!l'devolle
huidige
~e
kring ,Ie visie.
zijn uit tg.
,t overal ge mate
; . Is die totaliteit loeiende
taan ge- huidige
~n.
IEMEN
ald door
~n
Have
mensen denken, mening geboeid, ie ik nu indirect , simisme d, maar e moge- lvoeren, lezwaar,
ll'.
richt laar zijn lachtige W.B.
E. A. VER MEE R
KABINETSFORMATIE
E r moet een kabinet komen.' Met deze woorden ,begint en eindigt een artikel , in 'Nederlandse Gedachten,' het officiële weekblad van de Antirevolutionaire
Partij van 1 september 1956.
Zeker, er moet een kabinet komen, maar de anti's zijn de laatsten, die zich daarover op een wat geprikkelde toon mogen uitlaten. De partij, die zich in het verleden onder leiding van dr. Colijn en later onder aanvoering van dr. Schouten een zekere naam had verworven als een partij, die wist wat zij wilde, vaart in de slepende kabinets- crisis allerminst 'rustig te midden van de woelige baren.'
Prof. Zijlstra werd aan het kiezersvolk voorgesteld als een jong en vastberaden politicus. Hij is voorzitter van de a.r. kamerclub geworden na een door hem zelf ruiterlijk erkende nederlaag. Zelf zal hij zonder twijfel vastberaden zijn ' gebleven;
als exponent van zijn fractie is hij niet in staat deze karaktertrek te laten domineren.
De anti's hebben de kans gehad om de kabinetscrisis tot een oplossing te brengen.
Als .zij op een vroeg ogenblik tot uitdrukking hadden gebracht, dat zij durfden kiezen voor een kabinet zonder ' de KVP, zou prof. Romme eieren voor zijn geld hebben gekozen. Zij kozen 'niet. Tijdens de pogingen van Lieftinck lieten zij zich op sleep- touw nemen door de heer Romme. Daarna steeg de verwarring in de protestants- christelijke partijen ten top. Men heeft in het kamp der protestantse partij ijverig geprobeerd de verantwoordelijkheid ván zich af te schuiven. De uitslag van 13 juni jl. heeft daar blijkbaar nog niet tot de hoog nodige bezinning geleid. Het voortgaan van het doorbraakproces heeft zijn consequenties, die men niet kan , oplossen door nieuwe mannen aan de top te. zetten. Wiè als het dagblad 'Trouw' meent, dat de doorbraak gestuit kan worden met de oude coalitie, oogst de dankbaarheid van prof.
Duynstee in 'De Maasbode,' maar vergeet tot eigen schade (en schande), dat een politieke ontwikkeling, waarvan de verkiezingsuitslagen van 1952 en 1956 de uiter- lijke verschijningsvormen zijn, in gang is, die ons politieke-leven wezenlijk zal ver- anderen. Al noemt men een 'rechts coalitiekabinet' met een nieuw woord 'inter- mezzo-kabinet,' de stroo~ gaat voort.
Sommigen in de protestantse partijen zouden gaarne de oppositie kiezen.
Dr. Schmall heeft op een moment zulk een oppositie bepleit. De protestants-christe- lijke partijen zouden, aldus dit c.-h. 'kamerlid, ermee gebaat zijn die weg te g~an.
Het landsbelang, waarmee men als' het tegen de socialistèngaat zo snel schermt, 'is hier blijkbaar niet meer irl het geding.
De oorzaak van de politieke verwarring in de KVP is, dat 'inen binnen - één partij
,
'het onverzoenlijke probeert te verzoenen: Niet program, maar geloofsovertuiging is daarbij richtsnoer. Dat demonstreert de KVP in haar ruk naar rechts heel duidelijk.
Welter heeft in de Tweede Kamerfractie van deze partij een sterke stelling be- trokken. Zijn politiek en die van zijn medestanders is er op gericht een kabinet zonder de PvdA tot stand te brengen. Wil de PvdA toch meedoen, dàn alleen als men er zeker van is, dat zij de gevangene van de andere partijen zal zijn. Daarvoor bedankt de PvdA. Het ingewikkelde spel met de bezitsvorming van de zijde van de KVP heeft geen andere bedoeling dan de socialisten murw te maken. Zouden zij daar toegeven, dan komt de zetelverdeling aan de orde. Hofstra is in 's heren Rommes ogen onaanvaardbaar. De fractievoorzitter van de KVP kan een beminnelijk mens zijn. Eenmaal ging hij zelfs zo ver een informateur een lijstje aan te bieden van drie andere leden van de PvdA, . naar zijn oordeel geschikt om op de stoel van minister van Financiën te zetelen! De informateur mocht, wat de heer Romme betreft, kiezen!
De' PvdA wenste dat spelletje niet te spelen.
De heer Romme had trouwens zelf de kans om figuren voor een door hem te vormen kabinet te kiezen. Daartoe bleek hij niet bij machte. De eerste keer pro- beerde hij, een formatie op de basis van een program, dat uitging van een één-partij- regering, niet van een coalitie-situatie. De politieke constellatie in ons land eist immers samenwerking van een aantal partijen. Daarvoor moet een program worden ontworpen, dat een aanvaardbaar compromis is. De heer Romme kon dat niet op- brengenl Drees kon dit wel. Daarmee is nog eens aangetoond, dat beide politicLeen volstrel<t eigen pla;J.ts in ons volksleven innemen.
De heer Romme kreeg de tweede keer zijn leans. Na de mishIkte pogingen van Lieftinck werd aan de KVP-fractieleider gevraagd de opdracht te aanvaarden tot vorming van een kabinet, dat geacht , kon worden het vertrouwen van het parlement te genieten. Prof. Romme weigerde. Hij weigerde daarna de opdracht een kabinet te formeren, dat h~t vertrouwen van het parlement zou kunnen verwerven. Voor de historie ligt hiermee dus duidelijk vast, dat de KVP tot het maken van brokken in staat is, niet tot het oplossen van problemen. Deze wetenschap zal een aantal mannen uit de p.rotestants-christelijke partijen gesterkt hebben in hun .opvatt~g, dat een coalitiekabinet, stijl vóór de Tweede Wereldoorlog, levensgevaarlijk is.
Nu de informateur, prof. De Gaay Fortman, ijverig aan het werk is met het samen-
stel~en
van 'een kabinet' kan deze wetenschap de
a~rzelendenin de ARP en CRU wellicht van dienst zijn.
