• No results found

De koek en de kruimels

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De koek en de kruimels"

Copied!
79
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De koek en de kruimels

etnische en nationalistische mobilisatie tijdens de Surinaamse verkiezingscampagne 2005

Door Anne Blanksma

Begeleiding: drs. Liza Nell, Prof. dr. Meindert Fennema, en drs. John Jansen van Galen

Scriptie voor de studie Politicologie Afstudeerrichting Politieke Theorie en Gedrag

Universiteit van Amsterdam Februari 2006

Met medewerking van:

(2)

VOORWOORD

Het is ongelofelijk, maar het zit erop. Toen ik meer dan een jaar geleden met dit onderzoek begon wist ik eigenlijk niet zo goed waar ik aan begon. Wat begon als idee om het schrijven van mijn scriptie te koppelen aan een reis naar Suriname groeide na enthousiaste gesprekken met Surinaamse en Nederlandse wetenschappers uit tot een onderzoeksproject compleet met subsidies, institutionele samenwerking en het inhuren van externe vertalers. Het heeft me heel wat kopzorgen gekost, een hele hoop ervaring en natuurlijk dit eindresultaat: mijn scriptie.

Ik hoop van harte dat iedereen die dit onder ogen krijgt – met name degenen die hebben meegewerkt aan de realisering ervan – tevreden is met het resultaat. Dit voorwoord zou geen voorwoord zijn als ik de rest van deze pagina niet zou gebruiken om zo veel mogelijk mensen te bedanken die hebben bijgedragen aan dit eindresultaat.

In de eerste plaats noem ik Liza Nell, die mij - eerst vanuit Nederland en de laatste maand tijdens gesprekken aan de Waterkant in Paramaribo – adviseerde, aanhoorde, moed insprak en als eerste begeleider mijn scriptie zal beoordelen. Mijn tweede begeleider Meindert Fennema ben ik ook veel dank verschuldigd. Meindert investeert in je, als je bereid bent in je studie te investeren. Jack Menke van de Stichting Wetenschappelijke Informatie in Paramaribo moet vaak gedacht hebben na een gesprek over de voortgang van mijn onderzoek: hoe kan die jongen beginnen aan een onderzoek terwijl hij zijn theorie en onderzoeksmethode nog niet op orde heeft? John Jansen van Galen was bereid in verschillende gesprekken zijn enorme kennis over Suriname met mij te delen en heeft al mijn scriptieversies gelezen en van commentaar voorzien.

Als begeleiders op afstand wil ik danken: Paul Tjon Sie Fat en Renske Doornspleet. Paul dat hij mijn eindeloze geklaag in Suriname heeft aangehoord en voor zijn uiteenzettingen over de betekenis van etniciteit in Suriname, Renske voor haar adviezen en verhelderende gesprekken toen ik terug uit Suriname kwam en echt niet wist waar ik moest beginnen met het schrijven van mijn scriptie.

De transcripties van campagnebijeenkomsten zijn gemaakt door studenten van Jack met wie ik vaak stad en land moest afreizen om bijeenkomsten te bezoeken, die soms op het laatste moment niet door bleken te gaan. Naast vertalers voor mijn onderzoek waren het leeftijdsgenoten bij wie ik soms eens goed mijn hart kon ophalen. Jennifer de Goede, Kirtie Algoe, Jerice Djanam, Verouchka Sastro, Dana Wardi, Saskia Wip, Annelies Aside en Angela Bendt bedankt!

Ik wil bedanken voor samenwerking bij de Stichting Wetenschappelijke Informatie: Martin Sastroredjo, Wonnie Boedhoe, Jerry Egger en Jasper Kunst. Voor hulp bij de statistiek van hoofdstuk 4: Rachid Azrout en Otto Schmidt, voor de oriënterende gesprekken die ik hield in Nederland: Humprhey Lamur, Ruben Gowricharn, Hans Ramsoedh, Rick Derveld en Edo de Vries Robbé en in Suriname: Marten

(3)

Schalkwijk, Derryck Ferrier en Maurits Hassankhan. Tenslotte dank ik De Ware Tijd voor het beschikbaar stellen van hun archief en het NCDO, het Instituut Migratie- en Etnische Studies, de Universiteit van Amsterdam en het AUV-Fonds voor de subsidies. U wordt allen bedankt!

Rest mij u van harte succes te wensen met het lezen van mijn scriptie. Als u na het lezen vragen of opmerkingen heeft kunt u mij altijd mailen op: anne@blanksma.nl.

Amsterdam, 10 februari 2006 Is getekend,

Anne Pieter Stanislaw Blanksma

(4)

INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING... 5

1.1 HOOFD- EN DEELVRAGEN... 7

1.2 SCRIPTIE OPBOUW... 8

2 THEORETISCH KADER ... 9

2.1 ETNICITEIT ALS STRATEGIE... 9

2.2 ETNICITEIT EN DEMOCRATIE... 11

2.3 PACIFICATIEDEMOCRATIE... 13

2.4 ETNISCHE MOBILISATIE... 15

2.5 ETNICITEIT EN NATIEVORMING... 16

2.6 NATIONALISTISCHE MOBILISATIE... 17

3 HISTORISCHE CONTEXT ... 20

3.1 ETNICITEIT IN SURINAME... 20

3.2 VERBROEDERINGSPOLITIEK... 24

3.3 NATIONALISME IN SURINAME... 26

3.4 ETNICITEIT EN NATIONALISME IN VOORGAANDE VERKIEZINGEN... 29

3.5 CONCLUSIE... 31

4 AANLOOP NAAR DE VERKIEZINGEN ... 33

4.1 DEELNEMENDE PARTIJEN EN COMBINATIES... 33

4.2 COMBINATIEVORMING... 35

4.3 KANDIDAATSTELLING... 37

4.4 CONCLUSIE... 38

5 ETNISCHE MOBILISATIE ... 40

5.1 CONCURRENTIE BINNEN NIEUW FRONT... 40

5.2 INTRA-ETNISCHE CONCURRENTIE... 42

5.3 ETNISCHE MOBILISATIE VAN DE A-COMBINATIE... 44

5.4 CHINEZEN ZONDER EIGEN PARTIJ... 46

5.5 ETNISCHE MOBILISATIE DOOR MULTI-ETNISCHE PARTIJEN... 48

5.6 CONCLUSIE... 49

6 NATIONALISTISCHE MOBILISATIE ... 51

6.1 MYTHES EN SYMBOLEN... 51

6.2 HET ETNISCH TABOE... 52

6.3 CREOOLS NATIONALISME... 54

6.4 HET BUITENLAND... 55

(5)

6.5 NIEUW FRONT ALS PACIFICATIEPARTIJ... 56

6.6 CONCLUSIE... 58

7 CONCLUSIE... 59

GERAADPLEEGDE BRONNEN... 63

BIJLAGE 1: VERANTWOORDING METHODOLOGIE ... 68

BIJLAGE 2: INSTRUCTIES VOOR MAKEN VAN TRANSCRIPTIE ... 72

BIJLAGE 3: TRANSCRIPTIES BEZOCHTE CAMPAGNEBIJEENKOMSTEN ... 73

BIJLAGE 4: BIJEENKOMSTEN IN KRANTENVERSLAGGEVING DOOR DE WARE TIJD... 74

BIJLAGE 5: DEELNEMENDE PARTIJEN EN PARTIJCOMBINATIES AAN DE VERKIEZINGEN... 77

BIJLAGE 6: VERKIEZINGSUITSLAG NATIONALE ASSEMBLEE SURINAME 2005 ... 78

Figuren en tabellen

FIGUUR 1: HET ETHNIC-OUTBIDDING MODEL... 12

TABEL 1: SURINAAMSE BEVOLKING NAAR ETNICITEIT IN 2004... 23

TABEL 2: COMBINATIES EN PARTIJEN NAAR ETNISCHE KIEZERSACHTERBAN IN PARAMARIBO OP 25 MEI 2005. ... 34

TABEL 3: TRANSCRIPTIES EN KRANTENVERSLAGEN VAN CAMPAGNEBIJEENKOMSTEN PER DISTRICT... 70

(6)

1 INLEIDING

“Het wordt nu tijd dat wij ons aandeel (sic!) van de nationale koek opeisen”1. Aan het woord is Caprino Alendy, één van de politieke leiders van de A-combinatie, waarin drie partijen die zich richten op marrons2 zijn verenigd. Met de nationale koek bedoelt Alendy de macht die voortvloeit uit regeringsdeelname, met ‘ons’ marrons die, volgens hem, door de huidige politieke elite nog steeds worden onderdrukt. In een openhartig kranteninterview zegt Ronny Brunswijk, een andere leider van de A-combinatie, het met een andere metafoor nog duidelijker: hij wil dichter bij de eetpot zitten.

Brunswijk: “Als je dichter bij de pot zit, dan ruik je de geur en kan je een bordje mee-eten”3. En over zijn achterban: “Onze mensen zeggen: ‘gaan jullie dan maar. Ook al wordt het onze laatste teleurstelling, dan zijn het in ieder geval onze eigen mensen die uit de pot mee-eten’.”

