• No results found

“Aanmodderen in armoede”: onderzoek naar de publieke opinie over het nationaal belang van het internationaal cultuurbeleid (1987-1995)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Aanmodderen in armoede”: onderzoek naar de publieke opinie over het nationaal belang van het internationaal cultuurbeleid (1987-1995)"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Aanmodderen in armoede”: onderzoek naar de publieke opinie over het

nationaal belang van het internationaal cultuurbeleid (1987-1995)

Ruth Verhoeff 11875593

Master Kunst, Cultuur en Politiek Universiteit van Amsterdam Januari 2019

Begeleider: mw. dr. T.M.C. van Kessel Tweede lezer: mw. dr. C.A.J.C. Delhaye

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding 3

1. Nationaal belang 6

1.1. Definiëring nationaal belang 6

Objectief vs. subjectief 6

Direct vs. indirect; korte vs. lange termijn 6

1.2. Theorieën: nationaal belang binnen internationale betrekkingen 8

1.3. Nationaal belang en de nationale identiteit 9

2. Internationaal Cultuurbeleid 11

2.1. Culturele relaties vs. culturele diplomatie 11

2.2. Buitenlands beleid vs. cultuurbeleid 14

3. Politieke context 16

3.1. Buitenlands beleid 16

Koude Oorlog 16

Europese integratie 17

3.2. Internationaal cultuurbeleid 19

4. Het publieke debat 22

4.1. Kranten 22

Het concept ‘de publieke opinie’ 22

Dataset 22

4.2. Thema’s in het publieke debat 25

Cultuur zonder grenzen 25

Nederlandse culturele instituten in het buitenland (de Institutennota) 33 Nederlands Instituut voor Internationale Culturele Betrekkingen (Commissie Gevers) 36

Europese integratie 37

Culturele uitwisseling met Midden- en Oost-Europa 50

Nationaal belang en de herijking van het buitenlands beleid 52

Conclusie 57

Bronnenlijst 62

Bijlage 1: Theorieën over het nationaal belang binnen internationale betrekkingen 75

Bijlage 2: Statistische informatie kranten en krantenartikelen 76

(3)

3

Inleiding

Cultuur is al langere tijd een onderdeel van internationale betrekkingen. Ook in Nederland is cultuur sinds 1945 een onderdeel van het buitenlands beleid. De Nederlandse culturele sector is onlosmakelijk verbonden met het buitenland. Maatschappelijke ontwikkelingen, zoals globalisering en digitalisering, hebben gezorgd voor een vergroting van de culturele markt en meer concurrentie. De overheid en het culturele veld erkennen de waarde van internationalisering voor de kunsten. Als onderdeel van het buitenlands beleid, wordt culturele uitwisseling niet alleen gefaciliteerd maar staat cultuur ook in dienst van de Nederlandse internationale politiek. Het tweeledige karakter van het beleidskader brengt verschillende belangen met zich mee, voor zowel het buitenlands beleid als het cultuurbeleid.

Welke belangen spelen een rol bij internationale culturele betrekkingen? Wat is het Nederlands nationaal belang van een dergelijk beleid? ‘Nationaal belang’ is een moeilijk te definiëren term die voortdurend wordt gebruikt in het discours rondom de legitimering van beleid, specifiek het buitenlandbeleid. In een globaliserende wereld, waarin de traditionele natiestaat uit de negentiende eeuw opgaat in het grotere internationale geheel, hangt het nationaal belang samen met de verhouding van de staat tot de rest van de wereld. De traditionele natiestaat uit de negentiende eeuw heeft bevoegdheden ingeleverd bij supranationale organisaties, moet zich staande houden te midden van grotere mogendheden en multinationals, en functioneert binnen een wereldeconomie die samenlevingen verbindt. Ontwikkelingen binnen de internationale politiek hebben invloed op nationale samenlevingen. Daarbij wordt het nationaal belang beïnvloedt door politieke en ideologische tendensen binnen de nationale politiek. De legitimering en doelstellingen van het buitenlands beleid worden bepaald door het nationale politieke debat en internationale ontwikkelingen.

Zoals eerder gesteld is de Nederlandse culturele sector onlosmakelijk verbonden aan het buitenland. De sector heeft al tijden de behoefte om te internationaliseren en neemt het initiatief om dit te doen. Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw wordt er actief beleid gevoerd op internationale culturele betrekkingen. Evenals bij het nationaal belang en het buitenlands beleid hebben de nationale politiek en internationale ontwikkelingen invloed op de formulering, focus en uitvoering van dit beleid. In deze scriptie zal een poging worden gewaagd om inzicht te krijgen in het belang van een beleidskader dat zich bevindt op het snijvlak tussen cultuurbeleid en internationale betrekkingen.

Dit onderzoek analyseert het publieke debat ten aanzien van het belang van het internationaal cultuurbeleid in relatie tot het buitenlands beleid en het Nederlands nationaal belang. Er is vanwege de beperkte omvang van dit onderzoek gekozen om een begrensde tijdsperiode aan te houden. Het publieke debat in de periode 1987-1995 wordt onderzocht. Als startpunt is gekozen voor de publicatie van het WRR-rapport Cultuur zonder grenzen (1987). In de jaren die volgden onderging het buitenlands cultureel beleid fundamentele veranderingen. Ook vonden in deze periode een aantal internationale ontwikkelingen plaats die direct en indirect invloed hadden op het buitenlands cultureel beleid, waaronder de openstelling van het Oostblok en de ondertekening van het EU-verdrag. De tijdsperiode is afgebakend tot en met 1995. In dit jaar vond naar aanleiding van de herijking van het buitenlands beleid een discussie in het politieke en publieke debat plaats over het Nederlands nationaal belang. Ook de rol van cultuur binnen het buitenlands beleid werd herzien. Door het internationaal cultuurbeleid te relateren

(4)

4 aan het discours rondom het nationaal belang, beoogt dit onderzoek de politieke en maatschappelijke context rondom de legitimering van cultuur als onderdeel van het buitenlands beleid te bestuderen. Onderzoek naar internationaal cultuurbeleid bevindt zich op het snijvlak tussen internationale betrekkingen en cultuurwetenschappen. Hoewel er wetenschappelijke studies bestaan, blijft het onderwerp onderbelicht. Eerder onderzoek naar het nationaal belang van internationaal cultuurbeleid, veelal gebaseerd op literatuurstudie, stelde de vraag of internationale culturele betrekkingen kunnen worden ingezet voor zowel nationale als internationale belangen.1 Er werd niet ingegaan op de politieke en maatschappelijke context waarin het nationaal belang van het internationaal cultuurbeleid zich bevond. Bovendien beperkt de wetenschappelijke literatuur zich tot het theoretisch kader waarin culturele betrekkingen en culturele diplomatie zich bevinden in plaats van hoe overheden deze concepten toepassen.2

Dit onderzoek zal ingaan op de politieke, maatschappelijke en historische context waarin het publieke debat over het nationaal belang en het internationaal cultuurbeleid plaatsvonden in de periode 1987-1995. Daarbij zal gekeken worden naar relevante ontwikkelingen binnen de nationale en internationale politiek in deze tijdsperiode en in hoeverre deze invloed hebben gehad op het beleid. Door middel van een analyse van het publieke debat, richt deze studie zich op het bestuderen van het waargenomen nationaal belang van internationaal cultuurbeleid in de periode 1987-1995. De volgende deelvragen worden in acht genomen tijdens het onderzoek:

- Welke ontwikkelingen in de nationale en internationale politiek in de periode 1987-1995 hadden hun weerslag op het binnenlandse en buitenlandse politieke beleid van de Nederlandse overheid? En in hoeverre was deze weerslag zichtbaar in het internationaal cultuurbeleid?

- Hoe zag het Nederlandse publieke discours eruit met betrekking tot het belang van het internationaal cultuurbeleid in de periode 1987-1997?

o Door wie, in welke media en hoe vaak werd er gesproken over het internationaal cultuurbeleid?

o Welke onderwerpen kwamen in relatie tot het internationaal cultuurbeleid in de periode 1987-1995 aan bod?

o Welke belangen worden er in het publieke discours genoemd met betrekking tot het internationaal cultuurbeleid in de periode 1987-1997?

Een kritische analyse van krantenartikelen, en waar nodig beleidsdocumenten, vormt de basis van dit onderzoek. Aan de hand daarvan wordt gereconstrueerd wat het nationaal belang in deze periode inhield en in hoeverre dit een rol speelde bij de legitimering van het internationaal cultuurbeleid. Hierbij worden de internationale ontwikkelingen en de nationale politiek in overweging genomen als actoren in het discours.

1 Ang, I., Raj Isar, Y., en Mar, P., 2015. Cultural diplomacy: beyond the national interest? International Journal of

Cultural Policy, 21, 4, pp. 365-381.

