• No results found

Tine van Berken, Kibbelaarstertje · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tine van Berken, Kibbelaarstertje · dbnl"

Copied!
99
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tine van Berken

bron

Tine van Berken, Kibbelaarstertje. Met illustraties van Henriëtte de Vries en Jan Sluijters. H.J.W.

Becht, Amsterdam 1910 (2de druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/witm001kibb01_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(3)

Toen Kibbelaarstertje nog een klein kindje was.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(4)

Toen Kibbelaarstertje nog een klein kindje was.

Toen Kibbelaarstertje nog maar een klein ding was, dat op Maatje's schoot zat, riep ze al: ‘Kè, kè!’ Ze stak dan het mondje naar voren, balde de vuistjes en sloeg met de kleine, mollige armpjes in het rond.

Wat er dan was? - Niets. Dan speelde haar broertje Jan met een bal, of dan kleedde zus Doortje een pop aan, die Catootje opeens hebben wou.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(5)

Want Kibbelaarstertje heette eigenlijk Cato, maar bijna niemand noemde haar zoo.

Als ze niet zoo dadelijk en om alles boos geworden was, zou ieder zeker veel van haar gehouden hebben. Want ze was een lief, klein meisje met blonde krullen, een kleurtje als een bellefleurtje, frissche, roode lipjes en tandjes als melk zoo wit. Maar als het mondje pruilde en de onderlip neerhing, als kleine Cato een lang, ontevreden gezichtje trok, neen, dan was het een leelijk kindje, dat niemand lief kon vinden.

Eens, Catootje was toen twee jaar oud, bracht Pa een mooi prentenboek voor haar mee. Ze klapte in de handen van de pret. Haar oogjes schitterden als blauwe sterretjes, en haar roode lipjes drukten vriendelijk een kus op Pa's wang.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(6)

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(7)

Het was een prachtig prentenboek. Er stonden soldaten in, en huzaren te paard, en een trommelslager met een groote trom.

‘Bom, bom!’ riep Cato en ze deed den tamboer na.

Er stonden ook groote dieren in, olifanten en beren, leeuwen en tijgers, en apen, die aan hun staart hingen. En er was een plaat, de laatste, met een aangekleeden vos er op, een deftig heertje met een hoogen hoed, een wandelstok en een wit vest, waarop een dikke gouden ketting hing. Maar, onder zijn jasje uit, daar kwam Reintje's dikke roode pluimstaart kijken! To lachte er hartelijk om!

Naast Pa, die Tootje op zijn knie had, stonden Jan en Dora op de teenen

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(8)

om ook wat te zien. Maar het ging niet heel goed. En ze wachtten dus geduldig tot hun zusje het boek heelemaal uit had gezien.

‘Mogen wij het nu eens hebben?’ vroeg Dora vriendelijk, en Pa zei: ‘Zeker,’ en hij gaf het hun.

Maar dat was juffrouw Catootje niet naar den zin. Luid schreeuwend strekte ze de armpjes uit en wilde Dora het boek uit de handen nemen. Ze greep - ze trok - en daar hield ze een stuk van het beeldige prentenboek in de hand. Toen kwamen de tranen bij stroomen, maar ze konden het mooie boek niet weer heel maken. - Het was Kibbelaarstertje's eigen schuld.

Een anderen keer - het was een mooie zomerdag - speelden Dora en

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(9)

Jan en Catootje in den tuin. Ze hadden eerst wat gebald, toen madeliefjes geplukt en eindelijk - er was een kleine zandhoop achter in den tuin - koekjes van zand gebakken.

Wát een heerlijke koekjes, taartjes en tulbanden! De kinderen waren naar binnen gegaan om Maatje eens terdege te trakteeren. Van Betje, het dienstmeisje, hadden ze een ouden puddingvorm gekregen, en daarin hadden ze nu voor Mama een kostelijken pudding klaargemaakt van nat zand. Hij was mooi uit den vorm gekomen, en Maatje was er wát mee in haar schik.

‘Ik zal hem vanmiddag op tafel brengen,’ beloofde ze, ‘dan zullen we allen smullen!’

Jan lachte en Dora ging een bloemetje uit den tuin halen en wilde dat er boven op zetten.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(10)

‘Ikke doen, ikke!’ riep Kibbelaarstertje toen, en tegelijk liet ze het bord, waarop Maatje den pudding vasthield, kantelen, en, pardoes - daar viel de heele pudding op Tootje's hoofd!

Er was geen stukje van heel gebleven, in duizenden korrels viel hij uiteen.

Of Kibbelaarstertje ook huilde! Al haar blonde krulletjes zaten vol fijn zand, in haar hals was ook zand gegleden tusschen de jurk door, en zelfs in haar mond was het gekomen, het kraakte tusschen haar tanden. En, wat het ergst van alles was - in haar oogen ook!

Och, och, wat had Kibbelaarstertje geschreid! En wat deed het een pijn, en wat kostte het een moeite om den zandkorrel uit haar oog te krijgen! Maar het moest toch gebeuren, en het gebeurde ook.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(11)

Van den lekkeren zandpudding kreeg dien middag niemand een stukje, wat erg jammer was.

Een paar dagen lang hield Kibbelaarstertje zich goed. Ze griste haar zusje niets meer af, en wou ook wel eens paard zijn als ze met Jan paardje speelde. Het liefst was ze anders koetsier. Jan moest dan draven en zij klapte met de zweep - in de lucht, natuurlijk - dat het zoo klonk. Nu, ze mócht ook wel eens koetsier zijn van Jan; maar natuurlijk niet altijd. Om en om, zei Jan, en in zijn hart vond hij dat nog mooi, want koetsiers waren altijd mannen, en Jan was ook een man, - een kleine, dat spreekt vanzelf. En bovendien was Jan de oudste, en was het zijn leidsel. ‘Nu moet jij eens paard zijn, elk op zijn

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(12)

beurt,’ zei Jan op een goeden dag, en hij wilde het leidsel van haar overnemen. Maar dat was zusje volstrekt niet naar den zin. ‘Ik koeskier, ik koeskier!’ riep ze.

‘Jij koetsier?’ lachte Jan, ‘je kan nog niet eens het woord zeggen.’

‘Wel waar! Koes - kier!’ riep ze boos.

Toen Jan nog harder lachte, nam ze de zweep op en, als Maatje niet heel gauw tusschenbeide was gekomen, zou ze hem zeker in allen ernst een klap hebben gegeven.

Maar Maatje tilde haar van den grond op. ‘Kibbelaarstertje mág geen koetsier zijn,’ zei ze, ‘de heele week niet, en vandaag geen paard ook meer.’

En voor haar straf moest Kibbelaarstertje nu heel alleen binnen blijven,

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(13)

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(14)

terwijl Dora en Jan vroolijk in den tuin rondhuppelden.

Het gaf niet, of Kibbelaarstertje nu al zoet was, en vleide en smeekte. Het baatte haar niet, of ze beloofde niet meer te kibbelen, Maatje liet zich niet verbidden, en Kibbelaarstertje stond den heelen middag naar het spel van haar broertje en zusje te zien.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(15)

Een droeve morgen.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(16)

Een droeve morgen.

Toen Catootje vier jaar was, gaf Mama een groot feest.

Het was heerlijk weer, al vroor het ook. De bloemen stonden op de ruiten, maar het zonnetje gluurde er vroolijk door, en zachtjesaan smolten de bloemen en gleden in druppels op de vensterbank. Nu was het nog wel eens zoo licht in de kamer.

Catootje versliep zich. Dora en Jan waren al lang op en gekleed, toen zus nog te slapen lag.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(17)

‘Mogen we haar roepen, Moe?’ vroeg Dora. En Jan zei: ‘Mag ik eens met de trompet in haar oor blazen, dan weet ze meteen, wat ze van mij krijgt.’

Maar Maatje schudde het hoofd, Catootje moest flink uitslapen, want ze had den avond te voren maar niet in slaap kunnen komen, enkel van blijdschap, dat ze den volgenden morgen jarig was. En in iemands ooren blazen, dat mocht Jan nooit doen, zei Ma ernstig, daarmee zou hij de menschen opeens doof kunnen maken.