De metafoor van de koek wordt ook gebruikt door een kaderlid van Pertjajah Luhur (PL), die mij uitleg gaf over de campagnestrategie van haar partij in het district Commewijne. De koek is volgens haar binnen de Nieuw Front combinatie waar haar partij deel van uitmaakt niet eerlijk verdeeld. Creolen en Hindostanen bezetten van oudsher de sleutelposities in de politiek, het wordt volgens haar tijd dat ook Javanen hiervoor in aanmerking komen. Om dit te bereiken voert PL een campagne om een laaggeplaatste eigen kandidaat met voorkeurstemmen binnen te krijgen. Veel concurrentie in Commewijne ondervindt PL daarbij van de Nationale Partij Suriname (NPS) die een populaire kandidaat heeft die bovendien heeft gezorgd voor gronduitgifte aan verschillende personen. ‘Vies’

noemt mijn informant het dat sommige Javanen stemmen op de creoolse NPS, terwijl Javanen toch al door hen in Nieuw Front worden vertegenwoordigd?4

In de metafoor van de koek komen in deze beide fragmenten verschillende karakteristieken van de Surinaamse politiek tot uitdrukking. Ten eerste de in Suriname heersende praktijk van patronagepolitiek. Regeringsdeelname garandeert banen, subsidies en andere gunsten voor de achterban van politieke partijen. Brunswijk zegt het niet met zoveel woorden, maar hier doelt hij op: hij vindt het tijd worden dat zijn achterban ook meeprofiteert van deze patronagepolitiek. Ten tweede blijkt in deze fragmenten de rol van etniciteit in de verkiezingen. In Suriname is campagne voeren op basis van etnische identiteit nog steeds één van de meest succesvolle manieren om een deel van de koek te claimen. Dit lukt beter naarmate een partij geloofwaardiger kan maken dat haar (etnische) achterban wordt achtergesteld. Etnische representatie wordt dan gezien als legitiem onderdeel van maatschappelijke emancipatie (zie Sedney 1997).

Zowel patronagepolitiek als etnische representatie liggen onder vuur. Deze kritiek wordt in het Surinaamse politieke bestel het meest duidelijk verwoord door de Nationale Democratische Partij

1 De Ware Tijd 09-05-05, ‘Caprino Alendy: “de nationale koek moet eerlijk verdeeld worden”’

2 Nakomelingen van gevluchte slaven die zich destijds dorpsgemeenschappen stichtten in het binnenland van Suriname. Door de bouw van een stuwmeer in Brokopondo en als gevolg van de binnenlandse oorlog in de jaren 80 wonen er momenteel ook veel marrons in Paramaribo.

3 De Ware Tijd 29-03-05, ‘Dichter bij de eetpot’

4 Gesprek na afloop van PL voorbereidende vergadering voor NF massameeting Commewijne, 04-05-05

(7)

(NDP). Deze partij, met haar wortels in de militaire dictatuur van de jaren 80, zet zich in publicaties en speeches af tegen wat zij noemt de ‘etnische vriendjespolitiek van de oude partijen’. De verdeeldheid van de Surinaamse politiek naar etniciteit, moet volgens de partij vervangen worden door eenheid op basis van een sterk nationaal bewustzijn. Deze eenheid wordt volgens de partij niet alleen bedreigd door binnenlandse etnische partijbelangen, maar ook door buitenlandse (neokoloniale) inmenging in de Surinaamse politiek. De rivaliteit tussen de NDP5 en de traditionele politieke partijen gebundeld in de Nieuw Front combinatie vormt vanaf 1987 de belangrijkste tegenstelling in de Surinaamse politiek.

Etniciteit en nationalisme staan centraal in mijn scriptie. Beide begrippen worden in analyses van de Surinaamse politiek vaak gebruikt, maar blijken vaak lastig af te bakenen. In wetenschappelijke publicaties (zie Dew 1978 en 1994) over de Surinaamse politiek worden bevolking en politieke partijen meestal onderverdeeld in etnische groepen: creolen, Hindostanen, Javanen, marrons (of bosnegers), inheemsen (of indianen), Chinezen en de Europeanen6. Etniciteit is in deze publicaties het vertrekpunt van analyse. Wat etniciteit eigenlijk is wordt vaak niet nader beschreven. Dit geldt ook voor het begrip nationalisme. Zowel in wetenschappelijke publicaties (zie Marshall 2003) als in populaire analyses wordt vaak beredeneerd dat de invloed van etniciteit in de Surinaamse politiek langzaamaan afneemt.

Suriname zou bezig zijn met een proces van natievorming waar etnische identiteit langzaam plaats maakt voor een nationale identiteit. Maar wat is een natie? En wat is nationalisme?

In mijn scriptie probeer ik een bijdrage te leveren aan het wetenschappelijk debat over de rol van etniciteit en nationalisme in Suriname. Dit doe ik allereerst door in mijn theoretisch kader deze begrippen af te bakenen. Ik beschouw ze in de eerste plaats als maatschappelijke strategieën die door politieke elites worden gehanteerd om groepen mensen aan zich te binden. De verschillende vormen van etnische en nationalistische mobilisatie die ik in mijn theoretisch kader onderscheid probeer ik in de laatste drie hoofdstukken van mijn scriptie met data te staven. Ik heb daarvoor verschillende campagnebijeenkomsten van Surinaamse partijen bezocht en een inhoudsanalyse gemaakt van het dagblad de Ware Tijd7.

Mijn keuze om het gebruik van etniciteit en nationalisme in een verkiezingscampagne te onderzoeken ligt na de uitleg van mijn benadering van deze begrippen voor de hand.

Verkiezingscampagnes draaien immers om politieke elites die proberen kiezers aan zich te binden.

Data over de rol van etniciteit in verkiezingscampagnes geeft daarnaast inzicht in een ander onderwerp dat sociale wetenschappers al een aantal decennia bezig houdt. Dit is de vraag of etniciteit (of etnische partijen) een gevaar vormt voor democratische stabiliteit. Hoewel mijn scriptie dit onderwerp slechts zijdelings behandelt zal ik in mijn conclusie aandacht besteden aan de implicaties van mijn bevindingen voor dit debat.

5 Vanaf 2000 ook door de afsplitsing van de NDP: DNP2000

6 De spelling van etnische groepen is nogal verwarrend. Het laatste Groene Boekje (2005: 103-104) heeft de volgende regels:

1 de naam van een bevolkingsgroep of een lid daarvan schrijven we met een hoofdletter als hij is afgeleid van een aardrijkskundige naam of als het om een specifiek volk gaat (dus: Javanen, Hindostanen), 2 een overkoepelende term voor etnische groepen schrijven we met een kleine letter (dus: inheemsen, creolen), 3 als de benaming gebaseerd is op een (geloofs)overtuiging schrijven we geen hoofdletter (dus:

hindoes, moslims).

7 Zie bijlage 1 voor een uitgebreide verantwoording van mijn onderzoeksmethode.

(8)

1.1 Hoofd- en deelvragen

De hoofdvraag die ik in deze scriptie probeer te beantwoorden is: Hoe gebruiken politieke partijen etniciteit en nationalisme als strategie om kiezers te mobiliseren tijdens de verkiezingscampagne 2005 in Suriname? Nadrukkelijk stel ik niet de vraag naar de invloed van etniciteit en nationalisme. Dit zou alleen wetenschappelijk beantwoord kunnen worden in een vergelijkende studie (door de tijd of met andere landen) met vergelijkbare meetinstrumenten. Mijn scriptie probeert in de eerste plaats een antwoord te geven op de vraag hoe deze begrippen in Surinaamse context begrepen kunnen worden.

Voorzichtig zal ik concluderen met enkele opmerkingen hoe deze rol sinds de invoering van het algemeen kiesrecht is veranderd en welke implicaties dit heeft voor het wetenschappelijk debat over de invloed van etniciteit op democratische stabiliteit. De hoofdvraag heb ik opgedeeld in de volgende onderzoeksvragen:

1. Welke rol hebben etniciteit en nationalisme vanaf 1948 in de Surinaamse politiek gespeeld?

De rol van nationalisme en etniciteit in de huidige Surinaamse politiek is niet te begrijpen zonder een historische context. In 1948 werd in Suriname het algemeen kiesrecht ingevoerd, etniciteit en nationalisme speelden vanaf dat moment een rol in de oprichting, legitimatie en mobilisatie van politieke partijen. De specifieke context van etniciteit in Suriname is de door de kolonisator geconstrueerde plurale samenleving door massamigratie (slavernij en contractarbeid) uit verschillende werelddelen. Nationalisme heeft in Suriname betekenis in de specifieke context van de (ex)koloniale verhouding met Nederland.

2. Wat is de rol van etniciteit en nationalisme in de positionering van partijen (combinatievorming en kandidaatstelling) in aanloop naar de verkiezingen van 2005?

Het kiesstelsel in Suriname (combinatie representatieve vertegenwoordiging en districtenstelsel) en het tot stand komen van een kieslijst (vaak een combinatie van meerdere partijen) leiden ertoe dat partijen al maanden voor de verkiezingen belangrijke strategische keuzes moeten maken. In de onderhandelingen over de vorming van combinaties, de invulling van de kandidatenlijst en het bekend maken van vice-president- en presidentskandidaat proberen partijen zich zo gunstig mogelijk te positioneren om zetels te kunnen behalen tijdens de verkiezingen.

3. Op welke manier appelleren politieke partijen tijdens hun verkiezingscampagnes aan etniciteit in uitspraken en/of gebruik van symbolen?

In de manier waarop politieke partijen zich tijdens de verkiezingscampagne presenteren kunnen zij op verschillende manieren appelleren aan etniciteit. Dit kan in speeches door een duidelijk appel op etnische loyaliteit, door het gebruik van etnische symbolen of tradities, door afzetten tegen andere

(9)

etnische groepen etc. De mate waarin etnische mobilisatie succesvol kan worden ingezet hangt af van verschillende factoren die ik bespreek in mijn theoretisch kader.

