• No results found

EENE BLADZIJDE UIT DE GESCHIEDENIS VAN SINT EUSTATIUS."

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "EENE BLADZIJDE UIT DE GESCHIEDENIS VAN SINT EUSTATIUS.""

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SINT EUSTATIUS."

MR. B. DE GAAY FORTMAN.

by Friedrich Edler, M. Dipl., Ph. D. — Johns Hopkins University studies in historical and political science under the direction of the Departments of History, Political Economy and Political Science. Series XXIX No. 2. Baltimore.

The Johns Hopkins press 1911.

Onder hetzelfde opschrift, als boven dit opstel gesteld, heeft de bekende historicus der Nederlandsche West-Indische eilanden J. H. J. Hamelberg in 1897 in het Kimfc /flar/t)'Asc/z Fm/flg van het Geschied-, taal-, land- en volkenkundig Genootschap te Willemstad, Curacao, de verovering van St. Eustatius door den Engelschen admiraal Rodney in 1781 beschreven *). Terecht noemt deze schrijver die gebeurtenis een der „meest bekende feiten uit de geschiedenis der Hollandsche West-Indische eilan- den". Hamelberg beschikte behalve over de meest bekende, voor ieder toegankelijke, bronnen — over het officieele brievenboek van den Gouverneur De Graaf f en eenige op het Rijksarchief berustende stukken.

Het is bekend, dat ook de Amerikanen bijzonder belang stel- len in dit gedeelte der Nederlandsche Koloniale geschiedenis.

St. Eustatius „where our flag was first saluted", heeft voor hen

') De /ƒis/or«scAe sc7i«(s van aV TVea'er/ana'scAe Botf<rme>indscA« /Infti/en (o< o£ Arf r 77* « « « ' in het T a ^ d e /aaWy'AscA Kers/ag van denzelfden schrijver, alsmede diens helaas onvoltooid gebleven standaardwerk De A'eaVr/ana"«-s op d« Wesl-JndiscAe

«Janrfe» II De 6oi>«iu>tnifscfte Ei/anieH S/.£usta/>us, Sa6«, S*..l/artm doen den wenscli opkomen, dat het nog in de geschiedenisbeschrijving der 18e eeuw bestaande hiaat eerlang mag worden aangevuld.

(2)

„EENE BLADZIJDE UIT DE GESCHIEDENIS, ENZ. 559 eene zekere begrijpelijke reputatie, al is de eer niet onbetwist *).

Aan deze gebeurtenis herinnerde eenige jaren geleden de Oud- Gouverneur van Suriname W. D. H. baron van Asbeck in DÖ

^raster^ammer van 6 April 1918. De „rebellen" noemden twee hunner kaperschepen naar den toenmaligen Gouverneur van het eiland en diens echtgenoote, en het portret van De Graaff, zestig jaren later door een Amerikaansch burger uit dankbaarheid voor

„the first salute" aangeboden, hangt in het gouvernementshuis van New Hampshire ^). In 1903 heeft Jameson S/. ^MsteiiMs t» tfAe .dmm'caw rwo/wfo'oM tot een onderwerp van bespreking gemaakt in de vlwtm'ca» //tstonca/ ifoneze', VIII, 1902—1903, waaraan ook prof. Blok in zijne Gesc/ïterfem's i>aw / ^ 2Vafcr/a?uf- scfo w/£ bijzonderheden ontleent.

In laatstgenoemd werk vindt men uitvoerig geschetst het nauwe verband tusschen den Amerikaanschen vrijheidsoorlog en de voorgeschiedenis van onzen vierden oorlog met Engeland.

Colenbrander in zijn „P«/notóe»/i;'rf is stellig niet minder beteeke- nend op dit punt, waartoe verscheidene bronnenuitgaven van den laatsten tijd overvloedig stof geven. Wij noemen de Z)e/>ê- ïTAw/ewjeyer -Z763—J7SS en de Gafeft£sc/tn/te» van Wat deze Nederlandsche geschiedschrijvers van hun vader- landsch standpunt gedaan hebben, de betrekkingen der Vereenig- de Nederlanden tot het jeugdige Amerikaansche gemeenebest onderwerp van studie maken, — dit wil de schrijver van het hierboven vermelde werk van Amerikaansch standpunt doen.