Dora had ook heel graag, dat zus wakker werd, want ze mocht een mooie pop geven, een negerpop met een heel zwart lijfje en zwarte handen en zwarte armen en beenen. Ze had ook een zwart gezichtje, die pop, maar daarom lang

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(18)

niet leelijk. Een erg vriendelijk gezichtje had ze, met dikke wangetjes, waar je zoo in knijpen zou, en prachtige groote oogen, en helderroode lippen en spierwitte tanden, die glinsterden. En ze scheen te lachen van pret, de kleine negerpop. Daarbij had ze blauwzwart kroeshaar, wel honderd korte, glanzige krulletjes, en dan droeg ze in de kleine ooren groote ringen, - van echt goud, dacht Dora.

Dora hield al veel van het negerinnetje. Geen wonder, want ze had zelf

meegeholpen om het popje netjes in de kleertjes te steken. Mama had een rood wollen jurkje gemaakt met een vierkant uitgesneden hals, en Dora had heel alleen onder op het rokje, rondom drie lintjes genaaid van goudkleurige zij. Beeldig

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(19)

stond het. En de rood met witte blokjeskousen, die de pop aanhad, had Dora ook zelf gebreid. Dora was wel al zeven jaar, maar het was toch heel handig en knap van haar.

Pop had ook een hoedje gekregen, of liever een baret, van rood fluweel met een heel klein, doddig veertje er op.

Pop was, om het in één woord te zeggen, een allerkeurigst negerdametje, en Dora brandde van verlangen, haar aan Catootje te geven.

Mama had pop in een doos gelegd en er een rose vloeipapiertje overheen gespreid.

Om negen uur ging Maatje eens kijken, hoe het met de langslaapster stond. Jawel, daar lag de jongejuffrouw nog en sliep als een roosje. Maar toen Maatje

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(20)

zoo keek, werd ze toch onrustig, en toen haar moeder zich over haar heenbukte en haar heel voorzichtig een kus gaf, sloeg ze de oogen op.

En opeens sprong ze overeind in haar lang wit ponnetje en sloeg beide armen om Maatje's hals.

‘Ik feliciteer je van harte, meid!’ zei Maatje, en ze kuste en knuffelde haar jongste en pakte haar terdeeg.

‘Nu ben ik groot,’ zei Catootje trotsch, en ze stapte zelf uit bed.

‘Ja,’ zei Maatje, ‘nu ben je groot, en nu moet je ook maar een zoet, flink meisje zijn, en je best doen, om niet meer te k -.’ Maatje sprak het woord niet uit, maar kleine Cato begreep haar heel goed, en ze beloofde het met een kus.

En toen klonk er opeens een getoeter

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(21)

zonder eind en stapten Jan en Dora met hun geschenken in de hand naar binnen.

Catootje was dolblij met de trompet, en ze gaf er Jan een hartelijken zoen voor;

maar toen ze het negerinnetje in de doos zag, toen werd ze heelemaal stil. Haar oogen schenen grooter te worden, en verwonderd zag ze van Dora naar Maatje en van Maatje naar de prachtige pop. Zoo'n mooie pop had ze nog nooit gehad.

‘Ze is zoo zwart als roet,’ zei Jan, wat zus minder gepast scheen te vinden.

‘Catootje-moe's zoete Roetje ben je, hoor!’ zei ze beschermend, en Catootje-moe boog zich over haar kindje heen en kuste het. En toen opeens dacht ze aan Dora, die haar de mooie pop gegeven had en die geduldig stond te wachten,

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(22)

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(23)

blij, dat zus zoo in haar schik was met het cadeau; ze pakte Dora nu eens flink en bedankte haar vriendelijk.

‘Ik zal je uit de doos nemen, lieverdje,’ zei Catootje-moe; maar Mama vond het beter, dat Catootje-moe zelf eerst aangekleed werd.

Nu, daar had het kleine moedertje ook niets tegen, want ze kreeg haar nieuwe witte jurk aan met het zijden Schotsche ‘cetuurtje’ - zooals Catootje zei - dat zoo zacht was als ze er met de hand langs streek.

Toen de klok halftien sloeg, was Cato al kant en klaar. Haar gezichtje straalde van blijdschap en haar blonde haren krulden wel eens zoo mooi als anders.

‘Hoe moet de pop nu heeten?’ vroeg Dora.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(24)

‘Roetje,’ zei kleine Cato beslist. En daar bleef het bij.

Roetje werd in den leunstoel gezet terwijl Catootje-moe haar boterham at. Het waren twee lekkere boterhammetjes, het eene met gemberkoek en het andere met gestampte muisjes, en toch kon Cato ze bijna niet opeten van louter blijdschap.

‘Wanneer komen de visitetjes?’ vroeg ze, toen ze het laatste hapje met groote moeite had doorgeslikt. Ze bedoelde de vriendinnetjes, die op visite zouden komen.

‘Tegen koffiedrinken eerst,’ zei Maatje, ‘je kunt eerst nog een tijdje samen spelen.’

‘Mag ik nog eens toeteren?’ vroeg Jan, die vond, dat zijn cadeau wel een beetje achterstond bij Roetje. Hij wou zich nu maar troosten door zelf een lustig liedje te blazen.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(25)

Catootje trok dadelijk het bijna vergeten cadeau naar zich toe. Maar toen dacht ze er aan, wat ze Maatje beloofd had, en gaf Jan de trompet.

‘Even maar!’ zei ze, en Jan begon.

‘Tè-rè-tè,’ klonk het.

‘Nu ik weer, nu ik weer!’ riep Catootje en ze begon al half te huilen. Ze dacht niet meer aan de mooie pop, die op haar schoot lag, ook niet aan wat ze haar Maatje 's morgens beloofd had.

Jan liep een paar passen achteruit. Hij wou zijn klein muziekstukje toch even uitblazen.

‘Tè-rè-tè-tè-tè, tetterettettè!’ toeterde hij.

Maar Catootje kón het niet langer verdragen. Ze liet zich van den stoel glijden; ze merkte het niet, dat Roetje ook van haar schoot en op den grond

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(26)

gleed. Ze dacht maar aan één ding: ze wou de trompet terughebben, ze kon niet velen, dat Jan er op blies, en driftig wou ze op hem toeloopen, om hem het instrument af te nemen. Maar ze struikelde in de haast over haar eigen, op den grond gevallen pop, - en daar lag Catootje-moe luid schreiend boven op haar kind.

‘Krak!’ klonk het, en toen Dora de kleine kibbelaarster had opgeraapt, wat lag daar toen nog, hulpeloos, met uitgestrekte armen? - En wat zag Catootje-moe, toen ze haar kleine lieveling van den grond opnam? -

Wat ze zag, was zóó vreeselij k, dat ze haar eigen verdriet er door vergat. Het was ontzettend. Het was zoo erg, dat Cato het bijna niet gelooven kon - Roetje had haar neus verloren.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(27)

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(28)

Roetje's neus was gebroken, toen Cato boven op haar gevallen was. Och, wat zag ze er beklagenswaardig uit, zonder dat lieve, stompe neusje!

Groote tranen biggelden Catootje-moe over de wangen, en zelfs Dora had een kleur gekregen van den schrik. Jantje had dadelijk met zijn toeteren opgehouden en stond er nu verslagen bij te kijken.

Eindelijk snelde Catootje droevig schreiend naar de keuken en verborg haar hoofd in Mama's boezelaar.

‘Wat is er?’ vroeg Maatje, ‘nu al tranen?’

Maar toen Mevrouw het arme Roetje zag, werd ze boos.

‘Hoe is dat gekomen?’ vroeg ze streng.

En Catootje vertelde: ‘Die nare Jan, die wou me de trompet niet teruggeven,

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(29)

hij wou er aldoor zelf op blazen, en toen ik ze hem af wou nemen...’

Maatje begreep het al.

‘Ja Tootje,’ zei ze, ‘zoo gaat het, kinderen mogen niet kibbelen en vooral niet op hun verjaardag.’