4. In hoeverre maken politieke partijen in hun campagnevoering gebruik van nationalisme in uitspraken en/of symbolen?

Het nationalisme in Suriname is vooral bekend als het nationalisme van de NDP waarmee zij zich afzet tegen Nederland. Hoewel ik bij het benantwoorden van deze vraag veel aandacht zal besteden aan de nationalistische strategie van de NDP analyseer ik ook bij de andere partijen welke ideeën zij hebben over de Surinaamse natie en hoe zij hier in hun campagne vorm aan geven.

1.2 Scriptie opbouw

Bij de opbouw van mijn scriptie heb ik de volgorde van mijn deelvragen als uitgangspunt genomen.

Het tweede hoofdstuk heeft een meer algemeen karakter. In dit hoofdstuk presenteer ik mijn theoretisch kader waarin ik de begrippen etniciteit en nationalisme probeer af te bakenen. In de manier waarop deze begrippen in de bestaande wetenschappelijke literatuur worden gedefinieerd blijken veel overeenkomsten te zitten in de manier waarop ze worden gebruikt als strategieën om mensen te mobiliseren door het doen van een appèl op een gemeenschappelijke identiteit. Hoofdstuk drie behandelt de eerste deelvraag. Ik geef een korte schets hoe etniciteit en nationalisme in Suriname vanuit haar historische context kunnen worden begrepen. De laatste drie hoofdstukken vormen het hart van mijn scriptie waarin ik mijn onderzoeksresultaten presenteer. Hoofdstuk vier gaat over de aanloop naar de verkiezingen en de wijze waarop partijen zich zo goed mogelijk proberen te positioneren om zetels te kunnen bemachtigen (deelvraag 2). Hoofdstuk vijf en zes zijn gewijd aan de data die ik heb vergaard over respectievelijk etnische en nationalistische mobilisatie tijdens campagnebijeenkomsten van partijen. Hier komen de laatste twee deelvragen aan bod. In de conclusie kom ik terug op mijn hoofdvraag en probeer ik mijn onderzoeksresultaten te plaatsen in het licht van mijn theoretisch kader.

(10)

2 THEORETISCH KADER

Wat is etniciteit? Als je dit vraagt aan een marron in Paramaribo zal hij waarschijnlijk weinig moeite hebben om antwoord te geven. Als hij zichzelf als voorbeeld neemt zal hij zeggen dat hij marron is omdat zijn ouders marron zijn, hij zal wijzen op de cultuur waar hij deel van uitmaakt, of uitleggen hoe je een marron op basis van fysieke kenmerken kunt onderscheiden van bijvoorbeeld creolen. Het wordt ingewikkelder als hij vertelt dat hij eigenlijk twee etnische identiteiten heeft, in de stad is hij marron, maar in zijn geboortedorp is hij aucaner, die verschillen van bijvoorbeeld sarramacaners, een marronstam die in een ander gebied van Suriname woont. Het wordt nog ingewikkelder als hij vertelt dat veel marrons eigenlijk liever bosnegers worden genoemd, terwijl ze door creolen vroeger boslandcreolen werden genoemd om te benadrukken dat ze samen met de stadscreolen eigenlijk behoorden tot één etnische groep: de creolen.

Dit voorbeeld geeft aan hoe etniciteit op het eerste gezicht een eenvoudig begrip lijkt, terwijl de betekenis vertroebelt als je er langer over nadenkt. Dit geldt ook voor het begrip natie. Kun je spreken over een Surinaamse natie? En wie behoren daar dan toe? Iedereen die woont in het land Suriname of alle afstammelingen van hen die geleden hebben onder koloniale onderdrukking? En Surinamers die geëmigreerd zijn naar Nederland, behoren zij ook tot de Surinaamse natie? Ten slotte:

hoe verhouden de verschillende de verschillende Surinaamse etnische gemeenschappen zich tot de natie Suriname? Is er sprake van één nationale Surinaamse cultuur?

In dit hoofdstuk probeer ik zowel de begrippen etniciteit, natie en nationalisme zo goed mogelijk af te bakenen. In elke paragraaf bespreek ik kort welke vragen mijn theoretisch kader oproept voor mijn toepassing in Suriname. Ik eindig met twee paragrafen (2.4 en 2.6) waarin ik verschillende strategieën beschrijf die Surinaamse politieke elites kunnen aanwenden om etniciteit en nationalisme in hun campagne in te zetten.

2.1 Etniciteit als strategie

Als we spreken over etniciteit, dan hebben we het over etnische identiteit. Deze twee kunnen als synoniem worden beschouwd (Vermeulen 1984: 15). Etnische identiteit is een sociale identiteit waarmee men zichzelf en anderen kan identificeren als lid van een bepaalde groep. Een sociale identiteit is bijvoorbeeld man zijn, christen of arbeider. Etnische identiteit onderscheidt zich hiervan door de overtuiging dat men biologisch afstamt van een gemeenschappelijke groep. Karakteristieken van een etnische groep kunnen onder andere zijn: het delen van somatische kenmerken (huidskleur, haartype etc.), het spreken van een gemeenschappelijke taal en het hebben van een gemeenschappelijke geschiedenis, cultuur en/of religie (idem: 15, Baud et al 1994: 4).

Aanvankelijk werd etniciteit vooral gezien als een statisch begrip. Ieder individu behoort tot een etnische groep hetgeen overerfbaar is. Etniciteit is volgens deze visie het sterkst bij geïsoleerde

(11)

gemeenschappen waar de etnische identiteit nog het meest ‘puur’ is. Deze benadering van etniciteit werd later de primordialistische school genoemd. Als reactie hierop werd in de jaren 70 een meer dynamische definitie van etniciteit ontwikkeld die dominant is geworden. Etniciteit volgens deze structuralistische school ontstaat bij de interactie van verschillende (etnische) groepen8. Etniciteit is in deze visie “de ideologie waarin etnische verschillen gestalte krijgen” (Baud et al 1994: 6). Etniciteit is dus gebaseerd op exclusiviteit: het is een manier om ‘wij’ te onderscheiden van ‘zij’ in situaties waarin mensen met een verschillende achtergrond met elkaar in contact komen (Eriksen 2002: 19-35). De manier waarop groepen zich in dergelijke ‘ontmoetingen’ etnisch definiëren is volgens de structuralistische school dynamisch en steeds open voor verandering. Veel mensen hebben overigens een keuze om zichzelf etnisch te plaatsen omdat zij eigenschappen bezitten volgens welke ze bij verschillende etnische groepen kunnen worden ingedeeld (Chandra 2001: 7). De structuralistische school is kritisch over de aannames van de primordialistische school over homogeniteit en interne sociale cohesie van etnische groepen. Volgens de structuralisten leidt dit tot een onderschatting van pluriformiteit binnen en een overschatting van de kloof tussen etnische groepen.

De structuralistische school legt de nadruk op nog een belangrijke karakteristiek van etniciteit.

Dat is dat etniciteit niet los kan worden gezien van sociale, politieke en economische processen (idem:

7). Etnische identiteitsvorming is vaak een strategie van mensen om in een bepaalde maatschappelijke context te komen tot collectieve actie. Mensen gaan zich pas identificeren als etnische groep als er sprake is van een gemeenschappelijk belang. Om deze reden zal de vorming van een etnische identiteit eerder plaats vinden als de etnische scheidslijn samenvalt met andere scheidslijnen in de bevolking, zoals economische positie of vestigingspatronen (Baud et al 1994: 9- 11). Etnische identiteit is dan ook vaak een etiket waar verschillende belangen achter schuil gaan, behalve een (vermeende) gemeenschappelijke oorsprong. Een voorbeeld zijn indianen in Latijns Amerika en het Caribische gebied. Uiteenlopende groepen mensen hebben zich succesvol etnisch kunnen definiëren als indianen. Indianen als etnische groep wordt geassocieerd met een pre- Columbiaanse oorspronkelijkheid, koloniale uitbuiting en onderdrukking. In Amerika en bij veel internationale organisaties erkenning is erkenning voor deze ‘traditionele gemeenschappen’. Het is daarom voor groepen ook strategisch interessanter geworden om zich als indiaan te identificeren.

Hiermee kunnen ze aanspraak maken op rechten (idem, 13-46).

Het strategisch gebruik van etniciteit is natuurlijk aan grenzen gebonden. De vorming van een etnische identiteit is afhankelijk van structurele kenmerken in de bevolking. Objectieve kenmerken als huidskleur, gedeelde cultuur of verwantschap vormen het fonds aan structurele kenmerken die bij de formulering van een etnische identiteit kunnen worden aangewend. Met strategisch gebruik van etniciteit bedoel ik dan ook niet dat etniciteit volgens een vooropgezet plan wordt verzonnen. Wel dat de vormgeving en afbakening van etnische identiteit manipuleerbaar is en plaats vindt in een sociale ruimte waarin zich actoren bewegen die belang hebben bij een bepaalde definitie. Etniciteit gaat dus niet alleen om objectieve, maar vooral om (subjectieve) gepercipieerde gemeenschappelijke achtergrond en kenmerken. Zo worden tradities van etnische groepen vaak verondersteld eeuwen oud

6 Voor een uitgebreide beschrijving van het verschil tussen de primordialistische en structuralistisch opvatting van etniciteit, zie: Chandra 2001

(12)

te zijn. Tradities staan symbool voor de continuïteit van de etnische groep. Antropologen hebben echter vastgesteld dat veel tradities van relatief recente datum zijn (zie Hobsbawm e.a. 1983).

