Van de wortelkindertjes
Alfred Listal
bron
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes. Gebr. Kluitman, Alkmaar ca. 1920
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/list002vand01_01/colofon.php
© 2010 dbnl
[Van de wortelkindertjes]
Zeg, ken-je de Wortelkindertjes niet, Die den heelen winter slapen,
Diep in den grond, waar niemand ze ziet, Die kleine, pittige knapen,
En meisjes ook, die nòg kleiner zijn, Maar even lief, en even fijn?
En als 't op d' aarde weer lente wordt Dan komt hun moedertje, met een wit schort En een pas gestreken kapje,
Die riep ze: ‘Wordt wakker, nu sliep je genoeg!
De wei wordt al groen, en de zon schijnt al vroeg!
Hier heb-je schaar en lapje:
Maakt daar wat keurige kleertjes van, Waarmee je fijntjes naar boven kan, Elk in een nieuw japonnetje Naar 't lieve lente-zonnetje!’
Onder den grond, zoo diep, zoo diep, Weet je nu wat daar sliep?
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
3
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
Kijk ze eens pikken, Kijk ze eens prikken, Ingestoken - doorgehaald!
Zeg, kan jij zoo'n naadje stikken, En precies een draadje mikken Door het oogje van een naald?
Kijk ze eens vouwen, Kraagje en mouwen,
Hier een zoompje, daar een plooi;
Waar zou jij het meest van hou'en, Van die gele of die blauwe, Of vind je alles even mooi?
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
5
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
Nu zijn de frissche kleertjes klaar In allerhande kleuren;
Moedertje moet ze keuren!
Ja, ja, zoo gaat het ieder jaar:
Bij 't eerste lente-weertje
Hoort toch een Zondagsch kleertje,
Een rokje van rood of een manteltje blauw, - Zij vragen of het zóó goed wezen zou....
En Moeder die legt haar breikous neer, En haar bril zet ze op, want dan ziet ze meer:
‘Maar kijk 's,’ zoo zegt ze, ‘maar kijk eris aan, Wat hebben die kleuters hun best gedaan!’
En ze roept tot een dravend, een dribbelend miertje:
‘Ho! sta jij eens stil en wacht 's een ziertje, - Zie jij ook een foutje, dat anders moest zijn?’
Maar 't miertje zegt: ‘neen, 't is fifalderafijn!’
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
7
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
De knaapjes hebben niet stil gezeten, Die hebben best hun taak geweten, Er was een heele-boel te doen!
De kevers waschten ze, en de torretjes,
Hun kopjes en vleugels en sprieten en snorretjes, - Neen maar, wat een geboen!
En zijn ze schoon, dan wordt - verbeeld-je, - Elk met een kwastje, of penseeltje,
Heel fijn beschilderd en gekleurd;
O wat een pret als 't mooi gelukte!
Zeg, wist je wel dat er zóó'n drukte Daar in den grond gebeurt?
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
9
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
Daar gaat nu de vroolijke lente-stoet Van grasjes en kevers en bloemen, - Veel meer dan je op kunt noemen! - Maar elk weet goed waar-i wezen moet:
Op het veld in den heerlijken zonneschijn, Daar zal voor ieder een plaatsje zijn!
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
12
Viooltje-lief, wat sta je lang
Daar bij dien boom, - of ben je bang Voor 't slakje met zijn horen?
Viooltje zegt: ‘'k Moet blijven staan, Ik kan van schrik geen stapje gaan Naar achter of naar voren!’
‘Foei, foei!’ roept Grasje, die het ziet,
‘Die and're bloempjes zijn zoo niet, Die durven best te knikken, Hun klokjes beng'len heen en weer Zij buigen met het windje neer En maken 't slakje aan 't schrikken!’
Maar d' oude boom zegt: ‘Grasje, ho, ho!
Toen jij nog zoo klein was toen deê je net zoo, Toen beefde je voor een zuchtje,
Voor 'n miertje, of een mugje,
Voor een muisje, een pluisje, voor wat je maar wil, - Zeg, Grasje, hou jij je maar stil!’
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
14
Kijk eens, kijk eens, daar trekt Grasje Op het held're vijver-plasje
't Waterlelietje door 't riet.
‘Toe maar!’ roept Vergeet-mij-niet;
En 't Libelletje lacht om 't spelletje;
't Watertorretje geeft een knorretje En prikt Grasje met zijn spriet;
Uit het water, - zie je 't niet? -
Slaat zijn poot een klein, klein schuimpje;
En het windje ruischt door 't pluimpje Van het lange, dunne riet:
Suize-suize - hoor je 't niet?
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
16
Hopsa, nu een dansje zeg? - O, die dolle bengels Dansen alle vlinders weg Van de bloemestengels, Van de kelkjes rood en blauw, - Hola, zacht wat, niet te gauw!
‘Wat een blije blonde snoetjes!’
Denkt de rijpe korenaar.
't Kevertje op zijn fijne voetjes Vindt het dansje niets te zwaar.
Sprinkhaan zegt: ‘Ik wip - geloof je? - Al die kleuters over 't hoofdje!’
Vlindertje, dat is gevlucht Van je bloemeknopje,
Dans wat mee, toe, in de lucht Om zoo'n blij blond kopje, Hola, hopsa, tusschen 't gras! - Als 't eens altijd zomer was!
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
18
Nu komen de najaars-dagen, Nu waait de wind met vlagen De gele bladers af;
Nu sterven bloemen en vlindertjes, Nu gaan de Wortelkindertjes Naar huis toe op een draf.
Nu hangen rijp de vruchten, En zien de kleuters vluchten, Gauw, gauw wat! naar beneê, Met kaarsjes in hun knuistjes, Kijk - overal waaien de pluisjes!
De torretjes draven mee.
En moeder zegt: ‘Kom binnen, Wat zou je nu buiten beginnen?
De dagen zijn koud en kort.
Naar bed toe, kleine snaken!
Ik zal je wel wakker maken Als het weer lente wordt!’
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes
Alfred Listal, Van de wortelkindertjes