• No results found

Edith Farmiloe, Kleine rakkers · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Edith Farmiloe, Kleine rakkers · dbnl"

Copied!
91
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Edith Farmiloe

bron

Edith Farmiloe, Kleine rakkers. Met illustraties van Edith Farmiloe. H.J.W. Becht, Amsterdam ca.

1915 (tweede druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/farm001klei01_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

De Groote Dag.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(3)

De Groote Dag.

Hoofdstuk I.

Reeds een maand voor dat de groote gebeurtenis zou plaats grijpen, werd er in de Kapelstraat overal over gefluisterd. Lili Smit had op haar manier al een tijdlang héél geheimzinnig gedaan, en zoowel Leen Peters als Roosje Vos wanhopig nieuwsgierig gemaakt. Ten einde raad gingen deze nu naar haar toe met voor twee centen aan balletjes en zuurtjes

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(4)

in de hand, en smeekten haar hen in 't vertrouwen te nemen, en toch te zeggen wat of er aan de hand was.

‘Moe zegt dat ik 't pas mag vertellen, als 't vast is,’ zei ze; ‘maar - ooh!’

En zij kneep daarbij haar oogjes stijf dicht, en smakte tot tweemaal toe met haar tongetje.

Leen nam zwijgend een zuurtje en stopte 't Lili in den mond.

‘Ik haal 't er weer uit, hoor!’ sprak Roos kregelig, ‘als je 't nou niet zegt.’

‘Je moet niet zoo ruw zijn, Roos,’ zei Leen die listiger was. ‘Lili had 't net willen zeggen, als jij maar stil was geweest.’

‘Ik heb 't al lang ingeslikt, hoor!’ schaterde Lili; ‘'k zou wel 's willen zien, hoe jij 't 'r uit wou krijgen, Roos.’

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(5)

Ze gingen naar haar toe, met voor twee centen balletjes en zuurtjes in de hand.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(6)

Hierna zwegen alle drie even, maar toen kreeg Lili berouw, en liet er op volgen:

‘Hebben jullie wel 's van een gouden bruiloft gehoord?’

‘Ja, koninginnen hebben 't wel 's, is 't niet?’ vroeg Leen aarzelend.

‘Wel nee, malle meid; iedereen heb 't, als ie maar vijftig jaar getrouwd is.’

‘Nou, heb jij 't dan soms?’ vroeg Roos, plagend.

‘Nee, Roos, maar als 't zoo was, zou ik jou toch niet vragen,’ was 't pittige antwoord.

‘Nou maar, wie heb 'r dan nu zoo iets?’ vroeg Leen ongeduldig. ‘Ik begrijp niet waarom jij daar maar staat te smakken, als 't alleen maar om een flauwe, gouden bruiloft te doen is!’

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(7)

‘Nou, dan hoef jij niet te komen, Leen, - niemand heb jou ook gevraagd.’

‘O! lieve Lili, is 't een partij? Zeg 's gauw, toe!’

‘M'n grootmoe heb 'r gouden bruiloft, maar niet zeggen hoor!’ zei Lili

vertrouwelijk. ‘Zij en grootpa, - en ze komen 't bij ons vieren, en blijven 'r 's nachts voor over. O! kinders! als jullie 's wist wat we allemaal krijgen!’

‘Een echte partij met koek en allerlei lekkers?’ vroeg Roos; ‘wie komen er al zoo?’

‘Dat is 't 'm nou juist!’

‘Toe, zeg 't 's.’

‘Wel, mijn tante en haar dochter Anna, en ik heb moeder ook hooren zeggen, Leen, dat ze jouw vader en moeder misschien nog zouden vragen; maar ik

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(8)

weet 't niet zeker, hoor! zeg er dus maar niks van. En vader zegt dat we allemaal pret mogen maken, en dat elk van ons iemand mag vragen, - zelfs kleine zus!’

‘O! Lili!’

‘Wil je nog een balletje, Lili? Neem maar gerust, hoor! ik heb ze voor jou gekocht.’

‘Dank je, Roos; mag ik nog een zuurtje ook. 't Smaakt zoo lekker als je er in elke wang één heb. Nou, dag, hoor! ik moet weer weg. Ik geloof dat ik voor moeder nog rozijnen moet halen, en suiker voor 't gebak.’

En in 't volle besef van haar waardigheid ging Lili naar huis.

Leen en Roos keken elkaar aan, en beiden schenen zij 't zelfde te willen vragen:

‘Wie van ons zal er genoodigd worden? jij of ik?’

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(9)

Wat later op dien zelfden dag kwam Riek Peters verdrietig thuis met nader nieuws.

Aagje Smit had al een keuze gedaan, en Tilly Romberg uit de Kapelstraat was de gelukkige.

‘Hoe ben je 't te weten gekomen?’ vroeg de slimme Leen. ‘O! nou weet ik 't - je heb dat ouwe haarlint van je opgestreken, en 't toen aan Aagje gebracht’

Riek vloog woedend van haar stoel op, en 't was hoog noodig dat moeder tusschenbeide kwam.

‘Wat is dat! kinders,’ zei ze, ‘als jullie elkaar slaat, ga je allebei naar bed, begrepen?

Jullie lijkt wel mal om zooveel lawaai te maken over die partij bij de Smits.’ Maar even later hield zij op met strijken en vroeg aan Leen:

‘Wat vertelde jij ook weer van Vader

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(10)

en mij. Zouden wij ook gevraagd worden?’

Leen herhaalde dadelijk wat zij gehoord had, en Juffrouw Peters schudde 't hoofd, en sprak toen glimlachend: ‘Hoe komt Juffrouw Smit er bij om te denken, dat ik mijn kinderen alleen kan laten om zelf naar een partij te gaan. Ze kan toch wel begrijpen, dat daar niks van in kan komen!’

Een paar dagen later had Jaapje Smit, nadat hij heel wat knikkers, lekkers en messen geoogst had, ook een vrindje te gast gevraagd, en wel Bernard Kruier - hetzelfde jongetje dat Aagje eens naar kleine zus had helpen zoeken.

De dag daarop heette het, dat jongejuffrouw Elisabet Smit den kleinen Hans als gast had gevraagd.

Maar Lili, slim als zij was, had zich

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(11)

nog niet uitgelaten, en was daardoor op 't oogenblik nog de meest gevierde in de heele Kapelstraat, ja zelfs in de heele buurt.

Drie dagen vóór het feest kwam Leen Peters, badende in tranen, thuis. Zij had nu haar laatste schatten weggegeven, haar laatste cent verspeeld, en nu had zij niets meer te verwachten, want alle kans was voor haar verkeken. Lili was dien ochtend bepaald koel geweest, en zij had gearmd geloopen met Roosje Vos.

‘O! moeder, ik word niet gevraagd!’ snikte de arme Leen, ‘en - Tillie Romberg zegt nog wel - dat - zij nog nooit - zulke lekkere koek en taart geproefd heeft - als Juffrouw Smit nu maakt! Je ruikt 't heelemaal - aan den overkant van de straat!’

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(12)

Leen, badende in tranen.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(13)

‘Kom, kom, kindlief,’ zei Juffrouw Peters, die intusschen al formeel tot het feest was uitgenoodigd met haar man en kleinen Hans, en nu bezig was om schoone witte kragen te naaien op de Zondagsche plunje van de tweelingen; ‘ik zal wel wat in mijn zak voor je wegmoffelen, dat beloof ik je, hoor! en vader zal 't zeker ook wel willen doen voor Riekje en Piet. Wees dus maar niet langer verdrietig, lieve kind.’

