Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940)
Matthijs Vermeulen
Editie Odilia Vermeulen en Ton Braas
bron
Matthijs Vermeulen, Bijdragen aan het Soerabaiasch Handelsblad (juni 1926-juni 1940) (eds.
Odilia Vermeulen en Ton Braas). [niet eerder gepubliceerd]
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/verm030bijd05_01/colofon.php
© 2017 dbnl / erven Matthijs Vermeulen
i.s.m.
‘Het paradijs der gekken’
Parijs, April 1926
De uitdrukking ‘het Paradijs der Gekken’ is niet van mij. Zij is van lord Inchcape in de Times, en slaat op Frankrijk.
1Mij zou het hebben toegeschenen, dat gekken overal hun paradijs vinden, en als de honorable lord niet van deze meening is, dan mag hij de drommen Engelschen, die hij zonder mankeeren treffen kan in de groote hotels der Champs Elysées of rondom de Opéra, en 's avonds in alle dancings, in alle music-halls en bij alle revues (om niet te spreken van de Riviera) zijn Times-artikel onder den neus duwen. Het doet me denken aan een grap, waarmee men zich hier een poosje geleden amuseerde: de karakteristiek der volken in drieën. Eén
Engelschman? een idioot. Twee Engelschen? een bokswedstrijd. Drie Engelschen?
een groot volk. Het gaat meestal op. Gij kunt u oefenen, als gij wilt, met de beste eigenschappen te zoeken der andere naties. Ik zal u op weg helpen. Eén Italiaan? een mandoline. Twee Italianen? Drie Italianen? een strategische terugtocht. Eén Zwitser?
kamer te huur. Twee Zwitsers? pension. Drie Zwitsers? Palast-Hotel.
Maar laten we terugkeeren tot Frankrijk. Zijn 't gekken, de Franschen, die in een paar jaar tijds voor meer dan honderd milliard oorlogsverwoestingen herstellen op eigen kosten? Zonder twijfel; doch zoo was het niet bedoeld van zijne Britsche lordship. Zijn 't gekken, de Franschen, die elk jaar van hun nationale inkomen, dat getaxeerd wordt op 135 milliard, 45 milliard laten verdwijnen in het Danaïdenvat van den fiscus? Natuurlijk, maar dat is hun zaak, niet de zaak van Lord Inchcape. Is 't een paradijs, waar alle ambtenaren op een hongerloontje teren en den ganschen langen dag slechtgehumeurd achter hunne loketten zitten? Een paradijs, waar de achturige arbeidsdag wet is, doch waar iedereen voor de rest van den tijd een bijbaantje heeft, omdat hij anders het eind van de maand niet haalt? Een paradijs, Frankrijk, dat voor de helft te koop is, en spotgoedkoop, voor ieder die wat guldens, ponden-sterling, dollars, peseta's of... Duitsche marken heeft? Neen, één Engelschman (zie boven) blijft één Engelschman.
Doch al heeft één Engelschman ongelijk door Frankrijk het ‘paradijs der gekken’
te noemen, omdat het budget van dit jaar wéér zal sluiten met een déficit, omdat de franc blijft zakken (dat is goed voor de toeristen, maar slecht voor de Engelsche kolen etc.), omdat Frankrijk met zijn honderd milliard onafgeloste
oorlogsherstellingen, niet in een handomdraaien zijne Engelsche en Amerikaansche schulden betaalt, (toen Duitschland betalen moest, was volgens de Britsche stelling het transfert van reusachtige bedragen noodlottig voor de beide partijen!!) - al redeneert die eene Engelsman er vlak naast, - hier gebeuren rare, zonderlinge dingen, daar gaat niets van af.
Als ik voor hen, die Frankrijk voor 't eerst bezoeken of na een lange afwezigheid terugzien, een gids moest schrijven, ik zou beginnen bij de lucifers. Lach niet. Het zijn de kleine dingen die groote gevolgen hebben. En neem als een der eerste levensregels het beginsel: Strijk steeds van u af. De helft der Fransche lucifers bestaat uit stokjes hout zonder de minste ontvlambaarheid. De andere helft heeft koppen, welke niet alleen ontvlambaar maar voor een groot deel ontplofbaar zijn en die, als gij ze niet van u afzendt, u in de kleeren, in de haren, in het gezicht vliegen. Er zijn lieden die met eene onnoozele lucifer, (een der Staatsmonopolies welke met verlies
1 [zie The Times van 10 april 1926, p. 4: LORD INCHCAPE URGES FRENCH TO FACE FACTS; British Shipping Magnate Sees Them Headed for Bankruptcy Unless Budgets Are Balanced.]
werken) een oog verloren hebben. En de Staat levert u lucifers, véél te duur tusschen haakjes, doch hij garandeert u niets, zooals een fatsoenlijke spoorwegmaatschappij.