Wil de PvdA een kabinet zonder de KVP? Daarop heeft zij, getuige de pogingen van Drees en Lieftinck, niet aangestuurd. De PvdA wil echter op het
besliss~ndemoment een keus doen. De protestantse partijen proberen de keus te ontgaan. Met hangen en wurgen kan dat misschien vandaag nog. In 1960 kan dat niet meer.
Wil de PvdA in de oppositie? Dat hangt van de omstandigheden af. Zij zoekt de oppositie niet, maar is
b~paald!liet van plan in een eerloos compromis de oppositie te omzeilen.
De PvdA won in een periode van acht jaar zeven zetels. Deze win, st werd behaald
in twee regeringsperioden, waarin het regeringsbeleid , werd onderbroJ<en door de
crises van i951 en 1955. Zij- stond in deze jaren vele malen kritisch tegenover het
regerÏIlgsbele~d. Het pleit voor het kiezerskorps, dat het tussen 1948 en 1956 de grote
386
iging is lÎdelijk.
ing be- : zonder
men er Jedankt ie KVP zij daar tommes ik mens ,an drie minister
kiezen!
hem te eer pro- n-partij-
; md eist worden niet op- itiéLeen
gen van rden tot ulement lbinet., te Voor de )kken in mannen dat een
t samen-
~n
CHU
)ogingen slissf(nde lan. Met ,er.
zoekt de )ppositie
behaald door de [ over .het de grote
onderstroom in ons politieke leven bleef onderkennen. De PvdA wist de kiezers duidelijk te maken, dat de mate van weerslag van eigen opvattingen in een program van een coalitiekabinet werd bepaald door de uitslag van verkiezingen. Het is haar eenvoudige plicht dat ook in 1956 te realiseren. Daarom staat zij constructief tegen- over het pogen van prof. De Gaay FOl'tman. Zij kent de informateur als een vooruit- strevend man. Zij vergeet daarbij niet, dat de heer De Gaay Fortman 'koos voor de Antirevolutionaire Partij, dat wil zeggen voor een partij, waarin hij naast prof. Zijlstra maar ook naast dr. Bruins Slot, prof. Gerbrandyen de heer Ruppert zit. Zijn voor- uitstrevendheid wordt dus binnen zijn eigen partij beperkt door het conservatisme van zijn partijgenoten. Dat heeft onvermijdelijk zijn wêerslag op zijn formatiepoging, ook al weet hij zich als informateur dienaar van de Kroon.
Toen bovenstaande beschouwingen werden afgesloten, was prof. De Gaay Fortrnan nog druk doende een kabinet te 'informeren'.
De heer De Gaay Fortrnan was in zijn program zover tegemoetgekomen aan de verlangens van de KVP, dat de PvdA neen moest zeggen, wilde zij de verkiezingsuitslag van 13 juni geen geweld aan doen en de tijdens vorige formatiepogingen gevolgde koers volkomen verlaten, Drees en Mansholt zouden in zulk een kabinet niet terugkeren en vervangen worden door twee niet-parlementaire figuren. Daarmee zou dan het extra-parlementaire karakter van het te vormen kabinet worden geaccentueerd.
Dat gold blijkbaar niet voor de figuren, aan te zoeken uit de andere partijen. 'De ploeg van de KVP' zou vrijwel uitsluitend uit personen uit de sfeer van het
parle~entzijn samen- gesteld en de fractievoorzitter van de ARP zou zijn plaats in het aldus samengestelde kabinet krijgen.
Te elfder ure bleek de CHU niet bereid aan zulk een kabinet medewerking te verlenen.
Vergissen we ons niet, dan heeft een groot aantal brieven en andere reacties uit de )aing van de CHU de aarzelende en in zich zelf verdeelde fractie tot dit standpunt gedwongen. Het predicaat 'protestantse werkgemeenschap in de KVP' leek de CHU ten slotte niet aan-
trekkelijk. ,
De heer De Gaay Fortrnan moest zijn pogirigen staken. Het is te betreuren, dat hij door zijn streven een kabinet van de oude coalitie samen te stellen zo ver. is gegaan, dat het de democratische verhoudingen in ons land heeft geschaad. De heer De Gaay Fortman moet herstel van de oude coalitie een gruwel zijn. De conservatieve stroming binnen zijn eigen partij dreef hem deze weg op. Wij herhalen, dat dit niet anders kon. De keuze voor de confessionele partij heeft, zodra men praktisch politiek werkzaam wil zijn, duidelijke consequenties.
Na enige dagen stilte kwam Burger aan bod. De KVP-pers wilde Burger dwingen tot een poging een kabinet te vormen uit de PvdA, CHU en VVD. Burger is daarop niet ingegaan.
Het vermogen van Burger om in moeilijke situaties een 'oplossing te vinden, kwam tot volle ontplooiing. In de formulering over het punt bezitsvorming bewees hij, evenals in 1955, hoezeer hij in staat is de vastgelopen discussie weer op gang te brengen. De KVP ging met . de formulering over de bezitsvonning akkoord. Zij bevat minder dan enige andere formule-
ring gedurende andere formatiepogingen ter tafel gebracht. . . ,
Op het ogenblik dat deze beschouwingen worden afgestoten, is de strijd om de zetels in volle gang. De KVP poogt de kans op een mislukking van Burgers poging af te wentelen op de ARP. Voor het oog immers is haar akkoord met de verdeling van de zetels, mits de ARP ook akkoord gaat, een staal van solidariteit. In werkelijkheid wil men eigen ontevreden- heid niet langer als oorzaak van een eventuele mislukking demonstreren en moet de, ARP de kastanjes uit het vuur halen, Ook hier heeft het vernuft van Burger een goede kans.
Als hij slaagt, heeft ons land een nieuw kabinet. Het zal weer, zoals het ·vorige, vooruit- strevender zijn dan de meerderheid van de kamer, dat wil zeggen, dat het in de komende jaren voor moeilijke situaties komt te staan. De PvdA heeft druubij een duidelijke lijn, nl.
steun waar het gaat om een vooruitstrevend beleid. De 'rechtse' partijen zullen het niet gemakkelijk krijgen. De conservatieve elementen in deze partijen inuners zullen de kleinste kans op herstel van de oude coalitie willen aangiijpen om dit kabinet in moeilijkheden te brengen, de vooruitstrevende figuren in deze partijen zullen dit telkenmale ondervinden.
Zij zullen worden teruggedrongen, tenzij zij de moed, jlebben een duidelijke keuze te doen.
Zij hebben daartoe tot 1960 de tijd, dan zullen. d e kiezers het opnieuw doen.
Amsterdam, 27 september 1956.