‘Wat! neemt u Marietje toch mee?’ vroeg Riek, opkijkend uit haar geschiedenisboek; ‘ze is heelemaal niet gevraagd, dat weet u toch wel.’

‘Nou maar, niemand zal 't toch in z'n hoofd halen om tweelingen te scheiden.

Natuurlijk gaat ze mee, de kleine meid.’

De volgende twee dagen was Leentje

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(14)

stil en in zichzelf gekeerd. Als ze uit school kwam, liep zij door achterstraatjes naar huis en zat dan achter de spijltjes vóór 't raam Lili en Roos Vos te begluren, als ze met de armen om elkaar's hals geslagen voorbij drentelden. Met den dag kwamen er meer heerlijke geruchten van het groote feest, dat de Smits gingen geven, en telkens als zij er meer van hoorde, werd Leen stiller; zóó zelfs, dat haar moeder er zich heusch bezorgd over begon te maken.

‘Zeg 's Leentje, kind,’ zei ze, ‘je trekt maar je roode jurk aan en gaat met ons mee, hoor! en ik zou wel 's willen zien of Juffrouw Smit er wat van zal durven zeggen.’

Maar Leen was heftig verontwaardigd over zóó'n voorstel, want zij zag in ge-

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(15)

dachte al Lili's spottend gezichtje voor zich.

Eindelijk was de laatste avond vóór den feestdag aangebroken, en Leen lag lusteloos in een stoel wat te praten met de tweelingen, terwijl moeder het druk had met het opknappen van haar oude Zondagsche japon voor het feest. Opeens, terwijl zij daar zoo lag, spitste Leen de ooren, want zij hoorde buiten iemand voorzichtig naderen;

en even later werd er hard op de deur geklopt, terwijl laarzen, waar zware spijkers onder schenen te zitten, zoo vlug mogelijk, al stommelend, de trap weer afgingen.

Leen sprong op, wierp de deur wagenwijd open, en zag een briefje liggen op de mat. Met groote duidelijke letters stond er op geschreven:

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(16)

Aan Jongejuffrouw L. Peters.

‘Moe! moe!’ schreeuwde zij; ‘een brief voor mij, toe! leest U 's gauw.’

Juffrouw Peters scheurde de wel wat beduimelde enveloppe open, en las den inhoud hardop voor:

Lieve Leen ik vraag jou op mijn partij want Roos Vos is een valsche kat.

L

ILI

S

MIT

.

Een oogenblik stond Leen daar, als kon ze 't goede nieuws niet gelooven, en toen, met een kreet van verrukking, wierp zij zich op den grond, en rolde over het karpet van pure pret.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(17)

Hoofdstuk II.

De volgende dag - de groote dag - begon met een vroolijk zonnetje, en kleine Leen was wakker geworden met de gewaarwording dat er iets heerlijks gebeuren zou.

Zij sprong uit haar bedje, keek naar buiten en zag toen net Aagje Smit uit het melkwinkeltje komen; haar hoofdje nog getooid met opzichtige vlechtjes, net dunne varkensstaartjes. Gauw zei Leen haar gebedje op, kleedde zich fluks, en kwam toen met een gezichtje, stralend

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(18)

van blijdschap, als een zonnetje de kamer binnen.

‘Zussie! Zussie!’ riepen de tweelingen om 't hardst, ‘we gaan vandaag naar de partij! Ja! en we kwijge koekies en selei. Hans gaat met z'n beste bwoek, en Mawietje met 'w mooie, nieuwe sjewp!’

‘Ik ga ook,’ zei Leen, terwijl zij op haar stoel klom; ‘ik mag m'n roode jurk an, en moe heb m'n haar al gekruld, kijk maar.’

‘Nie waaw,’ zei Marietje kordaat, ‘jij gaat niet naaw pawtij, leelijke, stoute zus, alleen Mawietje en Hans gaan.’

‘Ja, ze gaat wel mee, lieveling,’ suste Juffrouw Peters; ‘vind je dat niet heerlijk, dat zus ook meegaat?’

Marietje's wangetjes werden vuurrood; zij liet zich van haar stoel glijden, en

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(19)

verdween regelrecht onder de tafel, waar zij altijd wegkroop, als zij zich beleedigd voelde, of erg ontevreden was.

‘Laat 'r maar begaan,’ fluisterde moeder, ‘straks wordt ze wel weer goed op je, de kleine kleuter. Ze is een beetje uit haar humeur, anders niet.’

Die morgen vloog om, en omdat 't Zaterdag was, hoefden de kinderen niet naar school. De tweelingen en Leen hadden hun haar in groote pavillotten zitten, die zij als een kransje op 't hoofd droegen. Nu en dan gluurden zij door de ijzeren spijltjes voor 't raam heen, om wat van het ‘feest-huis’ te zien.

Tot tweemaal toe zagen ze Jaapje uit de banketbakkerswinkel komen, met zijn armen vol pakjes, en driemaal kwam Lili voorbij om bij Brijs wat te halen. Tegen

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(20)

twaalf uur hield er een rijtuig voor de Smits stil, waaruit een oude heer en dame met heel wat bagage stapten; zij werden door de heele familie verwelkomd en de stoep op geleid.

Eindelijk was het half één, en dus etenstijd, maar alleen Riek en Piet hadden trek.

Vader Peters was, vanwege het feest, vandaag wat vroeger dan gewoonlijk van zijn werk thuisgekomen, en zat eigenlijk te brommen dat hij uit moest gaan. Hij was een mager, klein mannetje met een donker gezicht, roode, steile haren, en dito baard.

‘Jij bromt nou wel, Samuel,’ zei Juffrouw Peters, onder het omwasschen van de kopjes, ‘maar als we d'r eenmaal zijn, ben je 't vroolijkst van allemaal. Ik verzeker je ook, man, dat er bovendien niet

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(21)

De kleine Leen in haar roode jurk.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(22)

veel zijn, die zulke lieve tweelingen kunnen laten kijken, als jij!’

‘Maar Marie, d'r is er immers maar één gevraagd!’

‘En toch gaan ze allebei, Sam!’ zei Juffrouw Peters met klem, en op een toon, die geen tegenspraak duldde. De partij zou pas om vier uur beginnen, maar om half drie was de heele familie Peters al kant en klaar. Vader stak, na heel wat getob, in zijn Zondagsche pak; moeder droeg haar groen-geruite japon met tres en stalen knoopen gegarneerd, haar gewezen bruidstoilet, dat sinds dien reeds veel veranderingen had moeten ondergaan. Leen zag er frisch en helder uit in haar roode jurk, die van achter dicht geknoopt was en waarover een breede kanten kraag viel; en al was de roode

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(23)

strook onder aan de jurk wat lichter van kleur, dit was enkel een bewijs dat 't kleine volkje groeit, wat toch geen schande is! De kleine Hans zag er allerbekoorlijkst uit;

zijn rose wangetjes glommen van de zeep, zijn blauwe ronde kijkertjes schenen te dansen van pleizier, en zijn goud-gele lokken hingen sierlijk om zijn dik, rond bolletje.

Daarbij zijn groen fluweelen pak met de breed-uitstaande geplooide kraag; om kort te gaan, hij zag er uit, zooals Riek 't uitdrukte: ‘als een engeltje in een broek, zóó uit den hemel gevallen!’

En Marietje, in haar rood-fluweelen jurk en helder witte boezelaar, op de schouders met vuurroode strikjes versierd, deed nauwelijks voor hem onder.

‘Wat moeten we nou al dien tijd uitvoeren,

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(24)

De tweelingen voor het feest uitgedost.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(25)

vrouw?’ vroeg vader moedeloos; ‘we hebben nog anderhalf uur vóór 't spul begint, en 't heele circus is al klaar.’