Tweede raad en tweede stelregel: Bezoek geen enkele politieke vergadering, rechts noch links, het doet er niet toe, ontwijk zelfs de straten waar ze gehouden worden.
Er vallen altijd klappen, dikwijls schoten, en je kunt nooit weten. Men maakt hier geen omslag. Een paar dagen geleden zou Jacques Sadoul, kapitein van het Fransche leger, die zich tijdens den oorlog in dienst der Bolsjewisten gesteld heeft, zoogenaamd voor de Fransche zaak, eenige kameraden (geen Bolsjewistische kameraden) aan de galg heeft gebracht, eerst veroordeeld, toen vrijgesproken en daarna gerehabiliteerd is, eene vergadering presideeren. Debat vrij. Toen de vergadering zou beginnen en ex kapitein Sadoul het woord wilde nemen, klonk er achter uit de zaal uit een paar honderd geweldige kelen: Sus au traître! Tegelijk begint een charge en in minder dan vijf minuten is de zaal schoon leeg, zijn de meubelen kapot en heeft Sadoul een pak slaag te pakken dat hem heugen zal. Aan Léon Daudet zou reeds lang hetzelfde overkomen zijn, wanneer hij zijne redevoeringen niet steeds hield onder gewapend escorte van partijgenooten. Zoo weten de tegenstanders (debat vrij!) waar zij zich aan te houden hebben.
A propos van Léon Daudet nog dezen gentle hint: Biedt iemand u te Parijs de Action Française te koop aan, vooral op Zondagmorgen, koop het blad
onvoorwaardelijk. De Action Française is een zeer lezenswaardige krant en wanneer gij ze niet zoudt willen koopen, riskeert gij een pak slaag. Dat is gauw gegeven en in zulke gevallen is er, net als bij ons, net als bij u, nooit een agent. Die is toevallig den hoek om. De camelots du Roi, die de Action Française colporteeren, behooren tot eene zeer achtenswaardige partij, maar voor het gerecht trekken ze altijd op de schandaligste wijze aan het kortste eindje en dat brengt ze een beetje op de
hoogspanningen, die hen wel eens doen handelen zonder onderscheid des persoon.
Ten derde: Ontwijk manifestaties, zelfs den onschuldigsten studentenoptocht, en wanneer gij een plein ziet afgezet door politie, maak een goeden omweg of ga in de métro. De Fransche politieagent, individueel genomen, is een der levendste menschen van den aardbol, en de eenige Fransche ambtenaar, die zonder aarzeling eene fooi weigert, ook al zoudt ge hem een kwartier lang den weg vragen. Maar niets is gevaarlijker, woester en wilder dan een groep van die welwillende agenten en hoe grooter de groep des te gevaarlijker, ik had bijna gezegd des te bloeddorstiger. Niets is veilig voor hen. Zij hebben eergisteren twee bejaarde vrouwen, die niet verhuizen wilden, omdat zij geen onderdak vonden, met benauwende gassen uit hare woning verdreven (de inspecteur is voor dit schandaal afgezet, maar gebeurd is gebeurd), zij - de politieagenten - hebben pasgeleden een student, die na een rooden
verkiezingsuitslag met de Fransche vlag manifesteerde, zoo'n tik op z'n hoofd gegeven, dat hij honderd meter verder den laatsten adem uitblies. Wat zal ik zeggen tot hunne vergoelijking? Dat ze zelf ook dikwijls behoorlijk worden toegetakeld en zelden het terrein verlaten zonder een aantal stevig gekneusden. In dit verband is het opmerkelijk hoe snel een troep manifestanten in de geasphalteerde en gebetonneerde straten van Parijs, waar je oppervlakkig beschouwd een half uur moet zoeken naar een lossen steen, straten die met de lawaaierigste werktuigen slechts zijn open te bikken, aan allerlei soorten van keiharde en doeltreffende projectielen weet te komen.