(5)

5 Dit onderzoek is opgedeeld inen aantal onderdelen om een theoretisch kader te bieden, het publieke debat inzichtelijk te maken en het discours te analyseren. Het eerste hoofdstuk gaat in op de term ‘nationaal belang’. Hoe kan het nationaal belang worden gedefinieerd? Welke benaderingen bestaan er van het nationaal belang met betrekking tot het buitenlands beleid?

Ten tweede wordt er een theoretisch kader geschetst van het internationaal cultuurbeleid. Daarin wordt ingegaan op wat er wordt verstaan onder dit beleidskader. Er wordt gekeken naar de relatie tussen culturele betrekkingen (cultural relations) en culturele diplomatie (cultural diplomacy). Tevens wordt er gekeken wat de rol van de overheid is en/of zou kunnen zijn ten aanzien van internationale culturele betrekkingen.

In het derde hoofdstuk wordt de politieke context van de geanalyseerde tijdsperiode uiteengezet. Daarin wordt ingegaan op het Nederlands buitenlands beleid, de internationale ontwikkelingen in deze periode en het buitenlands cultureel beleid in aanloop naar het WRR-rapport. Dit hoofdstuk biedt een politiek en historisch kader voor de verdere analyse.

In het hoofdstuk Het publieke debat wordt het publieke debat over het internationaal cultuurbeleid van 1987 tot en met 1995 beschreven. Het bronnenmateriaal dat gebruikt is voor dit onderzoek bestaat uit krantenartikelen uit deze periode. Allereerst wordt ingegaan op de herkomst van het bronnenmateriaal. Daarna volgt een beschrijving van het publieke debat per thema. Deze thema’s omvatten het WRR-rapport Cultuur zonder grenzen, de Nederlandse culturele instituten in het buitenland, het Nederlands Instituut voor Culturele Betrekkingen, de Europese integratie, culturele uitwisseling met Midden- en Oost-Europa, en het nationaal belang en de herijking van het buitenlands beleid.

De conclusie relateert het theoretisch kader aan het publieke debat. De thema’s in het publieke debat worden geanalyseerd met betrekking tot de mate waarin deze het belang van het internationaal cultuurbeleid belichtten, hoe er over het beleidskader werd gesproken en welke nationale en internationale ontwikkelingen invloed hadden op het beleid. Er zal getracht worden de volgende vraag te beantwoorden: Wat is volgens de publieke opinie het nationaal belang van het internationaal cultuurbeleid in de periode 1987-1995? Tevens zullen er suggesties worden gedaan voor verder onderzoek.

(6)

6

1. Nationaal belang

‘Nationaal belang’ is een term binnen politicologie en internationale betrekkingen, waarover veel discussie bestaat. Politicologen en andere wetenschappers op het gebied van internationale betrekkingen hebben in de laatste decennia meerdere definities van de term opgeworpen in overeenstemming met hun ideologisch en wetenschappelijk kader. Het is van belang voor dit onderzoek om perspectieven op het nationaal belang vanuit het oogpunt van internationale betrekkingen in acht te nemen. In wat volgt zal er worden ingegaan op de verschillende definities van het ‘nationaal belang’ en uiteenlopende benaderingen van deze term met betrekking tot buitenlands beleid.

1.1. Definiëring nationaal belang

Objectief vs. subjectief

Rosenau (1964) en Frankel (1970) maakten een onderscheid tussen twee benaderingswijzen van het nationaal belang. Enerzijds, de politici en academici die de term ‘nationaal belang’ toepassen om het buitenlands beleid van een land uit te leggen en te analyseren. Anderzijds, degenen die de term gebruiken om het gedrag van een staat binnen het internationale veld te rechtvaardigen of te rationaliseren. De eerste groep, genaamd objectivisten, gaan uit van permanente objectieve criteria waaraan het nationaal belang moet voldoen. Nationaal belang wordt gezien als de basis van het buitenlands beleid. Beslissingen binnen het buitenlands beleid kunnen worden geëvalueerd aan de hand van het nationaal belang. Daartegenover staat het subjectivisme. Deze benadering benadrukt de veranderlijke prioriteiten van beleidsmakers en politici. De wisselende invloed van ideologie, religie en identiteit kan de belangen van besluitvormers veranderen. Het nationaal belang is vanuit dit kader een flexibele term, die wordt gedefinieerd door de besluitvormer en wordt geleid door dat wat deze als het nationaal belang acht.3

Deze twee invalshoeken vormen de basis van Weldes’ (1996) uitleg waarom het nationaal belang belangrijk is binnen de nationale en internationale politiek. Aan de ene kant zet het gebruik van een term de koers voor een land. Politici en beleidsmakers kunnen de belangen van de staat plaatsen binnen het internationale perspectief. Zo wordt de basis gelegd voor de autoriteit van de staat als actor binnen de internationale politiek. Aan de andere kant is het nationaal belang een retorisch instrument om steun te verkrijgen voor bepaalde handelingen door de staat. Nationaal belang is afhankelijk van de politieke en culturele context waarin het wordt gebruikt. Tegelijkertijd is het een belangrijk instrument in de legitimering van het nationaal en internationaal beleid.4 Deze dichotomie is een terugkerend thema in het discours rondom het nationaal belang.

Direct vs. indirect; korte vs. lange termijn

In relatie tot de definiëring van het nationaal belang noemt Coolsaet (2006) de termen high politics en low politics:

3 Rosenau, J.N., 1964. National Interest. In: Sill, D.L. (ed.), International Encyclopedia of Social Sciences, Vol. II. New

York: MacMillan Publishing Company.; Frankel, J., 1970. National Interest. Basingstoke: Palgrave Macmillan.

(7)

7 “High politics houdt verband met de soevereiniteit, de veiligheid en uiteindelijk het

overleven van de staat. Low politics richt zich op de welvaart en het welzijn van de bevolking, zoals zorg, onderwijs en sociale voorzieningen.”5

High politics betreft militair ingrijpen en de directe verdediging van een individuele staat. Low politics, vaak een ondergeschikt belang binnen internationale betrekkingen, concentreert zich op de maatschappelijke, sociale en economische belangen en waarden binnen een staat. Een klassieke definitie van ‘nationaal belang’ omvat zowel het behoud en de verrijking van de veiligheid van de staat als de bescherming van de normen en waarden van een cultuur en burgers.6

De twee termen hebben betrekking op Coolsaet’s onderscheid tussen directe en indirecte nationale belangen. Onder directe belangen worden zaken verstaan die op een concrete manier invloed hebben op een individuele staat, bijvoorbeeld oorlog. Directe belangen zijn bedreigingen op het niveau van high politics. Indirecte belangen richten zich op de verdediging van low politics, de bescherming van economische belangen en maatschappelijke en sociale waarden van een land. Naast directe en indirecte belangen is er ook een onderscheid te maken tussen nationale belangen op korte termijn en op lange termijn. Deze hebben invloed op de actie die een staat kan ondernemen. In tijden van oorlog hebben korte termijn belangen de prioriteit. Het dreigende gevaar jegens de nationale soevereiniteit krijgt voorrang. Tegelijkertijd moeten de belangen op lange termijn worden gewaarborgd. Een voorbeeld daarvan is de nationale positie van een land binnen het internationale politieke veld. Hoe een land reageert op militaire dreigingen kan een blijvend effect hebben op de internationale reputatie.7

De term ‘nationaal belang’ roept de aanname op dat een land zich volledig richt op de eigen belangen, zonder interesse in andere landen of internationale organisaties. In de huidige samenleving, waarin internationale samenwerking op politiek, economisch en maatschappelijk niveau vanzelfsprekend is geworden, spelen verhoudingen tussen landen juist een belangrijke rol. Nationaal belangen kunnen evenredig zijn aan andere nationale en internationale belangen. Landen kunnen zowel identieke als complementaire prioriteiten hebben. Met de komst van supranationale en intergouvernementele organisaties, zoals de VN, de NAVO en de EU, zijn nationale belangen met elkaar verwerven geraakt. Ontwikkelingen binnen deze organisaties en in relaties tussen landen beïnvloeden de belangen van individuele landen, en daarmee hun houding ten aanzien van internationale betrekkingen.8

Zoals hiervoor aangegeven, wat het ‘nationaal belang’ precies omvat is discutabel en is afhankelijk van meerdere aspecten. Wetenschappers hebben vanuit verschillende theoretische kaders pogingen gedaan om een alomvattende definitie te vormen. In wat volgt zullen een aantal theorieën binnen het vakgebied internationale betrekkingen uiteen worden gezet in relatie tot de definiëring van het nationaal belang.

5 Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO), 2014. Nationaal belang in meervoud: Perspectieven op

internationale politiek. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. p. 61.

6 Bloom, W., 1990. Personal Identity, National Identity and International Relations. Cambridge: Cambridge

University Press.

7 Coolsaet, R., 2006. Anarchie, orde dominantie: Inleiding tot de theorie van de internationale betrekkingen. Gent:

Academia Press. p. 81.; Bloom, W., 1990.