Tradities worden strategisch eeuwenoud voorgesteld om met terugwerkende kracht te dienen als legitimatie voor een huidige opvatting van etniciteit. Etniciteit heeft dus een natuurlijke neiging door de leden van de etnische groep als primordiaal te worden beschouwd.

In Suriname is de vraag hoe etniciteit volgens deze structuralistische visie kan worden beschouwd. De opdeling van de samenleving in verschillende etnische groepen lijkt uit te gaan van een primordialistische visie op etniciteit. Behoren tot een bepaalde etnische groep lijkt in Suriname vast te liggen bij geboorte. Of is er in bepaalde gevallen ook sprake van een keus om je etnisch te identificeren? Zijn de opvattingen over etniciteit in de loop van tijd veranderd? En hoe gaan politici om met etniciteit in de verkiezingscampagne?

2.2 Etniciteit en democratie

Het bestaan van etnische scheidslijnen in een bevolking wordt door veel wetenschappers gezien als problematisch voor de ontwikkeling van een stabiele democratie (Smith 1965, Rabushka en Shepsle 1972, Lijphart 1977). Ten grondslag aan de problematisering van etniciteit ligt het idee dat een homogene samenleving (natie) vooraf gaat aan democratisering. Een multi-etnische samenleving zou makkelijk ten prooi vallen aan verdeeldheid, onderling wantrouwen, raciale conflicten of erger:

burgeroorlog (zie bijv: Snyder 2000). Plurale samenleving, ontstaan door gedwongen en vrijwillige massamigratie onder leiding van een koloniale heerser, hadden volgens verschillende wetenschappers dan ook weinig perspectief op democratische stabiliteit na onafhankelijkheid (Furnivall 1956, Smith 1965).

Het centrale mechanisme waardoor etniciteit zou leiden tot democratische destabilisatie wordt beschreven in het ethnic-outbidding model. Dit model gaat uit van een bevolking die bestaat uit verschillende etnische groepen. Verdere vooronderstellingen zijn dat de etnische bevolkingsgroepen homogeen zijn en tegengestelde belangen hebben. Etniciteit dus volgens de primordialistische school.

De eerste stap in het model is dat er een coalitie bestaat waarin partijen van verschillende etnische groepen samen regeren. In figuur 1 zijn de partijen aangegeven als A en B, de tegengestelde ideale uitgangspunten zijn aangegeven op de issuelijn; partij A staat idealiter op de issuelijn op punt A, partij B idealiter op punt B. Door de samenwerking zullen volgens het model rivaliserende etnische partijen ontstaan die de regerende partij (van dezelfde etnische groep) beschuldigen de belangen van hun achterban te verkwanselen in de coalitie. Hierdoor dwingt de rivaliserende partij de regerende partij minder makkelijk compromissen te sluiten (zie stap 2 in figuur 1). Het innemen van een extremere etnische positie is volgens het model de enige manier om steun te werven in de bevolking. Dit kan snel leiden tot etnische polarisatie wanneer twee partijen die concurreren binnen hetzelfde electoraat elkaar proberen te overtroeven in etnische mobilisatie (zie stap 3). Het model voorspelt een instabiele democratie omdat als het etnisch bieden eenmaal begonnen is, het vrijwel onmogelijk is om een stap terug te zetten naar gematigder verhouding met de partij(en) van andere etnische afkomst.

(13)

A B A1 B1 A1 A2 B1 B2

A B B A B A

S C

tap 1:

entristische positie an multi-etnische oalitie

Stap 2:

Ondermijning van multi-etnische coalitie door

rivaliserende partijen

Stap 3:

Oude en nieuwe partijen proberen elkaar (etnisch) te overbieden v

c

Bron: Bewerking Horrowitz 1985, zoals overgenomen door Chandra 2005: 236-238

Figuur 1: Het ethnic-outbidding model

Volgens de Amerikaanse politicoloog Kanchan Chandra berust het ethnic-outbidding model op verkeerde vooronderstellingen. Het uitgangspunt dat etnische groepen homogeen zijn en tegengestelde belangen hebben komt volgens Chandra voort uit een verouderde opvatting van etniciteit volgens de primordialistische school. Het bestaan van etnische partijen beredeneerd vanuit de structuralistische school leidt volgens haar tot positievere uitkomsten over de kansen voor stabiele democratie. Het vertoonde gedrag van etnische partijen tijdens verkiezingen is volgens Chandra dan ook veelal dat eerst een etnisch bod wordt uitgebracht waarna de partij een minder extreem standpunt inneemt (2005: 238).

Het eerste wat een dempende werking kan hebben op het etnisch profileren van partijen is een veelheid aan etnische groepen en partijen. Als geen enkele partij een meerderheid kan vormen is zij gedwongen op een gegeven moment een samenwerking (coalitie) aan te gaan met andere politieke partijen. De tweede dempende werking is dat er een veelheid is aan (potentiële) scheidslijnen in een bevolking. Deze kunnen zowel zijn op basis van etniciteit als op andere gronden (vestigingspatronen, sociaal-economische positie etc.). Als deze scheidslijnen voldoende door elkaar lopen (crosscutting cleavages) voorkomt dit de vorming van permanente meerderheden omdat partijen die mobiliseren op een bepaalde dimensie kunnen worden beconcurreerd door partijen die mobiliseren volgens scheidslijnen in een andere dimensie. Dit idee van crosscutting cleavages komt overeen met een structuralistische visie op etniciteit. Etnische identiteit kan volgens deze visie op verschillende gronden (lees: langs verschillende scheidslijnen) worden geformuleerd (idem: 239).

De mate waarin crosscutting cleavages in de formulering van etnische identiteit in een politiek systeem een rol spelen hangt volgens Chandra af van de institutionalisering van deze scheidslijnen.

Als bepaalde etnische scheidslijnen door de overheid zijn geïnstitutionaliseerd is het waarschijnlijker dat etnische mobilisatie zich volgens deze scheidslijnen zal afspelen. Institutionalisering van etnische

(14)

scheidslijnen kan bijvoorbeeld gebeuren door het toekennen van subsidies of door het geven van inspraak of macht op basis van een bepaalde etnische afkomst. Politici die deze geïnstitutionaliseerde (etnische) scheidslijnen benadrukken in hun verkiezingscampagnes kunnen hun kiezers concrete beloning beloven. Politici die niet-geïnstitutionaliseerde (etnische) scheidslijnen benadrukken moeten eerst beloven de scheidslijn op basis waarvan zij mobiliseren te institutionaliseren alvorens zij hun achterban kunnen belonen. Geïnstitutionaliseerde (etnische) scheidslijnen zijn volgens Chandra daarom aantrekkelijk voor politici om te gebruiken om kiezers te mobiliseren. Naarmate de institutionalisering meer rekening houdt met een minder statische opvatting van etniciteit is er volgens Chandra minder kans op etnisch conflict. Etniciteit kan dan makkelijker worden geformuleerd en geherformuleerd. Als etniciteit echter te statisch is geïnstitutionaliseerd is er volgens Chandra meer kans op (ééndimensionale) ethnic-outbidding tussen politieke partijen (idem: 239-243).

In de Surinaamse verkiezingscampagne is dus de vraag of de verkiezingsstrijd voldoet aan een campagne zoals je die zou verwachten van het ethnic-outbidding model, waarin polarisatie zich vooral afspeelt tussen partijen die verschillende etnische groepen vertegenwoordigen, of dat zij beter kan worden begrepen volgens etnische campagnevoering zoals Chandra deze beschrijft.

2.3 Pacificatiedemocratie

Een andere wetenschapper die stelt dat etniciteit geen gevaar hoeft te zijn voor democratische stabiliteit is de invloedrijke Nederlandse politicoloog Arend Lijphart. Eind jaren 60 ontwikkelt hij een theorie waarmee hij een verklaring probeert te geven hoe politieke stabiliteit in Nederland samengaat met een (verzuilde) diep verdeelde samenleving. Zijn analyse is dat dit komt omdat politieke partijen die elkaars vijanden waren op straat, samenwerkten in coalitieregeringen. Of met andere woorden: het gebrek aan horizontale loyaliteiten in de bevolking (de verzuiling) wordt gecompenseerd met verticale loyaliteit van bevolkingssegmenten aan hun politieke elites in combinatie met horizontale loyaliteit tussen segmentelites (in coalitieregeringen). In Nederland noemde Lijphart dit pacificatiedemocratie (1968). In een volgende studie werkte hij dit model verder uit voor andere landen en beredeneert hij dat zijn theorie9 ook opgaat voor diep verdeelde samenlevingen naar etniciteit (1969). Lijphart breekt hiermee met wetenschappers voor hem die de plurale samenleving analyseerden als product van koloniaal bestuur. In plaats daarvan veralgemeniseert hij plurale samenlevingen tot diep verdeelde samenlevingen en geeft institutionele oplossingen voor maximale politieke stabiliteit.