‘Och mijn lieve Roetje!’ snikte Catootje.

‘Ja, mijn lieve Roetje heeft nu een gebroken neus,’ zei Mama, ‘door je eigen schuld.

- Je kunt zóó niet met haar spelen. Roetje is ziek, die zal ik nu maar opbergen.’

‘Haar neusje rammelt in haar hoofd,’ zei Dora, en zoo was het ook; de stukjes van den neus waren in den poppekop gevallen.

Het was een hard gelag voor Catootje, toen ze Mama Roetje weer in de doos zag bergen, en die in de kast sluiten.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(30)

‘Wordt ze nooit meer beter?’ vroeg Catootje, en opnieuw sprongen de waterlanders haar in de oogen.

‘Als Catootje-moe niet meer kibbelt, zal ik Roetje's neusje probeeren te maken,’

beloofde Mama.

Catootje schudde verdrietig het hoofd en Dora trachtte haar te troosten.

‘Wees maar zoet,’ zei ze, ‘doe maar goed je best; als je oppast, wordt Roetje gauw gemaakt. En droog nu je tranen, want daar wordt gescheld. Ik geloof dat de kinderen komen.’

‘Zeg je het niet aan de visitetjes?’ smeekte Tootje, en Dora beloofde, dat ze het niet doen zou, en veegde zoo goed als ze kon met haar zakdoek Tootje's behuild gezichtje af.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(31)

Visite voor de jarige.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(32)

Visite voor de jarige.

Het was nog met vochtige wimpers en rood geschreide oogen, dat Tootje haar kleine gasten tegemoet ging. Gelukkig letten die er niet op.

Suze Blankers, die het eerst binnenkwam, was veel te verlegen, om iets anders te zien dan het tapijt, want stijf hield ze de oogen op den grond gericht.

‘Dag Suze,’ zei Mevrouw vriendelijk, ‘hoe gaat het, kleuter?’

Suze zei nog niets, maar ze sloeg toch

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(33)

even de oogen op en duwde Mevrouw een pakje in de hand.

‘Is dat voor mij?’ vroeg Mevrouw.

Suze antwoordde niet, ze plukte verlegen aan de toppen van haar wollen handschoentjes.

Maar nu kwam de tweede bezoekster te voorschijn, een heel ander dametje.

‘Dag Tootje,’ zei ze, ‘dag Mevrouw! Wel de kompelmenten van Maatje, en Ma heeft maar een inschuifpotlood voor Cato gekocht, want Ma zegt, we worden al zoo groot, en we hebben al zooveel speelgoed. - Zóó gaat het, ik zal het even openmaken, dan moet je goed kijken, To. - Zóó komt het potlood er uit, en zóó gaat het er weer in. Maar je moet het voorzichtig doen, ik heb vanmorgen het puntje gebroken, maar Pa heeft er

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(34)

weer een ander aan geslepen, en - en - o ja, - ik felisteer je met je verjaardag.’

Nu zweeg de kleine rammelaarster, geheel buiten adem.

Suze, die ondertusschen uitgekleed was, was ook zoo bleu niet meer en gaf haar cadeautje aan de jarige.

Cato maakte het pakje op een stoel open. Ze kreeg een kleur van plezier, toen het deksel van de doos was. Allemaal aardig keukengereedschap zat er in, een paar emmertjes, groen van buiten en rood van binnen, met hengsels er aan, die, zooals Suze zei, ‘heusch verwegen’ konden, en pannen en een ijzeren potje, en een koekepannetje; ook een rasp, een vergietje en een trechter.

‘Mooi, mooi!’ riep Tootje, en ze kuste Suze en Annie Helmers.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(35)

‘Wat heb je nog meer gekregen?’ vroeg Annie, die een klein, bijdehand ding was en graag alles weten wou.

Tootje kleurde. ‘Een trompet van Jantje,’ zei ze, ‘en....’

‘En wat?’ vroeg Annie.

‘En een nieuwe jurk.’

Annie knikte: ‘Van je Maatje zeker,’ zei ze, ‘en wat nog meer?’

‘En - Roetje,’ fluisterde de kleine jarige, weinig op haar gemak.

‘Is dat een hond?’ vroeg Annie.

‘Een zwarte pop,’ zei Catootje nog zachter.

Annie Helmers klapte in de handen.

‘Een echte zwarte pop,’ riep ze, ‘een heusche? - Zie je, ik heb er thuis ook een, maar die is niet zoo geboren, die heeft mijn groote broer Willem met inkt

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(36)

zoo gemaakt. Ze is ook wel mooi, ze heet Zwarte Grietje, maar ik kan toch niet veel van haar houden, want als ik haar een kusje geef, worden mijn lippen zwart.’

Een oogenblik wreef Annie met een vies gezichtje met haar zakdoek over de roode lipjes, alsof ze ze zooeven weer vuil had gemaakt, - toen zei ze opgewekt: ‘Hè, toe, To, laat je Roetje nu eens zien!’

‘Roetje is ziek!’ zei Dora, die medelijden met haar zusje had, ‘we kunnen vandaag niet met haar spelen.’

‘Geeft ze ook zwart af?’ vroeg Annie. ‘Neen, dan mag ìk ook niet met haar spelen, want ik heb mijn beste jurk aan, en ik hèb er al eens een vlekje op gemaakt. - Hier,’

zei ze, en ze tilde haar rokje op en liet de plooien zien. ‘Ma

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(37)

heeft het in de plooien genaaid, omdat het er met vlekkenwater niet uitging.’

Dora vertelde, dat Roetje geen zwart afgaf, maar dat ze gevallen was en haar neusje gebroken had.

‘Zit er nu een pleister en een lapje op?’ vroeg Suze, en toen vertelde ze van haar eigen pop, die haar been gebroken had, en hoe haar Moe het toen aan elkaar had gemaakt.

‘Wie heeft er trek in een krentenbolletje?’ vroeg Mevrouw.

‘Ik, ik, ik!’ klonk het van drie kanten tegelijk.

‘Ga dan maar mee aan tafel,’ zei Mevrouw.

Jantje zat er al; hij had zoo'n trek in die lekkere broodjes, dat hij er wel zoo in had kunnen happen.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(38)

Maar hij moest wachten tot alle kinderen zaten en tot zijn Maatje de broodjes gesneden en gesmeerd had, en tot de twee kleine gasten en Dora en de jarige er een hadden, en tòen hij het eindelijk kreeg, toen moest hij nog langer wachten, want hij mocht niet het eerst van allen beginnen. Het was een kwelling voor kleinen Jan. Maar er kwam toch een tijd, dat hij het werkelijk op kon eten, en toen smaakte het overheerlijk!

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(39)

De eigengebakken tulband.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(40)

De eigengebakken tulband.

Na de koffie moest er een spelletje gedaan worden.

‘Wat?’ vroeg Dora.

‘Paardje spelen!’ zei Jan; maar er waren zooveel meisjes, dat Jan niets in te brengen had. Meisjes houden niet van paardje spelen.

‘Zullen we doen, wie het mooist schrijft?’ vroeg Annie; ze kon haar eigen naam al schrijven, waar ze heel trotsch op was. ‘Maar dan moet Dora niet meedoen, die moet zeggen, wie het het mooist doet.’

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(41)

Neen, Annie's voorstel viel niet erg in den smaak.

‘Neen, niet schrijven,’ zei Catootje, die alleen maar een C kon maken, en dan nog omgekeerd.

‘Wat wil jij doen, Suze?’ vroeg Dora.

‘Schooltje spelen?’ vroeg Suze, ‘of vader-en-moedertje?’

Ja, vader-en-moedertje, dat was het beste.

‘Ik ben moeder!’ zei Annie dadelijk.

‘Neen, ikke moeder, want ik ben jarig,’ zei Tootje nu.

‘Dora moeder,’ zei Suze, ‘Dora is de oudste.’

‘Nu goed,’ zei Annie, ‘dan ben ik vader.’

‘Neen ik, ik, Tootje is vader!’ riep de jarige nu driftig.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(42)

‘Ik ben een man,’ zei Jan nu ook met zijn zwaarste stem.