‘We zullen er bij gaan zitten, en geduldig wachten,’ antwoordde zij, terwijl zij de kinderen elk op een stoel hielp; ‘ik vind dat we over een half uur al best kunnen opstappen. Klare Smit zal er wel niks op tegen hebben, als we wat vroeger komen.’

Peters verzette zich hier echter met kracht en geweld tegen. ‘Hoor 's, Marie,’ zei hij, ‘dat zeg ik je nou eens voor al, je krijgt me vóór vier uur hier de deur niet uit. Ik dank er voor om twee uur te vroeg aan te komen zetten, en dan nog wel met een half dozijn kinders meer dan dat er gevraagd zijn. Ik doe 't niet, al zanik jij er ook nog zoo om.’

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(26)

Hierna volgde een gedwongen stilte totdat Riek plotseling hijgend de trap op kwam stormen om aan te kondigen, dat het over drieën was, en dat Tillie Romberg met haar tante juist uit huis waren gegaan, en al vast wat op en neer liepen.

‘Tillie heb 'r licht blauwe jurk an,’ voegde zij er aan toe, ‘en hij is heelemaal nieuw opgemaakt met gele kant om de vlekken te bedekken, en haar tante heeft een zwart alpaca rok aan met een rose katoenen blouse, en die kleine zwarte hoed met roode rozen.’

‘Is er al iemand binnengegaan?’ vroeg moeder.

‘Nee, moe, maar Bernard Kruier staat te zwaaien op het ijzeren hek van de Smits.

Ik begrijp niet dat ie zich niet

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(27)

schaamt! Meneer Smit is al eens naar buiten gekomen om hem te verbieden.’

‘Was ie al gekleed?’ vroeg vader, die zich erg ongelukkig voelde, omdat hij op Zaterdag zijn ongemakkelijk-zittend zwarte pak aan had, en tot overmaat van ramp niet eens mocht rooken.

‘Nee, vader, hij was nog in zijn hemdsmouwen, en ik geloof dat ie zich aan 't wasschen was, want zijn hoofd was kletsnat.’

‘Ik beklaag de arme kerel! Hij zal voorloopig wel genoeg hebben van die malle feesten!’

Kort daarop kwam Piet boven met de tijding, dat Jaap's tante en nicht net met de omnibus waren aangekomen, en dat 't volgens den juisten tijd al minstens half vier was.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(28)

‘U moest heusch maar gaan, moe,’ voegde hij er aan toe; ‘want ze zullen niet lang werk hebben om alle koek naar binnen te slikken, en ze hebben Bernard Kruier al binnen moeten halen.’

Juffrouw Peters stond nu vastbesloten op. ‘Sam,’ zei ze, ‘ik ga vast vooruit met Hans en Leen - jij kunt dan komen wanneer je wilt met Marietje. Haast je maar niks.’

Doch nauwelijks had zij uitgesproken of een vreeselijk gekerm deed allen opschrikken.

Marietje kneep krampachtig met haar oogjes, en, met een angstig rood kleurtje, gilde zij met wijdopen mond. Maar moeder nam onverbiddelijk Hans op haar arm, wenkte Leen om te volgen, en ging kalm de trap af. Zij waren nog niet beneden, of het gehuil hield plotseling op, want... vader

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(29)

volgde met Marietje op zijn schouder, die nu op eens weer vroolijk keek.

‘Dat was een slimme streek van jou, vrouw,’ zei vader, toen hij haar met zijn dochtertje had ingehaald; ‘dat had ik niet van je gedacht.’

Maar toch kon hij niet nalaten haar even glimlachend aan te kijken.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(30)

Hoofdstuk III.

Zij hadden nog geen paar passen gedaan, of een juffrouw van middelbaren leeftijd met een kind, gingen den hoek bij Brijs om, en kwamen hen achterop.

‘Goeden middag, Juffrouw Peters, en U ook, Peters. Gaat U naar de Smits?’

‘Goeden dag, Juffrouw Berrie. Ja, we zijn wel wat vroeg, maar de kinders werden zoo ongeduldig, en daarom gaan we maar. Komt U met ons mee?’

‘Ja, da's goed. Ik vind 't wel zoo prettig om allemaal samen binnen te komen,

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(31)

want ik ben toch al zoo zenuwachtig. Tillie, zet 's gauw je hoed recht!’

Even voordat ze er waren, liet Juffrouw Peters halt houden; de tweelingen werden op den grond gezet en moesten elkaar netjes een hand geven; hun haar werd hier en daar te voorschijn getrokken, hun neusjes werden nog 's flink afgeveegd, en toen moesten ze samen zoet vooruit loopen; achter hen aan kwam Leen en daarop volgde moeder aan vaders arm, aldus samen de achterhoede vormende van dezen

familie-optocht. Juffrouw Berrie en Tillie Romberg volgden op eenigen afstand. Aan de voordeur gekomen, trok Leen aan de bel, en stonden zij allen zenuwachtig en vol ongeduld te wachten, tot er opengedaan zou worden. Al heel gauw hoorden ze schuifelen, en zagen ze

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(32)

beweging achter de witte-kanten gordijnen in de voorkamer, waar vlug nog een paar bevelen klonken, gevolgd door gejaagd heen en weer loopen, en eindelijk kwamen kindervoetjes naar de voordeur toe.

‘'t Is Lili!’ kondigde Leen aan, die door de spleet van de brievenbus had gekeken;

waarop haar moeder 't noodig vond haar te kastijden voor zoo'n ongemanierdheid.

Tillie Romberg proestte.

't Volgende oogenblik vloog de deur open, en vertoonde Lili zich in een glanzend, wit-mousselinen jurk, met breede, rood-zijden sjerp, en haar haren zoodanig gekruld, dat zij haast niet te herkennen was.

‘Moe vraagt, of U as je blief in de mooie kamer wilt gaan.’

Juffrouw Smit kwam hen zelf al te gemoet.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(33)

Lili opende de deur.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(34)

‘Dag, Juffrouw Peters - 't doet me plezier U te zien. Peters, wil U maar naar de mooie kamer gaan, terwijl Uw vrouw haar hoed afzet? Hoe gaat 't met U, Juffrouw Berrie, en met jou, Tillie, beste kind? Dezen kant uit, dames.’

Na heel veel dringen, want de gang was smal, werden zij allen, dat is te zeggen zooveel als mogelijk was, Aagje en Lili's slaapkamer binnengeloodst. Hier werden shaals, doeken en hoeden op de ijzeren ledikantjes gelegd, en het gezelschap bewoog zich nu weer naar de mooie kamer.

Het was hier al niet minder benauwd. Een lieve oude dame met rimpelig gezicht en mooi grijs haar zat in den grooten leuningstoel, met de benjamin op schoot; terwijl Aagje Smit op de ééne leuning

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(35)

had post gevat, en een bleek kind met groezelig blond haar op de andere. Een gemoedelijke, dikke oude heer met kleine glinsterende oogjes stond bij de kachel met Peters en Smit te praten, en een magere, slanke juffrouw in de rouw, zat bij het raam steelsgewijze de toebereidselen voor het feest gade te slaan.

Weldra was iedereen aan elkaar voorgesteld, had men elkaar de hand gedrukt en waren de kinderen gezoend en gepakt.

‘Nou,’ zei Juffrouw Smit, ‘me dunkt, we moesten maar aan tafel gaan. Ik heb uitgerekend dat we met ons tienen om deze tafel kunnen zitten, al is het wat krap an, en dan moeten een paar van de kinderen in de kamer hiernaast eten, zoo goed en zoo kwaad als 't gaat. Lili, jij moest maar gaan met je nichtje Anna

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(36)

en Leen, die dan Marietje op haar schoot kan nemen, want ik denk wel niet dat er voor haar gedekt is - en Jaap en Bernard Kruier, jullie ook nog. Maar niet ondeugend zijn, hoor! want de deur blijft wijd open, en ik kan dus alles zien wat jullie uithaalt.’