In plaats van het tegengaan van etniciteit in politieke representatie zou etniciteit volgens Lijphart juist tot uitdrukking moeten komen in de zetelverdeling in het parlement. Op deze manier kunnen politieke partijen spreken namens bevolkingsgroepen die zij vertegenwoordigen wat hun een grote mate van legitimatie verschaft. Om deze reden is Lijphart een groot voorstander van een

9 In zijn Engelse publicaties noemt Lijphart zijn theorie consociational democracy, dit wordt door sommige wetenschappers – waaronder publicaties van Lijphart in de jaren 90 – in het Nederlands weer vertaald als consensus democratie. Ik wil mij zoveel als mogelijk uitdrukken in het Nederlands. Ik heb de voorkeur voor de term pacificatiedemocratie omdat het benadrukt dat wordt samengewerkt om strijd te voorkomen. De term consensusdemocratie legt meer de nadruk op een ander aspect van de theorie van Lijphart: de manier waarop beslissingen in een pacificatiedemocratie tot stand komen: door middel van compromissen.

(15)

kiesstelsel volgens evenredige vertegenwoordiging (1977: 38-41). Het stemming maken tegen andere etnische groepen/politieke partijen wordt geremd door wat Lijphart ziet als belangrijkste karakteristiek van zijn model: deelname van de grootste politieke partijen (die dus de grootste bevolkingsgroepen representeren) aan coalitieregeringen (idem: 25-36). Regeringsdeelname garandeert macht voor alle bevolkingsgroepen en dwingt de politieke elites tot samenwerking en compromissen. Twee andere karakteristieken van pacificatiedemocratie zijn extra garanties voor minderheidsgroepen tegen overheersing door een (parlementaire) meerderheid. Dit is ten eerste groepsautonomie om bepaalde zaken als bevolkingsgroep zelf te regelen, met name op het gebied van onderwijs en cultuur (2004:

97). Ten tweede vetorecht van partijen op bepaalde onderwerpen die voor hun (etnische) achterban gevoelig liggen (1977: 36-38). Met zijn model bestrijdt Lijphart het standpunt dat stabiele democratie kansloos is in een plurale samenleving. Een nationale identiteit is volgens Lijphart niet noodzakelijk voor democratie. Een zekere mate van loyaliteit die de etnische groep overstijgt noemt hij wel als gunstige voorwaarde. Als voorbeelden hiervan noemt hij nationalisme, maar ook nationale symbolen zoals het hebben van een koningshuis (idem: 81-83).

In plaats van een machtsevenwicht tussen partijen is er in pacificatiedemocratie ook de mogelijkheid van machtsevenwicht binnen een partij tussen verschillende etnische groepen. De voorwaarden die Lijphart noemt voor pacificatiedemocratie gaan in dit geval op voor de interne dynamiek van deze multi-etnische partijen. In de positionering van kandidaten binnen deze partijen is het belangrijkst dat er een evenwichtige invulling wordt gegeven van de posten naar etniciteit.

Autonomie wordt binnen dergelijke partijen nagestreefd door in de partijorganisatie structuren in te bouwen binnen welke verschillende etnische groepen hun eigen inspraak en beinvloedingsmechanismen hebben (Bogaards 2002).

De theorie van pacificatiedemocratie heeft veel weerklank gekregen in de politieke wetenschap en wordt met name veelvuldig toegepast bij het ontwerpen van nieuwe constituties. Er zijn echter ook veel kritieken op geschreven. Zo had de Nederlandse politicoloog Meindert Fennema in 1976 een felle polemiek met Lijphart in Acta Politica over diens theorie. Fennema wond zich (onder meer) op over de passieve volgende rol die Lijphart de massa toedichtte tegenover de pacificerende leidende rol van partijpolitieke elites. Geïnspireerd door het marxisme riposteerde Fennema dat het precies andersom lag: de tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen werden in eerste plaats gecreëerd en in stand gehouden door elites, omdat elites hun achterbannen zo in hun greep hielden konden zij juist niet emanciperen. Fennema beschouwde pacificatiedemocratie als onderdrukkingsmechanisme en als inherent anti-democratisch.

Een andere kritiek is van de al eerder genoemde Chandra en gaat over de manier waarop Lijphart het begrip etniciteit gebruikt. Volgens Chandra gaat de theorie over pacificatiedemocratie onterecht uit van etniciteit volgens de primordialistische school waardoor de theorie te weinig rekening zou houden met de herformulering van etniciteit tijdens het politiek proces (2001: 8). In een reactie erkent Lijphart dat zijn aanvankelijke opvattingen over etniciteit aansloten bij de toen gangbare opvatting volgens de primordialistische school. Hij houdt echter staande dat het consociational model uit de voeten kan met een structuralistische opvatting van etniciteit. De les van de structuralistische school is volgens Lijphart dat bij het tot stand komen van constituties en wetgeving geen

(16)

formuleringen moeten worden gebruikt van de op dat moment geldende opvattingen over etniciteit. Als voorbeeld hiervan noemt Lijphart de Libanese grondwet. Deze grondwet garandeert machtsevenwicht tussen etnische groepen door vast te leggen dat verschillende regeringsposten, waaronder de president, moeten worden toegekend aan kandidaten van een bepaalde etnische afkomst. Lijphart grijpt de kritiek van Chandra aan om een pleidooi te houden voor een kiesstelsel volgens proportionele representatie. Juist dit stelsel geeft de mogelijkheid om etniciteit steeds opnieuw te definiëren (2001: 11-13). Een kritiek die Chandra niet formuleert maar wel uit haar argumentatie is te herleiden is dat het pacificatiedemocratie bijdraagt aan institutionalisering van etnische scheidslijnen.

Dit geldt met name voor de voorwaarde in deze theorie dat (etnische) bevolkingsgroepen autonomie krijgen op bepaalde beleidsterreinen.

De Surinaamse politiek is vaak geanalyseerd volgens de pacificatiedemocratie theorie van Lijphart (Dew 1972 ; Hoppe 1976). Dit geld met name voor de periode 1958 – 1967 (zie paragraaf 3.2), maar het wordt soms ook nog aangehaald om de huidige politieke situatie in Suriname te analyseren (zie Dew 1994). De vraag is in hoeverre deze theorie toepasbaar is op de Surinaamse politiek. Een probleem van de theorie van Lijphart is dat ze normatief is: de theorie schrijft voor hoe partijen zich zouden moeten gedragen voor om politieke stabiliteit te garanderen. In Suriname is dit een legitimatie voor partijen die zich etnisch organiseren. Juist dit ligt in Suriname in toenemende mate onder vuur.

2.4 Etnische mobilisatie

Etniciteit in mijn scriptie onderzoek ik als mobilisatiestrategie tijdens de verkiezingscampagne. Met mobilisatie bedoel ik alle manieren waarop politieke partijen en politieke combinaties tijdens de verkiezingscampagne mensen proberen te beïnvloeden om op hen te stemmen. Bij de strategische keuzes die partijen maken in hun verkiezingscampagne lijkt allereerst van belang in hoeverre partijen zich oriënteren op één etnische groep of dat zij proberen mensen uit verschillende etnische groepen aan zich te binden. Dit is het onderscheid tussen mono- en multi-etnische partijen.

Mono-etnische partijen kunnen extremere posities innemen in hun etnische mobilisatie omdat zij alleen rekening hoeven te houden met de cohesie van de eigen etnische achterban. Mijn verwachting is dat zij zich in hun etnische mobilisatie vooral zullen bezig houden met de afbakening wie tot de eigen etnische groep behoren. Dit kan enerzijds door te appelleren aan een etnische identiteit door dit te benoemen in speeches, taalgebruik, refereren aan etnische mythes, kledingstijl, incorporeren van etnische tradities, gebruik muziek, religieuze symbolen etc. Anderzijds kan dit worden gedaan door zich af te zetten tegen andere etnische groepen (inter-etnische mobilisatie). Dit kan expliciet gebeuren door gebruik van negatieve stereotypen en uitlatingen over andere etnische groepen, personen of organisaties. Het kan ook impliciet door negatieve uitspraken over zaken waarvan iedereen weet dat dit gerelateerd is aan etniciteit. Hoewel mono-etnische partijen zich in de afbakening van hun etnische identiteit vooral zullen willen onderscheiden van andere etnische groepen verwacht ik dat zij zich in hun verkiezingscampagne vooral zullen richten tegen politieke

(17)

partijen die zich op dezelfde kiezersmarkt bewegen (intra-etnische concurrentie). Aanvallen op politici en politieke partijen zullen naar mijn verwachting vooral plaats vinden tussen traditionele en rivaliserende partijen die mobiliseren binnen dezelfde etnische kiezersgroep. Dit kan een proces van ethnic-outbidding in gang zetten waarbij etnische spanningen toenemen.

Multi-etnische partijen hebben minder ruimte om zich etnisch te profileren omdat zij andere etnische groepen die ook tot hun achterban horen daarmee tegen zich in het harnas kunnen jagen. Zij zullen zich naar mijn verwachting gedragen als pacificatiepartijen en vooral bezig zijn met het tot uitdrukking brengen van de verscheidenheid aan etnische groepen binnen de partij. In de etnische mobilisatie ligt daarbij naar mijn verwachting vooral nadruk op de evenredigheid van aandacht in de mobilisatie van de verschillende etnische groepen.

Het onderscheid tussen mono- en multi-etnische partijen kan het zicht belemmeren op strategische overwegingen van partijen om in verschillende situaties etniciteit op een andere manier in te zetten. Zo kan een overwegend mono-etnische partij in bepaalde gevallen proberen ook andere etnische groepen aan te trekken. Dit kan wanneer de eigen etnische groep in een bepaalde omgeving onvoldoende eigen machtsbasis heeft. Een partij kan ook beslissen een andere (kleinere) etnische groep te accommoderen omdat die niet beschikt over een eigen etnische partijorganisatie. Als een overwegend mono-etnische partij in bepaalde gevallen probeert ook leden van een andere etnische groep aan te trekken spreek ik van het ‘inbreken’ bij andere etnische groepen. Zo accommodeert de overwegend creoolse NPS in Suriname sinds haar oprichting in 1949 een grote groep Chinezen.