Het materiaal voor eene grondige bestudeering van het onder- werp is, zegt het Voorbericht, in de Vereenigde Staten aanwezig.

De Europeesche archieven zijn — en worden nog — doorzocht door Amerikanen voor alles wat verband houdt met de geschiede- nis van hun land. In het buitenland gemaakte afschriften zijn gemakkelijk toegankelijk in de openbare bibliotheken der Ver- eenigde Staten. De archieven van Nederland, Engeland, Frank- rijk en Pruisen zijn op deze wijze in letterlijken zin gebracht onder het oog van den Amerikaanschen schrijver: S^tfrfo' ver-

') Deze begroeting, van de <4n<2r«4> Doria, zou hebben plaats gehad 16 Nov. 1776.

Intusschen wordt in eenen brief, dd. 27 Oct. 1776 van het toenmalige Deensche eiland St. Croix gezonden aan Vice-Admiraal Young, hetzelfde gezegd met betrekking tot eenen Amerikaanschen schoener, die twee dagen te voren met eene kleine lading kruit uitgevaren was. „Maar mijne verwondering was groot, toen ik bemerkte, dat deze handel door het Gouvernement hier aangemoedigd werd. Het schip voer uit onder Amerikaansche vlag, groette het fort, en zag dit beantwoord evenals of het een Engelsch of Deensch schip was" (Edler, t. a. p. blz. 45/6 noot).

•) Edler, t. a. p. blz. 60 noot. Van Asbeck t. a. p.

(3)

zameling van afschriften in de bibliotheek der Harvard Uni- versiteit, de soortgelijke verzameling van George Ztawcro/2 in de openbare bibliotheek van New-York, S/iar^'s „Dutch Papers"

in de bibliotheek der Cornell Universiteit en Stewns' „Dutch Papers" in de bibliotheek van het Congres, alsook de uitgegeven en niet-uitgegeven handschriften van het Department of State te Washington hebben voor het grootste deel de stof voor dit boek geleverd.

Men begrijpt uit dit alles, dat, wat de hoofdzaak betreft, men hier niet anders vindt dan wat de Hollandsche schrijvers ons reeds gegeven hebben. Maar ook, dat het aandeel onzer West- Indische Koloniën, met name van St. Eustatius, in dit stuk van Amerika's geschiedenis met bijzondere zorg is behandeld. In zooverre is eene bespreking van dit werk in dit tijdschrift op hare plaats, ook al is veel van wat hier meegedeeld wordt, reeds eerder beschreven.

In het eerste hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van den inwendigen toestand onzer Republiek bij het begin van den Amerikaanschen vrijheidsoorlog, toen zoowel prinsgezinden als patriotten trachtten steun te zoeken bij vreemde mogendheden, de eene partij bij Engeland, de andere bij Frankrijk. Zeeland en Gelderland, prinsgezinde provincies, stonden aan Engelands zijde, Holland en de groote steden vooral kozen voor Frankrijk en de Amerikaansche koloniën. De republiek als zoodanig wensch- te bij het uitbreken van den oorlog strikt neutraal te blijven.

Dat was geboden zoowel door den toestand van leger en vloot als door den wensch om hare plaats als vrachtvaarster van Europa niet te verliezen. Niettemin was het volk — zegt de schrijver — den Amerikaanschen opstand gunstig gezind; men zag in dien strijd overeenkomst met den eigen worstelstrijd om de onafhan- kelijkheid tegen Spanje. In het vervolg zal blijken, hoe grooten dienst de Republiek aan de zaak der Engelsche Koloniën be- wezen heeft door geen daadwerkelijk aandeel aan den oorlog te nemen, alvorens deze ten gunste der Amerikaansche wapenen zoo goed als beslist was, een dienst intusschen, die meerendeels in het geheim en niet rechtstreeks verleend werd, en maar al te zeer berustte op zelfzuchtige bedoelingen.