De zes kinderen verdwenen dus, en wel in Juffrouw Smit's slaapkamer. De matras was van het tweepersoonsledikant afgenomen en een tafellaken lag over het bed gespreid. Aan weerskanten en aan het voeteneind stonden stoelen. De aldus bedachte tafel bezweek haast onder den last der lekkernijen, en Leentje's oogen dansten van verrukking. Er stond een groote schaal met plakken rose ham, en éen met rundvleesch;

een kleine schaal met garnalen, dan een groote drillerige

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(37)

blanc-manger pudding, twee soepborden beladen met broodjes en taartjes en bovendien nog een bak met gesmeerde boterhammen. Lili zette zich dadelijk aan 't hoofd van den disch, hier: 't voeteneind van 't bed, Jaap en Bernard gingen rechts van haar zitten, en Leen en Marietje namen de twee overgebleven plaatsen in.

‘Nee! die is goed!’ riep Lili; ‘waar moet mijn nichtje Anna nou zitten? Zeg, Leen, je moet Marietje maar op den grond zetten, hoor! - je weet best, dat zij niet gevraagd is.’

‘Mawietje wil niet op de gwond zitte,’ riep deze jongedame nu, terwijl haar wangetjes weer een verdacht rood kleurtje kregen; ‘Mawietje wil netjes zitte eten.’

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(38)

‘Mag ze op 't bed zitten, Lili?’ fluisterde Leen; ‘dat zal ze wel zoo naar niet vinden.’

Lili knikte goedkeurend en alles liep nog goed af, nu Marietje op een kussen op bed werd gezet, met een bord op schoot. De oude heer Smit zei in de andere kamer een kort gebed op, en toen viel men aan en werd er een poosje weinig of niets gesproken. Het eerste ongeluk in de kinderkamer was, dat Marietje een groote trekpot met slappe thee voor de kinderen omver wierp, maar Lili vooral, beschouwde dit als een kleinigheid, want, zoo zei ze: ‘als vader alleen maar zijn teenen wat optrok, als ie naar bed ging, dan zou hij er wel geen koude beenen van krijgen.’

Nadat ze van het koude vleesch, de

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(39)

garnalen en de blanc-manger gesmuld hadden, begonnen de tongetjes weer los te raken.

‘Hoe oud is je grootvader?’ vroeg Bernard Kruier.

‘Mijn opa is vandaag tachtig jaar,’ antwoordde Lili trotsch; ‘da's héel erg oud, weet je wel!’

Bernard knikte, rekende even, en toen:

‘Mijn opa is bijna honderdzestig jaar; hij -;

‘Je jokt 't!’ riepen allen als uit één mond.

‘Misschien heb je 'm wel opgezet, net als een vogel,’ merkte Jaapje listig op, tegelijk knipoogend tegen Leen.

‘Hij is in elk geval veel grappiger dan jij bent,’ was 't waardige antwoord. ‘Alleen in eten zou ik zeggen dat jij 'm de baas bent.’

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(40)

Allen proestten 't uit van 't lachen, want Jaapje's niet-te-stillen eetlust was algemeen bekend bij vrienden en familie, en menig keer had hij er al van moeten hooren.

‘Zeg 's, Bernard,’ zei Lili, weer met een ernstig gezicht, want zij begreep dat deze grap hun goeden naam bedreigde, ‘maar jij bent nou al aan je zesde broodje; en ik heb je zeven plakken ham zien nemen, twee plakken rundvleesch, en - en -’

‘Vijf gesmeerde boterhammen,’ vulde Leen aan.

Lili knikte haar even dankbaar toe, en ging toen door met haar opsomming:

‘En daarbij nog al de thee - ik begrijp niet waar je 't laat, want jij bent zoo mager als een brandhoutje!’

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(41)

‘Hij eet zeker om de eerste drie weken genoeg te hebben,’ zei Leen, met ondeugend-tintelende oogjes.

Bernard bromde iets tusschen zijn tanden, en stak toen zijn kleverige handjes diep in zijn zakken.

‘Als jullie mannen waren,’ zei hij, ‘zou ik je doodschieten met mijn nieuwe geweer, maar je bent maar “vrouwerikken” - dat heb ik vader 's hooren zeggen.’

‘Jij ben vrouwerik!’ riep Lili, met een hoogroode kleur, en er zou hierdoor zeker ruzie ontstaan zijn, als aller aandacht niet plotseling tot Marietje getrokken werd.

‘Heere m'n tijd! kijk die kleine nou toch 's!’ riep Anna Dikkers.

Gedurende het gesprek, waarin allen belang stelden, had Marietje, zoo gunstig gezeten, zich kostelijk te goed gedaan.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(42)

Langzamerhand had zij ook de schaal met blanc-manger meer en meer naar zich toegehaald, en nu zat zij kalm haar zakken met het drillerige goedje te vullen.

‘Marietje!’ riep Leen verschrikt, ‘o! jij stouterd!’

‘Voow Piet,’ zei Marietje kalm, ‘en Mawietje niet stout, Mawietje zoet.’

‘Ha-ha-ha!’ schaterde Lili, en zij lag achterover in haar stoel te gillen van 't lachen, waarmee al de anderen luidkeels instemden, behalve Leen.

Het was een dwaze zet, als ze 't maar geweten hadden, want je kon Marietje niet nijdiger maken dan door haar uit te lachen.

Eén oogenblik keek zij dreigend rond van den een naar den ander, en toen, met een driftig gilletje, greep zij een hand

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(43)

vol blanc-manger, en wierp die Lili in 't gezicht, en nauwelijks was dit gebeurd of, bliksemsnel, trof zij Bernard op zij van zijn hoofd met een plak ham, en Jaap met een broodje. Allen schreeuwden en gilden tegelijk; twee kopjes en borden braken, en Bernard, die een tweede broodje wilde vermijden, viel achterover, met stoel en al, op den grond. De ouderen kwamen uit de andere kamer binnenstormen, en er was een heele opschudding; maar eindelijk werd de rust en vrede toch weer hersteld;

Marietje werd de kamer uitgedragen om gewasschen te worden; de stukken werden opgeraapt en de kinderen moesten het kleine tuintje in, zoolang de theeboel werd opgeruimd.

Lili sloeg haar arm om Leen's hals toen zij buiten waren, in een bui van

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(44)

lief-willen-doen, en trok haar met zich mee achter den regenbak.

‘Ik ben blij dat jij gekomen ben, Leen,’ fluisterde zij. ‘Ik heb jou van begin af willen hebben, maar Koos was zoo - zoo - nou je weet wel hoe valsch ze is.’

‘Zoo, heb jij 't ook gemerkt?’

‘Ja, je zult niet willen gelooven hoe gemeen ze geweest is. Iemand heb 'r verteld dat onze partij niet doorging, omdat grootmoe ziek was, en wat denk je dat ze deed?

dadelijk komt ze naar mij toe en vraagt nu al 'r lekkers en 'r griffels terug! Heb je nou ooit van zoo iets gehoord!?’

‘Och, Lili! ik heb altijd wel geweten dat zij een kat was!’

Daar ritselde 't in het klimop boven

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(45)

den muur, en 't was of er iemand diep adem haalde.

‘'t Is niks,’ zei Lili, en toen streek zij over haar rood-zijden sjerp, en keek haar vriendinnetje vragend aan.