H. DI]KSTRA
SOCIALISTISCH PERSPECTIEF IN DE LANDBOUWPOLITIEK
'Tijdens het bewind van Roosevelt en mijzelf was bewezen dat de manier om een gezonde economie op te bouwen, waarin de meeste mensen een hoge levensstandaard genieten, hierin bestond de nationale rijkdommen uit handen van de belangengrOepen te houden en in het bezit van het volk zelf te brengen.' Harry S. Truman. Memoires 11.
De hierna volgende beschouwingen zijn gewijd aan de huidige economische moeilijk- heden in de landbouw en de politieke gevolgen welke op den duur uit deze moeilijkheden zullen voortvloeien. Daarbij wordt uitgegaan van enkele feiten en verschijnselen, welke naar mijn mening voldoende representatief zijn voor het hele complex van feiten en verschijnselen welke men rekent tot de landbouweconomie en -politiek. Ik moet de lezer waarschuwen dat men niet moet denken met enkele grote lijnen de hoofdzaak te kunnen aangeven. Ik zeg dit op gevaar af te worden aangezien voor iemand die deze grote lijn niet weet te ontdekken. Te vaak heb ik ervaren, dat men door het trekken van enkele grote lijnen beslissende 'kleinigheden' over het hoofd ziet, waardoor de gevonden oplossing in het algemeen misschien wel opgaat, maar voor de bijzondere situatie waarin de landbouw verkeert net niet past.
Wellicht zijn er lezers die nu reeds een zeker gevoel van
otJ.b~hagenniet kunnen onderdrukken; in de mening verkerende, dat ik hier op zwakke gronden een uitzonde- ringspositie voor de landbouw aan het bepleiten ben. Dit is niet het geval. Het enige wat ik vraag is. begrip voor de situatie waarin de landbouw als bedrijfstak in . ons nationale bestel verkeert. Hieronder hoop ik voldoende duidelijk te kunnen maken, dat niet alleen de landbouw, maar onze gehele economie bij deze bijzondere positie is betrokken. Inderdaad meen ik, dat het onjuist zou zijn de vraagstukken van de landbouw te bezien vanuit de specifieke belangensfeer van de landbouwende bevolkingsgroep. Het citaat dat ik hierboven' met instemming aanhaal, zij hier voldoende borg voor.
La.ndbouw-politiek heeft twee doeleinden.
Sinds de bevrijding heeft de landbouwpolitiek in ons land twee doeleinden gehad.
Het verzekeren , van een redelijk bestaan aan de landbouwende bevolking en het bereiken van een zo groot mogelijke bijdrage van de landbouw aan onze nationale economie. Beide doelen, zljn even belangrijk.
388
Tot op grote hoogte kan men zeggen, _ dat ook :voor andere bedrijfstakken altijd iets dergelijks heeft gegolden. Zelfs leert de theoretische economie ons, dat onder ideale omstandigheden (volkpmen beweeglijkheid en deelbaarheid van de produktie- factoren en volkomen overzichtelijkheid van de markten) de produktie-factoren redelijk worden beloond en een zo groot mogelijke bijdrage leveren in het produktie- proces. De oud-liberale politiek was hier op gebaseerd.
Wij weten, dat in de praktijk hier niets van terecht komt en dat vooral de arbeid bij deze 'vrijheid' aan het kortste eind trekt. Maar voor de ondernemers kan men inderdaad zeggen, dat zonder teveel ingrijpen van overheidswege een zekere (redelijke of meer dan redelijke) beloning wordt bereikt en dat de bijdrage aan de nationale economie tot op zekere hoogte maximaal kan worden genoemd.
In de landbouw moet de beloning van de ondernemer zonder ingrijpen van overheidswège echter eerder minimaal dan maximaal worden genoemd, en zonder dit ingrijpen is de bijdrage van de landbouw aan de nationale economie zeker niet maximaal. De belangstellende lezer heeft zich ongetwijfeld wel eens afgevraagd, hoe het toch komt, dat de landbouw niet deelt in de huidige welvaart en waarom er toch zulke grote moeilijkheden zijn gerezen rond het vaststellen van juist de melk- prijs. Een antwoord op deze vragen vergt een iets dieper ingaan op het punt dat de landbouw het niet kan stellen zonder overheidsingrijpen en dat hierom ook de nationale economie het er niet zonder kan doen.
Landbouw is klein-bedrijf. Boer is arbeider-ondernemçr.
Hiervoor is gezegd, dat het wel zeker is, dat in een vrije economie de beloning van de arbeid op een minimaal peil zal blijven. Dit geldt als algemene stelregel. Voor de landbouw geldt, dat- ook de ondernemer zonder overheidsingrijpen niet tot een redelijke beloning zal komen. Beiden, ondernemer en arbeider, zijn dus gebaat bij een zekere leiding van de economie. Lopen beider belangen parallel, op de meeste bedrijven is het bovendien zo, dat ondernemer en arbeider zijn verenigd in één en dezelfde persoon. Dit blijkt uit de volgende cijfers.
1 - 3 ha 3 - 5 ha 5 - 10 ha 10 - 20 ha 20 - 50 ha 50 ha en meer .
Aantal grondgebruikers met hoofd- beroep akkerbouw of veehouder
· ' 30.0oo}
· 30.000 één-mans bedrijven
· 61.000 -
47.000 één tot twee-mans bedrijven 24.000 } 2.000 twee en meer-mans bedri' )ven
Totaal 194.000
In totaal wordt de landbouw dus uitgeoefend op 194.000 bedrijven; op 121.000
bedrijven daarvan is de boer niet alleen ondernemer, maar tevens zijn eigen en
enige arbeider. Op - 47.000 bedrijven is er naast de boer nog een arbeider. In zeer
vele gevallen is dit een arbeider behorend tot het gezin van de boer. Vaak ook is het
een arbeider, die niet tot het gezin van de boer behoort. Op deze bedrijven werkt de
boer als arbeider in hetzelfde tempo als de andere arbeider of deze nu al of niet tot het gezin behoort. Van de 26.000 boorijven boven de 20 ha waar twee of mem- arbeidskrachten werken, is de boer in de meeste gevallen ook arbeider.