(8)

8

1.2. Theorieën: nationaal belang binnen internationale betrekkingen

In zijn boek The National Interest in International Relations Theory (2005)9 bestudeert Burchill het concept ‘nationaal belang’ aan de hand van een aantal theorieën: realisme en neorealisme, marxisme, liberalisme en neoliberalisme, de Engelse School en constructivisme. Deze theorieën vormen de basis voor de analyse van de verschillende interpretaties van het ‘nationaal belang’.10 Tabel 1 in bijlage 1 geeft een overzicht van de verschillende benaderingen van het nationaal belang in relatie tot de bovengenoemde theorieën. Daarnaast laat de tabel zien welke doelen en middelen de overheid heeft om het nationaal belang na te streven en welke verplichtingen de overheid heeft met betrekking tot bepaalde groeperingen en/of het internationale veld. In wat volgt worden kort de verschillende theoretische benaderingen besproken. Het realisme en neorealisme benoemen het gemeenschappelijk belang als het behoud van de staat en het waarborgen van de veiligheid van burgers. ‘Nationaal belang’ is een objectief gegeven dat kan worden gewaarborgd middels militaire macht en bondgenootschappen. Individuele staten hebben geen verantwoordelijkheden buiten het eigen nationaal belang.11 Het nationaal belang kan ofwel door een individualistische en egocentrische houding (realisme)12, ofwel door bondgenootschappen en de positie binnen de internationale politiek (neorealisme)13 worden gewaarborgd. Het realisme en neorealisme interpreteren het nationaal belang als een objectivistisch gegeven, waarbij high politics en directe belangen prioriteit hebben.

Het marxisme legt de nadruk op de interne strijd binnen een staat tussen belangen. Het nationaal belang is subjectief, een flexibele term die wordt aangepast op de voorkeuren van de elite. De verdediging van normen en waarden van marginale groepen binnen een samenleving staan centraal in het discours over nationaal belang. Het nationaal belang wordt volgens het marxisme bepaald aan de hand van de nationale krachtmeting tussen de elite en het proletariaat. De positie van een land binnen internationale betrekkingen komt minder ter sprake bij deze benadering.14

Voor het liberalisme staat het nationaal belang in het teken van economische ontwikkeling. Er zijn geen objectieve criteria, zolang economische vooruitgang niet wordt tegengegaan. Het liberalisme geeft de voorkeur aan een kleine rol voor nationale overheden en de stimulering van economische globalisering.15

9 Burchill, S., 2005. The National Interest in International Relations Theory. Basingstoke: Palgrave Macmillan. 10 In zijn boek The National Interest in International Relations Theory gaat Burchill dieper in op elk van deze

theorieën. Ten behoeve van dit onderzoek wordt hier alleen een kort overzicht gegeven van wat de theorieën in houden om een idee te krijgen hoe het nationaal belang in de wetenschappelijke literatuur wordt gedefinieerd.

11 Burchill, S., 2005. pp. 46-9.

12 Burchill, S., 2005. pp. 32-41.; De realistische theorie werd uiteengezet door Hans Morgenthau. Zijn bekendste

werk Politics Among Nations legde de basis voor de wetenschappelijke literatuur omtrent het nationaal belang binnen internationale betrekkingen: Morgenthau, H., 1948. Politics Among Nations: The struggle for power and

peace. Nova York: Alfred Kopf.

13 Burchill, S., 2005. pp. 42-6.; Jackson, R., & Sorensen, G., 2016. Introduction to International Relations: Theories and

Approaches. Oxford: Oxford University Press.; Kenneth Waltz werkte Morgenthau’s theorie verder uiteen zette in

zijn werk Theory of International Politics (1979) de neorealistische theorie uiteen: Waltz, K.N., 1979, 2010. Theory of

International Politics. Long Grove: Waveland Press.

14 Burchill, S., 2005. pp. 63-103.

15 Burchill, S., 2005. pp. 104-151.; Adam Smith, de grondlegger van het liberalisme hield zich eveneens bezig hoe

(9)

9 Het nationaal belang is, volgens de Engelse School, subjectief en afhankelijk van internationale betrekkingen, normen en waarden. De internationale politieke structuur en onderlinge verhoudingen zijn bepalend voor de positie van een individueel land. Landen passen zich aan internationale ontwikkelingen aan en hebben identieke prioriteiten aangaande gedeelde normen en waarden. De wereldorde is gebaseerd op gedeelde normen en waarden en vormt een universeel diplomatieke structuur, waaraan individuele staten zich houden. Verplichtingen aan het internationale veld moeten boven de nationale belangen worden gesteld. Voorbeelden van zaken aangaande de gehele wereld zijn onder andere terrorisme en ecologische bedreigingen; problemen die alleen opgelost kunnen worden middels internationale samenwerking. Nationale belangen zijn verweven met internationale idealen.16

Het constructivisme richt zich op een subjectieve benadering van het nationaal belang. Het is een veranderlijk concept, een sociale constructie. Normen en waarden zijn bepalend voor de formulering van het nationaal belang en zijn veranderlijk. Het begrip ‘nationaal belang’ wordt beïnvloed door politieke en culturele omstandigheden. Zowel internationale als nationale ontwikkelingen hebben invloed op het nationaal belang van een individuele staat.

“[N]ational interest is a product of shared ideas, national identity, intersubjectivity and normative practices. […] the national interests of states are formed within a cultural context and are the outcome of social interaction. […] Rather they vary as social conditions and national identities change.”17

Zoals de bovengenoemde literatuur laat zien, zijn er talrijke manieren om ‘nationaal belang’ te duiden in relatie tot het buitenlandbeleid en internationale betrekkingen. Ten behoeve van dit onderzoek zal er een constructivistische benadering van het nationaal belang worden gehanteerd. Er wordt vanuit gegaan dat het nationaal belang een veranderlijke term is die beïnvloed wordt door nationale en internationale ontwikkelingen en de culturele en politieke context waarin het wordt gedefinieerd. Daarnaast wordt aangenomen dat het nationaal belang duidt op de rationalisering van de verhouding van een land tot de rest van de wereld. In dit onderzoek worden nationale en internationale ontwikkelingen gekoppeld aan veranderingen in het internationaal cultuurbeleid. Tevens wordt er rekening gehouden met wie, wanneer en hoe er over het nationaal belang wordt gesproken.

1.3. Nationaal belang en de nationale identiteit

Het nationaal belang wordt ook veelal gekoppeld aan de nationale identiteit van een land. In zijn boek Personal Identity, National Identity and International Relations (1990), legt William Bloom een verband tussen ‘nationaal belang’ en ‘nationale identiteit’. Vanuit een sociaalpsychologisch perspectief is het nationaal belang een onderdeel van de nationale identiteit. Hiermee wordt gedoeld op het gebruik van de term ‘nationaal belang’ als instrument om nationalisme aan te wakkeren. Het is een

structuur die de overheid moest brengen als actor binnen internationale betrekkingen, werd in het neoliberalisme de rol van de overheid verder beperkt. Toch geeft Smith’s werk The wealth of nations een goede basis voor het begrijpen van het liberale perspectief: Smith, A., 2009. The wealth of nations: hoe worden landen welvarend? Vertaald uit het Engels door Stouthuysen, P. Brussel: Academic & Scientific Publishers.

16 Burchill, S., 2005. pp. 152-184. 17 Burchill, S., 2005. p. 210.

(10)

10 communicatiemiddel waarmee nationale identiteit kan worden gebruikt als argument in politieke debatten. Daarnaast is de nationale identiteit gekoppeld aan nationale prestige, ofwel het beïnvloeden van de reputatie van een land. Nationale prestige, de invloed van een staat middels deugdzame activiteiten en een goede reputatie, is bepalend voor de autoriteit en het gezag dat een land kan uitstralen.18 Verbetering van de positie van een land op een internationaal niveau kan leiden tot nationale trots en groeiende identificatie met de nationale identiteit. Politici kunnen op deze manier hun positie binnen het nationale debat versterken. Daarbij is het van belang dat ze kiezen in welke debatten over beleidsvorming de nationale identiteit en het nationaal belang worden aangehaald. Beleid dat niet strookt met de retoriek aangaande het nationaal belang kan worden ontvangen als een bedreiging voor de nationale identiteit. De manier waarop het nationaal belang en de nationale identiteit worden gedefinieerd door een politicus heeft invloed op de ontvangst van de argumentatie door de burger.19

De relatie tussen het nationaal belang en de nationale identiteit wordt hier aangehaald vanwege het proefschrift Verbinden en verbeelden: De rol van nationale identiteit in het internationaal cultuurbeleid (2016)20 van Minnaert. In dit proefschrift koppelt Minnaert het politieke debat over nationale identiteit aan de ontwikkelingen binnen het internationaal cultuurbeleid. Dit onderzoek richt zich specifiek op de publieke opinie over het internationaal cultuurbeleid. Het politieke debat over de nationale identiteit vormt het kader waarin het publieke debat zich bevindt en waar opiniemakers over schrijven. Het is daarom relevant het proefschrift van Minnaert en zijn beschouwing van het debat rondom nationale identiteit in acht te nemen.