Ten vierde: Vermijd het Bois de Boulogne bij avond, vermijd in ieder geval de
schaarsch verlichte zijlanen en als gij den nachtegaal zoudt willen hooren met of
zonder maneschijn, ga dan liever ergens anders. Het gebeurt niet zelden dat men in
deze zijlanen aangehouden wordt door een bende schavuiten, die met de revolvers
in de hand den eerzamen voorbijganger verzoeken om geld en juweelen af te staan.
Ik voor mij breng me liever op de hoogte van wat er in die donkere lanen gebeurt door de politierapporten of door de romans, dan door persoonlijk onderzoek. Hebt u gelezen ‘Refaire l'amour’ van Madame Rachilde, verschenen in den Mercure de France? Deze nieuwste roman van de begaafde schrijfster geeft curieuse staaltjes van de ontdekkingen of ontmoetingen die men op een zomerschen, zoelen, laten-avond kan doen in het Bois de Boulogne. Een schilder, gevierd kunstschilder, die voor zijne gemoedsrust een toertje maakt, vergezeld van een trouwen herdershond, vindt, geleid door zijn speurder, in het dichtste groen twee deftige heeren, met diamanten
hemdsknoopen, stomdronken op hunne ruggen, en, eveneens onder het loover, een met paarlen behangen dame, min of meer onder den invloed der cocaïne, die met den schilder een barok en lang niet stichtelijk gesprek aanknoopt. Het tooneeltje is voor verantwoording van Madame Rachilde, echtgenoote van den directeur van den Mercure de France. Ik spaar u détails en van de gepeperdste. Maar is het wonder, dat schavuiten, met of zonder speurhond, op zoek gaan in de zijlanen van het Bois de Boulogne naar zulke bizarre gezelschappen en hun een en ander afnemen? Die schavuiten zijn weer oorzaak dat de politie om den anderen dag eene rafle houdt, en de razzia's, ik behoef dat niet te bewijzen, zijn voor niemand prettig of gewenscht.
Vijfde raad, maar deze is slechts voor een bepaalden tijd nuttig: Wanneer gij in Marseille van de boot gaat en gij zoudt eenige dagen willen vertoeven aan de Riviera, vestig u bij voorkeur niet in Nizza. De habitués van de bewonderenswaardige
‘Promenade des Anglais’ zijn woedend. Zij zijn woedend omdat de verrukkelijke geuren van bloeiende mimosa's en oranje-bloesems daar sinds enkele dagen vermengd zijn met een walgelijken stank, die den heelen omtrek verpest en onbewoonbaar maakt. Een toeval, dat alleen in het Paradijs der Gekken kan voorkomen, ik geef het toe, heeft daar doen stranden het monumentale kreng van een walvisch. Een goed levende, opgewekte walvisch, hooge of lage golven, is iets zeer passioneerends, zelfs wanneer men niet de bedoeling heeft hem te vangen. Maar in staat van verrotting is dit zeemonster iets hinderlijks, iets lastigs, vooral tegenover de ‘Promenade des Anglais’.
Wat te doen, hoe dit overblijfsel weg te krijgen? Hem weg sleepen in volle zee?
Hij zal teruggespoeld worden bij den eersten windstoot en de visschen zullen hem met rust laten, want ze houden niet van vleesch in dien toestand. Het zoogdier met dynamiet laten springen? Waar zullen de stukken terecht komen? De burgemeester van Nizza heeft het voorstel gekregen van een ondernemend mensch, die rondom het rottende monster een dam wil maken en het voor een franc ter bezichtiging wil stellen van onvervaarde nieuwsgierigen. Hij is op het plan niet ingegaan, maar men heeft getelegrafeerd naar den minister van Marine, die op het oogenblik is monsieur Leygues. Voor dat dit telegram alle bureaux gepasseerd is zal er nog meenige golf den kwalijk-riekenden walvisch omspoelen en ik zou me zeer vergissen als hij niet geruimen tijd nog het onderwerp uitmaakt van de gesprekken der Riviera. Dat men dáár zelfs zorgen moet hebben! En dat het beest nu juist terecht moest komen in Nizza, dat, over een paradijs gesproken, de billijke reputatie heeft van een ècht paradijs!