‘'t Is prachtig, lieve Lili; ik heb je nog nooit zoo mooi gezien, nee, nooit!’

‘'t Is echte zij, Leen, en niet eens katoenig aan den achterkant, moe heb 'r -’ maar zij werd opeens in de rede gevallen door Jaap, die hen toeriep:

‘Kijk uit, daar! gauw op zij!’

De beide meisjes sprongen een pas vooruit, en net nog bijtijds, want 't volgende oogenblik werd er een emmer water leeggegooid, juist boven de plaats waar zij hadden staan praten.

‘Dat was Roos Vos!’ schreeuwde Leen. ‘Ik heb 'r gezien! Ik zal 't er moe wel zeggen.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(46)

‘'t Is prachtig, lieve Lili, ik heb je nog nooit zoo mooi gezien!’

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(47)

Maar juist kwam Juffrouw Smit naar buiten loopen en wenkte allen om binnen te komen.

‘We gaan spelletjes doen, en Opa moet blindemannetje zijn. Kom gauw!’

Wat hadden zij een pret! en hoe gauw was Roosjes booze streek weer vergeten!

Er waren spelen voor de grooten, en spelen voor de kleinen; er werden prijzen uitgereikt en er werd gevochten om lekkers en gelachen dat het een lust was! De heele straat weergalmde er van. Ten slotte, toen 't negen uur had geslagen, werden er weer broodjes en taartjes rondgediend, en zelfs de kinderen kregen een glaasje slappen warmen wijn om op Opa en Oma's gezondheid te drinken. ‘Daar gaan ze!

Lang zullen ze leven!’

Toen volgde het afscheid, en stapten

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(48)

Leen en vader en moeder met de tweelingen die vast in slaap lagen, de een in vader's, de ander in moeder's armen, onder den helderen sterrenhemel naar huis. Zij waren 't samen eens, dat zij nooit nog zóó 'n prettigen avond hadden doorgebracht

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(49)

Sammetjes Feest.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(50)

Sammetje's Feest.

Sammetje had een kwartje zitten in den zak van zijn kleine geruite broek, en hij wond zich steeds meer op onder 't bedenken, wat hij er mee doen zou.

Zou hij zich zelf een lekkere warme bouffante koopen, of een paar wanten voor zijn gesprongen handen? Neen; dat zou echt iets zijn voor een meisje, maar toch niet voor hem! - dat was dus af! Zou hij een doos met soldaatjes koopen, een zakmes en twee potlooden? Dat zou in elk geval verstandiger wezen; maar

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(51)

toch, bij nader inzien, was hij hier ook al niet tevreden mee. Potlooden zouden zijn leeg maagje niet vullen, en een zakmes zijn honger niet stillen. Maar wat dan?

Nou! als hij 's op zijn eentje groot feest ging houden onder de hooge eenzame spoorweg-viaduct, die kort geleden voor het verkeer was afgesloten. Wat kan je niet een massa krijgen voor een kwartje! Als hij er maar aan dacht, begon hij al te watertanden, en kregen zijn blauw-verkleumde wangetjes weer kleur. Laat 's kijken, hij zou voor vijf cent warme aardappels en kastanjes halen, voor vijf cent een stuk taart, voor een dubbeltje krentebroodjes en dan nog twee sinaasappels. Wat een maal!

Hij stopte zijn neusje weg tusschen zijn knieën, en sloot zijn oogjes, om

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(52)

zich alles goed duidelijk voor te stellen.

‘Dag, Sam! Is je tante nog niet terug? Jeetje! wat zie jij blauw!’

Dit schrille stemmetje deed hem plotseling opschrikken, en bracht hem tot de wreede werkelijkheid terug.

‘O! ben jij 't Lijs? Nou! zeg jij maar nies hoor! je ziet zelf net zoo blauw als iets.’

‘Niet hatelijk worden, hoor! Moeder zegt dat dat niks aardig staat van kinders.’

‘Ga nou gauw door, zeg!’

Hij draaide zich half om op de steenen stoep, en zijn neusje verdween weer tusschen zijn knietjes.

Onderwijl bleef Lijs nog naar hem staan kijken, met haar eene beentje achter 't andere gehaakt tegen de kou; toen nam zij met een diepen zucht een balletje

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(53)

uit haar mond, en hield 't hem voor, zeggend:

‘Daar, je mag 's likken, gauw dan!’

Sam gluurde door zijn vingers met gretigen blik naar 't balletje.

‘Is 't een lekkere zoete?’

Zij knikte van ja en keek hem toen met haar groote oogen half wantrouwend aan.

Hij nam 't voorzichtig van haar aan en stak 't tusschen zijn lippen, die zich na 't doorglippen van 't balletje onverbiddelijk sloten.

Met de grootste spanning zag Lijs toe hoe nu zijn linker, dan weer zijn rechter wangetje uitpuilde, en toen stak zij opeens met een gilletje haar hand uit.

‘Genoeg, genoeg, Sam! Hou op - toe! 't was toch al zoo'n kleintje.’

Hij keek haar één oogenblik aan,

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(54)

‘Daar, je mag 's likken, gauw dan!’

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(55)

smakte en slikte nog eens, en toen stopte hij zijn gezichtje weer tusschen zijn knieën.

‘O! Sammetje!’ fluisterde zij angstig; ‘Sammetje! je heb 't toch niet -’

Zij bleef steken in een snik.

‘Ga nou gauw door!’

Maar al trachtte hij 't ook nog zoo luchtigjes op te nemen, blozen deed hij tot achter de ooren!

Lijs klampte zich vast aan het ijzeren hek en huilde zielsbedroefd.

‘'t Was toch al zoo'n heel klein balletje,’ snikte zij, ‘en Griet Bakker heb 't mij gegeven omdat ik twee uur op 'r kleintje heb gepast.’

Sam stak zijn hoofdje nog dieper weg tusschen zijn knieën en probeerde te fluiten.

‘En 't was zoo lekker,’ snikte de arme

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(56)

Lijs, ‘en ik krijg er nooit weer zoo eentje! O, Sam! Sam! hoe heb je 't toch kunnen doen?’

Sam keek plotseling weer op, en edele zelfopoffering straalde uit zijn groene oogjes.

‘Hoor 's Lijs, schei nou gauw uit met huilen! Ik heb een pretje voor je.’

‘Wat dan?’

‘Je mag op mijn feest komen.’

‘Loop rond!’

‘Nou, 't is echt. Kijk maar, ik heb een kwartje, en morgen-avond ga ik er lekker voor smullen onder de ouwe spoorbrug.’

‘O, Sam!’

‘Ja; kom hier op de stoep zitten, dan zal ik je vertellen wat ik ga koopen. Kun je zelf ook niet iets meebrengen?’

‘Mijn boterham - dat zou wel gaan.’

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(57)

Zij past op 't kleintje.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(58)

‘Nee, brood hebben we niet noodig - we zullen een echte partij hebben.’

‘Zeg, Sam?’

‘Nou, wat is er?’

‘Er is zeker niet genoeg als ik mijn Eefje meebreng, wel?’

‘Eefje?’ Hij zag purper van verontwaardiging. ‘Natuurlijk niet, wat denk je wel?

Net of 't al niet erg goed van me is, dat ik jou vraag. Dat je toch zoo brutaal kunt zijn en durft vragen, of -’

Hij kon niet uit zijn woorden komen.

‘'t Is ook niks. Ik dacht maar, dat Eefje de boel op zou kunnen maken, als er soms te veel was. Ze is ook zoo vreeselijk mager, en ze heb altijd zoo'n honger. Zie je, ik dacht dat ze jou zou kunnen helften.’