Het is van belang om binnen dit onderzoek bewust te zijn van het theoretisch kader met betrekking tot het nationaal belang. Het publieke debat gaat in op het beleid gevormd door beleidsmakers en politici, dat gebaseerd wordt op een retoriek van nationaal belang. Kennis van de theoretische benaderingen van het nationaal belang draagt bij aan het begrijpen van de beargumentering in zowel het politieke als het publieke debat. De reconstructie van het discours staat toe om te analyseren hoe overtuigend de politieke retoriek is voor de publieke opinie aangaande het belang van internationaal cultuurbeleid als onderdeel van het buitenlands beleid.

18 Bloom, W., 1990. Personal Identity, National Identity and International Relations. Cambridge: Cambridge

University Press. pp. 83-5.; Coolsaet, R., 2006. p. 82.

19 Bloom, W., 1990. p. 84.

20 Minnaert, A.J.C., 2016. Verbinden en verbeelden: de rol van nationale identiteit in het internationaal

(11)

11

2. Internationaal Cultuurbeleid

Internationaal cultuurbeleid is een onderzoeksgebied dat zich bevindt op de grens tussen politicologie, internationale betrekkingen en cultuurwetenschap. Binnen de wetenschappelijke literatuur wordt dit beleidskader geduid in een aantal termen: internationale culturele relaties, internationale culturele betrekkingen, internationale culturele uitwisseling en culturele diplomatie (cultural diplomacy). In de geanalyseerde tijdsperiode wordt gesproken van het buitenlands cultureel beleid. In wat volgt zal worden ingegaan op het wetenschappelijk discours rondom internationaal cultuurbeleid om context te bieden voor het publieke debat over dit beleidskader. Verschillende terminologie zal worden gebruikt.

2.1. Culturele relaties vs. culturele diplomatie

Cultuur vormt al decennia een onderdeel van internationale betrekkingen. Culturele uitwisseling is een vorm van communicatie tussen landen dat los kan staan van politieke en economische belangen. Internationale samenwerking op het gebied van cultuur is zowel een natuurlijke ontwikkeling binnen de culturele sector als een diplomatiek instrument voor overheden. Wetenschappelijke literatuur maakt het onderscheid tussen cultural relations (culturele relaties/betrekkingen) en cultural diplomacy (culturele diplomatie). Hoewel deze termen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, erkennen academici fundamentele verschillen in de benadering van de rol van cultuur binnen internationale betrekkingen.21

Internationale culturele betrekkingen (cultural relations) is de uitwisseling van cultuur voornamelijk uitgevoerd door particulieren en private organisaties. Het is het natuurlijk verloop van culturele samenwerking dat uit meer bestaat dan de activiteiten van overheden en ontstaat zonder overheidsbemoeienis. Mark (2009) beschrijft culturele relaties als het ontwikkelen van nationale competenties en capaciteit omtrent artistieke expressie door middel van internationale zichtbaarheid en samenwerking met buitenlandse culturele professionals.22 Culturele organisaties en kunstenaars nemen zelf het initiatief en richten zich op talentontwikkeling middels blootstelling aan andere culturen en samenwerking met andere culturele professionals. Het is een open uitwisseling van artistieke kennis en heeft als doel het cultiveren van kunst en cultuur. Wederzijds begrip, inspiratie en samenwerking staan voorop en kunnen een veelzijdig beeld laten zien van een land.23

Culturele diplomatie is een diplomatiek instrument en voornamelijk een zaak van overheden. In 1959 definieerde het Amerikaanse staatsdepartement ‘cultural diplomacy’ als het vormen en behouden van directe en langdurige relaties tussen verschillende internationale overheden, waarbij goede voorwaarden worden geschapen om internationaal vertrouwen en wederzijds begrip te ontwikkelen.24 Cummings (2003) beschrijft culturele diplomatie als “the exchange of ideas, information, art and other

21 Mitchell, J.M., 1986. International Cultural Relations. London: Allen & Unwin (Publishers) Ltd. pp. 2-7.; Mark, S.,

2009. A Greater Role for Cultural Diplomacy. The Hague: Netherlands Institute of International Relations

‘Clingendael’.; Ang, I., Raj Isar, Y., en Mar, P., 2015. Cultural diplomacy: beyond the national interest? International

Journal of Cultural Policy, 21, 4, pp. 365-381.

22 Mark, S., 2009. p. 17.

23 Mitchell, J.M., 1986. p.5-6.; Mark, S., 2009. p. 18.

24 Gienow-Hecht, J.C.E., en Donfried, M.C., 2010. The Model of Cultural Diplomacy: Power, Distance, and the

Promise of Civil Society. In: Gienow-Hecht, J.C.E., en Donfried, M.C. (eds.) Searching for a Cultural Diplomacy. New York, Oxford: Berghan Books. p. 13.

(12)

12 aspects of culture among nations and their people in order to foster mutual understanding”.25 Culturele diplomatie is een vorm van soft power, het vermogen om iemand te overtuigen door middel van cultuur, handel, diplomatie, normen en waarden, onderwijs, technologie en wetenschap. Daartegenover staat hard power, het overtuigen door middel van militaire, politieke of economische overmacht.26 Soft power is een belangrijk instrument geworden voor het buitenlands beleid van veel landen, omdat veel overheden geloven in de overtuigende retoriek van soft power binnen de moderne diplomatie.27 Voormalig Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Willy Brandt, zei in 1966 dat cultuur de derde pilaar is van buitenlands beleid, naast politiek en handel.28

Mitchell (1986) stelt dat culturele diplomatie opereert op twee niveaus. Enerzijds worden culturele banden gelegd en onderhouden op een bilateraal en multilateraal niveau, van overheid tot overheid. Verdagen, conventies en overeenkomsten tussen overheden worden ondertekend om culturele uitwisseling te faciliteren en te bevorderen. Anderzijds, zijn overheden verantwoordelijk voor de ondersteuning van internationale culturele betrekkingen, vaak als onderdeel van diplomatie, en wordt dit uitgevoerd door de diplomatieke vertegenwoordiging. Cultuur wordt in deze context ingezet als een instrument om een gunstig beeld te creëren van een land. Het doel van culturele diplomatie is het bevorderen van politieke, economische en diplomatieke betrekkingen. Culturele diplomatie biedt mogelijkheden tot het herstellen en bevorderen van bilaterale en multilaterale verbanden als politieke en economische betrekkingen gespannen zijn.29 Mitchell benadrukt deze rol van cultuur als onderdeel van het buitenlandbeleid.

Hoewel de wetenschappelijke literatuur een onderscheid maakt tussen culturele relaties en culturele diplomatie, wordt internationaal cultuurbeleid vaak geduid met de term cultural diplomacy. De reden hiervoor is de rol die overheden spelen met betrekking tot zowel culturele diplomatie in termen van het buitenlandbeleid als de internationalisering van de nationale culturele sector. Het laatste vindt, zoals eerder gesteld, veelal plaats op eigen initiatief van de culturele sector. Desalniettemin hebben overheden baat bij een sterke nationale culturele sector, die zich internationaal ontwikkelt. Culturele samenwerking en uitwisseling kunnen effectieve manieren zijn om duurzame en goede relaties op te bouwen met andere landen via onofficiële kanalen. Cultuur biedt kansen om contact te onderhouden met landen, ook al staan de politieke en/of economische relaties met bepaalde landen onder druk.30 Tegelijkertijd kan een sterke culturele sector zorgen voor een goede reputatie om economische, maatschappelijke en politieke banden te bevorderen. Een land kan zich zo profileren als een ideale samenwerkingspartner op verscheidene gebieden zoals economie, internationale samenwerking en maatschappelijke ontwikkeling. Daarnaast zorgt internationalisering van de culturele sector voor een

25 Cummings, M.C. Jr., 2003. Cultural diplomacy and the United States government: a survey. Washington, DC:

Center for Arts and Culture. p. 2.

26 Nye, J.S. Jr., 1990. Born to lead. The changing nature of American power. New York, NY: Basic Books. 27 Nye, J.S. Jr., 1990. p. 32.; Ang, I., Raj Isar, Y., en Mar, P., 2015. p. 376.

28 Mitchell, J.M., 1986. International Cultural Relations. London: Allen & Unwin (Publishers) Ltd. p.1. 29 Mitchell, J.M., 1986. p. 5.

30 Bound, K., Briggs, R., Holden, J., and Jones, S., 2007. Cultural diplomacy – culture is a central component of

(13)

13 verbreding van de markt.31 Een sterke culturele sector brengt zo meerdere voordelen met zich mee voor overheden, niet alleen op cultureel gebied.