‘Goed!’ en Annie knikte, ‘dat is nog beter. Dora moeder, Jan vader, ik het dienstmeisje.’

‘Neen, hoor!’ riep Tootje, die het niet langer uithouden kon, nu Annie net zoo'n kibbelaarstertje was als zijzelf, ‘ik het dienstmeisje, want ik kan koken, en het is mijn speelgoed.’

‘Neen, Tootje,’ suste Dora vriendelijk, ‘het is mijn fornuisje,’ en toen fluisterde ze haar zusje in het oor, dat ze lief moest wezen en niet zoo kribbig, en dat de visite altijd kiezen moest.

Maar Tootje wou niet hooren. ‘Ikke dienstmeisje,’ riep ze boos. ‘Ik kan zoo mooi boodschappen doen.’

‘Tootje, luister nu,’ zei Annie, ‘ik ben

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(43)

ouder en grooter, dus ik moet wel het dienstmeisje zijn. En dan zijn jij en Suze kinderen.’

‘Hè, ja,’ zei Suze tevreden, maar Tootje was volstrekt niet in haar schik.

‘Wéés maar dienstmeisje, dan zal ik je dadelijk wegjagen,’ zei ze.

‘Kinderen kunnen dat niet,’ zei Annie wijs, ‘ik zal wel goed oppassen, dat mijn mevrouw me houden wil.’

Juist kwam Mevrouw zelf de kamer in. Ze had zoo iets van het gekibbel van de kinderen gehoord.

‘Zij wil dienstmeisje zijn, Maatje!’ begon Tootje dadelijk.

En Annie voegde er bij: ‘Zij ook, Mevrouw, net zoo goed!’

‘Nu, dan weet ik het al,’ zei Mevrouw. ‘Ik zou nooit zulke kibbelende dienstmeisjes

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(44)

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(45)

willen hebben. Wil ik eens voor je kiezen, Dora? - Ik zou Suze nemen.’

Suze bloosde en lachte van plezier!

‘Ik kan goed stof afnemen,’ zei ze, ‘ik help Maatje wel eens.’

Annie had ook een kleur gekregen, maar van spijt. Tootje keek heel donker, maar ze dorst niets zeggen.

Het spelletje begon. Vader en moeder gingen tegenover elkaar aan de tafel zitten, elk in een armstoel.

Het dienstmeisje, dat nu niet langer Suze, maar Santje heette, veegde met een tafelschuiertje den grond aan.

‘Kinderen,’ begon moeder, ‘er is vandaag een groot feest en we zullen een lekkeren tulband bakken. Gaan jullie eens gauw naar den kruidenier en haal me tien pond rozijnen en tien pond meel.’

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(46)

‘Waar woont de kruidenier, moeder?’ vroeg Annie, ‘ik zal de rozijnen halen.’

‘Dáár,’ zei moeder en ze wees op den stoel waarop Mevrouw zat, ‘daar is de kruideniersjuffrouw.’

Tootje en Annie lieten het zich geen tweemaal zeggen.

‘Volk!’ riepen ze beiden.

En de kruideniersjuffrouw vroeg: ‘Wat blieft u?’

‘Tien pond rozijnen, als 't u blieft!’ zei Tootje vlug.

‘Neen, juffrouw, zij moet tien pond meel hebben, en ik rozijnen, moeder heeft het gezegd.’

‘Neen, Maatje, neen, Maatje!’ riep Tootje, die het spelletje vergat, ‘ik mocht de rozijnen halen!’ en haar voetjes trappelden ongeduldig.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(47)

De kruideniersjuffrouw schudde het hoofd.

‘Ga maar gauw naar huis,’ zei ze, ‘en zeg maar aan je moeder, dat je nog te klein bent om boodschappen te doen. Zulke domme, kibbelende kinderen help ik niet!’

‘Het is jouw schuld!’ riep Tootje.

‘Nietwaar, de jouwe!’ zei Annie.

‘Hè,’ zei moeder Dora, ‘jelui moet niet zoo kibbelen, anders hebben we den heelen middag geen plezier.’

‘Kom eens even bij me, Tootje,’ zei Mevrouw. En Tootje ging met een bedrukt gezichtje met Mama mee.

‘Wie heeft me vanmorgen beloofd een groote, zoete meid te zijn en niet meer te kibbelen?’

Kibbelaarstertje keek voor zich, maar

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(48)

ze zei: ‘Die stoute Annie, dat is een ruziemaakster!’

‘Luister eens, Catootje,’ zei haar Mama ernstig, ‘als ik je weer hoor kibbelen, mag je niet meer meespelen, begrepen?’

Ja, Tootje had het wel begrepen, stil ging ze weer terug naar de kinderen en zoet zei ze: ‘Haal jij de rozijnen maar, Annie, dan koop ik het meel.’

Annie werd er beschaamd door.

‘Neen, haal jij ze maar, dan koop ik het meel.’

En zoo gebeurde het, en toen ze weer bij de kruideniersjuffrouw terugkwamen, wisten ze haar boodschap best, en de juffrouw zei, dat ze knappe kinderen waren, en ze gaf haar elk nog een klein zakje krenten toe.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(49)

Toen werd het een prettig spelletje.

Moeder maakte het beslag aan van meel en water.

Vader, die vlijtig een chocolaadsigaar rookte, mocht met een potlepel roeren.

Santje, het dienstmeisje, moest het vuur aanmaken. Ze deed dit op een grappige manier. Ze nam het heele fornuisje maar onder den arm en bracht dat naar Mevrouw, die nu niet langer kruideniersjuffrouw was, maar water- en vuurvrouw.

‘Mag ik voor een cent vuur van u?’ vroeg Santje, en ze zette het fornuis op den schoot van de water- en vuurvrouw.

‘Welzeker,’ zei deze, en ze schoof een glazen bakje in het fornuis, waarin wat water en patentolie was, en waarin een pitje dreef, juist als in een nachtlichtje.

Nu nam de water- en vuurvrouw een

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(50)

lucifer, stak het pitje aan, en ziedaar, het fornuisje brandde als een lier.

Het beslag was klaar, alleen moesten de rozijnen en krenten er nog in, die Annie en Tootje hadden uitgezocht. Ze hadden het knap gedaan, zonder morsen of snoepen, en tot belooning kregen ze van moeder elk een lekkere, groote rozijn.

Vader wou er ook een hebben, maar moeder lachte hem uit. ‘Zoo'n groote man!’

zei ze.

‘Maar ik ben toch geen échte vader,’ zei Jantje dadelijk; hij scheen nu wel lust te hebben om kind te zijn.

‘Als je geen vader bent,’ zei moeder, ‘mag je ook geen sigaar rooken, kinderen rooken niet.’

Nu zei vader maar niets meer, want zijn sigaar smaakte hem best.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(51)

Annie en Tootje gingen haar handjes wasschen, die kleverig geworden waren van de rozijnen en krenten. Toen ze terugkwamen, werden ze dadelijk weer uitgestuurd, want moeder was om boter verlegen en Santje had geen tijd, die was bezig een reepje sukade, dat de kruideniersjuffrouw had laten bezorgen, in stukjes te snijden.

Toen de kluit boter gehaald was, werd die door moeder heelemaal in het pannetje gedaan, en toen ze gesmolten was, kwam het beslag er boven op.

O, wat rook het heerlijk! Tootje snoof den lekkeren geur op en ze danste met Annie in de kamer rond. Wat een kostelijke tulband zou het worden!

Maar zóó makkelijk ging het niet. Ze moesten Santje helpen, de vuile bordjes,

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(52)

waarop de krenten uitgezocht waren, en ook het beslagpotje weer schoon te maken.

Wat hadden ze het druk! Haar wangen gloeiden er van.

De tulband wou niet erg bruinen, maar toen Mevrouw hem op het groote keukenfornuis een kwartiertje liet bakken, was hij prachtig. Santje bracht hem op een net schaaltje binnen. Dora had het kleine tafeltje gedekt, de meisjes, Tootje en Annie, hadden borden en lepels en vorken neergelegd. Een suikerschaaltje stond midden op de tafel. Vader Jan had zich deftig in den leunstoel gezet en moeder Doortje deelde.