~lleenop bedrijven waar meer dan drie arbeidskrachten werk vinden, is de . boer in meer of mindere mate alleen ondernemer. Dit zijn hoofdzakelijk de grotere akkerbouw- bedrijven en het zullen er naar schatting ongeveer 16.000 zijn. Alleen op een kleine minderheid van de bedrijven is de ondernemer dus niet tegelijk arbeider. Op de grote meerderheid van de bedrijven is de ondernemer en de arbeider in dezelfde persoon verenigd en zijn de belangen van ondernemer en arbeider in de meest letterlijke zin van h,et woord dezelfde. Hiervoor is er reeds op gewezen, dat dit ook in ander opzicht het geval is. C. Egas heeft eens geschreven, dat de (kleine) boer eigenlijk wel lid zou kunnen zijn van een landarbeidersbond. Er zou een aparte beschouwing over moeten worden geschreven waarom dit niet het geval is .
. Op grond nu van het feit, dat in de andere bedrijfstakken overheidsingrijpen ten behoeve van de arbeiders reeds lang gemeengoed is geworden, zou kunnen worden verklaard, waarom ook in de landbouw dit ingrijpen noodzakelijk is. Het zou immers zonder meer reeds kunnen volgen uit de gelijkgerichtheid van de belangen van de ondernemer en de arbeider in de landbouw. Maar er is meer.
Te veel en te kleine bedrijven voor zelfstandige machtsvorming.
Hiervoor is zeer duidelijk aangetoond, dat de landbouw wordt uitgeoefend op zeer kleine en kleine bedrijven. In de landbouw spreken wij nog over grote bedrijven, maar in vergelijking met de industrie zijn er feitelijk geen grote bedrijven. in de landbouw.
Dit is niet alleen in Nederland het geval; men treft dit overal ter wereld aan. Het mag dan waar zijn, dat sommige landbouwbedrijven een respectabel~ oppervlakte land in exploitatie hebben, naar de personeelsbezetting gemeten zijn bijna alle landbouw- bedrijven ter wereld tot de categorie der kleine bedrijven te rekenen. De landbouw is ongeschikt om in/ de vorm van het werkelijke grootbedrijf te worden beoefend.
Het zou mij te ver voeren dit hier uitVoerig te bewijzen. Laat mij slechts de praktijk als illustratie en bewijs naar voren brengen. In Rusland heeft men het geprobeerd met het grote bedrijf, maar het succes schijnt niet groot te zijn. Dit wil niet zeggen, dat het kleinste bedrijf nu ook het voordeligste zou werken. Integendeel, maar ik wil er in dit verband alleen op wijzen, dat het feit, dat de landbouw is georganiseerd in kleine bedrijven tot gevolg heeft, dat de landbouw, in veel mindere mate dan de industrie, in staat is diverse maatregelen te nemen ter verhoging van de produktiviteit.
Het onderzoek naar nieuwe methoden moet van staatswege geschieden en anders gebeurt er niets. Dit staatsingrijpen wordt dan ook door een ieder als vanzelfsprekend beschouwd. Hetzelfde geldt voor zeer vele andere activiteiten. Wel is het in de land- bouw mogelijk gebleken door samenwerking (coöperatie) heel wat te bereiken, maar zonder staatsingrijpen en -leiding kan de landbouw toch niet dàt bereiken wat in de industrie vaak wel mogelijk is.
Landbouwproduktie zeer moeiliik aan te passen.
Een derde hoofdoorzaak, waarom het gewenst is de landbouw niet aan zijn lot over
te laten, is gelegen in het feit, dat de landbouw meer dan welke bedrijfstak, werkt
390
met vaste kosten. Hierdoor is de produktie in de landbouw buitengewoon stabiel en moeilijk aan te passen aan de veranderlijke situatie van vraag en aanhod. Dit blijkt in tijden van schaarste zowel als in tijden van overvloed. In tijden van schaarste wordt de vraag naar voedingsmiddelen zo groot, dat de prijzen enorm stijgen. De mensheid kan nu eenmaal niet zonder voeding en de vraag wordt door de hoge prijzen slechts matig ingekrompen. Het aanbod van landbouw-produkten wordt door de hoge prijzen ook slechts langzaam groter. Ieder vindt het in deze
situati~een natuurlijke zaak dat de overheid ingrijpt ten behoeve van de minst draagkrachtigen uit de bevolking.
In tijden van overvloed, zoals wij die op het ogenblik in zekere zin beleven, wordt het aanbod van voedingsmiddelen, althans in de Westerse wereld, groter dan de vraag. De prijzen dalen. Het aanbod reageert ook nu zeer traag en het verschijnsel is niet onbekend, dat bij lagere prijzen de produktie nog toenam, omdat elk bedrijf streeft naar een zo groot mogelijke dekking van zijn vaste kosten, ook al produceert elk bedrijf tegen verlies, als men alle kosten werkelijk zou rekenen. De vraag neemt ook slechts langzaam toe bij lagere prijzen omdat een mens nu eenmaal een zekere, maar beperkte behoefte heeft aan voedsel.
Vraag en aanbod zijn beide inelastisch en er zal onherroepelijk een catastrofe ontstaan indien het evenwicht wordt verJ>roken, naar welke kant dit ook zij. Ook dit wettigt overheidsingrijpen ten behoeve van de consument in tijden van schaarste en ten behoeve van de producent in tijden van overvloed.
Ik meen met het bovenstaande voldoende duidelijk te hebben gemaakt, dat het niet in de eerste plaats een landbouw-belang is, dat de ' overheid 'actief leiding geeft aan de economische ontwikkeling van de landbouw, maar dat dit vooral ook een nationaal belang is.
Overheidsingriipen gericht op produktie-omstandigheden en inkomensgarantie Bij het overheidsingrijpen is het nuttig onderscheid te 'maken naar de maatregelen welke de produktie-omstandigheden van de bedrijven beïnvloeden en naar die, welke gericpt zijn op de prijzen. Al moet arrect worden opgemerkt, dat het hele complex van maatregelen zich niet zo-maar laat indelen in twee vakken. Met het noemen van enkele voorbeelden moet ik volstaan.
Het complex van maatregelen dat gericht is op de produktie-omstandigheden ver- -keert nog in een beginstadium van ontwikkeling. Tenminste ik hoop dit. Ik hoop nl.
dat men verder zal gaan op de weg welke men tot nu toe is gegaan. Van de 194.000 in ons land zijn e, nog 121.000, dus meer dan de helft beneden de 10 ha. Nu ligt op bedrijven beneden de 10 ha de arbeidsproduktiviteit reeds spoedig laag, omdat op deze bedrijven vaak meer dan één man moeten werken, terwijl er eigenlijk geen werk
· is voor twee arbeidskrachten. Het zou dus zeer gewenst zijn indien men deze bedrijven zou kunnen vergroten. Nu zou ' men kunnen zeggen, laat de boer maar zorgen, dat er niet meer dan één arbeidskracht op dergelijke bedrijven werkzaam is.