Kritiek op de doelstellingen die overheden voor ogen hebben baseert zich op de negatieve gevolgen van instrumentalisering van de culturele sector. Het vermogen van cultuur om invloed uit te oefenen heeft een instrumentele waarde voor overheden: naast culturele waarden heeft culturele diplomatie ook politieke, maatschappelijke en economische waarden.32 De eerdergenoemde diplomatieke voordelen en de bevordering van de internationale reputatie van een land kunnen botsen met de vrije en eerlijke culturele uitwisseling die culturele professionals nastreven.

Gienow-Hecht en Donfried (2010) zetten drie mogelijke rollen voor overheden uiteen.33 Allereerst kan culturele diplomatie zich bevinden op de dunne scheidingslijn tussen propaganda en diplomatie. Culturele diplomatie kan worden benaderd als een vorm van communicatie uitsluitend gericht op het verkrijgen van prestige en invloed. Een culturele sector met het vermogen om een eerlijk beeld te geven van een land kan riskant zijn voor een land met een slechte reputatie. Overheden die streven naar een goed imago, kunnen culturele diplomatie inzetten om het gewenste beeld van een land uit te dragen. Een voorbeeld van culturele propaganda was te vinden in de Sovjet-Unie, waar culturele diplomatie uitsluitend werd ingezet als een instrument voor de bevestiging van het overheidsbeleid. Onafhankelijke culturele organisaties en professionals hadden geen zeggenschap. In wat beschouwd wordt als de ‘hedendaagse’ diplomatie is een dergelijke houding niet wenselijk. Moderne diplomatie vereist interactie en uitwisseling, door middel van engagement, dialoog en wederkerigheid. Tegelijkertijd hebben globalisering en digitalisering ervoor gezorgd dat een eenzijdig beeld ongeloofwaardig is en gemakkelijk te verwerpen ten opzichte van de meerzijdige representatie die cultuur en media geven.34 Eenzijdige culturele diplomatie heeft een averechts effect.

Ten tweede kan culturele diplomatie worden ingezet ter bevordering van bilaterale relaties, met als doel culturele uitwisseling. Cultuur wordt in deze context gebruikt als een instrument zonder expliciete politieke bedoelingen. De overheid speelt in deze benadering een faciliterende en ondersteunende rol. De culturele uitwisseling tussen landen staat hier voorop. Politieke belangen worden ook behartigd maar worden beschouwd als een welkome bijwerking van de culturele betrekkingen. Het doel is de bevordering van culturele relaties en de stimulering van de culturele sector.

Tenslotte kan culturele diplomatie zonder inmenging van de overheid ontstaan. Dit is het geval als culturele diplomatie ontstaat volledig zonder steun of richtlijn van de overheid. Overheidsbemoeienis heeft invloed op de bereidheid van de culturele sector om bij te dragen aan culturele diplomatie. Bovendien, eerlijkheid van de culturele sector is een pluspunt voor de receptie van culturele diplomatie dus te veel sturing van buiten kan averechts uitpakken, ook voor de overheid zelf. Tegelijkertijd kan een

31 Minnaert, T., 2012. Footprint or fingerprint: international cultural policy as identity policy. International Journal

of Cultural Policy, 20, 1, pp. 99-113. p. 107.; Bell D. & Oakley, K., 2014. Cultural policy. Londen: Routledge. pp.

162-3.; Singh, J.P. (ed.), 2010. International Cultural Policies and Power, International Political Economy Series, Basingstoke: Palgrave Macmillan. p. 12.

32 Nisbett, M., 2013. New perspectives on instrumentalism: an empirical study of cultural diplomacy, International

Journal of Cultural Policy, 19, 5, pp. 557-575.

33 Gienow-Hecht, J.C.E., en Donfried, M.C., 2010. pp. 9-10.

34 Gienow-Hecht, J.C.E., en Donfried, M.C., 2010. p. 9.; Melissen, J., 2005. ‘The New Public Diplomacy: Between

Theory and Practice’. In: J. Melissen, The New Public Diplomacy. Soft Power in International Relations. Basingstoke: Palgrave. pp. 3-27.

(14)

14 eigenzinnige culturele sector zich afkeren van overheidsbemoeienis in de veronderstelling dat zij beter zelf culturele diplomatie kunnen bedrijven. Hierbij is het voor de overheid van belang een balans te vinden tussen het stellen van richtlijnen en internationalisering overlaten aan de sector. Volgens Gienow-Hecht en Donfried (2010) creëert deze balans een grotere neutraliteit in de boodschap, een beter onthaal door het ontvangende publiek en meer participatie door dit publiek in programma’s en initiatieven georganiseerd vanuit culturele diplomatie.35

Naast het vinden van een balans tussen overheidsbemoeienis en een private culturele sector, is hoe cultuurbeleid zich verhoudt tot globalisering een punt van discussie. Cultureel imperialisme, het promoten en opdringen van een bepaalde cultuur aan een ondergeschikt gemaakte externe bevolking, ontwikkelde zich gelijktijdig met de Europese ontdekkingsreizen. In de laatste decennia heeft vooral in de muziek, televisie en media-industrie een Amerikanisering plaats gevonden. Gevolgen van deze marktdominantie worden niet altijd positief opgevat. Tegelijkertijd bestaat het gevaar dat een land zich eenzijdig profileert. Culturele diversiteit, ook in de presentatie van een land binnen het internationale veld, is van belang.36

2.2. Buitenlands beleid vs. cultuurbeleid

Internationaal cultuurbeleid is beleid dat zich richt op de rol van cultuur binnen internationale betrekkingen, de internationalisering van de culturele sector en de presentatie van een land in het buitenland.37 Het ligt op het snijvlak tussen het buitenlands beleid en het cultuurbeleid. Cultuurbeleid is elke vorm van betrokkenheid die de overheid toont met betrekking tot cultuur. Afhangend van de voorkeuren, wordt cultuur geduid als alleen de kunsten of omvat het de antropologische definiëring van cultuur, cultuur als een manier van leven. McGuigan (2003) stelt dat cultuurbeleid, ondanks pogingen tot verbreding, zich veelal uitsluitend richt op de kunsten.38 De overheid kan een voorwaardenscheppende rol op zich nemen, waar de overheid betrokken is bij de regulering van de sector. Een voorbeeld is de bescherming tegen marktwerking middels subsidies. Daarnaast kan de overheid zich inzetten voor de promotie van cultuur bijvoorbeeld door middel van het aanleggen van overheidscollecties. Cultuurbeleid is beleid gericht op de regulering en promotie van de culturele sector.39

Buitenlands beleid is een beleidskader gericht op betrekkingen tussen landen. Het beleid omvat vele werkterreinen, vaak niet uitsluitend onderwerpen die specifiek onder het buitenlands beleid vallen. Het heeft een interdepartementaal karakter en heeft regelmatig een coördinerende functie met betrekking tot andere beleidsterreinen op een internationaal niveau. Cultuur is daar een voorbeeld van.40

Het is van belang voor dit onderzoek om de spanning tussen het buitenlands beleid en het cultuurbeleid te benoemen, aangezien het internationaal cultuurbeleid in Nederland een gedeeld

35 Gienow-Hecht, J.C.E., en Donfried, M.C., 2010. p. 10.; Goff, P.M., 2013. Cultural diplomacy. In: The Oxford

handbook of modern diplomacy. Ed. A.F. Cooper, J. Heine, R. C. Thakur. Oxford: Oxford University Press. pp.

419-435.

36 Bell D. en Oakley, K. 2014. p. 147.; Hesmondhalgh, D., 2013. The Cultural Industries. London: Sage. 37 Minnaert, T., 2012. pp. 99-113.

38 McGuigan, J., 2003. Cultural Policy Studies. In: J. Lewis en T. Miller, Critical Cultural Policy Studies, A Reader.

Oxford, Berlijn: Blackwell Publishers. pp. 23-42.

39 Bell D. en Oakley, K. 2014. pp. 47-8. 40 Minnaert, A.J.C., 2016. p. 32.

(15)

15 beleidskader is. De ministeries van Buitenlandse Zaken en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de vorming van het beleid. Minnaert (2009) stelt dat het interdepartementale karakter van het beleidskader leidt tot spanningen en discussies tussen de twee ministeries omtrent de verwoording, vorming en uitvoering. De doelstellingen en thematische zwaartepunten van beide ministeries kunnen verschillen.41

Het internationaal cultuurbeleid wordt binnen dit onderzoek als een gegeven behandeld. Het publieke debat over het beleidskader is de focus. Het beleid wordt gebruikt als basis waarvandaan het publieke discours zich vormt. Er zal worden gerefereerd naar beleidsstukken in relatie tot het debat.

(16)

16

3. Politieke context

3.1. Buitenlands beleid

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog, ontstond er een nieuw internationaal politiek veld. Europa werd als gevolg van ideologische tegenstellingen verdeeld in twee blokken, met ieder een supermacht achter zich. De spanningen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie zouden leidend zijn in de komende decennia. Deze spanningen ontstonden naar aanleiding van het streven van beide landen na het einde van de Tweede Wereldoorlog om een volgende oorlog te voorkomen. De verspreiding van het communisme over de wereld die de Sovjet-Unie bevorderde en de Amerikaanse containment-politiek hadden invloed op de diplomatieke relaties tussen deze twee landen, maar ook op bondgenoten van beide partijen. De periode 1960 tot 1990 werd ook wel de Koude Oorlog genoemd vanwege het antagonisme tussen de twee machtsblokken.