[verschenen: 15 juni 1926]
Een politieke revue
Parijs, April 1926
Terwijl de ‘Mozart’ van Sacha Guitry in het Théâtre Edouard VII zijn derde millioen francs recette in frissche jeugd heeft overschreden en nog elken avond volle zalen trekt, startte dezer dagen in het Théâtre Marigny de revue ‘Vive la République’ van denzelfden Sacha naar een nieuw succes en een nieuw record.
Ik twijfel niet aan dat record, want over Sacha is iedereen en altijd in de wolken.
Welk een loopbaan! Nauwelijks veertig jaar en reeds auteur van meer dan veertig stukken. Wat doet het er toe, dat niemand de namen kent van die veertig stukken!
Kent iemand de namen der negen Muzen? Kent iemand alle werken van Corneille, van Racine, van Shakespeare? De meeste groote mannen leven gaarne in onafgebroken scheppingstooi, zooals die sprookjesachtige appel- en pereboomen, welke men reeds in de Paaschweek tot vlak onder den rook van Parijs kon bewonderen: een korte knoestige stam, nog geen blaadje groen, maar de geweldige kruin één straling van wit, één reusachtige sneeuwbal. Wanneer elk bloempje van dien fantastischen bloei een appel of een peer moest worden! Het zou slecht afloopen met den boom. En wanneer alle stukken van alle groote mannen uitvielen als meesterwerken? Het zou misschien niet slecht afloopen met de groote mannen (hoewel dit niet zoo zeker is), maar er zou elk jaar een theater moeten worden bijgebouwd; en er zijn er al zoo vele.
Gij ziet hoe goed en regelmatig alles functionneert in dit ondermaansche, dat de laatste week zoo soeverein bekoorlijk is in de zon, die alles hernieuwt en zoo goed is om elken dag terug te komen te midden der seringen, der anemonen, der
Hollandsche tulpen op de Place du Carrousel, te midden van al het ontwakende groen.
Sacha Guitry dus heeft even geschud aan zijn gouden regen en er is eene revue omlaag gedwarreld in twee bedrijven en twintig tooneelen, ‘à grand spectacle et à idées’. Zou eene ‘revue à idées’ iets anders kunnen zijn dan eene politieke revue?
En lijkt het niet de moeite waard een politieke revue te schrijven in de merkwaardige tijden, die wij beleven, en de nog veel merkwaardiger, die wij tegemoet gaan? Wij verwisselen elke maand van ministerie.
2De belastingen stijgen per week. Ten bate van wie? Niemand weet het. Fransche officieren, van het Parijsche garnizoen, kapiteins en luitenants der krijgsschool, veranderen zich 's avonds na dienst in taxichauffeurs, rijtuig-wasschers, inpakkers bij de groote bazaars, nemen les bij kleermakers en schoenmakers. Waarom? Kent gij het inkomen van een Fransch kapitein? Het is 1359 francs per maand. Voor die 1359 francs per maand is hij zijn burgerrecht kwijt (een Fransch beroepssoldaat heeft geen stemrecht), voor die 1359 francs per maand moet hij dag en nacht ter beschikking staan, voor die 1359 francs per maand kan hij zich laten gaan verminken of gaan sneuvelen in Marocco of in Syrië en zijn vrouw en kinderen achterlaten met 500 francs pensioen! Ja, een politieke revue is de moeite waard in een tijd, dat de Duitsche onderofficier, de goud-marken omgerekend in francs, 15.912 francs per jaar krijgt aan soldij, de Fransche
onderofficier 8.712 francs; de Duitsche sergeant-majoor 18.144 francs, de Fransche sergeant-majoor 9.000 francs; de Duitsche adjudant 19.656 francs, de Fransche adjudant 10.248 francs. En deze verschillen zijn niet alles: de Duitsche onderofficier strijkt na volbrachten diensttijd drie jaren volle soldij op als wachtgeld; een vaste toelage van 9000 francs 's jaars, wanneer hij twaalf jaar onder de wapenen is geweest.