Dit is in de praktijk echter niet altijd uitvoerbaar. De boer heeft vaak een zoon op
het bedrijf als opvolger, waardoor er in feite een overschot aan arbeidskrachten
ontstaat. Hierna zal blijken, dat de overheid bij haar prijsbeleid met dit overschot
geen rekening houdt, maar · het zal niettemin duidelijk zijn, dat het gewenst is de
391
bedrijven zodanig te vergroten, dat de arbeidsproduktiviteit voldoende wordt. Nog veel erger is . de situatie op die bedrijven, waar nog niet voldoende werkgelegenheid is voor één man. Het .inkomen is op deze bedrijven in de regel beneden het inkomen van de landarbeider.
Uit deze korte opmerkingen zal duidelijk zijn, dat het kleine boerenvraagstuk een sociaal probleem is van de eerste orde. Het kan opgelost worden, maar er is nog slechts een schuchter begin gemaakt. Het is nl. mogelijk de in te polderen gronden VOor deze sanering te gebruiken, maar hiertegen bestaan in ons land nogal wat weerstan- den. Het zou mij te ver voeren hierop nader in te gaan.
Een andere kwaal welke onze landbouw aanvreet en welke tot uiting komt in de produktie-omstandigheden is het verspreid liggen van de landerijen. Een grootscheeps ruilverkavelingsprogramma is thans in uitvoering, doch er kunnen slechts betrekkelijk- langzaam vorderingen mee ge!fiaakt worden. Het heeft trouwens weinig zin te streven naar een goede ligging van de landerijen indien niet tegelijk ook de bedrijven worden vergroot.
Beide kwalen, te kleine bedrijven en verspreide ligging van de landerijen, vinden hun oorsprong in ons erfrecht. Dit erfrecht is in ons land vooral afgestemd op de handel, in zoverre, dat: men er niets in vindt dat rekening houdt met de typische agrarische omstandigheden. Ons erfrecht is vooral daarom een handels erfrecht, omdat het in sterke mate rekening houdt met de beweeglijkheid van de handel. Elke erf- genaam kan met het hem toekomend deel uit de boedel vertrekken waarheen hij wil.
Dit b~vordert splitsing en verkleining van de lándbouwbedrijven bijna tot in het oneindige. Het is zelfs zo, dat het erfrecht bevordert dat de landerijen na een ruil- verkaveling weer uiteen gaan (in verschillende handen komen). Herziening van het erfrecht zou voor de landbouw in vele opzichten heilzaam kunnen werken.
Naast de maatregelen, welke liggen in de sfeer van de produktie-omstandigheden, staan dus de prijspolitieke maatregelen. In het algemeen bestaan deze hierin, dat er minimum-prijzen worden vastgesteld, waar beneden de prijzen van de verschillende landbouwprodukten niet kunnen dalen dank zij het ingrijpen van de overheid. In dit verband wordt er veel gesproken over een gegarandeerd inkomen van de boer. In welke beperkte mate dit het geval is hoop_ ik hieronder te kunnen uiteenzetten.
In de eerste plaats zij dan opgemerkt, dat er lang niet voor alle landbouwprodukten prijsgaranties bestaan. Dit is voor de verschillende bedrijfstypen zeer óngelijk.
De weidebedrijven, waar alleen melk en vlees wordt voortgebracht, kennen een garantiesysteem, dat alle produkten omvat. In feite is er alleen voor de melk een garantieprijs, maar de kostprijsberekeningstechniek heeft tot gevolg, dat ook het vlees in de garantie is betrokken.
De akkerbouwbedrijven, welke een veelvoud aan produkten voortbrengen, kennen slechts voor enkele produkten garanties.
De gemengde bedrijven op zandgrond hebben voor de meeste produkten garantie- prijzen, er worden althans prijspolitieke maatregelen getroffen voor de meeste pro- dukten van deze bedrijven. De eieren vormen hierop een belangrijke uitzondering.
Het is niet mogelijk in het bestek van dit artikel uiteen te zetten, waarom het niet nodig is voor alle produkten prijsmaatregèlen te nemen. De positie van de produkten op de internationale markten is hiervoor in hoofdzaak beslissend.
392
Voor de niet-landbouwkundige lezer is het echter wel belangrijk te weten, dat niet alle landbouwprodukten onder de prijsmaatregelen vallen.
dok in ander opzicht kan dé boer niet zeggen, dat de landbouwpolitiek hem een min of meer gegarandeerd inkomen bezorgt. De prijsmaatregelen zijn gebaseerd op onderzoekingen van het Landbouw Economisch Instituut. Dit instituut gaat bij haar onderzoekingen alleen uit van bedrijven welke redelijk goed zijn georganiseerd, en welke b . v. een zodanige omvang hebben, dat de arbeidskrachten er een behoorlijke arbeidsproduktiviteit bereiken. Behoorlijk dan in vergelijking met. het gemiddelde in de Nederlandse landbouw. De te onderzoeken bedrijven zijn niet kleiner dan onge- veer 10 ha. Dit betekent in feite, dat de meerderheid van de Nederlandse landbouw- bedrijven het moet doen met garanties welke eigenlijk gelden voor bedrijven, die onder gunstiger omstandigheden werken. Het is nI. gebleken, dat de bedrijfsgrootte een belangrijke invloed heeft op de kostprijs. Reden voor de hierboven bepleite sanering, reden ook voor de bedrijven beneden de 10 ha om te weten, dat de garanties voor hen eigenlijk niet voldoende zijn.
Een andere beperking van de inkomensgarantie is gelegen in het bedrijfsrisico. Dit kan in de landbouw meer vormen aannemen dan in de industrie. In de eerste plaats blijft er altijd nog een zeker prijsrisico. De garanties gelden uiteraard voor gemiddelde prijzen. In de landbouw kent men vrij belangrijke afwijkingen in de prijzen welke een bepaald bedrijf weet te maken tegenover de gemiddelde prijs. De gemiddelde prijs (afgezien van kwaliteitsverschillen) wordt lang niet door elk bedrijf gehaald, en daar- mede heeft ook niet elk bedrijf in dit opzicht een volledige garantie. Andere risico's welke de boer in hoofdzaak zelf moet dragen, en waartegen hij zich ook maar in geringe mate kan verzekeren, zijn b.v. ziekte- en' weerrisico's bij vee en gewassen.