In de jaren na 1945, tevens in reactie op de Tweede Wereldoorlog en het streven om een volgende oorlog te vermijden, ontstonden er meerdere supranationale en multilaterale organisaties, belast met het bewaken van de internationale rechtsorde (VN), het ondersteunen van militaire verdragen (NAVO) en het bevorderen van (economische) Europese samenwerking (EEG). De ontwikkelingen binnen de wereldpolitiek waren van invloed op de vorming van het Nederlands buitenlands beleid. In wat volgt zal worden ingegaan op welke ontwikkelingen meest invloedrijk waren op de ontwikkeling en positionering van het Nederlands buitenlands beleid tot 1995.

In de periode 1987-1995 waren twee ontwikkelingen van belang voor de Nederlandse buitenlandse politiek. Allereerst, kwam er een einde aan de Koude Oorlog. Duitsland werd herenigd. Dit betekende de terugkeer van een Europese grootmacht en het ontstaan van nieuwe verhoudingen tussen West- en Oost-Europa. Ten tweede, werd er gestreefd naar meer Europese integratie en de uiteindelijk oprichting van de Europese Unie in 1992.

Koude Oorlog

De Koude Oorlog wordt gekenmerkt door de spanningen tussen de twee supermachten: de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Aan het einde van de jaren tachtig stortte het Sovjetblok in. Er kwam een einde aan de tweedeling tussen West en Oost. De val van de Berlijnse Muur betekende de vereniging van de Duitse Democratische Republiek en de Bondsrepubliek Duitsland.42

Naar aanleiding van de gebeurtenissen op internationaal politiek niveau, trachtten wetenschappers de gevolgen daarvan in beeld te brengen. In zijn boek The End of History and the Last Man (1992) beschreef de Amerikaanse politieke denker Francis Fukuyama de gevolgen van het einde van de Koude Oorlog voor de wereldorde. Hij betoogde dat deze ontwikkeling duidde op het einde van de menselijke geschiedenis en de ideologische evolutie. De val van het Russische communistische regime betekende de overwinning van de democratie als enig functionerend bestuurssysteem. Het radicaal socialisme en communisme waren niet in overeenstemming te brengen met de dominante democratie,

42 Hellema, D., 2014. Nederland in de Wereld: De buitenlandse politiek van Nederland. 5de druk.

(17)

17 waardoor veel landen zich zouden beroepen op een kapitalistische of sociaaldemocratische maatschappij.43

Samuel Huntington was kritisch op de beschouwing van Fukuyama. Hij stelde in The clash of civilizations dat, hoewel de ideologische conflicten zouden verdwijnen, ze vervangen zouden worden door conflicten tussen beschavingen. Zijn hypothese was dat niet ideologische of economische belangen het primaat zouden krijgen in conflicten. Geschillen zouden ontstaan vanuit botsende culturen. Natiestaten zouden de machtigste spelers in de wereldpolitiek blijven.44

Volgens De Wijk betekent het einde van de Koude Oorlog het wegvallen van de existentiële crisis die de nucleaire dreiging met zich meebracht. Hierdoor verdween het onderscheid tussen high en low politics. High politics domineerde tot 1990 de vorming en uitvoering van het buitenlandbeleid van veel landen. De veiligheid en het behoud van de staat stonden voorop en waren de verantwoordelijkheid van de overheid. High politics schepte de voorwaarden voor low politics; bescherming van de staat betekende ook bescherming van normen en waarden. Het einde van de Koude Oorlog en de opkomst van het internationale streven naar veiligheid betekenden het wegvallen van high politics als een dominant aspect van nationaal buitenlands beleid. De internationale rechtsorde en veiligheid werden vanaf 1990 “gebaseerd op onderling vertrouwen en openheid, wederzijdse afhankelijkheid en kwetsbaarheid, transparantie en vrijwillige samenwerking”.45

Nederland was sinds 1945 een bondgenoot van de Verenigde Staten en de Nederlandse politiek volgde tot de jaren 90 het Amerikaanse voorbeeld. Het buitenlands beleid was gericht op de Atlantische samenwerking en verbanden binnen de NAVO. In de jaren 60 groeide de Nederlandse aandacht voor de buitenlandse politiek. Minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns (KVP) stelde het nationaal belang in termen van machtspolitiek. Luns probeerde Nederland als klein land een plaats te geven binnen de internationale politiek, waarbij steun werd gezocht in de bondgenootschappen met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Nederland was een klein land met mondiale belangen, voornamelijk op gebied van handel. Goede en open relaties met het buitenland waren voordelig. Nederland zag een rol weggelegd voor zichzelf binnen de internationale politiek, als handelsnatie maar ook als altruïstisch voortrekker op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Tegelijkertijd konden Nederlandse belangen ondergesneeuwd worden door grotere mogendheden en bondgenoten. Dit dilemma tussen grootheid en kleinheid was een terugkerend thema in de Nederlandse buitenlandpolitiek.46 Zo ook rond Europese integratie.

Europese integratie

In 1958 werd de Europese Economische Gemeenschap (EEG) opgericht door België, de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland. De EEG vormde een gemeenschappelijke markt waar vrije handel tussen leden werd gestimuleerd. Het vormde de basis van de huidige Europese Unie. Met de

43 Fukuyama, F., 1992. The end of history and the last man. New York: Free Press. 44 Huntington, S., 1993. The Clash of Civilizations. Foreign Affairs, 72, 3, pp. 22-49.

45 Wijk, R. de, 2014. Nederlandse politieke keuzes en de internationale gevolgen. In: Raad voor Maatschappelijke

Ontwikkeling (ed.), Nationaal belang in meervoud: Perspectieven op internationale politiek. Den Haag: RMO. p. 62.

(18)

18 oprichting van de EEG werd er gestreefd naar economische samenwerking en juridische harmonisering. Lidstaten van de EEG stippelde gezamenlijk beleid uit op economische ontwikkeling en handel gekoppeld aan internationalisering. Het verschil tussen nationaal buitenlands beleid en gemeenschappelijk Europees beleid vervaagde langzaam.47

Europese integratie was een belangrijk onderwerp binnen het Nederlands buitenlands beleid. Als een van de oprichtende landen, hechtte Nederland waarde aan handelsvoordelen die de EEG met zich meebracht. Echter, het grootheid-kleinheid dilemma stak ook binnen deze kwestie de kop op. Nederland had baat bij het intreden van grotere mogendheden in de EEG, zoals bondgenoot Groot-Brittannië. Tegelijkertijd moest de machtspositie van Nederland beschermd worden om niet door de grotere machten te worden overstemd. In de jaren 60, voor de intrede van Groot-Brittannië en met de Bondsrepubliek in een kleine rol, had Nederland het gezag om een kleine, protectionistische Europese gemeenschap tegen te werken. Een liberale Atlantische oriëntatie voerde de boventoon. Tot het begin van de jaren 80 voerde Nederland dit Atlantisch georiënteerd buitenlands beleid. Europese integratie moest zich beperken tot het volledig vrijmaken van het handels- en betalingsverkeer. Andere Europese doelstellingen met betrekkingen tot sociaaleconomische en politieke vraagstukken werden door Nederland gezien als een bedreiging van de soevereiniteit van individuele staten.48

Het begin van de jaren 80 ging gepaard met een afname van de Nederlandse invloed binnen de buitenlandse politiek. Dit werd veroorzaakt door een aantal internationale ontwikkelingen, waaronder het toetreden van Groot-Brittannië tot de EG, de groeiende West-Duitse economische functie in het westen van Europa en de afname van de Amerikaanse dominantie binnen het Westen. Nederland leek zich steeds meer te schikken in de rol van klein land.

Cultuur was in de beginperiode van de Europese harmonisering geen prominent onderdeel. Bij het Verdrag van Rome in 1957 werden er nauwelijks afspraken gemaakt over cultuur als onderdeel van de Europese integratie. Het Europese Parlement reageerde ad hoc op gebeurtenissen, gebaseerd op eerdere besluiten of overeenkomsten tussen de ministers van cultuur van de verschillende lidstaten. Er werden verschillende comités opgericht, maar als uitgangspunt werden economische belangen genomen om culturele en politieke doelstellingen te behalen.49 In de jaren zeventig begonnen Europese beleidsmakers meer belang te hechten aan cultuur als bindmiddel voor het integratieproces. In aanloop naar het EG-verdrag ontstond de bewustwording dat de politieke en economische eenwording te mager was om maatschappelijk draagvlak te creëren voor de nieuwe Europese gemeenschap. De Europese ‘identiteit’ werd een term om het integratieproces te stimuleren na de Kopenhagen top in 1973. Sindsdien werd terminologie zoals ‘Europese identiteit’, ‘Europees erfgoed’ en ‘Europese samenleving’ leidend in discussie over de Europese integratie en sociale cohesie.50 Financiële middelen werden beschikbaar gesteld voor erfgoed. Dit stelde de Europese Commissie in staat om verdere inspraak in culturele zaken te bepleiten. Cultuur en de kunsten werden vanaf toen genoemd als de culturele sector, om te voldoen

47 Wijk, R. de, 2014. p. 61. 48 Hellema, D., 2014. p. 383.

49 Shore, C., 2006. “In uno plures” EU Cultural Policy and the Governance of Europe. Cultural analysis, 5, pp. 7-26.

p. 12.