Wil de Duitsche onderofficier na volbrachten diensttijd landbouwer worden, dan schiet zijn gouvernement hem tot aankoop eener boerderij eene som voor die gelijk staat met vijftien maal zijn volle traktement. Zouden wij, overwinnende natie zijnde,
2 [ministerie = kabinet]
het prettig vinden zulke en dergelijke vergelijkingen dag in dag uit te lezen, terwijl wij onze eigen officieren 's nachts rijtuigen zien schrobben of pakjes maken, terwijl wij onze eigen onderofficieren bij duizenden uit het leger zien drossen, waar zij met hunne gezinnen van honger omkomen?
Wat zouden wij denken bij eene pijnlijke comedie als die welke zich heeft afgespeeld met Jean Louis Malvy? Malvy, tijdens den oorlog tot vijf jaren verbanning veroordeeld, wordt door Briand, om zich links te dekken, gebombardeerd tot een der gewichtigste posten: minister van Binnenlandsche Zaken. Het ministerie stelt zich voor aan de Kamer en Malvy ontvangt van rechts de volle laag. Het was zoo raak dat de minister van Binnenlandsche Zaken tweemaal flauw viel. Briand, geschrokken, en om zich rechts te dekken ditmaal, geeft Malvy een ziekenbriefje. Malvy verdwijnt en stuurt acht dagen later zijn ontslag. Rechts woelig, links woedend. Wat zouden wij van die nuttelooze en treurige comedies denken, wanneer tegelijkertijd de tabak, de bitter en een hoop andere aangename dingen tweemaal zoo duur worden?
En de revue van Sacha Guitry, hoor ik u zeggen, de revue? Geduld. Wij zijn er druk aan bezig.
Marianne, verpleegd door eene dienstmaagd van Molière, die het populaire gezond verstand voorstelt, ligt doodziek te bed. Met alle mogelijke voorzorgen, op de punten van zijn teenen, komt een welgedaan en buikig personnage, Joseph Prud'homme, symbool der burgerij, die revoluties maakte in den goeden ouden tijd, toen zij bij de schutterij was, vragen hoe het gaat met de zieke. Toinette, de verpleegster, brengt den braven burger op de hoogte: men heeft de beroemdste specialisten geroepen bij dit ernstige en schijnbaar hopelooze geval. Daar komen zij juist aan in hunne toga's en met hunne vierkante mutsen. Voorop de onheilspellende Poincaré, die begint de stervende te verzorgen met het afsteken van een redevoering. Volgt Herriot, buikig, rond als een bloedworst, schijnheilig; hij stelt voor dokter Léon Blum te roepen.
Daarna verschijnt Painlevé, verstrooid als altijd, de kluts kwijt, hulpeloos, ontredderd.
Op hem volgt Briand, lamlendig, slofferig, zwetserig, die rondkijkt, praat, en de zaken op haar beloop laat. Eindelijk komt dokter Léon Blum. Hij loopt als een nachtwandelaar, of als iemand die uit de Seine is opgevischt. Hij loopt zonder botten.
Dokter Blum neemt temperatuur op, spreekt met de vingers op de lippen een paar vage en orakelende woorden en verdwijnt. Wat kan Marianne verwachten na dit consult van charlatans, bedriegers, misdadigers, booswichten, kwakzalvers? Niets, duizendmaal niets.
Dat is de diagnose van Sacha Guitry, dien men eens den Molière der democratie heeft genoemd. En denk aan de befaamde dokters van Molière, met hun sinistre zelfgenoegzaamheid, hun platte onwetendheid en verwaandheid aan het bed van een min of meer hulpelooze. De revue-scène van Guitry geeft denzelfden bitteren, wrangen klank als een consult der beunhazige marktschreeuwers bij Molière. Met dit
fantastische verschil dat Molière's kwakzalvers hunne patiënten één voor één om zeep brachten, dat de politikasters rondom het bed van Marianne hunne slachtoffers tegenwoordig bij series, bij troepen, bij legerkorpsen naar de andere wereld sturen.
Met dit paradoxale verschil, dat één charlatan in Syrië een paar duizend jonge mannen in een roekeloozen dood brengt...
Dan volgt een andere scène, die behalve de waarde van een goede vondst, wederom
de beteekenis heeft van een symbool: Een druppel bloed van Marianne wordt onder
den microscoop gebracht en vijftien honderd maal vergroot. In een dolle werveling
ziet men het witte bloedlichaampje tollen om het roode, het roode om het witte. Het
roode draagt de moscovitische emblemen en een melodramatischen mantel. Zal het
roode 't winnen van het witte? Neen, want het witte ontwikkelt eene snelheid, eene kracht, eene lenigheid, welke het meester laten blijven van het strijdperk.
