Vraag nr. 78
van 13 februari 2002
van mevrouw SONJA BECQ
Buitenschoolse kinderopvang – Beleidsbrief De minister kondigt op korte termijn een nieuwe beleidsbrief aan inzake buitenschoolse kinderop-v a n g. Deze beleidsbrief zou worden opgesteld in samenwerking met de departementen Je u g d , C u l-tuur en Onderwijs.
Tegelijk is er de vraag in welke mate partners die de buitenschoolse kinderopvang op dit moment w a a r m a k e n , hierbij betrokken worden. We denken hierbij aan Kind en Gezin, de Vereniging van Vlaamse Jeugddiensten en -consulenten (VVJ), d e Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten ( V V S G ) , het Platform van de Coördinatoren voor Initiatieven Buitenschoolse Kinderopvang, ... 1. Welke organisaties worden betrokken bij de
be-leidsbrief en in welke fase ?
2. Wanneer is de beleidsbrief klaar en wordt hij in-gediend bij het Vlaams Parlement ?
3. Hoeveel scholen, ingedeeld per net en per ar-r o n d i s s e m e n t , oar-rganisear-ren op dit moment in de schoollokalen voor- en naschoolse kinderop-vang ?
Is bekend of het hier om lokalen gaat die exclu-sief voor de buitenschoolse opvang worden ge-bruikt ?
Welk statuut hebben de personeelsleden die voor de begeleiding van de kinderen instaan ? 4. Hoeveel initiatieven buitenschoolse
kinderop-vang (IBO) kwamen en komen tot stand zonder enige inbreng van de regionale coördinatoren (en hoeveel mét) ? Zijn hier regionale verschil-len vast te stelverschil-len ?
5. Hoeveel plaatsen voor kinderopvang zijn er in de specifieke initiatieven buitenschoolse kinder-opvang gekoppeld aan een kinderdagverblijf, gekoppeld aan de werking van opvang-gezinnen ?
6. In hoeveel gemeenten (of wijken) stelt men een combinatie vast van én een IBO én buiten-schoolse kinderopvang gekoppeld aan een regu-liere voorziening voor kinderopvang, of blijkt het zo te zijn dat eenmaal er een EBO is, e r
minder een beroep wordt gedaan op kinderop-vangvoorzieningen ?
Antwoord
1. De beleidsbrief buitenschoolse opvang komt tot stand via overleg in de schoot van de V l a a m s e regering waarbij de kabinetten van de m i n i s t e r-p r e s i d e n t , de minister van Je u g d , d e minister van Onderwijs, de minister van We r k-gelegenheid en de minister van Binnenlandse Aangelegenheden zijn betrokken.
Daarbij aanvullend worden de bekommernissen verwerkt die, zowel formeel als informeel aan mijn kabinet zijn bezorgd door rechtstreeks be-trokken actoren, zoals daar zijn de Ve r e n i g i n g van Vlaamse Jeugddiensten en Consulenten, h e t Platform van de Coördinatoren voor Initiatie-ven Buitenschoolse Kinderopvang, de V V S G e n , u i t e r a a r d , de raad van bestuur van Kind en Gezin.
2. Het is de bedoeling dat de beleidsbrief voor be-slissing wordt voorgelegd aan de Vlaamse rege-ring in maart of april 2002.
3. Hoeveel scholen momenteel op een structurele manier voor- en naschoolse opvang organiseren, is niet bekend. Er zijn ook geen concrete gege-vens bekend over de aard van de lokalen of het statuut van de personeelsleden die de opvang op zich nemen.
Het is zo dat momenteel werk wordt gemaakt van een kwaliteitslabel dat moet toelaten de kwaliteit van de buitenschoolse opvang in een schoolse situatie te evalueren. Bij het ontwikke-len van dit instrument worden de schoontwikke-len zelf betrokken.
Een eerste stap in het onderzoek dat in die con-text wordt gevoerd is het inventariseren van het bestaande aanbod. Via die weg hoop ik alvast indicatief een zicht krijgen op de bestaande situ-atie met betrekking tot de buitenschoolse op-vang in basisscholen in Vlaanderen.
4. De beslissende factor in het totstandkomen van een initiatief voor buitenschoolse kinderopvang is het lokale overleg. In sommige gemeenten is daarbij een regionale coördinatie betrokken, i n andere niet.
grote verscheidenheid, zowel inhoudelijk als ge-o g r a f i s c h . Er zijn dan ge-oge-ok geen gegevens met betrekking tot hun rechtstreekse impact op het ontstaan van initiatieven voor buitenschoolse k i n d e r o p v a n g, noch in het algemeen, noch met betrekking tot de verschillende regio's.
5. Het aantal plaatsen buitenschoolse opvang dat gekoppeld is aan de werking van opvangouders z i t ingebed in de globale capaciteit waar zij voor staan.
Er zijn geen gegevens bekend met betrekking tot het juiste aantal plaatsen dat wordt opgeno-men voor buitenschoolse kinderopvang. Er zijn wel gegevens met betrekking tot het aantal in-geschreven kinderen. In het jaarverslag van Kind en Gezin met betrekking tot het jaar 2000 – het jaarverslag met betrekking tot 2001 is nog niet afgerond – staan in deze context volgende gegevens :
Ingeschreven kinderen (1)
Voorschools Buitenschools
1999 2000 1999 2000
Erkend en gesubsidieerd door Kind en Gezin
Kinderdagverblijven 27.464 27.952 5.074 6.260
Diensten voor opvanggezinnen 48.852 50.433 19.276 20.880
Totaal erkend en gesubsidieerd door Kind en Gezin 76.316 78.385 24.350 27.140 Erkend door Kind en Gezin
Initiatieven voor buitenschoolse opvang 71.560 82.518
Totaal erkend door Kind en Gezin 71.560 82.518
Met attest van toezicht van Kind en Gezin
Particuliere opvanginstellingen 20.082 21.710 3.868 4.676
Particuliere opvanggezinnen 11.234 11.207 1.176 1.255
Totaal met attest van toezicht van Kind en Gezin 31.316 32.917 5.044 5.931
Algemeen totaal 107.632 111.302 100.954 115.589
(1)Ingeschreven kinderen = minstens 1 dag aanwezig in de loop van het kalenderjaar