(19)

19 aan het economische kader van het EG-verdrag van 1992.51 Er werd ingezet op het vervaardigen van een Europese identiteit, voornamelijk via culturele activiteiten.52

3.2. Internationaal cultuurbeleid

Om een analyse te maken van het internationaal cultuurbeleid in de periode 1987-1995 is het van belang om een beeld te hebben van de totstandkoming van het beleidskader en de ontwikkeling daarvan in aanloop naar de beoogde tijdsperiode. In wat volgt zal worden gekeken naar de ontwikkelingen omtrent internationaal cultuurbeleid vanaf 1945 tot 1987.

Het internationaal cultuurbeleid werd geïntroduceerd als beleidsthema na 1945 en werd buitenlands cultureel beleid genoemd. Het was primair een aangelegenheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ). Het buitenlands cultureel beleid had als doel het creëren van een goede reputatie voor Nederland en het stimuleren en faciliteren van culturele en intellectuele uitwisseling. Als onderdeel van het buitenlands beleid werden er bilaterale culturele verdragen afgesloten. Deze verdragen vormden de basis van de buitenlandse culturele betrekkingen en zorgden voor het beschikbaar stellen van een budget voor deze betrekkingen. De focus lag op uitwisseling van cultuur en onderwijs. Het begrip cultuur wordt gedefinieerd in de brede zin van de term.53

In 1956 werd, als het gevolg van de toename in culturele verdragen, het Nederlands Instituut voor Internationale Culturele Betrekkingen (NICB) opgericht. Het instituut werd opgericht met als taak de bevordering van culturele betrekkingen tussen Nederland en het buitenland. In 1959 werd het NICB opgeheven. De reden: internationale culturele betrekkingen waren in de loop der tijd beleidsmatiger geworden en moesten worden gecoördineerd door de verantwoordelijke ministeries, Buitenlandse Zaken en Onderwijs, Kunst en Wetenschap. Toch werd in 1961 een nieuwe commissie opgezet, de Coördinatiecommissie Internationale Culturele Betrekkingen (CICB), met als doel het bewerkstelligen van coördinatie en samenhang binnen het beleidskader. Anders dan het NICB, was het CICB meer gericht op de ministeries. Waar culturele organisaties eerst betrokken werden bij overleggen over culturele betrekkingen, werd het beleid en de coördinatie daarvan geheel overgelaten aan de ministeries. In 1970 verscheen de eerste formele beleidsnota over buitenlandse culturele betrekkingen.54

De eerste beleidsnota omtrent buitenlandse culturele betrekkingen kwam tot stand door een wens van de regering om zich niet afzijdig te houden van internationale ontwikkelingen op het gebied van cultuur. De hoofddoelstellingen van de nota omvatten het bevorderen van kennis van de Nederlandse taal, meer uitwisseling van jongeren en de oprichting van nieuwe culturele instituten. De Tweede Kamer vond de nota onduidelijk in de samenwerking tussen de drie verantwoordelijke ministeries (Buitenlandse Zaken, Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en Onderwijs en Wetenschappen) en de beschikbare financiële middelen. Na een motie, werd in 1976 er een tweede nota gepresenteerd aan de Tweede Kamer. Deze nota zette vier doelstellingen uiteen voor het buitenlands cultureel beleid:

51 Shore, C., 2006. p. 14.

52 Adonnino, P., 1985. A People’s Europe. Rapporten van het Ad Hoc Comité.

53 Pots, R., 2010. Cultuur, koningen en democraten: Overheid & cultuur in Nederland. Amsterdam:

Boom-Amsterdam. pp. 423-425.

54 Minnaert, A.J.C., 2016. pp. 55-7.; Schmid, A.P., en Van Dongen, Y.C.L.M., 1987. Buitenlands cultureel beleid. Een

(20)

20 1. “Het ontwikkelen van onderwijs, wetenschap en cultuur in brede zin door middel van internationale contacten, en door het scheppen en ontwikkelen van wegen en instrumenten die zulke contacten mogelijk maken;

2. Het bekend maken in het buitenland van de eigen cultuur, en het verlenen van medewerking aan de presentatie van de cultuur van andere landen in Nederland;

3. Het ondersteunen van de algemene positie van Nederlandse wetenschappelijke en culturele activiteiten in de verschillende landen;

4. Het bevorderen van beter begrip en goede verstandhoudingen tussen mensen, groepen en volken.”55

De tweede nota benadrukte geografische prioritering met betrekking tot culturele uitwisseling, het brengen van andere culturen naar Nederland en het belang van het buitenlands cultureel beleid als onderdeel van het algemene buitenlands beleid.

Tijdens de Openbare Commissievergadering in 1979 werd er pas op deze beleidsnota gereageerd door de Tweede Kamer. Er werden een aantal punten besproken. Allereerst, de opzet van de politieke verantwoording en organisatie van dit beleid. Er werd gevraagd naar mogelijkheden om een overkoepelende raad voor culturele betrekkingen op te zetten, en opnieuw werden er vraagtekens gezet bij de verantwoording door de drie verantwoordelijke ministeries. De coördinatie tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken (BZ), Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC), en Onderwijs en Wetenschap (O&W) was volgens de Kamer onvoldoende. Ten tweede werd de afwezigheid van een multilateraal beleid opgemerkt. Ten derde vergeleken de Kamerleden het budget met de financiële middelen voor culturele betrekkingen van andere landen. De Nederlandse beschikbare middelen waren significant lager. Ten vierde verzocht de Kamer om een algemene instructie voor de cultureel attachés en meer aandacht voor dit beleidsthema tijdens de opleiding van nieuwe ambtenaren. Tot slot werd er gevraagd om de toevoeging van een culturele dimensie in ontwikkelingssamenwerking.

In 1979 werd er een derde nota gepresenteerd. Deze nota bevatte het gevraagde overzicht van het gevoerde beleid in andere landen en een voortgangsnotitie. De voortgangsnotitie noemde een aantal ontwikkelingen en nieuwe initiatieven. Het WRR-rapport Buitenlands cultureel beleid, Een terreinverkenning (1987) wijdde uit over deze beleidsontwikkelingen. De eerste ontwikkeling was de verschuiving van culturele betrekkingen naar activiteiten gericht op de export van culturele producten. Er werd een economische component aangebracht aan het beleid. WVC stimuleerde in aansluiting op de exportbevordering het presenteren van de Nederlandse cultuur in clusters. Dit hield in dat ministeries, niet-departementale organisaties, het bedrijfsleven en lagere ministeries zich gezamenlijk in zouden gaan zetten voor de promotie van Nederland in het buitenland. In het begin van de jaren 80 waren daar een aantal goede voorbeelden van bekend, waaronder de Nederlandse manifestatie in Japan het ‘Holland-Nagasaki village’ en het Nederlands Festival in Athene. Als derde ontwikkeling werd de samensmelting van ontwikkelingssamenwerking en cultuur genoemd. De culturele dimensie van ontwikkelingssamenwerking ging een grotere rol spelen in het gevoerde beleid en er werd budget ter beschikking gesteld. Tenslotte werd de toerisme bevorderende werking van het Nederlandse imago als

(21)

21 culturele bestemming benoemd als aandachtspunt. Eveneens een economische benadering van culturele betrekkingen.56

Het internationale cultuurbeleid tot 1987 was nog aan de beginfase van de ontwikkeling tot volwaardig beleidskader. Pas in 1970 werd er een beleidsnota gepresenteerd aan de Tweede Kamer, waar de Kamerleden kritisch op reageerde. Ook de twee volgende nota’s werden kritisch behandeld, maar brachten wel structuur en inzicht in het beleid. Opmerkelijk is dat in de jaren voorafgaand aan het WRR-rapport Cultuur zonder grenzen (1987) er meer nadruk was gekomen op de economische aspecten van culturele betrekkingen en er aandacht werd geschonken aan de culturele dimensie binnen ontwikkelingssamenwerking.

De ontwikkeling van het beleid in de beoogde tijdsperiode zal gaandeweg tijdens de analyse worden behandeld. De publieke opinie zal worden gerelateerd aan beleidsstukken. Daarbij zal worden gelet op welke thema’s uit de beleidsstukken worden genoemd in het debat en welke niet.