Bepalen wij ons nu in hoofdzaak tot de rol, door onze West- Indische Koloniën, voornamelijk door St. Eustatius, in dezen strijd gespeeld, dan zien wij dit eiland door den schrijver het eerst genoemd in het tweede hoofdstuk, waarin de diplomatieke verhoudingen ten opzichte der neutrale republiek worden ge-

(4)

• ? • •

VAN SINT EUSTATIUS." 561 schetst. Frankrijk en Engeland zochten ieder voor zich een overwicht te krijgen en de opgestane Koloniën deden haar best de stemming te haren gunste te bewerken. Het „committee of secret correspondance", waarvan Benjamin Franklin voorzitter was, benoemde in 1775 C. W. F. Dumas, een Zwitser, te Den Haag, tot „correspondent" in de Republiek. Naar hem werd Arthur Lee, geheim agent in Engeland, door Franklin verwezen, als volkomen op de hoogte van de Amerikaansche zaken, en in staat om Lee's brieven via St. Eustatius naar het „Committee"

te zenden, wanneer het Lee niet gelukken mocht deze verzending rechtstreeks te doen plaats hebben.

Ook de maatregelen tot handhaving der neutraliteit vinden hier eene plaats. Al spoedig na het uitbreken van den opstand vroeg de Engelsche gezant Sir Joseph Yorke in naam van zijnen souverein George III van de Staten-Generaal maatregelen, om te beletten, dat de inwoners der Republiek wapenen en munitie naar West-Indië zonden, meer dan te goeder trouw noodig kon geacht worden voor de verdediging der Hollandsche Koloniën aldaar. De Staten-Generaal, vooropstellende, dat de bonafide handel en scheepvaart onbelemmerd blijven moesten, verboden voor den tijd van 6 maanden den uitvoer van wapenen en ander oorlogstuig op schepen van Engeland of varende onder Engel- sche vlag, gelijk de schepen der Amerikaansche koloniën toen nog deden. Schepen van andere landen, daaronder begrepen die van Nederlandsche onderdanen, mochten gedurende denzelfden tijd die goederen niet uitvoeren zonder bijzondere vergunning van de bevoegde autoriteit, waartoe noodig was eene beëedigde verklaring van den afzender, dat hem niet bekend was, middel- lijk noch onmiddellijk, dat de goederen gezonden zouden worden naar plaatsen in de Engelsche bezittingen in Amerika. Gelijke voorschriften golden voor de Hollandsche Koloniën in West- Indië.

Het derde hoofdstuk behandelt Engelands klachten tegen de Republiek. In hoofdzaak hebben deze betrekking op St.

Eustatius. Om de bovengenoemde bepalingen te ontduiken ver- scheepten de Hollanders hunne waren naar Fransche havens of laadden die in volle zee over in Amerikaansche schepen. Meer nog kwam het voor, dat contrabande-goederen naar Nederlandsch West-Indië, vooral naar St. Eustatius, gezonden werden, van- waar Amerikaansche schepen die brachten naar de Amerikaan- sche opstandelingen. Yorke rapporteerde aan zijne regeering, dat van 1 Januari tot midden Mei 1776 niet minder dan 18 Hol-

36

(5)

landsche schepen van Amsterdam naar St. Eustatius zouden ver- trokken zijn met oorlogstuig.

Toen dan ook de 6 maanden, waarvoor de genoemde maatrege- len waren genomen, verstreken waren, drong Engeland op stren- ger maatregelen aan, vooral ten opzichte van den uitvoer van oorlogstuig naar West-Indië.