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(59)

‘Nou maar, dan heb je 't glad mis, hoor! Eefje, eh!’

‘Zeg me nog 's wat we krijgen,’ vroeg de kleine Lijs listig.

Dit bracht hem weer in zijn humeur, en ze bleven daar saampjes op de steenen stoep zitten babbelen, met Lijsje's shawl om hun beider hoofdjes heen, tot een donkere gedaante vlug aan kwam stappen, en vlak voor hen stil hield.

‘Wel, heb ik ooit, Lijs Japik! Wat doe jij hier zoo laat nog op mijn stoep? Wil je wel 's maken dat je naar huis komt, en heel gauw ook! Net of 't al niet genoeg is als je voor één lastig kind moet zorgen. Gauw fort!’

En meteen kregen beiden een flinke klap en stonden bevend op.

‘'t Is niks, Sam,’ fluisterde Lijs hem

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(60)

Eefje.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(61)

in 't oor, ‘denk maar aan morgen; en met een flauw glimlachje tot afscheid verdween zij in de duisternis.

Sam volgde zijn tante op eenige passen afstands, terwijl zij de smalle krakende trap opging naar 't kleine achterkamertje op de vierde verdieping.

De kachel was uit, en toen zij binnenkwamen, blies de wind snerpend door de gebroken vensterruit.

Maar toch was dit nog een schuilplaats voor de bittere kou, en in Sammetje's oogen was de kamer niet zoo somber en kaal als ze ons zou hebben toegeschenen; 't was er beter dan op straat, of op de koude stoep, waar Sam altijd moest wachten tot dat tante thuis kwam van haar werk, en de huisdeur opende.

De gedachte aan 't feest dat hij mor-

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(62)

gen zou houden, deed hem de scherpe kou vergeten, en een paar keer gedurende den avond keek hij zoo vroolijk en opgewekt, dat zijn tante hem bijna om zijn ooren gaf voor zijn ongemanierdheid.

De volgende ochtend was het guur en triestig, en toen Sam om zes uur uit zijn bed wipte om de kachel aan te maken, viel de sneeuw in dichte vlokken.

‘Eerste Kerstdag,’ zei hij tot zichzelf, peinzend met zijn hoofdje knikkend; ‘zoo hoort 't! Dit noemen ze nou ‘je’ weer, Sammetje, mijn jongen.’

Na 't ontbijt ging zijn tante als gewoonlijk uit, en sloot de deur achter zich, terwijl haar neefje op de bovenste tree van de stoep bleef zitten, met zijn koud neusje stevig tusschen zijn knietjes gepakt. Dit was zijn geliefkoosde houding. Hij

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(63)

hoorde de groote klok van de Pieterskerk zeven en acht uur slaan vóór hij zich bewoog; maar toen ging hij toch opzitten en haalde zijn kwartje te voorschijn.

‘Ik moest nou de sinaasappels maar vast gaan halen,’ zei hij in zich zelf; ‘die blijven wel goed. De rest zal ik even vóór vijven gaan koopen, dan is alles lekker warm. Ik ben toch blij dat ik Lijs gevraagd heb, dan ben ik niet zoo alleen. Wat zal ze smullen! ze heb altijd zoo'n honger, 't arme kind!’

En toen, geheel onbewust, zag hij Eefje's smal, bleek gezichtje voor zich opdoemen in de halve duisternis, met haar wilde haren en groote, hongerige oogen.

‘Wat lam toch!’ zei hij bepaald boos; maar 't was dan toch ook wel een beetje bar, dat hij Eefje telkens weer vóór zich

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(64)

zag, en dat, terwijl hij al zoo gul was geweest om Lijs op zijn feest te noodigen.

Hij sprong op en strompelde de stoep af. Op straat ontmoette hij Lijs met haar jongste broertje en nog drie kleinere zusjes, die allen in de sneeuw stonden te trappelen van de kou.

‘O! Sammetje,’ riep zij hem toe. ‘Ik weet nog wat prettigs voor van middag. We moesten een vuurtje maken! Kijk 's, ik heb deze twee groote blokken hout gevonden, en dan nog een paar kleine stukjes, en ook een eindje kaars, dat heb ik gegrabbeld uit Juffrouw Grutters vuilnisbak - dat gebruiken we voor een lichtje.’

‘Prachtig,’ riep Sam. ‘Geef mij gauw.’

Lijs overhandigde hem eerst de kaars, en duwde Eefje toen vooruit om hem de houtblokken te geven.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(65)

‘Ze is toch zoo zoet geweest, Sam,’ zei ze moederlijk; ‘ze heb die zware blokken heelemaal gedragen van de Koekesteeg tot hier en telkens zei ze maar, ‘ik wil ze wel dragen voor Sam want ik hou zóó van Sam.’

‘Ze zijn niet zwaar,’ zei Sam, ongeroerd; - toen liet hij er vinnig op volgen: ‘precies om vijf uur, hoor!’ en meteen liep hij weg om zijn inkoopen te doen.

Negen uur later en het feestmaal stond gereed, en wachtte nog slechts de gast van den avond.

Sam was op zijn buikje onder de afgesloten spoorwegbrug gekropen, door een opening op zij, en had al 't lekkers meegebracht. In den versten hoek knetterde een vroolijk vuurtje, en daarvóór, uitgespreid op een paar oude kranten, waren

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(66)

warme aardappels - twee hééle groote - een paar nog stoomende kastanjes, vier reuzen-krentebroodjes, en de sinaasappels, terwijl aan weerskanten twee oude geleipotjes met koud water pronkten. Bovendien had Sam nog ter opluistering een groote hulsttak midden in één der krentebroodjes gestoken.

Ja, ja, Sammetje was met recht trotsch, toen hij weer om zijn feestmaal heendraaide en telkens hier en daar een kruimeltje oppikte! Maar toch betrok zijn gezichtje en zoo nu en dan trok hij wrevelig zijn schouders op.

‘Ik doe 't niet!’ zei hij één keer hard op met een huilerig stemmetje. ‘Nee, ik doe 't niet! Waarvoor haar d'r ook nog bij?’

En toen verschikte hij zijn broodjes nog maar 's, en wachtte.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(67)

Sammetje was met recht trotsch.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(68)

Daar sloeg 't eindelijk buiten duidelijk vijf uur, en op 't zelfde oogenblik hoorde hij even fluisteren en kroop een kleine dreumes de feestzaal binnen.

‘O! Sam! wat lekker! O, nee, maar!’ Sammetje glimlachte; hij had dit wel verwacht.

Lijs kwam dichterbij, en liep toen met korte uitroepjes van verrukking om den feestdisch heen.

‘We moesten nou eigenlijk maar beginnen. Ga jij daar zitten, Lijs.’

‘Ja, Sam. 't Sneeuwt buiten toch zoo akelig, hè! Ik heb 't nog nooit zoo erg gezien.’

‘Wat kan 't mij schelen; 't is hier lekker warm.’

Hij nam een aardappel, brak die in tweeën eri gaf Lijs de eene helft. Zij

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(69)

hapte er flink in en drukte de rest met een blij gilletje tegen haar koud wangetje aan.

Toen schrikte Lijs opeens op, want zij meende buiten iemand te hooren kuchen.

‘Wacht even, Sam,’ zei ze; ‘ik wou 's kijken of 't nog zoo hard sneeuwt.’

‘Je blijft zitten,’ gebood Sam. Hij hapte vlug in zijn aardappel, maar 't was of de brokken hem in de keel bleven steken. Hij hapte nog 's, maar legde de rest toen weg.