Multi-etnische partijen kunnen zich in bepaalde gevallen ook meer gaan gedragen als mono- etnische partijen. Dit kan gebeuren als zij campagnevoeren op plaatsen waar de bevolkingssamenstelling etnisch homogener is. Zij hoeven dan minder rekening te houden met etnische gevoeligheden van hun achterban van een andere etnische afkomst.

2.5 Etniciteit en natievorming

Etniciteit wordt in de context van de plurale samenleving vaak gezien als tegenhanger van nationalisme. Etniciteit wordt dan beschouwd als bron van verdeeldheid, nationalisme als mogelijkheid voor integratie. Dit idee is bijvoorbeeld terug te vinden bij de Surinaamse psycholoog en jurist Edwin Marshall die zijn proefschrift in 2003 over het Surinaams nationalisme de normatieve ondertitel

‘natievorming als opgave’ meegaf. In de wetenschappelijke literatuur worden etniciteit en nationalisme ook voorgesteld als begrippen die in elkaars verlengde liggen. De Britse antropoloog en filosoof Ernest Gellner bijvoorbeeld definieert nationalisme als het politieke streven natie en staat te laten samenvallen (1994: 9). Hij gaat er hierbij vanuit dat het etnische groepen zijn die vorm geven aan dit streven. Deze stelling blijkt uit het volgende citaat van Gellner die ook aangeeft dat nationalisme en een multi-etnische samenleving, volgens hem, slecht samen gaan: “Kortom, het nationalisme is een theorie van politieke legitimiteit, die als eis stelt dat etnische en staatkundige grenzen elkaar niet mogen overlappen” (idem: 9). De natie definieert Gellner met een culturele en een voluntaristische definitie. Mensen behoren tot een zelfde natie als zij een zelfde cultuur delen en wanneer zij elkaar

(18)

erkennen als behorende tot dezelfde natie (idem: 16). Deze definities lijken op de manier waarop ik in de eerste paragraaf etniciteit heb gedefinieerd volgens een objectieve en subjectieve benadering.

Een tweede bekende definitie is korter en legt nog meer nadruk op de natie als sociale constructie. De Amerikaanse historicus Benedict Anderson definieert naties als verbeelde politieke gemeenschappen (1987: 15). Volgens Anderson zijn naties ‘verbeeld’ omdat leden van naties een beeld hebben van een gemeenschappelijke (nationale) identiteit terwijl ze elkaar nooit allemaal hebben ontmoet. De natie heeft dus net als etniciteit te maken met een collectief beleefde identiteit.

Het verschil met etniciteit is dat naties inherent politiek zijn, een natie streeft naar een eigen staat. Dus een etnische groep die een eigen staat nastreeft noemt zichzelf een natie. Natie en staat zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Naties zijn het product van een nationalistische ideologie (Eriksen 2002: 104) die dient als legitimatie voor staatsgezag. De natie kan zowel worden gevormd door een staat die van bovenaf een nationalistische ideologie propageert om daarmee bestaande (of beoogde) staatsgrenzen te legitimeren, als van onderaf om legitimatie te verschaffen aan het streven om een eigen staat te stichten.

Hoewel naties betrekkelijk modern zijn (vanaf eind 18e eeuw), hechten nationalisten aan een traditionalistisch beeld van de natie. Een belangrijk doel van de nationalistische ideologie is een gevoel van continuïteit met het verleden te creëren (idem: 104). Vaak worden hierbij tradities geherintroduceerd die ontleent zijn aan (veronderstelde) voorouders van de huidige leden van de natie. Ook nationale mythes en symbolen worden gebruikt om de gemeenschappelijke oorsprong, cultuur en lotsverbondenheid te verbeelden. Een natie wordt verbeeld in interactie met andere naties.

Naties moeten zich steeds bewijzen. Strijd tussen naties, of het nou is in oorlogen of voetbalwedstrijden, dient steeds om de interne cohesie en het bestaansrecht van de natie te herbevestigen. Veel nationale mythes beschrijven het ontstaan van de eigen natie als een pijnlijke confrontatie met andere naties (idem: 110-111).

In Suriname lijkt nationalisme vooral te worden geassocieerd met één etnische groep: de creolen. Zij worden vaak gezien als de ‘dragers van een nationaal besef’10 in Suriname. Mensen van andere etnische groepen wordt door creoolse nationalisten vaak verweten dat zij te veel zouden vasthouden aan hun etnische identiteit en daarmee een slechte dienst bewijzen aan natievorming in Suriname. De vraag is of deze interpretatie, waarbij het nationalisme van de creolen wordt gezet tegenover de etnische politiek van andere etnische groepen, een goede analyse geeft van natievorming in Suriname.

2.6 Nationalistische mobilisatie

Het idee dat nationalisme inherent etnisch is kan niet anders dan leiden tot pessimisme over nationalistische bewegingen in multi-etnische samenlevingen. Volgens een dergelijke visie leidt nationalisme tot vijandschap tussen etnische groepen en strijd om de staatsmacht. In veel landen overlappen etnische en nationalistische identiteit inderdaad (met name in Europa). Zo identificeren

10 Eersel (1964), zoals geciteerd door Marshall (2003: 247)

(19)

veel autochtone Nederlanders zich überhaupt niet etnisch, omdat zij dit als synoniem beschouwen aan hun nationaliteit. Deze onbewuste koppeling tussen etnische en nationalistische identiteit zou in Nederland belemmerend kunnen werken voor integratie van etnische minderheden. Het gaat hier echter nog slechts om een De reden dat dit wel vaak gebeurd is dat beide identiteiten elkaar kunnen versterken, nationalisten kunnen bij hun mobilisatie relatief makkelijk gebruik maken van bestaande etnische identiteiten. Om minstens twee redenen is dit in postkoloniale multi-etnische samenlevingen vaak geen optimale nationalistische strategie. Ten eerste omdat veel van deze samenlevingen bestaan uit meerdere etnische groepen, waarvan niet één een meerderheid heeft. Met andere woorden: een etnische groep kan in dergelijke samenlevingen nooit op democratische wijze zijn wil opleggen aan andere groepen binnen de bestaande staatsgrenzen. Ten tweede ging staatsvorming in postkoloniale samenlevingen per definitie vooraf aan natievorming. Met de soevereiniteitsoverdracht van het moederland is er voor het onafhankelijk geworden land een grote behoefte aan een ideologie die de onderdanen van de (bestaande) staat als gemeenschap samenbindt. Nationalisten in dergelijke samenlevingen zien zich dus gesteld voor de taak om van de verdeelde (etnische) samenleving een eenheid te smeden. Bij het tot stand brengen van een nationale identiteit (natievorming) in multi- etnische samenlevingen kunnen vier nationalistische (mobilisatie)strategieën worden onderscheiden:

1 etnisch nationalisme, 2 het cultiveren van de etnische verscheidenheid in een multi-etnisch nationalisme, 3 het tegengaan van etniciteit als sociale categorie in het openbare leven en 4 het versterken van de interne cohesie door af te zetten tegen het buitenland.

De eerste nationalistische strategie stelt impliciet de cultuur van één etnische groep centraal in de formulering van een nationale identiteit en stelt deze als norm voor alle burgers om zich aan te assimileren. Deze strategie komt overeen met de hierboven geschetste opvatting dat etnische en nationalistische identiteit samenvallen. Deze vorm van nationalisme wordt vaak ontwikkeld vanuit de etnische groep die op dat moment dominant is in het staatsapparaat. Door de cultuurelementen van de eigen etnische groep te herformuleren als nationaal kan de status-quo worden gelegitimeerd (Eriksen 1993: 116). Deze strategie heeft zoals gesteld het probleem dat zij hoogst waarschijnlijk niet wordt geaccepteerd door andere (grote) etnische groepen.

De tweede nationalistische strategie neemt het multi-etnische karakter van de samenleving als gegeven en stelt dit centraal in de formulering van een nationale identiteit. Het vreedzaam samenleven van verschillende etnische groepen en de veelkleurigheid van de samenleving worden als nationale trots gepresenteerd. Deze vorm van nationalisme past goed in een omgang met etnische verscheidenheid volgens het consociational model. In de nationale symboliek die bij deze vorm van nationalisme wordt gebezigd staat het evenwicht in de presentatie van alle door de staat erkende etnische groepen centraal. Op nationale feestdagen bijvoorbeeld presenteren alle etnische groepen zich één voor één op folkloristische wijze. Door een eigen plek binnen dergelijke nationale symboliek worden leden van de etnische groep deel gemaakt van een nationale identiteit en wordt hun aparte etnische identiteit binnen de natie erkent. Om dit te legitimeren moet in de communicatie van etnische elites met hun achterban steeds de lotsverbondenheid van de etnische groep met de natie tot uitdrukking worden gebracht en de eigen etnische groep als oorspronkelijke bewoners van de staat worden gepresenteerd (Baud et al 1994: 77-82).