‘Ik moet het eerst hebben,’ zei Tootje, terwijl ze haar bordje bijhield, ‘want ik ben jarig!’

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(53)

Dora schudde het hoofd: ‘Eerst de visite,’ zei ze, ‘zoo behoort het.’

Maar Tootje werd opeens driftig en boos. ‘Eerst ik, ik het eerst!’ riep ze en tegelijk griste ze Dora het schaaltje uit de hand. De tulband rolde er af en over de tafel op Tootje's schoonen boezelaar, toen over haar jurk, en zoo op den grond.

Dora bukte zich om hem op te rapen, Tootje haastte zich om haar voor te zijn.

Maar, omdat ze er met de kleine gretige handjes zoo gauw niet bij kon, en hem ook niet aan Dora gunde, trapte ze er met haar voetje op...

Maar toen, toen kwamen er twee groote, stevige handen, die Tootje om haar middel pakten, haar ondanks haar schreeuwen en schreien, hoog, heel hoog optilden, en haar de kamer uitzetten.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(54)

Het was Mijnheer, Tootje's vader, die thuis gekomen was, en de kleine ondeugende kibbelaarster in het kleine kamertje zette.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(55)

Tot Klaas Vaak kwam.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(56)

Tot Klaas Vaak kwam.

In het kleine kamertje was het koud en donker.

Tootje stond alleen voor de dichte deur en huilde. Eerst bonsde ze in haar drift met de gebalde vuistjes op de deur. Maar het hout was hard en haar handjes deden spoedig zeer. Ook wist ze wel, dat ze, als ze stout was, nog maar langer zou moeten blijven staan.

Langzamerhand bedaarde haar boosheid en zachtjes snikte ze voort. Af en toe

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(57)

riep ze: ‘Och Paatje, zoete Paatje, mag ik weer binnen, mag ik weer bij de visitetjes?

- Ik zal altijd stil en zoet zijn, ik zal niet weer kibbelen, Paatje?’

Maar de deur was dicht en de deur van de huiskamer ook en in de gang was niemand, die haar hooren kon.

Ze was zoo verdrietig. Groote tranen sprongen haar telkens weer in de oogen en druppelden haar over de koude wangetjes.

Och, had ze toch maar niet gekibbeld! Was ze toch maar bedaard en geduldig geweest! Dan zat ze nu prettig met de anderen in de gezellige, lichte, warme kamer en dan smulde ze nu mee aan den heerlijken tulband. Misschien zouden de anderen, Dora of Jan, wel een stukje voor haar bewaren, hoopte ze.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(58)

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(59)

Maar neen, daar bedacht ze opeens, dat de tulband gevallen was en over den grond gerold, en dat zij er met haar booze voetje op getrapt had!

Wat was ze toch stout en slecht geweest! Nu begreep ze het pas.

O, nooit, nooit zouden Paatje of Maatje weer goed op haar worden.

Ze luisterde opeens, met het oor aan de deur. Hoor, daar schelde Mama om het dienstmeisje. Daar rinkelden borden en lepels en vorken.

Haar hartje begon blij te kloppen. Misschien werd ze nu gauw gehaald. Het was immers etenstijd. Daar klonken weer Betje's stappen in de gang. Ze kwam nu zeker met soep. Ze hoorde ook, toen de de deur van de huiskamer openging, vroolijke, lachende stemmen.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(60)

Betje ging binnen, en Betje kwam terug, de deur werd dichtgedaan en Betje liep naar de keuken.

Nu zou ze dadelijk, dadelijk gehaald worden! Maatje schepte nu de soep op de borden. Tootje telde hoeveel bordjes er opgeschept moesten worden.

Het duurde lang voor ze het wist, maar toen ze het wist, en toen Maatje zeker al lang, al héél lang klaar was, - toen kwam er niemand om haar te halen, - alles bleef stil.

Tootje stond op de teenen en luisterde, ze haalde zelfs geen adem, om maar beter te hooren.

Zou er werkelijk niemand komen, zou ze niet mee mogen eten? Zou ze maar altijd, altijd in dat nare kamertje alleen moeten blijven?

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(61)

‘O Paatje, Paatje!’ en haar lipje zakte weer, en de tranen stroomden opnieuw.

Ze was zoo bitter, bitter bedroefd!

Toen Betje weer kwam, om de soepborden weg te nemen en de groenten op te brengen, riep ze: ‘Betje, Betje, kom toch eens!’

Maar ze kon bijna niet spreken, zoo snikte ze, en Betje hoorde haar niet.

Tootje hield op met schreien. Maar ze was zoo ongelukkig. ‘Ik wil niet meer kibbelen,’ dacht ze, ‘als Paatje en Maatje maar weer goed op me worden.’

En stilletjes bleef ze staan, vlak voor de deur, in afwachting of er iemand komen zou.

Ja, eindelijk, eindelijk kwam er iemand. Het was Dora, die de deur opendeed en haar een kus gaf. ‘Ik mag je komen

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(62)

halen, Tootje,’ zei Dora vriendelijk, en toen kuste ze haar nog eens, omdat ze voelde hoe koud Tootje was, en omdat ze zag hoe stil en berouwvol Tootje daar stond.

‘Zul je nu echt den heelen avond zoet blijven?’ fluisterde Dora aan haar oor.

‘Heusch, Dottie,’ knikte Tootje; ze stak haar handje uit, en de meisjes gingen naar binnen.

Het was zoo licht en zoo warm! Maar Tootje was erg verlegen. Ze dorst niet goed opzien, ze voelde dat allen haar aanzagen. Pa en Ma gaven haar beiden een kus, en Maatje zette haar naast zich neer en veegde haar behuilde wangetjes met een zakdoek met eau-de-cologne af.

Tootje zuchtte diep, blij, dat ze daar weer mocht zitten, bij alle anderen. Het diner was nog niet afgeloopen, het eten

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(63)

was nog lang niet op, zooals Tootje gevreesd had.

Toen ze haar lepel in de soep wou steken, keek ze nog even op naar Maatje, die haar nu vroolijk toeknikte.

Opeens klonk Annie's stem. ‘Ik zal ook weer zoet zijn, Mevrouw,’ zei Annie, ‘den heelen avond. Ik mag ook niet kibbelen van mijn Maatje.’

Mevrouw lachte. ‘Dat is best, hoor!’ zei ze, ‘dan zal het een prettige avond worden.’

En het werd ook een prettige avond. Na het eten kwam tante Mathilde met haar zoontje Bernard.

Tante had een beeldig déjeunétje voor Tootje meegebracht. En Tootje moest al dadelijk uit het kopje drinken.

Na de thee werden er spelletjes gedaan.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(64)

Eerst pandverbeuren, en ‘Alle vogels vliegen.’ Toen: ‘Vinger in de roet, wie meedoet,’

en eindelijk werd er op het ganzenbord gespeeld.

Tootje kibbelde den heelen avond niet meer. Zelfs toen ze vijf minuten lang in den put moest zitten vóór ze er door Bernard uit verlost werd, bleef ze kalm. Het was wel naar voor haar, maar ze deed haar best, en ze hield zich goed.

Na het ganzenbord werd er chocolade met beschuitjes rondgediend. Maatje speelde wat op de piano en de kinderen dansten. Het was een dolle pret.

Zeker zou het nog heel lang geduurd hebben, als niet een klein, onzichtbaar mannetje de kamer was binnengekomen, zoo zacht dat niemand hem gehoord had.

Elk kindje raakte hij heel voorzichtig met

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(65)

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(66)

een tooverstafje aan. Hij had ook een zakje bij zich dat met heel fijn zand gevuld was.

De kinderen werden zoo vreemd. Hun hoofd scheen zwaarder te worden, ze waren moe van het spelen, en hun oogleden schenen toe te vallen. Het hielp hun niet, of ze al hun best deden er zich tegen in te zetten. Het hielp hun niets, of ze de oogen al wijd opensperden. Langzaam maar zeker werden de oogjes kleiner en kleiner.