Ik passeer de voornaamste scènes: Aan het ministerie van Binnenlandsche Zaken is een chef de bureau aangesteld, die tot opdracht heeft om, telkens wanneer het Parlement de publieke opinie op hol brengt, een Curé de Bombon uit te vinden, die van een dozijn halve-garen met de zweep krijgt. Een radicaal volksvertegenwoordiger glipt stiekum binnen bij eene kaartlegster: ‘Hemeltje! als mijn partij mij zag; enfin, het is niet zoo erg als naar de kerk te gaan...’ De kaartlegster, van wie hij weten wil of hij bij de volgende ministerieele combinatie eene portefeuille zal machtig worden, houdt hem voor een losgelaten boef, vertelt hem rooversverhaaltjes, en voorspelt hem den kogel. Maar de radicale député merkt niets van de vergissing der cartomancienne, want hare verhaaltjes passen uitstekend in het kader der
binnenlandsche politiek. Een meneer Durand verneemt dat hij minister van Financiën geworden is. (Toevallig is er sinds een Durand gekomen inplaats van Malvy, maar aan Binnenlandsche Zaken.) Durand installeert zich en gaat op zoek naar een plan om de schatkist in orde te brengen. Terwijl hij nog aan 't zoeken is, wordt hij al weer weg gestuurd. Zijn vrouw die komt aangeloopen om hem te feliciteeren, vindt reeds zijn opvolger zoekend naar een plan voor de in het ongereede zijnde financiën.
Overdrijving, zult gij zeggen. Neen, nauwelijks. Eer generaliseering. Of liever: het ministerie van Financiën gezien onder het versneld tempo van een verkleinglas.
Het tweede bedrijf verlaat de politiek voor de theater-wereld en de toeschouwer verliest er niets bij. Men ziet er twee uitstekende scènes: een parodie op ‘La
Prisonnière’,
3een stuk, dat gaat in het Théâtre Fémina en waarin de vrouw van den een op minder gebruikelijke wijze ontrouw pleegt, niet met den man van de andere, maar met de vrouw van den ander. Dan nog een parodie op de internationale cinema-markt, waarin alle acteurs van de wereld een historische super-film draaien over Napoleon. Napoleon is Engelschman, de keizerin Russin, de eere-dame Portugeesche, Cambronne, die het beroemde Waterloosche woord uitvond, dat men hier vindt op de meeste muren en schuttingen, is Italiaan. Alleen Wellington is Franschman en gij kunt u voorstellen welke gesprekken hij voeren mag met Cambronne.
En de stervende Marianne onder dit alles? De einddiagnose van Guitry verschijnt, zooals billijk is, bij het slot. Marianne wordt gewekt en genezen door een tooverprins, gemaskerd als een samenzweerder, of als het Noodlot. ‘Wie ben je?’ - ‘Ik ben degene op wien je wacht.’ En de Tooverprins lijkt sprekend op Mussolini.
Zoo is het principe van den reddenden Dictator, dat onuitgesproken en zonder vasten vorm aan te nemen sinds maanden in de Parijsche lucht hing, tot slot-apotheose geworden eener Revue, welke de volgende maanden door duizenden en duizenden toeschouwers zal gezien worden. Dit is geen kleinigheid. Het idee is ‘en marche’ en wanneer alles blijft hinken zooals de laatste jaren, zal het door niets weerhouden worden. Ik zag tot mijn verbazing, dat verschillende persstemmen deze laatste scène vermelden als meer dan een teeken des tijds: als eene daad, die voor de geschiedenis van dezen tijd zal meetellen gelijk de Figaro van Beaumarchais, voor de geschiedenis der eerste revolutie. Qui vivra verra. Ik ben Vive la République dubbel dankbaar: om het genoegen dat ik er had, en omdat zij mij voor eenigen tijd ontheft van brieven over politiek, wat geen geringe verdienste is voor een aangename revue.
[verschenen: 22 juni 1926]
3 [La Prisonnière (1926), toneelstuk van Edouard Bourdet, zie Vermeulens artikel ‘Een goed begin’ van oktober 1926.]