‘Haal 'r maar gauw binnen, Lijs,’ zei hij half-verlegen kortaf. ‘D'r zal toch wel te veel wezen voor ons beiden.’

Maar vóór Lijs nog kon antwoorden, of zelfs tijd had om naar buiten te vliegen, hoorden zij een stemmetje kraaien van pret; vlugge voetjes kwamen aantrippelen, een koude luchtstroom voer hen

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(70)

tegen en Eefje kwam aangedraafd en liet zich buiten adem vlak voor Sammetje's voeten op den grond vallen. Half bevroren tranen van ‘vergeefsche hoop’ lagen haar nog op de wangen, en haar groote kijkers tintelden van opgewondenheid, toen zij 't warme eten in 't oog kreeg.

Sammetje brak den tweeden aardappel. ‘Daar,’ zei hij, kortaf, ‘slik maar gauw in, en wees dankbaar, 't Zal je niet vaak gebeuren dat zoo'n groote jongen, als ik, je laat smullen.’

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(71)

Hoe Gijs aan een kerstboom kwam.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(72)

Hoe Gijs aan een Kerstboom kwam.

Het was een snerpend koude Kerstavond, en de dwarrelende sneeuwvlokken schenen niet meer te weten wat ze deden, en vlogen hier en daar en overal, alsof ze nog in aller haast den trein wilden pakken, en heelemaal niet wisten welken kant ze uitmoesten.

Eén groote donzige vlok kwam zoodoende pal terecht in Gijsje's mondje, en schrikte er zóó geducht van, dat ze smolt vóór de kleine man nog tijd had om haar uit te proesten.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(73)

Gijs drukt zijn lipjes nu stevig op elkaar, want hij had met grooten gapenden mond staan staren naar den mooien Kerstboom in den winkel van Robbens. Het was dan ook een pracht-Kerstboom, en de kleine kaarsjes - blauw, rood en groen - schenen zoo helder en vroolijk, de versieringen glinsterden en schitterden en de poppen zwaaiden zoo gezellig aan bontkleurige linten, dat men zich zelf begon af te vragen, waar of toch eigenlijk wel dat gat in den hemel was, waardoor de boom was komen vallen.

‘Ik geloof dat 't zoo gegroeid is,’ zei Gijs, hardop zijn gedachten uitsprekend;

‘alles is eerst héél klein en wordt dan altijd maar grooter.’

‘Juist zoo,’ klonk een stem hem in 't oor; ‘en omdat 't zoo gaat, wil je mis-

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(74)

schien ook wel een Kerstboomzaadje van me koopen?’

Gijs keek met schrik om, want hij dacht niet dat er iemand zoo vlak bij stond, en zag nu een' reusachtigen man met rooden baard en groote bonten kraag, waarin zijn kin half verzonk.

‘Nou,’ herhaalde hij nog 's, want Gijs bleef hem maar aangapen, ‘zou je niet graag een van deze aardige kleine zaadjes willen hebben? Luister's hoe gezellig ze rinkelen,’

en hij schudde een doosje vlak bij Gijsjes oor.

Gijs knikte plechtig en langzaam van ja, en zei op gedempten toon: ‘'t Is net of trompetten en troms en toeters allemaal tegelijk muziek maken.’

‘Natuurlijk,’ hernam de groote man naast hem; ‘en als je nu een meisje was,

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(75)

zou je poppen ‘Pa-pa’ en ‘Ma-ma’ hebben hooren zeggen. Kijk nou hier 's. Hè? hoe vind je de zaadjes? zijn ze niet mooi?’ En hij opende een kleine ronde doos en liet eenige bruine boontjes kijken, die op een hoopje bij elkaar lagen.

‘Maar duurt 't niet héél, héél lang voor ze groeien?’ vroeg Gijs opeens, want hij ging niet voor niks naar school!

De groote man antwoordde lachend: ‘Als je er maar den heelen nacht bij blijft zitten zingen, reiken ze morgen al tot aan mijn schouder.’

‘Maar wat heb je aan een boom zonder speelgoed d'r aan?’ zei Gijs treurig.

‘Och, och,’ zei de groote man nu eenigszins ongeduldig, ‘wat ben jij toch nog onwetend, jongeheer Gijs. Heb je dan nooit gehoord, dat speelgoed de

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(76)

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(77)

vruchten zijn van den Kerstboom? Uit elk van deze boontjes groeit een boom met allerlei geschenken er aan, van één tot honderd.’

‘En wat moet een boom wel kosten met een presentje voor zusje, iets nuttigs voor moeder, en iets héél moois voor een klein jongetje?’

De groote man knipoogde hem even toe en antwoordde toen langzaam:

‘Twee opgezette muizen, vier knikkers, twee tollen en acht zuurtjes.’

Nu had Gijs maar één muis, twee knikkers, één tol en vier zuurtjes, en alle hoop scheen dus voor hem vervlogen.

‘Wat - en wat,’ vroeg hij zenuwachtig, ‘zonder 't presentje voor zus?’

‘De helft van den prijs.’

Gijs klapte in zijn handjes, en tra-

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(78)

nen rolden langs zijn neusje van geluk.

‘En - zonder dat voor 't kleine jongetje?’

‘Dat komt op 't zelfde neer.’

Eén ondeelbaar oogenblik scheen hij nog te weifelen, maar toen tastte hij in zijn zak en zei kordaat:

‘Daar heb U de muis - ik heb 'm zelf opgezet! - en de knikkers en de tol en de zuurtjes - mag ik nou de boon met de presentjes voor mijn moeder en mijn zusje?’

‘Hier hoor, kleine baas. En luister nu goed naar wat ik je ga zeggen. Je moet de boon vannacht op den grond leggen, midden in de kamer, en er heel zachtjes bij zitten zingen tot de groote klok één uur slaat; dan zorg je dat je binnen drie tellen slaapt, en den volgenden ochtend

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(79)

zal de boom net zoo groot zijn als ik.’

‘En dan,’ vroeg Gijs opgewonden, ‘wat dan?’

‘Nou! er komt niets aan voor 's avonds; en jij en Marietje moeten den heelen dag braaf en zoet zijn, en niet onaardig wezen als moeder je mee naar de kerk neemt; en om zes uur moet je een kring vormen om den boom heen, en elkaar de hand geven zonder een woord te zeggen, dan zul je wel zien wat of er gebeurt! Goejen dag, hoor!’

Gijs knipoogde en keek toen om - de heele straat af - maar niemand was er te zien, behalve een postbode, die in zijn wollige winterplunje wel leek op een' beer, ronddolende in de sneeuw, en een gesloten rijtuig waarin een paar kinderen zaten, die ergens een vroolijken Kerstavond gingen doorbrengen.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(80)

‘Da's mal!’ zei Gijs; toen schudde hij de sneeuwvlokken uit zijn krullebol, en stapte flink door naar huis met de kostbare boon stevig in zijn knuistjes geklemd!

Juffrouw Maas zette juist den ketel met theewater op 't vuur, toen Gijs de deurkruk omdraaide van de kleine zolderkamer en binnensloop.

‘Ben jij 't, Gijs?’ vroeg zij op matten toon, want zij had den ganschen dag hard gewerkt en was nu dood-moe. ‘Kom 's gauw hier, m'n jongen, en speel wat met je zus, want die doet niet anders dan me aan m'n hoofd zeuren om een Kerstboom met presentjes en al dat meer, wat haar arme moeder haar toch niet geven kan. Och, lieve Hemel, ik zwoeg me al half dood om droog brood te verdienen, hoe zou ik nou aan presentjes kunnen denken?’