St. Eustatius was een vrijhaven, en vanaf het begin van den oorlog was het 't voornaamste tusschenstation geweest tusschen de Republiek en andere Europeesche landen eener zij ds en de Amerikaansche koloniën anderzijds. Het werd de goederen- markt en stapelplaats van de goederen aller landen. Hier koch- ten de Engelschen de Amerikaansche producten en de Amerika- nen de Engelsche waren. Toen Frankrijk zich in den oorlog ge- mengd had, ontmoetten de Engelsche kooplieden op St. Eustatius de planters der Fransche eilanden; van St. Kitts zonden de plan- ters hunne waren daarheen om prij smaking door Fransche sche- pen te voorkomen. Het heele eiland was een groot pakhuis voor vriend en vijand. Maar de Engelsche regemng, die er op uit was, den opstand te dempen, dacht er anders over. Rapport op rapport bereikte Londen over de talrijke en groote aankoopen van wa- penen en munitie door de Amerikanen op dit eiland, waarin zekere Isaac van Dam als de voornaamste agent in die goederen werd aangeduid. Aan Sir Joseph Yorke werd opgedragen des Konings misnoegen hierover aan de Staten-Generaal kenbaar te maken, en hen voor te bereiden op een meer waakzaam en minder terughoudend optreden der Engelsche troepenmacht in de nabijheid van St. Eustatius. De Staten-Generaal verklaarden daarop zulke onwettige handelingen hunner onderdanen af te keuren, en tegelijk met dit antwoord kon de gezant het overlijden van Van Dam aan George III melden.

Maar intusschen gingen de Engelschen inderdaad over tot het nemen van scherper maatregelen, zoodat het zelfs bijna onmogelijk was de noodzakelijke levensbehoeften voor de be- woners van het eiland op St. Eustatius aan land te brengen. Dit wekte zoo groote verontwaardiging in de Republiek, dat sommige anti-Oranj e-gezinden zelfs voorstelden als repressaille-maatregel de woning van den Engelschen gezant inDenHaagteblokkeeren.

In het midden van 1776 werd Johannes de Graaff *) tot gou-

') Te voren secretaris. Als zijn opvolger werd „om Engeland genoegen te geven"

door de West-Indische Compagnie een zeeofficier benoemd, n.l. Alexander Ie Jeune, aan wien werd opgedragen zich met den Engelschen ambassadeur in betrekking te st ellen. Zie Thulemeijer t. a. p. bladz. 164.

(6)

VAN SINT EUSTATIUS." 553 verneur van St. Eustatius benoemd. Spoedig bleek, dat de nieuwe Gouverneur niet beter was dan zijn voorganger'), die verdacht was van begunstiging van den contrabande-handel.

Op aandringen van Yorke werd De Graaf f vanwege den Prins van Oranje gewaarschuwd. In Jan. 1777 beklaagde De Graaff zich bij de Directie der W. I. C. over de houding der Engelsche oorlogsschepen, die voortdurend op de reede van St. Eustatius kruisten en het eiland blokkeerden, waardoor de handel tot ondergang gedoemd werd. De Graaff wees op de gebrekkige weermiddelen, waardoor de Hollanders gedwongen waren die vijandelijke maatregelen te dulden; hij vroeg instructies hoe te handelen.

21 Februari 1777 diende de Engelsche gezant zijnerzijds een klacht in tegen De Graaff. Deze klacht liep in de eerste plaats over het eerbewijs, dat het fort van St. Eustatius aan een schoe- nerbrik der rebellen, voerende de Congres-vlag, gebracht had door het saluut te beantwoorden. Dit saluut, op 16 Nov. 1776 gebracht aan de .4 n^/w-Don'rt geldt in de geschiedenis als de eerste officieele erkenning van de Amerikaansche vlag. Dit feit werd door de Engelsche Kroon zeer hoog opgenomen. Daar- naast werd de contrabande-handel genoemd, en ten slotte be- klaagde de gezant zich erover, dat op 21 Nov. 1776 De Graaff toegelaten had, dat onder het bereik van het geschut van het fort Oranje de ifa/ltmore i/m?, voerende de rebellen-vlag, de Engelsche brigantijn A/ay met lading prijsgemaakt had. Als ge- volg van een en ander had de Koning van Engeland reeds aan- stonds aan zijne oorlogsschepen bij de Engelsche Leewardseilan- den last gegeven, om alle Hollandsche schepen, die St. Eustatius wilden aanloopen of vandaar uitgingen, te onderzoeken, en alle die, waarin wapenen en oorlogstuig gevonden werden, op te brengen naar een van Zr. Ms. havens om daar tot nader onder- zoek vastgehouden te worden.