Bernard ging met Tante naar huis, Annie en Suze werden gehaald, en Dora en Jan en Tootje hadden het, toen zij weg waren, nog harder te verantwoorden.

Het was de kleine jarige, die het eerst den strijd met het kleine mannetje opgaf.

‘Ik heb slaap, Maatje,’ zei ze.

‘Ik nog niet,’ jokte Jan.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(67)

Maar toen hij dat gezegd had, liet Klaas Vaak hem geen rust. Hij blies hem op de oogleden, zoo lang, tot ze als vanzelf schenen toe te vallen. Hij maakte Jantje's handen zwaar en zijn beenen loom.

Op het eind werd Jantje zoo vreemd. Hij kon niet meer hooren of zien. De geluiden schenen van heel ver te komen. Hij gleed bijna van zijn stoel. En als Maatje hem niet gauw naar bed had gebracht was hij zeker op den grond gerold.

Het kleine mannetje ging lachend heen. Nu had hij zijn zin. Dora mocht nog wat opblijven, zij was grooter, bij háár zou hij over een uurtje wel terugkomen.

Klaas Vaak ging gauw heen, hij had het zoo druk, hij moest nog zoo heel veel kindertjes naar bed brengen...

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(68)

Nog altijd haantje-de-voorste.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(69)

Nog altijd haantje-de-voorste.

Catootje was veel ouder, maar, jammer genoeg, niet veel wijzer geworden.

Toen het voorjaar aankwam, gingen Jan en zij vaak 's morgens met Betje uit. Dora was dan naar school.

Ze woonden dicht bij het Willemspark, dat was heerlijk. Daar gingen ze dan meestal heen om te spelen.

Het prettigst van alles was, dat er zooveel kennisjes kwamen.

De buurtjes, Suze, en Betsie en Tom

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(70)

van den hoek, waren er met mooi weer altijd te vinden.

Cato was al blij, als 's morgens de zon scheen. Toch had ze lang niet altijd plezier in het park, al lag het ook alleen aan haar.

Tootje wilde altijd de baas zijn. De meisjes waren een beetje bang voor haar, de jongens noemden haar ‘haantje.’

Op een mooien Woensdagmiddag, dat Dora ook vrij had, trokken ze er met hun drieën op uit. Ze troffen het goed. Wel acht vriendjes en vriendinnetjes waren er al.

Ze speelden elk afzonderlijk, één met een hoepel, een ander met een bal, een paar meisjes sprongen touwtje.

‘We moesten samen een spelletje doen,’ zei er een.

‘Wat dan?’ vroegen ze.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(71)

En Catootje, zonder er aan te denken dat ze de jongste was, stapte parmant vooruit en zei: ‘Laten we stuivertje wisselen, ik zal beginnen.’

Betsie keek boos. Dora wilde haar zusje zeggen, dat ze niet zoo bazig zijn zou.

Maar Tom, de oudste van allen, zei goedig: ‘Nu, laat haar maar gaan, ze is nog zoo jong.’

‘Dat kind krijgt altijd haar zin,’ zei Betsie mopperend. Maar daar bleef het bij, en ze gingen stuivertje wisselen.

Toen ieder een beurt gehad had, moest er een ander spelletje verzonnen worden.

Weer had Catootje een hoog woord, maar ditmaal hadden de kinderen geen zin, naar haar te luisteren. Betsie stelde voor om krijgertje te spelen.

‘Hè neen, geen krijgertje,’ riep Kibbe-

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(72)

laarstertje dadelijk. Ze had de kortste beenen van allen en kon daardoor niet zoo hard loopen als de anderen.

‘Ja, ja, krijgertje!’ riepen een paar.

‘Dan doe ik toch niet mee!’ riep Tootje heel boos, maar ze had er spijt van, want allen lachten haar uit.

‘Zooveel te beter!’ zei Betsie, ‘dan hinder je ons tenminste niet.’

‘Willen we blindemannetje doen?’ vroeg Dora, die medelijden met haar zusje kreeg.

Ja, ja! daar hadden allen zin in. Catootje had eigenlijk liever ‘zakdoekje leggen’

gedaan, maar ze was ditmaal verstandig en zweeg.

‘Wie zal beginnen?’ vroeg Tom.

‘Ik, ik,’ riep Catootje, en met beide handen sloeg ze op de borst.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(73)

Dat was nu toch wat al te dwaas. Dora schudde het hoofd tegen haar zusje. Betsie had veel lust gehad, Catootje uit den kring te zetten en haar niet mee te laten doen, maar Betsie was een vriendin van Dora, en daarom liet ze het. Zelfs Suze, die altijd tevreden was en nooit een beurt voor zichzelf verlangde, vond, dat Tootje wel wat brutaal was.

‘Goed,’ riep Tom met een knipoogje op Betsie, ‘laat Tootje maar blindeman zijn.

Dora zal haar den zakdoek voorbinden.’

De anderen zagen een beetje vreemd op; ze begrepen niet wat Tom wilde. Moest Kibbelaarstertje nu toch haar zin hebben?

Terwijl Dora Tootje hielp, wenkte hij de kinderen met den vinger en fluisterde

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(74)

hun in: ‘We moeten haar alleen laten staan als ze den blinddoek voorheeft, en allemaal heel ver wegloopen. Dan zal ze er weinig pret van hebben.’

‘Ik ben klaar!’ riep Kibbelaarstertje, die het vreemd vond, dat er zoo gefluisterd werd, ‘ik ben al klaar. Staan jullie nog niet?’

Voor een oogenblik schaarden ze zich allen in een kring. Betsie vertelde zacht aan Dora wat het plan was. Dora lachte er om, ze vond het ook wel goed, dat Tootje eens gestraft werd, omdat ze altijd haantje-de-voorste zijn wou.

Als ze geweten had, wat er gebeuren zou, had ze het zeker niet goedgevonden.

Maar de kinderen dachten aan niets kwaads. Ze knikten elkaar lachend toe. Dat zou een grap zijn, als Kibbelaarstertje

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(75)

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(76)

alleen staan bleef, en niemand vinden kon.

‘Klaar?’ vroeg Tootje weer, en ze trapte even ongeduldig met haar voet op het kiezel.

‘Ja!’ riepen allen, en toen zongen ze:

‘Blindemannetje, blindeman, Zoek maar tot je me vinden kan.’

Tom gaf het teeken, en één, twee, drie, daar liepen allen zoo gauw ze konden weg en lieten den armen blindeman alleenstaan.

Eerst begreep Catootje niet, wat er gebeurde. Ze liep naar links en rechts en tastte voor zich uit met de handen.

‘Jullie loopt te ver, jullie loopt te ver!’ riep ze, ze merkte wel, dat de open plaats, waar, ze gewoonlijk speelden, geheel leeg was.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(77)

‘Dat is gemeen!’ riep ze.

Toen hoorde ze iemand lachen. Het was Betsie, die zich achter een boom verscholen had.

Tootje liep in de richting van het geluid op Betsie af. Ze was zoo driftig, en ze liep zoo hard, dat ze den doek niet los kon krijgen, hoe ze ook plukte en wrong. Ze maakte hem juist verder in den knoop. Maar dat deed er niet toe, ze zou Betsie te pakken krijgen, ze had nu gehoord waar ze was.

Betsie, die haar zag aankomen, keerde zich om en wilde verder gaan, maar opeens bleef ze verschrikt staan.

Een luide, angstige gil deed haar knieën knikken. Toen ze omkeek, werd ze heel bleek. Daar stond Tootje droevig te snikken. Ze was met haar voorhoofd

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(78)

tegen den boom aangeloopen. Bloeddruppels vloeiden op den witten blinddoek.

Dora kwam er dadelijk bij. Voorzichtig deed ze Tootje den doek af en zachtjes bette ze de wond. Doodsbleek zag Tootje, haar lippen beefden en groote tranen gleden langs haar neusje. Ze balde de kleine vuisten, ze wou niet huilen; maar het hielp haar niet. Ze had zoo'n pijn! Allen hadden spijt van de grap.