(20)

De derde nationalistische strategie werkt niet door het erkennen van nationale etnische groepen, maar juist door de etnische identiteit van burgers als niet relevant te bestempelen. De etnische identiteit wordt in deze vorm van nationalisme gezien als rem op natievorming en mag daarom voor de staat geen rol spelen in de omgang met haar burgers. Etniciteit moet daarom als sociale categorie volgens deze nationalisten uit het openbare leven worden verbannen. Etniciteit als basis om je te organiseren zou volgens deze vorm van nationalisme zoveel mogelijk bestreden moeten worden. In plaats daarvan zouden in de mobilisatie van kiezers andere scheidslijnen moeten worden opgezocht, zoals mobiliseren op sociaal-economische gronden (idem: 66-70).

Een vierde nationalistische strategie is om de interne (etnische) tegenstellingen tegen te gaan door de tegenstelling met het buitenland te benadrukken. In postkoloniale landen komt dit vooral neer op afzetten tegen de ex-kolonisator waarmee het land vanwege de historische banden nog vaak hechte (asymmetrische) relaties onderhoudt. Naast de ex-kolonisator kunnen nationalisten zich afzetten tegen buurlanden of tegen etnische groepen die niet worden beschouwd als behorende tot de eigen natie (idem: 84-87).

Bovengenoemde nationalistische strategieën geven vier mogelijkheden aan voor politieke partijen om natievorming te bewerkstelligen. Omdat nationalisme net als etniciteit gaat om een collectief beleefde identiteit denk ik dat als ze een rol spelen in Suriname deze strategieën goed moeten zijn terug te vinden in de manier waarop politieke partijen potentiële kiezers mobiliseren. Net als etniciteit krijgt een nationalistische identiteit vorm in de interactie tussen (politieke) elite en volk. De vier soorten nationalistische strategieën die ik in deze paragraaf onderscheid zijn geen uitsluitende categorieën. Ze kunnen gecombineerd voorkomen. Zo kan een partij bijvoorbeeld kiezers mobiliseren door de etnische verscheidenheid van de natie te benadrukken en tegelijkertijd een appel te doen op nationale eenheid om het hoofd te bieden aan buitenlandse inmenging in de nationale soevereiniteit.

(21)

3 HISTORISCHE CONTEXT

Hoe kunnen etniciteit en nationalisme in Suriname begrepen worden? In dit hoofdstuk geef ik een kort overzicht wat hierover in de wetenschappelijke literatuur over Suriname geschreven is. Ik probeer dit te doen vanuit een historisch perspectief, want door ingrijpende gebeurtenissen in de geschiedenis hebben etniciteit en nationalisme in Suriname hun specifieke betekenis gekregen: de slavernij en massamigratie van contractarbeiders, de introductie van massademocratie, het dekolonisatieproces en een staatsgreep. In de manier waarop ik dit hoofdstuk heb ingedeeld heb ik zoveel mogelijk geprobeerd mijn theoretisch kader te volgen. Ik begin met de betekenis van etniciteit in Suriname, dan behandel ik de periode van verbroederingspolitiek in Suriname die vaak wordt geanalyseerd volgens de theorie van Lijphart. In paragraaf 3.3 schrijf ik over het Surinaamse nationalisme. In de vierde paragraaf geef ik een globaal overzicht welke rol etniciteit en nationalisme in Surinaamse verkiezingscampagnes hebben gespeeld. Ik eindig met een (deel)conclusie.

3.1 Etniciteit in Suriname

Eind jaren 40 nam de Surinaamse socioloog Rudolf van Lier de theorie over de plurale samenleving als uitgangspunt voor zijn studie naar de Surinaamse samenleving. Suriname was volgens hem één van de beste voorbeelden van een plurale samenleving, waarin verschillende etnische groepen konden worden onderscheiden met elk een eigen taal, cultuur, religie(s), economische betrekkingen en plaats van vestiging (1971: 11-18). Deze verdeling in etnische groepen viel volgens van Lier bovendien samen met een sociale stratificatie van de bevolking. De economische en bestuurlijke elite van Suriname bestond op dat moment vooral uit Nederlanders en joden. Het Nederlands was de officiële taal en het Nederlands cultuurbeeld de norm om toe te treden tot de elite. De middenlaag werd gevormd door licht gekleurde creolen en in mindere mate door donker gekleurde creolen en Hindostanen die zich wisten op te werken. Donker gekleurde creolen vormden de onderlaag in vooral de stad, Hindostanen en Javanen vooral op het platteland. Als laagst in de sociale stratificatie stonden marrons en inheemsen die vooral leefden in geïsoleerde dorpsgemeenschappen in het binnenland (idem: 12-13).

Het is dan ook niet verwonderlijk dat partijvorming zich in aanloop naar de eerste vrije en algemene verkiezingen in 1949 voltrok langs etnische lijnen. De drie partijen die zetels haalden vormden een afspiegeling van de grootste drie etnische groepen in Suriname: de NPS (vooral creolen), de VHP11 (vooral Hindostanen) en de KTPI (vooral Javanen). Deze partijen vormen tot op de dag van vandaag een belangrijke plaats in het Surinaamse partijlandschap. De NPS is de oudste van deze drie. Zij werd in 1946 opgericht door representanten van de licht gekleurde creoolse elite die ook

11 VHP stond voor Verenigde Hindostaanse Partij. Deze naam is later nog twee keer aangepast om de openlijke verwijzing naar een mono- etnische achterban te verwijderen.

(22)

de Koloniale Staten12 domineerden. Het streven was echter een multi-etnische partij te vormen die open stond voor alle etnische groepen en religieuze stromingen. In de beginjaren zaten zowel in de leiding van de partij als in de achterban ook een deel Hindostanen en Javanen. De KTPI werd in 1947 opgericht vanuit een organisatie die de terugkeer van Javanen naar Indonesië probeerde te organiseren. Bij Javanen was na de Tweede Wereldoorlog een groeiend zelfbewustzijn ontstaan (mede) vanwege de onafhankelijkheidsstrijd in Indonesië. De VHP, opgericht in 1949, was een fusie van drie eerder opgerichte Hindostaanse partijen13. De belangrijkste reden om onderlinge meningsverschillen bij te leggen was om de krachten te bundelen om het - in hun ogen - onrechtvaardige kiesstelsel te veranderen dat kiezers in het overwegend creoolse Paramaribo overrepresenteerde ten opzichte van kiezers in de plattelandsdistricten (die overwegend door Hindostanen en Javanen werden bewoond) (Dew 1978: 59-81).

Aan het eind van de jaren 40 volstaat het om de verschillende etnische groepen in Suriname te analyseren volgens objectieve kenmerken. De verschillende bevolkingsgroepen leefden tamelijk gescheiden van elkaar en twee van de grootste etnische groepen – Hindostanen en Javanen – waren nog maar een aantal decennia inwoners van Suriname14. Aan het begin van de 21e eeuw is een dergelijke primordialistische opvatting van etniciteit niet meer voldoende om de complexe rol van etniciteit in de Surinaamse maatschappij en politiek te begrijpen. Met name het district Paramaribo werd de afgelopen decennia steeds meer een ‘ontmoetingsplaats’ waar burgers met een verschillende etnische achtergrond met elkaar in contact komen (Schalkwijk en de Bruijne 1999: 34). Door het verkrijgen van autonomie in 1954 en staatkundige onafhankelijkheid in 1975 zijn de etnische groepen in het bestuur van het land bovendien steeds meer op elkaar aangewezen.

In de dagelijkse omgang is etniciteit de belangrijkste identiteit om je als deel van de Surinaamse samenleving te legitimeren. Het behoren tot een etnische groep vergroot de kansen op de arbeidsmarkt, participatie in etnische netwerken, overheidssteun en verschaft een herkenbare identiteit tegenover anderen in de samenleving. Voor deze laatste twee is noodzakelijk dat de etnische groep door andere leden van de samenleving wordt erkend als oorspronkelijk Surinaams. Deze erkende groepen zijn – meestal genoemd in de chronologische volgorde van immigratie naar Suriname – inheemsen, creolen, marrons, Chinezen, Hindostanen, Javanen en de Libanezen, Joden, Portugezen en Nederlanders. Etniciteit wordt in Suriname dus beleefd als een voorbepaalde onveranderlijke identiteit (Tjon Sie Fat 2004: 2-3).

Volgens de Surinaamse chinoloog Paul Tjon Sie Fat vindt het handhaven van etnische identiteit en het ontstaan van nieuwe etnische groepen in Suriname plaats in een voortdurende

‘etnische onderhandeling’. Om als Surinaamse etnische groep te worden erkend is het noodzakelijk om over de juiste instrumenten te beschikken om deze onderhandeling te kunnen aangaan. Om een eigen plek in de Surinaamse multi-etnische samenleving te verkrijgen of te behouden is het ten eerste nodig om de historische verbondenheid van de etnische groep met Suriname aan te tonen. Dit gebeurt door een ‘geboortedag’ te claimen die het begin van de aanwezigheid van de etnische groep

12 De Koloniale Staten was tot 1949 het controlerende orgaan waaraan de Gouverneur (beperkt) verantwoording aan moest afleggen. De leden van de Koloniale Staten werden gekozen volgens een gemengd systeem van census- en capaciteitskiesrecht.