Yorke's nota, waarin genoegdoening en terugroeping van De Graaff verlangd werd, mishaagde zeer om haar beleedigenden toon en de verklaring, dat de gezant zou worden teruggeroepen als niet binnen drie weken voldoening gegeven was. Ook aan de Oranjegezinde partij. En de hertog van Brunswijk, hoewel het gedrag van De Graaff afkeurende, schreef aan den Prins van Oranje dat de waardigheid der Republiek eischte, dat voldoe- ning niet zou gegeven worden vóór de beschuldigde gehoord was.

Intusschen was er een brief van De Graaff gekomen dd. 28 Jan.

») 1753- 1775 Jan de Windt; 1775 Abraham Heyliger a. i..

(7)

1777 met de mededeeling, dat op 21 Nov. 1776

Aï^s e« Si. Zfttstafo'MS de brigantijn May genomen was en naar Maryland gezonden door de Amerikaansche bark Bfl/<iworö

#m>. De eigenaars van de Afay hadden zich hierover beklaagd bij den Gouverneur van Dominica, en de Engelsche vice-admiraal op Antigua beweerde, dat de bark op St. Eustatius was uitge- rust en gedeeltelijk aan bewoners van dat eiland toebehoorde.

Dat was niet waar, maar niettemin had De Graaff, hoewel geen klachten bij hem waren ingekomen, (Yorke had echter een brief van den Gouverneur van St. Kitts Greathead, dd. 17 Dec. 1776 aan De Graaff over deze zaak overgelegd, en De Graaffs antwoord hierop dd. 23 Dec. d.a.v.) de zaak onderzocht en hem was de juistheid van zijne meening gebleken. Omtrent het saluut voegde De Graaff hieraan toe, dat dit eerbewijs niet aan Amerikaansche oorlogsschepen maar alleen aan koopvaardijschepen was ge- bracht.

De Staten-Generaal waren dermate verontwaardigd over Yorke's nota, dat zij hun antwoord rechtstreeks door hun eigen gezant in Londen lieten overhandigen. Zij beklaagden zich daar- bij over de toon der nota, deelden mee, dat De Graaff ontboden was i), om zich over de klachten te verantwoorden, en verklaar- den af te keuren zoodanige handelingen hunner vertegenwoordi- gers als zouden bedoelen de souvereiniteit en de onafhankelijk- heid der Engelsche koloniën in Amerika te erkennen. Aan de gezaghebbers in W. I. was opnieuw last gegeven, de bepalingen omtrent den uitvoer van wapentuig naar de Amerikaansche koloniën na te komen.

Drie dagen later trok de Engelsche regeering hare orders om- trent het aanhouden der Hollandsche schepen bij St. Eustatius in, en gaf last de op grond daarvan reeds aangehouden schepen terug te geven.

10 April 1777 volgde het antwoord van Engelands Koning, die zich tevreden betoonde, „dat de Staten-Generaal aan zijn verzoek hadden voldaan door den gouverneur terug te roepen"

en de gegeven orders te. vernieuwen.

Dit antwoord werd niet goed opgenomen. Men wees erop, dat De Graaff niet /m<ggeroe^eM was, zooals Engeland gevraagd had, maar dat hij alleen terug zou komen om zijn gedrag te ver- klaren.

Intusschen werd De Graaff wel gestrenger en dit gaf weer aanleiding tot klachten van andere zijde aan de directie der

') Volgens Thulemeijer bladz. 186 werd hij verdacht van verduistering van gelden.