(22)

22

4. Het publieke debat

4.1. Kranten

Het concept ‘de publieke opinie’

Dit onderzoek analyseert de publieke opinie over het internationaal cultuurbeleid. De publieke opinie kan worden gedefinieerd als de meningen van (een groot deel van) de bevolking, die tot stand komt via media zoals kranten en tijdschriften.57 Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van krantenartikelen uit de landelijke kranten van 1987 tot en met 1995 aangaande dit onderwerp.

De keuze om dit onderzoek te beperken tot krantartikelen is bewust gemaakt. Ten eerste waren kranten in de geanalyseerde tijdsperiode een belangrijke bron van informatie. Ten tweede bieden de kranten inzicht in de dialoog tussen opiniemakers en het politieke debat middels opiniestukken. Ten derde was het mogelijk – door middel van het digitale archief van de Koninklijke Bibliotheek – om de uitgaven van de landelijke kranten in de periode 1987-1995 in te zien. Het bronnenmateriaal was makkelijk toegankelijk en voorzag in een breed overzicht van de landelijke dagbladen.

Door het onderzoek te baseren op enkel krantenartikelen wordt maar een deel van het publieke debat zichtbaar. Het concept van de publieke opinie is op zichzelf een betwistbaar concept als geconstateerd wordt dat binnen dit onderzoek alleen de stemmen worden gehoord die de media hebben gehaald.58 De sleutelfiguren geven blijk van kennis over het beleidskader en omvatten maar een beperkt deel van de samenleving. Door de openbaarheid van informatie en de gemakkelijke toegankelijkheid in de landelijke kranten wordt dit krantenonderzoek beschouwt als een aanvaardbare referentie voor de publieke opinie, ook al moeten er kanttekeningen gezet worden bij deze publieke opinie als volledig.

Dataset

Voor dit onderzoek is er gebruik gemaakt van Delpher, de onlinedatabase van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, in samenwerking met diverse bibliotheken, wetenschappelijke en erfgoedinstellingen. Delpher beschikt over miljoenen gedigitaliseerde teksten uit meer dan 1,3 miljoen kranten, 4,4 miljoen tijdschriften en meer dan 500.000 boeken van de 15de tot de 21ste eeuw.59 De krantenartikelen geanalyseerd komen uit de basiscollectie van Delpher. De basiscollectie bevat kranten uit Nederland, de voormalig Nederlandse koloniën en Amerika. De tijdsspanne gaat van 1618 tot 1995. De collectie bedraagt 15% van alle kranten die ooit in Nederland zijn gepubliceerd.60

De Delpher krantencollectie moet voldoen aan een aantal algemene selectiecriteria. De Koninklijke Bibliotheek definieert een dagblad aan de hand van de volgende kenmerken: een product van de drukpers; periodiciteit, twee of meerdere edities per week; hoog actualiteitsgehalte; universaliteit; en

57 Publieke Opinie, 2018. [online] Beschikbaar via: https://www.ensie.nl/memo/publieke-opinie [Bekeken op 8

december 2018].

58 Dixhoorn, A., van., 2009. ‘De opgeworpen rechtbank der publieke opinie.’ Het tijdschrift en de geschiedenis van

de publieke opinie. Tijdschrift voor Tijdschriftstudies, 26, pp. 54-75.

59 Wat is Delpher?, 2018. [online] Beschikbaar via: https://www.delpher.nl/nl/platform/pages/helpitems?nid=462

[Bekeken op 7 december 2018]. (Paragraaf 1)

60 Wat is Delpher?, 2018. [online] Beschikbaar via: https://www.delpher.nl/nl/platform/pages/helpitems?nid=462

(23)

23 voor iedereen te koop. Daarnaast worden de kranten beoordeeld op de mate waarin ze een spiegel en/of instrument zijn van de samenleving binnen een bepaalde tijdsperiode. De beschikbare titels zijn getoetst aan politieke, sociale economische en culturele kenmerken van verschillende tijdsvakken.61

Voor de tijdsperiode 1945 tot 1995 wordt er bij de selectie rekening gehouden met geografische spreiding, historisch belang, beschikbaarheid en auteursrecht. De Koninklijke Bibliotheek beschrijft de periode als volgt:

“Typerend voor de periode na de oorlog zijn de debatten over de nationale identiteit, de uitbreiding van het kiesrecht en de waarde van de parlementaire democratie, alsmede de welvaartstaat. Rond 1965 krijgt de krant een andere betekenis. Zij verliest haar feitelijke monopolypositie en breidt tegelijkertijd haar werkveld enorm uit, op het terrein van economie, politiek en cultuur, met steeds grotere expertise.”62

De selectiecriteria voor titels uit de periode 1945-1995 omvatten: de mate waarin de krant een spiegel is van de samenleving; de krant als belangrijkste forum voor het politieke debat; rol van de krant op sociale, maatschappelijke, ethische, kritische domeinen; de krant als uitdrukking van collectieve identiteiten; en de ontwikkeling van de journalistiek. Digitaliseringscriteria omvatten de beschikbare exemplaren, de kwaliteit van de microfilms, het auteursrecht en elders gedigitaliseerde titels en edities.63

Dit onderzoek analyseert krantenartikelen in de tijdsperiode van 1987 tot 1995 aangaande het internationaal cultuurbeleid. Vanwege de veranderende terminologie is er tijdens het zoekproces gebruik gemaakt van verschillende zoektermen, waaronder ‘internationaal cultuurbeleid’, ‘internationaal cultureel beleid’, ‘buitenlands cultuurbeleid’, ‘buitenlands cultureel beleid’, ‘buitenlandse culturele betrekkingen’ en ‘internationale culturele betrekkingen’. Daarnaast is er ook gezocht naar artikelen die zowel de term ‘nationaal belang’ als wel ‘(internationale) cultuur’ noemen.

In totaal zijn er over de periode 1987-1995 280 artikelen geanalyseerd. Hierbij moet worden vermeld dat niet elk artikel van eenzelfde relevantie bleek. De bestudeerde artikelen omvatten zowel informatieve berichten geschreven door redacties als opiniestukken geschreven door columnisten, prominente figuren uit de culturele sector, politici en (ex-)beleidsmakers. In bijlage 2 is de statistische informatie over de kranten en de artikelen weergegeven in grafieken. Figuur 1 laat de verspreiding van deze kranten zien over de jaren. Over de genoemde tijdsperiode waren er 204 artikelen die gingen over het internationaal cultuurbeleid; 72 over het buitenlands beleid en het nationaal belang; en 4 over het nationaal cultuurbeleid, maar waar internationaal cultuurbeleid ook in werd genoemd (zie figuur 2). Het is

61 Koninklijke Bibliotheek, 2018a. Selectie van titels. [online] Beschikbaar via:

https://www.kb.nl/organisatie/onderzoek-expertise/digitaliseringsprojecten-in-de-kb/project-databank-digitale-dagbladen/geselecteerde-titels-en-selectieprocedure/selectie-van-titels [Bekeken op 7 december 2018]. (Algemene selectiecriteria)

62 Koninklijke Bibliotheek, 2018b. 1945-1995. [online] Beschikbaar via:

https://www.kb.nl/organisatie/onderzoek- expertise/digitaliseringsprojecten-in-de-kb/project-databank-digitale-dagbladen/geselecteerde-titels-en-selectieprocedure/selectie-van-titels/1945-1995 [Bekeken op 7 december 2018].

63 Koninklijke Bibliotheek, 2018c. Selectieproces. [online] Beschikbaar via:

https://www.kb.nl/organisatie/onderzoek-expertise/digitaliseringsprojecten-in-de-kb/project-databank-digitale-dagbladen/geselecteerde-titels-en-selectieprocedure/selectieproces [Bekeken op 7 december 2018].

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tevens wordt aan de raad gevraagd ermee in te stemmen om over 2 jaar opnieuw de mate van efficiënt gebruik te evalueren. Het rapport zal via de reguliere weg , met een

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

Wanneer men spreekt over het bevorderen van de particuliere bespa- ringen gaat het om een tweetal zaken: het mobiliseren van voldoende middelen om de

Dit is te herkennen in de wijze waarop arme mensen (geen) deel zijn van de samenleving en (niet) geaccepteerd worden door anderen en ook in de strategieën die de armen hebben

De buurt is niet alleen een belangrijke eenheid van sociale en ruimtelijke ongelijkheid, maar ook een platform voor gemeenschapsvorming en de dagelijkse sociale interactie

Kijkend naar de methodologie zijn er twee grote overeenkomsten te ontdekken: (1) cultuur wordt gemeten door middel van Hofstede’s culturele dimensies en/of de

Using data from Site 2, statistical power was evaluated for LVdP/ dt max under the three different treatment effect profiles, three different time averaging windows, and two di

Om te zien of leerlingen zich kunnen identificeren met de Nederlandse cultuur zoals verbeeld in de lesmetho- des Nederlands, hebben we een vragenlijst voorgelegd aan 83 havo-