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(81)

‘Da's mal!’ zei Gijs.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(82)

Gijs zette zich op den rand van 't bed, en met zijn arm om Marietje heen, fluisterde hij haar in 't oor:

‘Denk 's an een mooie pop met blauwe oogjes en blond haar? Heb nou maar geduld tot morgen avond, zus, en vertrouw maar op Gijs, dan zul je wel zien wat 'r komt.’

Nu had Marietje altijd, gelukkig, 't volste vertrouwen in haar broertje gesteld, en den verderen avond was zij heel zoet en gehoorzaam, een denkbeeldige pop in haar magere armpjes wiegend, en riep zij telkens: ssst! ssst! als er gesproken werd.

Laat op dienzelfden avond, toen het vuur was uitgedoofd en moeder met Marietje rustig sliepen in het groote bed bij 't raam, stond Gijs op van zijn strooma-

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(83)

tras, en door de kamer sluipend, legde hij héél voorzichtig zijn kostbare boon midden op den vloer.

En, als een kleine kikker, hurkend, kneep hij zijn oogjes goed dicht en begon te zingen. Het was een heel eenvoudig liedje dat Gijs zong, en hij herhaalde het telkens weer, tot zijn keeltje er pijn van deed en zijn stemmetje o! zoo schor klonk:

‘Och, geef m'n moeder een paar nieuwe laarzen!

Och, geef m'n moeder een paar nieuwe laarzen!

Och, geef Marietje een pop met blauwe oogies!

Och, geef Marietje een pop met blauwe oogies!’

Maar 't eentonig gezing-zang klonk innig en teer en de boon begon in de duisternis al te zwellen.

Daar sloeg het eindelijk één uur, en met een zucht van verlichting rolde Gijs

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(84)

op zijn matrasje en in een oogwenk was hij in slaap.

Het zonnetje scheen vroolijk binnen toen hij wakker werd, en juffrouw Maas en Marietje zaten in bed met groote oogen te staren naar iets dat midden in de kamer stond.

‘Moeder, een prettige Kerstmis!’ riep Gijs in groote opgewondenheid. ‘O! kijk toch 's, moeder, moeder! da's mijn boom! Is ie niet prachtig? Hij komt haast tegen den zolder aan!’

‘Maar, beste jongen, ik begrijp er niks van -’ begon juffrouw Maas, ‘en -’

‘D'r hangt niks an!’ zei Marietje met een verdrietig stemmetje.

‘Luister nou!’ sprak Gijs, en met één sprong zat hij tusschen beide in op het groote bed.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(85)

En hij vertelde alles nauwkeurig van 't begin af aan.

‘Kom, kom,’ zei moeder, toen hij uitgepraat was, ‘we willen hopen dat 't gebeuren zal, zooals je zegt. In ieder geval hebben we een mooien boom, dien ik later prachtig voor brandhout kan gebruiken, als er verder niks mee gebeurt.’

Maar Marietje, die minder ongeloovig was, tolde al kraaiend rond van de pret.

Wat waren de kinderen zoet dien dag. Ge hadt ze moeten zien! Zij gingen netjes, zonder tegenstribbelen, met moeder mee naar de kerk, en zongen er o! zoo dapper mee!

't Middageten lieten zij zich goed smaken, al bestond het ook maar uit koud vleesch en oudbakken brood, en ze dach-

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(86)

ten zelfs aan geen plum-pudding of gebraden rundvleesch.

Eindelijk naderde het tooveruur: de groote klok van de Pieterskerk sloeg kwart vóór zes.

‘Moeder,’ riep Gijs opgewonden, ‘laat 's nou elkaar een hand geven en zoo gaan zitten dat we alles kunnen zien.’

De kinderen waren gewasschen en geboend, tot hun gezichtjes glommen, en Marietje had voor deze gelegenheid haar nieuwe schort voor. Moeder vond alles goed, ofschoon zij in haar hart vreesde dat er groote teleurstelling zou volgen; zij hield zelfs twee chocolade muisjes met rose oogjes in haar zak, die zij zou geven als er niets gebeurde. Tien minuten vóór zes! Vijf minuten vóór zes! Zes uur!

Nauwelijks had de laatste klokkeslag

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(87)

uitgegalmd, of 't wonderlijke begon. Een flikkerend blauw kaarsje stak boven den top van den boom uit, toen een rose boven een der groote takken, en toen, zoo gauw dat ze niet meer te tellen waren, doemden er gele, blauwe en rose kaarsjes, roode, groene en witte op, hier en daar, ja overal, en ze flikkerden en tintelden als een héél leger van glimwormen! Voordat de kinderen nog van hun eerste verrukkingen bekomen waren, kwamen er beschuitjes en kleine lantaarntjes, sinaasappels die aan bonte linten slingerden en schitterende steenen, zóó prachtig, dat ze als sterren blonken! En eindelijk, héél langzaam, verschenen er groote en geheimzinnige pakjes, die de reuzentakken tot op den grond neertrokken.

Eerst kwam er een prachtige pop voor

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(88)

Zij zongen o! zoo dapper mee in de kerk.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(89)

Marietje, en op een papiertje stond: ‘Van je broer Gijs.’ Toen een flink paar laarzen, ook al: ‘voor Moeder van Gijs.’ Daarna - hielden de wonderen dan nooit op? - een groote doos met soldaatjes, een nieuw pak, een muis die in een cirkel rondliep als ze opgewonden was, en een dozijn nieuwe kragen, en op al deze fraaiigheden stond met groote letters: ‘Voor Gijs, van moeder.’ Toen kreeg Marietje nog een nieuwe jurk, een manteltje en een doos met bloksteenen, ook met 't opschrift: ‘van Moeder.’

De kinderen konden hun oogen nauwelijks gelooven, maar moeder wist dat zij nu gekregen hadden, wat zij zoo innig verlangd had hen te geven.

En, om op alles nog de kroon te zetten, volgden ten slotte een lange, met

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(90)

bont afgezette, mantel, ‘Voor moeder,’ een pudding, zóó groot dat een dozijn hongerige maagjes er wel genoeg aan hadden, en een kalkoen die de tafel haast deed bezwijken.

Och! Och! ik zou den heelen avond wel in dit gezellig, warme kamertje willen blijven toeven, maar dat kan niet - ik moet weer voort, door de warrelende sneeuwvlokken, met mijn doos met zaadjes onder den arm, en zien of ik er meer verkoopen kan.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

(91)

Marietje.

Edith Farmiloe, Kleine rakkers

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar, kind'ren, wilt niet vergeten Te oefenen ook uwen geest, Hoe kostbaar ook zijn uwe leden, Uw zieltjes zijn 't toch allermeest.... 's Zomers uitrijden, Met u te gaan Zal

Het groote

Iconomanie, of Zoo maken de kinderen een

Alle dese Transporten van Actien in dese Compagnie sullen telkens moeten geschieden ten overstaan van twee Directeurs in de Boeken van de Compagnie ende daar voor betalen, van

‘Ik heb een mooie gouden haan, bewaar hem goed voor mij, de dag, dat ik weer bij je ben, legt hij een gouden ei’.. En Juffrouw Sabel zet de haan maar boven op

Het lijkt wel of ze een wedstrijd houden, Miek, Joop en Riek zijn erg nieuwsgierig hoe die aardappelen gezaaid worden, maar Vader zegt dat er gewoon kleine.. aardappeltjes in de

Maar dan wordt Mienet toch wakker van zijn geroep en springt tegelijk met Karel het raam uit.. 't Is net of ik ook een kat ben,

‘Wat heb je eraan, dan verdrink je toch,’ roept de vis weer, ‘We zijn midden in zee, blijf waar je bent en maak niet zo'n kabaal, ik moet toch ook leven, of ik jullie nu opeet of