Dora het meest. Ze begreep niet dat ze er niet aan gedacht had, dat Tootje een ongeluk zou kunnen krijgen. Ze had immers overal tegen aan kunnen loopen!

Tom was ook stil geworden, hij vond het jammer, dat hij de grap verzonnen had.

Hij liep naar den vijver en maakte zijn zakdoek nat en gaf dien aan Dora. Betsie, die een doosje witte drop in den

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(79)

zak had, stak een paar stukjes in Tootje's mond om haar te troosten. En allen gingen maar naar huis, ze hadden weinig zin om langer te spelen.

Nog snikkende ging Tootje naar binnen. Maatje waschte de wond zorgvuldig schoon en legde er toen een pleister op. Toen ze alles gehoord had, schudde ze langzaam het hoofd. Het was wél onvoorzichtig van de kinderen geweest. Maar waarom wou Tootje ook altijd nummer één zijn?

‘Ik zal nu altijd zoet zijn!’ riep Catootje. Ze legde het arme, gezwollen kopje in haar moeders schoot en schreide.

‘Ik hoop het, kindje,’ zei haar moeder. ‘Het zou anders wel eens kunnen gebeuren, dat de kinderen nooit meer met je wilden spelen.’

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(80)

‘Ik zal niet meer een haantje zijn,’ beloofde Tootje, terwijl ze bedroefd met haar handje de dikke buil betastte, die, zooals ze zei, op haar voorhoofd was ‘gegroeid’.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(81)

Hoe Kibbelaarstertje het kibbelen afleerde.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(82)

Hoe Kibbelaarstertje het kibbelen afleerde.

Kleine Jan is naar school. Hij is voor het eerst met Dora meegegaan.

Jan is al een groote jongen, maar Tootje is ook geen klein kind meer. Ze zit met een lei op den schoot en schrijft tusschen dikke lijnen r r r. Ze heeft al een heelen kant vol en loopt naar haar Maatje om te vragen, of ze het goed heeft gedaan.

‘Heel mooi!’ zegt Mama en Tootje krijgt een kleur van blijdschap. Nu gaat

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(83)

ze haar kinderen ook schrijven leeren. Dat is een heel werkje!

Ze heeft vier kinderen, wien ze les moet geven. Ten eerste Roetje, die nu een neus van stopverf heeft, - Pa heeft hem aangeplakt, en Dora heeft hem zwart geverfd, maar je kan toch heel goed zien, dat het geen ‘echte’ is, en het spijt Tootje altijd als ze naar Roetje's neus kijkt, dat ze niet beter op haar kind gepast heeft. Daarom is ze ook altijd lief voor het negerinnetje. En het is geen wonder ook, want Roetje is een allerliefste pop, altijd vroolijk en niet huilerig. Haar donkere oogen schitteren en lachen den heelen dag, en haar witte tanden glinsteren tusschen de roode lipjes van pret.

Een heel ander kind is Trijntje, die naast haar zit.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(84)

Trijntje is een boerinnetje met dikke, roode wangen en een gouden kap op het hoofd.

Ze draagt een paars jakje en een dik, zwart rokje, dat heel wijd uitstaat. Ze heeft klompen aan, behalve wanneer ze bij Tootje op school is, dan zit ze met de zwarte kousen op den grond.

Trijntje is ook een aardig kind, maar ze leert slecht. Ze ziet lang zoo flink niet uit haar oogen als Roetje.

Dat kan Trijntje eigenlijk niet helpen. Catootje weet wel hoe het komt. Ze heeft eens met haar vriendinnetje Annie om het hardst aan Trijntje getrokken, en toen is ze met de pop op den grond gevallen. Toen ze weer opstond, waren Trijntje's blauwe oogen diep in de holten gezakt, de oogleden waren er een eind overheen gegleden.

Dat stond heel slaperig. Trijntje

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(85)

kan de juffrouw nu nooit goed aanzien als ze schooltje spelen.

Juffrouw Tootje zegt er nooit iets van, omdat ze wel weet dat het Trijntje's schuld niet is.

Maar de derde leerling, daar maakt Catootje zich dikwijls boos op. En met recht.

Hij heet Hans. Hans is een boertje, een broer van Trijntje. Hij draagt een zwart fluweelen broek en een buisje met zilveren knoopen en zware schoenen met zilveren gespen. Hij is een jaar ouder dan Trijntje, maar zoo dom!

Trijntje kan er niets aan doen, dat ze niet leeren kan, omdat haar oogen zoo slecht zijn; ze is altijd zoet en gehoorzaam. Maar Hans is een brutaaltje. Altijd zit hij te lachen met een grooten, open mond,

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(86)

zoodat al zijn tanden te zien komen.

Nu, dat weet toch ieder kind wel, dat je op school niet lachen mag, vooral niet onder de les.

En als Tootje hem verbiedt, dan laat hij het niet, o neen, hij blijft doodbedaard zitten en vertrekt geen spier van zijn gezicht. Hij slaat niet eens zijn oogen neer, als de juffrouw hem berispt. Zoolang ze hem beknort, zit hij haar met hetzelfde brutale, lachende gezicht aan te kijken.

Dat is voor een schooljuffrouw niet te verdragen. Meer dan eens wordt hij dan ook uit de bank en in den hoek gezet. Soms moet hij zelfs de kamer uit, en heel alleen een uur lang in de koude gang staan.

Juffrouw Tootje weet het gelukkig niet,

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(87)

maar zelfs dáár staat hij nog te lachen, zoo'n onverschillige jongen is hij.

De vierde en laatste leerling is een elastieken popje. Eigenlijk is het een

bakerkindje, maar toch is het al drie jaar oud. ‘Daar zit geen groei in dat kind,’ zegt Catootje, maar ze heeft het toch lief, al is het ook klein; ze noemt het Engeltje, omdat het net zoo'n engelengezichtje heeft. Engeltje kan niet zitten, hij kan zich niet buigen, en als je hem buigt, springt hij toch weer opeens recht. Loopen kan hij ook niet, zijn beenen zitten aan elkaar vast, kleeren kan hij ook haast niet aanhebben, die zakken bij hem allemaal af. Hij draagt alleen een schoudermanteltje, maar een heel mooi, van glimmend rood satijn met een wit bonten randje er omheen.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(88)

Tootje geeft al haar kinderen schrijfles. Ze bindt hun een griffel aan de hand vast, want ze zijn nog erg onhandig en kunnen de stijve vingers heel moeielijk buigen.

Voorzichtig bestuurt juffrouw Tootje nu hun hand. Het gaat werkelijk heel goed vandaag, zelfs Hans heeft het knap gedaan. Engeltje kan niet schrijven omdat hij geen armen heeft, dus die telt niet mee.

De juffrouw is ook heel tevreden. ‘Wat wil jelui nu eens, dat ik doe?’ vraagt ze aan de kinderen. ‘Niet allemaal tegelijk praten, Roetje mag het zeggen.’

En Roetje zei, nadat ze zich even bedacht had: ‘Hè, juffrouw, vertelt u een verhaaltje.’

‘Nu, dat is goed,’ zei juffrouw Tootje, ‘dat wil ik wel doen, gaat dan maar

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(89)

allen rechtop zitten, spreekt niet, en ziet mij aan.’

De juffrouw zette ze zelf nog even recht, en toen alles doodstil was, begon ze.

‘Ik had jullie tóch wat willen vertellen,’ zei ze. ‘Want ik heb gezien, dat er hier op school vanmorgen iets heel leelijks gebeurd is. En vanmorgen niet alleen, maar heel dikwijls zie ik hetzelfde. En dat spijt me heel erg.’

Juffrouw Tootje sprak heel ernstig, en alle kinderen luisterden aandachtig, alleen Hans lachte, zeker omdat hij wel wist wat er komen zou. Maar gelukkig merkte de juffrouw het dezen keer niet.

Ze ging voort: ‘Er zijn hier op school een bank en een leunstoel. De bank is nieuw en mooi, dus daar wil ieder graag op zitten, en de leunstoel is oud en de

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(90)

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(91)

zitting hangt er half uit, dus dat is niet zoo'n prettige plaats.’