13 De drie Hindostaanse partijen waren verdeeld naar godsdienst: De Moslim Partij (Islamitisch), De Hindostaans-Javaanse Politieke Partij (voornamelijk arya pratinidhi en arya dewaker) en de Surinaamse Hindoe Partij (voornamelijk sanatan dharm)

14 Hindostanen (Brits-Indiërs) kwamen van 1873 tot 1917 en Javanen van 1890 tot 1939 als contractarbeiders naar Suriname

(23)

in Suriname symboliseert. Voor creolen is dit Keti Koti, de herdenking van de afschaffing van de slavernij. Hindostanen, Javanen en onlangs Chinezen en Libanezen hebben een dag waarop zij herdenken dat de eerste migrant uit hun etnische groep voet aan bodem zette in Suriname. Marrons vieren de dag waarop de granman (stamhoofd) van de Aucaners - één van de zes marrongemeenschappen in Suriname - een vredesverdrag sloot met de Nederlandse Staat Marrons en inheemsen zijn momenteel bezig een ‘verjaardag’ te claimen: de Internationale Dag van de Inheemse Volkeren van de Wereld15. Erkenning als etnische groep wordt ten tweede ook gedaan door symbolische uitingen van de etnische cultuur, zoals etnische klederdracht, een etnische keuken, een eigen taal etc. Ten derde spelen speelt in Suriname de oprichting van monumenten een grote rol.

Bijna alle monumenten zijn gelieerd aan een etnische groep (Menke 2003). Door letterlijk etnische tekens in de openbare ruimte te plaatsen wordt een eigen plek in de Surinaamse samenleving opgeëist. Tenslotte cultiveren etnische groepen in Suriname hun band met een thuisland buiten Suriname. Hindostanen, Javanen en Chinezen cultiveren hun banden met respectievelijk India, Indonesië en China. Creolen en marrons doen dit met Afrika en in het bijzonder Ghana waarvandaan de meeste slaven naar Suriname werden geëxporteerd (Tjon Sie Fat 2004: 3).

De verschillende etnische groepen in Suriname zijn verre van homogeen. Creolen zijn van oudsher de meest heterogene groep. Na de Tweede Wereldoorlog beschouwden zij zich als oorspronkelijke Surinamers en Aziaten als buitenlanders. Vanwege deze opstelling en hun dominante positie in de stad Paramaribo en het overheidsapparaat hadden zij van de grote bevolkingsgroepen in Suriname de minste neiging zich etnisch te profileren16. Binnen het creoolse volksdeel is huidskleur nog steeds een belangrijke determinant voor sociale status en economische positie17. Binnen de Hindostaanse18 gemeenschap is religie een belangrijke onderscheidende variabele. Hindostaanse moslims, die in de minderheid zijn, voelen zich niet altijd even goed vertegenwoordigd door de politieke leiding van de VHP die overwegend hindoe is19. Binnen het Hindoeïsme zijn drie stromingen waarmee de VHP rekening moet houden: de orthodoxe sanathan dharm en de meer reformistische arya pratinidhi sabha en arya dewaker. Ook Javanen zijn verdeeld naar religie hetgeen consequenties heeft voor politieke representatie. Zo speelde eind jaren 70 het verschil tussen reformisten en traditionalisten binnen de Javaanse moslimgemeenschap een grote rol in de politieke mobilisatie van Javaanse partijen (Derveld 1982: 127-144). Bij de marrons is de heterogeniteit misschien nog wel het grootst, omdat veel marrons zich in de eerste plaats identificeren met één van de zes marron gemeenschappen die elk eigen dorpen hebben in het binnenland van Suriname. Eind jaren 60 probeerde NPS leider Pengel marrons te mobiliseren door hen etnisch te definiëren als boslandcreolen. Door hen zo aan te spreken probeerde hij de verbondenheid met de creolen in de stad te benadrukken (Scholtens 1994: 103). Als gevolg van migratie naar de stad is er bij marrons20

15 Deze dag is per resolutie vastgesteld door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in 1994

16 Hoewel zij zich niet etnisch profileerden, organiseerden creolen zich wel grotendeels etnisch.

17 Zie bijvoorbeeld het themanummer over ‘kleur, schoonheid en beeldvorming’ in: OSO, tijdschrift voor Surinamistiek, jrg. 24, nr. 1, mei 2005

18 Hindostanen verwijst niet naar religie (hindoeïsme), maar naar het gebied (Hindostan) waar de contractarbeiders uit India vandaan kwamen

19 Een voorbeeld: mede vanwege spanningen tussen moslims en Hindoes in India en Pakistan traden twee VHP moslim parlementariërs in 1951 uit de partij en sloten zich aan bij de NPS. De VHP veranderde haar naam in Verenigde Hindoe Partij.

20 Veel marrons beschouwen ‘boslandcreolen’ tegenwoordig te veel als term die hen is opgelegd door de ‘ stadscreolen’. Volgens Erney Landgraaf, die een boek schreef over de marroncultuurgemeenschap in Suriname, wordt tegenwoordig de naam ‘marron’ geprefereerd,

(24)

tegenwoordig een toenemend (etnisch) bewustzijn dat zij geen creolen zijn, maar een eigen etnische groep vormen.

Tabel 1: Surinaamse bevolking naar etniciteit in 2004.

Etniciteit aantal percentage

Hindostaan 135.117 27%

creool 87.202 18%

marron 72.553 15%

Javaan 71.879 15%

gemengd 61.542 12%

inheems 18.037 4%

Chinees 8.775 2%

Kaukasisch 2.899 1%

overig 2.264 0%

weet niet 1.261 0%

geen antwoord 31.318 6%

totaal 492.847 100%

Noot.. Deze data betreft een bevolkingsonderzoek waarin de antwoorden op de volgende vraag in deze tabel zijn samengevat: Tot welke etnische groep rekent u zichzelf? inheems/indiaan; marron/boslandcreool; creool; Hindostaan; Javaan; Chinees; Kaukasisch/blank; gemengd;

overige; weet niet; geen antwoord.

Bron: Algemeen Bureau voor de Statistiek, Zevende Algemene Volks- en Woningtelling in Suriname, Landelijke Resultaten Volume 1;

Demografische en Sociale Karakteristieken, Paramaribo, augustus 2005

Blijkens tabel 1 kunnen Surinamers zichzelf anno 2004 goed indelen naar etniciteit. Ten opzichte van vorige volkstellingen valt vooral het toegenomen aantal marrons op. Dit kan worden verklaard uit de ondervertegenwoordiging van marrons in migratie naar het buitenland, het hoge geboortecijfer, en een toegenomen etnisch bewustzijn. Eén categorie lijkt in het rijtje een vreemde eend in de bijt, dat is de categorie ‘gemengd’. Op het eerste gezicht lijkt deze categorie statistische informatie te geven over etnische menging in Suriname. Het hoge percentage mensen dat zichzelf plaats in de categorie

‘gemengd’ lijkt de stelling te bevestigen dat een substantieel deel van de Surinaamse bevolking zichzelf niet meer met één etnische groep identificeert. Deze conclusie is echter niet gerechtvaardigd.

Gemengd is in Suriname veelal een anachronisme voor lichtgekleurde creool of mulat. Volgens een sociaal geografisch onderzoek in 1992 bestaat de groep gemengden voor het merendeel uit personen met een creoolse herkomst. In veel mindere mate zitten er in deze groep personen die geen creoolse afkomst hebben, zoals gemengd Hindostaans/Javaans (Schalkwijk en de Bruijne 1999: 34). Waarom worden de categorieën gemengd en creool dan niet gewoon bij elkaar genomen? Dit heeft te maken met hoe deze categorieën historisch zijn gegroeid. Zoals ik eerder schreef: huidskleur was en is binnen de creoolse groep een belangrijke determinant voor sociale status en economische positie. In koloniale tijden was voortplanting met iemand met een lichtere huidskleur de beste garantie voor je kinderen op een beter toekomstperspectief. Gemengd, betekende dus raciale menging van zwart en wit, van een zwarte creool en een blanke Europeaan. De categorie ‘gemengd’ is zo gezien een

“enerzijds omdat de naam marron hen herinnert aan de heldhaftigheid van hun voorouders en anderzijds omdat het ‘marron-zijn’ hen verbindt aan (sic!) een historie die hen met trots vervult. De term marron betekent ‘wegloper’ dat zij beschouwen als een term die hen door de koloniale heerser is gegeven” (De Ware Tijd 26/02/05, ‘de marroncultuurgemeenschap in Suriname kijkt kritisch naar marrons’).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De stabiliteit van het systeem als geheel is het effect van elites die op succesvolle wijze de bestaande structuur en hun positie daarin hebben verdedigd, desintegratie van

Daarom zijn specifieke afspraken gemaakt over de afhandeling van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak door politie en Openbaar Ministerie2. Dit betekent

Dat betekent dat we onderzoeksactiviteiten binnen de WOA zodanig willen vormgeven dat ze uitnodigen tot een dialoog tussen onderzoekers en leraren, dat ze voor beiden

STUDIE 2: DE WETTELIJKE SCHULDREGELING In de tweede studie is er vergeleken of in Amsterdam het aantal mensen dat, gedurende de wettelijke schuldsanering (Wsnp), vanwege

creationisten zijn dit uiteraard de onderwerpen om aan te tonen dat de hele evolutie alleen maar hocuspocus is. Het artikel van Canfield lijkt een belangrijke stap te

van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid komt naar voren dat in deze fase veelal ook heel veel praktische en financiële zaken voor de ouders spelen – over de

De suggestie om het probleem van inkoopmacht te beteugelen door middel van een op Engelse leest geschoeide gedragscode komt op zich sympathiek voor, maar verdient op zijn minst

Denkbaar zegt dat hij geen tijd heeft, maar Kassaar voegt hem toe: ‘- Luister naar mijn geschiedenis, heer en begrijp waarom ik mij onderwerp.’ Kassaars geschiedenis is