Zijn in het voorgaande een aantal factoren genoemd, die een rechtvaardiging geven voor het overheidsingrijpen in de landbouw, tevens is wel duidelijk gebleken, dat dit niet inhoudt, dat de boer een soort ambtenaar zou zijn of kunnen zijn. Van gezag- hebbende zijde is onlangs opgemerkt, dat de boeren de indruk wekken dit te willen zijn indien zij staan· op een zekere effectuering van de prijsgaranties. De bedoeling van mijn betoog is geen andere dan aan te tonen, dat dit bij het huidige systeem van prijsgaranties totaal onmogelijk is.
Oorzaak huidige economische moeilijkheden
Zeer kort gezegd vloeien de huidige moeilijkheden in de landbouweconomie hièruit voort, dat wij in een periode zijn aangeland waarin de koopkrachtige vraag naar landbouwprodukten min of me, er verzadigd raakt. Ik spreek hier uitdrukkelijk alleen over de koopkrachtige vraag. Het betekent, dat de welvaart dusdanig is toegenomen, dat die bevolkingsgroepen welke delen in deze welvaart hun inkomen niet verder besteden aan landbouwprodukten, maar een besteding zoeken in andere richting.
Eenvoudig dus, omdat hun behoefte bevredigd is. Toenemende welvaart komt tot
uiting in relatief lage prijzen ten opzichte van de lonen. Dit is prettig voor diegenen
die hun inkomen moeten besteden aan de produkten, waarvan een overvloed bestaat
(dit is dan de welvaart), maar minder prettig voor diegenen, die deze produkten
voortbrengen. In dit geval de boeren. Hieruit volgt, dat men zich niet behoeft te
verbazen over het feit, dat in deze tijden van toenemende welvaart de landbouw niet aanzit ilan de welvaartsdis. .
Wij mogen dankbaar zijn voor de huidige welvaart, en deze zal nog meer moeten worden bevorderd, want welvaart i~ een betrekkelijk begrip . . Het is echter ook een eis van sociale rechtvaardigheid om de producenten van die produkten waaraan voor- al welvaart (overvloed) is, en die, nu zij eenmaal gezorgd hebben voor deze welvaart, niet gemakkelijk hun produktie kunnen leiden in een andere richting, bij hun Ipoei- lijkheden te helpen. In deze situatie verkeert' thans de landbouw.
Eis van sOcWlistisch beleid
. Nog een enkele opmerking over de koopkrachtige vraag. Ik merkte reeds op, d~t welvaart een betrekkelijk begrip is. Hoe betrekkelijk dit is zien wij pas duidelijk, in- dien wij niet alleen kijken naar de koopkrachtige vraag, maar de totale behoefte aan voedingsmiddelen proberen te schatten. Wij komen dan spoedig tot de ontdekking, dat deze behoefte nog lang niet bevredigd is. In grote delen van de wereld heerst grote armoede en in vergelijking met deze behoefte aan landbouwprodukten zou er op het ogenblik geen overvloed zijn, maar een groot tekort. Laten wij goed weten, dat wij hier in het westen alleen welvaart (overvloed) hebben, omdat er elders ar- moede is. Daarom is het onjuist om onze landbouwproduktie in te krimpen, zoals onlangs door professor Thurlings in Wageningen is bepleit, maar moeten wij eerder wegen viIiden om ons teveel aan deze beyolkingen ten goede te doen komen.
Koningin Juliana heeft hier enige tijd geleden zeer terecht op gewezen. Uit dit plichtsgevoel vloeit ook de internationale activiteit van minister Mansholt voort.
Zouden wij socialisten dit niet erkennen, wij zouden schromelijk tekort schieten in de
toepassing van onze beginselen. .
Aan de hand van een voorbeeld (de melkproduktie) is aantoonbaar, dat niet-toe- passing van dit beginsel trouwens zich zelf zal straffen.
. De melk is één van onze belangrijkste landbouwprodukten. Melk wordt voort- gebracht op de weidebedrijven en op de gemengde bedrijven op zandgrond. Naar ruwe schatting wordt ongeveer 60 % van de landbouwgrond in Nederland gebruikt voor melkproduktie. Er is reeds op gewezen, dat lang niet voor alle landbouwpro- dukten garanties gelden. Daar de melk alleen reeds betrekking heeft op het grootste deel van de landbouwgrond, en het merendeel der bedrijven bij de melkproduktie zijn betrokken, blijkt hieruit wel waarom landbouwpolitiek in Nederland in zulk een grote mate melkpolitiek is.
Niet ingriipen is kapitalistische kortzichtigheid
In grafiek I is een beeld gegeven van de ontwikkeling van de melkprijs in verhouding tot de ontwikkeling van het algemeen kostenniveau en de ontwikkeling van de vlees- prijs. Dit laatste; omdat bedrijven welke nu melk en vlees produceren zich ook kunnen ontwikkelen in · de richting van meer vleesproduktie. Dit laatste kost zeer weinig arbeid. Het brengt de boer ook niet zo heel veel in het laadje, maar de vleesproduktie
kan in deze bedrijven toch van belang worden. -
In grafiek I ziet me~, dat de melkprijs de laatste jaren duidelijk achterblijft bij de
394
Index
300 280 260 240 220 200 180 160
Q::::==O
index groothandélsprijzen _ index prijs rundvlees. .
lt---l(
index melkprijs Friesland (melkvet) •
• . . 1926.1930=100[
, Bron: C.B.S.
1924·'25-1928-'29 = 100
A----6
index melkprijs West·Nederland (melk)
1924-'25-1928·'29 = 1 00 ' Bron: Bond Coöp. Zuivelfabr. in Friesland 1938·'39-1940·'41 = 65 Bron: C.M.C.
Graflek I
I I ti , I
J I 1 1 1 1
I I 1 1 1 1 I 1 T I I -~
J 1 I I I I I 1 1 1 I 1 IÎI ""txk:l
J I T I I 1 I I 1 1 ~--I 1/ '/ --
~ I I " 1 I I I . I 1 1 l ' v,:~ " ';, --;
<--L I 1 I 1 I 1 I I I /r.ç " , - - ; ,',
;,.. I 1 I I 1 1 I lIJ'" / ", ,,,,/ "/1
e;; b:-, I 1 1 I I " 1jI/'+--' ,,' I 1
, I I ' ti J I
' k + ' " ,"-- k:' 1
'- -- <ct'" , ~ "" ~ '" ~
.L EE I J J 1 I " ' , tS:h---~ I~So '0 ,..;; --~.,; ~ ' / ;:- . I 1 --
I j I', __ :::;':';t><V - ',.' ,;. ' I I
l i J 1 . 1 I 1
1
J I 1 1 . 1 >-~
140
120 100 80 60 40
20 -J-l I I I I .1 1 U
~
'24 '25 '26 '27 , '28 '29 '30 '31 '32 '33 '34 , '35 '36 '37 '38 '39 '40 '41 '42 '43 '44 '45 '46 '47 '48 '49 '50 '51 '52 '53 '54 '55
en
andere prijzen en kosten. Dit is dan ook de oorzaak, waarom in de landbouwpolitiek de melkprijs de laatste jaren zo in het middelpunt van de belangstelling staat.
