakt van mijn reactie rekening houdende met

Aan de andere kant is over eigen vermogen een verschil zichtbaar tussen enerzijds de menin­ gen in de VS en van het IASC (die eigen ver­ mogen zien als de ‘residual

Onder de vlottende schulden behoren de posten te worden opgenomen die bin­ nen één jaar betaalbaar zijn of aan het eind van de produktie-cyclus, welke

Ook de burgers zelf worden steeds meer aangemoe- digd om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen, niet om daarmee de gedachte van de ‘civil society’ maar te laten voor wat zij is,