Juffrouw Tootje hield even op omdat Trijntje achterovergezakt en in slaap gevallen was. Ze zei er maar niet bij, dat zijzelf die zitting gebroken had, doordat ze eens op het poppestoeltje was gaan staan. Ze tilde Trijntje op, die wakker schrikte, en ging toen verder.

‘Nu heb ik jullie al meer gezegd, dat je om beurten twee aan twee op de bank moogt zitten. Maar of ik het zeg of niet, daar is er altijd een, die me niet schijnt te verstaan. Een, die alle dagen op de mooie bank wil zitten. Een, die altijd de andere kinderen verdringen wil. Ja, Hans,’ juffrouw Tootje's stem werd opeens heel streng,

‘lach maar niet, want die eene ben jij!’

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(92)

Trijntje sloeg de oogen neer toen ze dat van haar broertje hoorde, Hans bleef onbeschaamd doorlachen.

Maar de juffrouw was nog niet uitgepraat. Ze ging verder:

‘Ik heb gezien, dat Hans vanmorgen Roetje een duw gaf, en als ik niet

tusschenbeide was gekomen, was hij zeker op haar plaats gaan zitten. Hans wil altijd den baas spelen. Hans wil altijd zijn zin hebben. Hans wil altijd nommer één zijn.

Als ik wat lekkers voor jullie heb, is Hans er altijd het eerste bij. Hij zou wel alles heel alleen willen hebben. Als jullie zoet speelt, is Hans altijd aan het kibbelen en bedillen. En dat moet uit zijn.’

Roetje keek tersluiks naar Hans, die lachend alles aanhoorde. Ze begreep niet, hoe hij nog dorst lachen. Opeens

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(93)

schrok ze van juffrouw Tootje's stem.

‘Wát,’ zei juffrouw Tootje, en haar stem klonk zoo boos en somber, dat allen er van rilden, ‘wát, Hans, durf je nog lachen, durf - jij - nu - nog - lachen?’ Ze pakte Hans opeens beet, hief hem hoog op en schudde hem driftig heen en weer. Toen gaf ze hem een paar flinke klappen op zijn broek, zoodat de zilveren knoopen rammelden, en eindelijk zette ze hem neer op den grond, met zijn rug naar haar toe.

‘Ik wil je gezicht niet zien, ondeugende jongen,’ zei ze. Toen dronk ze een slokje water omdat ze bijna niet meer spreken kon van boosheid, daarna begon ze met een zachte stem haar verhaal. ‘Ik zal jelui eens wat vertellen,’ zei ze, ‘van een

kibbelaarstertje.’

‘Er was eens een meisje, dat door

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(94)

iedereen Kibbelaarstertje genoemd werd. Ze heette eigenlijk anders, maar haar naam doet er niet toe.

Op een keer, dat Kibbelaarstertje weer bezig was, want ze kibbelde altijd, net als die stoute Hans, heeft ze in haar drift een lekkeren tulband vertrapt. Een anderen keer kreeg ze een buil aan haar hoofd, maar dat zal ik jullie later wel eens vertellen.

Want dat is een heele geschiedenis. Nu zal ik je eens vertellen, hoe het kwam, dat Kibbelaarstertje het kibbelen afleerde.

Op een mooien dag wandelde het meisje in het Vondelpark met haar broertje, haar zusje en het dienstmeisje.

Kibbelaarstertje liep vooruit. Ze was nogal zoet dien dag, en het was stil in het park, ze mocht dus wel eens een

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(95)

eindje alleen loopen, dat deed ze zoo graag.’

Juffrouw Tootje hield even op, om te zien of haar leerlingen wel goed luisterden.

Dat deden ze, ze zaten doodstil, zelfs Hans had zich niet verroerd en nog geen enkele maal omgekeken. Daarom ging de juffrouw verder:

‘Toen Kibbelaarstertje zoo vooruitliep, zag ze opeens een mooien, kleurigen bal in het gras liggen.

Ha, dien heb ik gevonden,’ riep Kibbelaarstertje, en ze wilde hem juist oprapen, toen er een ander klein meisje aankwam, zich bukte en met den bal wegliep.

‘Wat deed nu Kibbelaarstertje? Eén, twee, drie liep ze het meisje achterna, ze pakte haar bij een slip van haar

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(96)

manteltje vast en griste haar den bal af.

Het kindje begon te schreien en Kibbelaarstertje wilde juist met haar buit

wegloopen, toen ze opeens met groote sprongen een geweldig groot dier op zich zag afkomen. Ze meende dat het een beer was, en liet van schrik den bal op den grond vallen. Maar het was te laat. Het dier, het was een groote, zwarte hond, die bij het meisje hoorde, sprong tegen Kibbelaarstertje op, en Kibbelaarstertje viel achterover op den grond neer....

Het was slecht met haar afgeloopen. Ze had een groot gat in haar achterhoofd gekregen en werd door het dienstmeisje naar huis gedragen. Langen tijd heeft Kibbelaarstertje ziek op bed gelegen. Ze begreep heel goed, dat het haar eigen schuld was, en toen ze weer beter was,

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(97)

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(98)

nam zich voor, nooit meer te kibbelen.

En dat heeft ze ook nooit weer gedaan.’

Toen Catootje ophield met spreken, keek ze eens even van terzijde naar haar moeder.

En Maatje lachte haar toe.

Tootje vergat haar school en haar kindertjes, ze vergat, dat ze schooljuffrouw was;

ze liep op Maatje toe en kuste haar.

Wat ze aan haar poppekinderen verteld had, was een ware gebeurtenis. Zijzelf was dat Kibbelaarstertje, en ze had heel lang te bed gelegen en was gevaarlijk ziek geweest.

Toen ze beter was, had ze beloofd, dat ze nooit meer kibbelen zou.

En ze heeft woord gehouden. Het is, wel is waar, nog niet langer dan een week, dat ze weer heelemaal beter is,

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

(99)

maar ze zal zich zeker later ook wel goedhouden. Ze heeft niet gekibbeld, hoe lang Jan ook met het speelgoed speelde, dat zij gekregen had, terwijl ze ziek was. Ze heeft niet gekibbeld, toen Annie, die ze van haar druiven presenteerde, juist den mooisten tros van het schaaltje nam. Ze heeft niet gekibbeld toen ze met Dora speelde en het háár beurt was om te slingeren. - Ik twijfel niet, of ze zal nu ook wel nooit meer kibbelen.

Tine van Berken, Kibbelaarstertje

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ik zag ze heel goed, Truus' kleine, gespierde hand - ze heeft inderdaad net gevormde handjes, alleen is het jammer, dat ze door dat nare gymnastiseeren van binnen vereelt zijn - ik

Toen, opeens, herinnerde ze zich met schrik, dat ze daar niet blijven kon, dat ze terug moest naar haar klas, waar geen sprake was van groen of bloemen, waar je ternauwernood door

Ze vertelden haar heel gauw, dat de juffrouw - die door de meisjes om gegronde redenen Dikkerdje werd genoemd - er nog niet was, dat Laura zoo'n mooi opstel had gemaakt, en dat

Ze kon zoo zoetsappig zeggen, als ze samen bij tante Louise waren: ‘Och, geeft u Hannie maar eerst, tante, ik ben de oudste.’ Of ze keerde zich, als ze samen ruzie hadden, opeens

Lucie sloeg de oogen neer, maar een enkel oogenblik, toen begon ze rad te vertellen Ze was eerst bij Christien geweest, maar Christien had het boek al uitgeleend, aan dat

Toen, opeens, herinnerde ze zich met schrik, dat ze daar niet blijven kon, dat ze terug moest naar haar klas, waar geen sprake was van groen of bloemen, waar je ternauwernood door

Lachebekje begon opeens te schateren, niet om Coba's ‘drukte’, maar omdat ze terugdacht aan de woeste manier, waarop Hanna in eens, roef-roef, haar strengel losgemaakt, en haar

Ze pakte Mies om den hals, kuste haar wangen, zoodat haar eigen snoetje heelemaal nat word, en toen Mies' tranen bleven stroomen, als regendruppelen in den zomer, klom ze ook op