Een ander gevolg van deze ontwikkeling ziet men in grafiek Il. Hieruit blijkt, dat het inkomen van de boer de laatste tijd lager ligt dan het loon van de landarbeider.
Dit geldt tenminste voor het gemiddelde bedrijf in de veenweidestreken. In de zand- gebieden zien wij hetzelfde, maar hier zijn de gevolgen ànders, omdat de boer op het gemengde zandbedrijf niet met betaalde arbeidskrachten werkt. Dit is belangrijk in verband met de verdeling van het nationale inkomen. , Men kan zich immers de vraag stellen of dit inkomen van de boer op het gemengde zandbedrijf wel hoog genoeg is.
Voor de weidebedrijven met veelal betaalde arbeidskrachten ligt de situatie echter heel ~ders. Hier zal de boer zich op den duur de vraag stellen hoe het verder moet met zijn bedrijf. Wanneer de arbeider meer verdient dan de hoer, betekent dit, dat de boer verliest op het aanstellen van een arbeider en het kan dan ook niet anders of op den duur zullen vele boeren ertoe overgaan om de arbeider Je ontslaan. Zij zullen dan merken, dat hun inkomen er op vooruit gaat. Zij behoeven immers niet meer toe te leggen op het arbeidsloon, dat zij voorheen bet;:talden. Er is nogal wat verbonden aan een dergelijke ingrijpende verandering in de bedrijfsvoering, en vele boeren zullen er slechts node toe overgaan, maar op den duur zal het er onherroepe- lijk van komen. Dit zal dan tevens tot gevolg hebben, dat de melkproduktie sterk wordt ingekrompen en dat men meer vee gaat vetmesten. .
In grafiek III en IV heb ik weergegeven, hoe groot in 1970 in ons land de behoefte aan melk zal zijn. Tevens is in deze grafiek aangegeven, hoeveel wij de produktie aan melk kunnen inkrimpen om in de ,vintermaanden niet voor een absoluut tekort aan
Grafiek 1/
Index
. no
110 100 90 80 70 _ 60 50 40 30 20 10
Ontwikkeling inkomen boer en loon landarbeider 100 = inkomen boer Frieslands klei 1950-'51
. / r'\.
'\. -
~""-
" \
-
',\
_.. ,,' '
\~.
'/
- I -
~, . /
1\
\
I\ .
l •
~"
.,-' \\
" l
X
- '\',
Bron: Landb. fc. Instituut
- - Boer Fr. klei
(gem. 20.85 ha cult.-gr. In 1954.'55)
Boer Zuid hol I. consumptiemeikgebied (gem. 15.01 ha cult.-gr. id 1954-'55)
- - - Boer Zuidholt zelfkazende bedrijven (gem. 15.69 ha cult.-gr. in 1954-'55)
. _ . Arbeider .0 48-49 50-51 52-53 54-55
49-50 51-52 53-54
396
melk per ' 1000 tonnen 6000
5000
4000
3000 /' V
'"
,
0-
~2000
1000
:---
V-
or;
-
Melkproduktie binnenlands melkverbruik
~nt:~ikkeli~g
der bevo, lking
'"
..
... ,Y. \
V. •
\V
\V" • totale produktie
~
I~
I \
\
~
\,
0
,
~ ., ,
0
....- -.:
/ . ~ binnenlands verbruik
0
--- ~ ~king - ~
~ -
,Grafiek 11'
• •
.' .
i ,
I
I
-
...
I\ \: :..,...c ,...0"1
....- -
~
12
11 10
9 8 7
, , ,
1920 '22 H 26 28 30 32 H 36 38 ~o ~2 H <46 ~8 ,50 52 5~ 56
consumptiemelk te staan. Het blijkt dan, dat een produktiebeperking van 15 % dit' tekort reeds zal veroorzaken. Wij moeten dan de belioefte aan boter en kaas dekken uit de van tevoren gevormde voorraden. Dit is zonder veel bezwaar mogelijk, maar met de drinkmelkvoorziening gaat dit veel minder gemakkelijk. Natuurlijk zal men bij een dergelijk tekort kunnen werken met het oplossen van melkpoeder in de winter, maar dit betekent een vrij aanzienlijke kostenstijging, terwijl men tevens de totale export aan zuivelprodukten hiermede zou afsnijden. Ik geloof dat een produktie-
bep~rking'
van 15 % ons in de naaste toekomst reeds behoorlijk in de moeilijkheden zou brengen, om dan , nog maar te zwijgen van een verdergaande produktiebeperking.
Ik meen dus te kunnen aantonen, dat het op twee wijzen verstandig zou zijn de melkprijs hoger vast te stellen dan zij thans is. In de eerste plaats om redenen van sociale rechtvaardigheid, in de tweede plaats om redenen van algemeen belang, om- dat anders de produktie op den duur zeker zal teruglopen. Dit laatste zou niet alleen een economisch nadeel kunnen betekenen, maar zou in wezen een gevolg zijn van oud-kapitalistische beleidsvoering.
Verdere socialistische oplossingen nodig
Bij de vraag, hoe hoog de melkprijs dan wel zou moeten zijn, raak ik aan een heel
apart hoofdstuk van de landbouWpolitiek, waarboven staat geschreven: Kostprijs-
verschillen. Om een voorbeeld te noemen: De kostprijs van de melk in de zand-
gebieden b.v.Overijsel is f 26,- per 100 kg melk; in het Friese kleigebied f 19,90.
Graftek IV
Huidige aanvoer aan melk en toek. binnenl. melkverbuik
(zonder op de boerderij achtergebleven melk) 1000 ton per
vierwekelijkse pt:riode
600
500
.400
300
- -
>---
200
100
2
/
// /
._-
3
/' '-... 15
00vermindering der produkltie
..'I
I I f .
l/ l}~ ~, 1""- hUi~ige aaLoer <'peil 19·~5)
/
/
/ / -""-...'"
/ 1'-' ... ."
'I
/.... , ~t
/ •
/ /" r\
// / '\ ~,\
/ /
. tçtaal binnenlands
verbrui~H70 \ "- r--.
"
'....
~---.
._~
r---- verbruik cons.-melk 1970 -_._-- - - -- -_. - --- -- - .-
/
4. 5 6 7 8 9 10 11 12 1
vierwekelijkse periode 3
Hoe moet men nu de melkprijs vaststellen? Om de rechtvaardigheid te dienen en op den duur de produktie op de zandgronden in stand te houden zou de prijs minstens
f 26,- moeten zijn. In dit geval zou de Friese kleiboer echter veel te veel ontvangen,
in deze zin, dat het niet te verdedigen is, waarom de een zo veel meer zou moeten
krijgen dan de ander. Het is niet moeilijk om te bevorderen, dat de winstmarge van
de Friese boer even groot is als de winstmarge van de zandboer, hierbij de. invloed
van de bedrijfsgrootte even buiten beschouwing latend. Men kan nl. de pacht op de
Friese klei zodanig _ verhogen, dat er voor de boer evenveel overblijft in beide ge-
bieden_ Nu wordt wel algemeen aanvaard, dat het onbülijk is te grote verschillen in
de beloniIig van de boer aan te brengen. Pachtverhoging betekent echter: in feite, dat
398
· .
de grondeigenaar op de Friese klei zijn inkomen aanmerkelijk ziet verhoogd. En hier- tegen bestaan terecht grote bezwaren.
Men is het er algemeen over eens, dat de beloning van de arbeid voorop dient te staan. Een voldoende arbeidsbeloning van de boer op de zandgronden eist nu, dat de melkprijs op de gemiddelde kostprijs van de zandbedrijven wordt vastgesteld.
Om dit mogelijk te maken en niet tegelijk de grondbezitter van de goede gronden (klei) een flfu.k ëxtra inkomen in de schoot te werpen, zal men hieraan een andere maatregel moeten koppelen, welke reeds jaren ' geleden door dr. Vondeling is aan- bevolen. Hij heeft gesteld, dat men de boer op de klei wel een hogere pacht moet laten betalen, maar dat men tegelijk de grondbezitter voor dit bedrag dient te be- lasten. Men zou deze bedragen kunnen doen storten ip. een fonds, waaruit betalingen ten behoeve van de landbouw zouden kunnen geschieden.
Tot heden heeft men deze gedachte niet in de praktijk willen brengen. Men heeft daarentegen een oplossing gekozen welke tot grote moeilijkheden aanleiding. heeft gegeven. Men heeft nl. verschillende prijzen ingevoerd voor de verschillende ge- bieden. Uiteraard wekt dit op de grenzen tussen de gebieden allerlei spanningen op.
Daar krijgt de ene boer plotseling een 'lagere prijs voor zijn melk dan zijn buurman.
Algemeen is thans wel de opvatting, dat dit geen systeem kan zijn voor de toekomst.
Behalve Vondeling heeft m.i. niemand tot heden een oplossing gegeven welke rede- lijk is en uitvoerbaar. Een oplossing is er alleen, als men niet bang is om in te grijpen in de eigendomsverhoudingen. In veler ogen doet men dit nl. indien men de grond- eigenaar een belasting zou opleggen welke hij tot heden niet heeft gekend.
Privé-eigendom - van. de grond en erfrecht oorzaak van de moeili;kheden
Het zo juist behandelde is een kwestie van pachtpolitiek. Niet alleen de grondsoort, maar ook de bedrijfsgrootte speelt echter een rol bij de kostprijsverschillen, terwijl daarnaast de kwestie van de eigenaarslasten het vraagstuk verzwaart. De vraag doet zich nl. voor in welke mate men de eigenaar van de grond en de gebouwen een vergoeding in de pacht moet doen toekomen voor het onderhoud van de gebouwen.
Dit is precies dezelfde kwestie als wij l<ennen bij de huren. Ik hoef er hier - dus niet veel van te zeggen. In de landbouw hebben wij echter nog een heel speciaal aspect.
De landbouw zou de landbouw niet zijn indien dit niet zo was. Er wordt nl. veel zgn.
los land verpacht, dat is land, waarop geen gebouwen staan. Dit is mogelijk, omdat
er boeren zijn ' die wel gebouwen hebben (in eIgendom of gepacht) maar te weinig
land. Nu was het vroeger altijd 'zo, dat dit losse land een zelfde pacht deed als het
zgn. behuisde land. Dit was mogelijk omdat er een grote vraag was naar dit losse
land, welke vraag er alleen maar was, omdat elders gebouwen waren. Het zou na-
tuurlijk onzin zijn thans deze zelfde pachtverhouding te handhaven. Vooral indien
men de pacht aanzienlijk hoger zou stellen in . verband met de gestegen eigenaars-
lasten. Maar om dit te be.reiken .moet men alweer diep ingrijpen in de bestaande
eigendomsverhoudingen. Bij een pachtverhoging in verband met de gestegen eige-
naarslasten zou men de produktenprijzen immers ook moeten verhogen en hieruit
zou zeer waarschijnlijk ook een grotere vraag naar los land voortvloeien. Om 'dit te
voorkomen zou men koop en verkoop beslist niet vrij kunnen laten, maar moeten
onderwerpen aan een streng toezicht. Dit nu - is niet gemakkelijk, omdat bij de be-
staande eigendomsverhoudingen ontduiking van dit toezicht vrij gemakkelijk is. Ik ben er dan ook van overtuigd, dat men een afdoende oplossing van het vraagstuk van de eigenaarslasten alleen maar kan vinden na een nationalisering van de grond.
Laat men de grond in handen van particuliere personen, dan zal dit er onherroepelijk toe teiden dat via de uitoefening van de privé-rechten van elke bezitter de ongezonde toestanden blijven bestaan, waaronder de landbouw zo zeer gebukt gaat.
Ik wil er in dit verband op wijzen, dat de eigendomsrechten op de grond de laatste jaren reeds dusdanig zijn beknot, dat de eigenaar slechts in beperkte mate zeggings- macht heeft over zijn eigendom. Deze beperking schiet echter nog te kort. Vooral bij vererving kunnen de erfgenamen de zaken tot op grote hoogte nog regelen zoals zij dat verkiezen, en zodoende overheidsmaatregelen, in het algemene belang genomen, tegenwerken. Een nationaliseting van de grond, of hoe men het anders wil noemen, zou het vraagstuk van de pachtvorming niet alleen tot een afdoende oplossing kunnen brengen, maar tevens de mogelijkheid scheppen tot een sanering van de kleine land- bouwbedrijven. Ook zou het vraagstuk van de kostprijsverschillen er veel gemakke-
. r