(8)

VAN SINT EUSTATIUS." 565 W. I. C , waarbij zelfs op het ontslag van den gouverneur werd aangedrongen. Misschien was dit eene politieke manoeuvre; de Staten-Generaal gingen op de klacht niet in. In dezen tijd, 4 Juli 1777, schreef Yorke aan zijne Regeering, dat St. Eustatius' handel ook leed door het lange crediet, dat de N. Amerikaansche Koloniën noodig hadden, en hij besloot met de mededeeling, dat De Graaf f voortging met het brengen van eerbewijzen aan de Amerikaansche schepen, echter overeenkomstig de voorschrif- ten met twee schoten minder dan 's Konings schepen, welke laatste de haven niet meer groetten.

In Aug. 1777 vroeg De Graaff met het oog op zijne gezondheid en de gevaren, verbonden aan eene zeereis in den orkaantijd, of hij niet behoefde te komen. Omtrent het gebeurde met de

^«rfrez^ Z)on'a verklaarde hij, dat ook dit schip begroet was met 2 schoten minder dan het zelf gelost had *), en dat dit geen er- kenning van de onafhankelijkheid van N. Amerika inhield. En wat den handel betrof, wees De Graaff erop, dat St. Eustatius voor tal van levensbehoeften op invoer uit N. Amerika was aan- gewezen; zoo streng mogelijk had hij voldaan aan de orders der Staten-Generaal omtrent den uitvoer van contrabande. Hij had iemand aangesteld om alle Amerikaansche schepen zoo bij aan- komst als bij vertrek te onderzoeken. Voor ontduiking der be- palingen, als altijd wel zou plaats vinden, kon men hem niet aansprakelijk stellen. Ten slotte was het niet waar, dat hij het nemen van het Engelsche schip had kunnen beletten; dit had niet onder het bereik van het geschut van het fort plaats gehad.

In October 1777 besloten de Staten-Generaal niet aan De Graaff's verzoek te voldoen.

Inmiddels kwam er een nieuwe klacht van De Graaff over het nemen van twee Hollandsche schepen, de Wate/gc-Ms en de

#oo£, op weg van St. Eustatius naar Holland, door een Engelsen oorlogsschip ter hoogte van Antigua. De Engelsche comman- dant beweerde, dat het eerstgenoemde schip producten der En- gelsche koloniën aan boord had, terwijl het laatste wapenen en munitie ingeladen had. De Graaff eischte de vrijlating der schepen en schadevergoeding op grond, dat de WatergCMS op weg was geweest van St. Eustatius naar Middelburg met produc- ten van Amerika en West-Indië, terwijl de Hoo^> op terugreis

') Van Asbeck t. a. p. beweert, dat De Graaff het saluut met 11 schoten beantwoord heeft; Greathead, de Gouverneur van St. Kitts, had 13 schoten te laste gelegd;

Jameson t. a. p. bldz. 691 zegt, dat de ^ndratf Ztori'a met 11 schoten groette en ver- meldt het getuigenis van zekeren James Fraser, dat dit met 9 schoten beantwoord werd.

(9)

naar Vlissingen, hare 1750 kisten kruit en 3 kisten geweren, niet op St. Eustatius kon hebben ingeladen.

Wat de Staten-Generaal met deze klacht gedaan hebben, wordt niet meegedeeld.

In Dec. 1777 vertrok onder Vice-Admiraal Van Bylandt een convooi van 8 schepen naar West-Indië met uitdrukkehjken last, alleen den geoorloofden handel te beschermen. In een geheim rapport dd. April 1778 wees Van Bylandt op den verwaarloosden toestand der weermiddelen in onze West-Indische bezittingen, en deed mededeeling van verschillende vijandelijkheden der Engelschen; hij betoogde de noodzakelijkheid, om vooral St.

Eustatius in staat van tegenweer te brengen. Ook hadden Van Bylandt vele klachten over arbitraire handelingen van den Gou- verneur bereikt, die zeer rijk was, en vele van zich afhankelijk wist te maken o.m. door het geven van geld op hypothecair ver- band van plantages.

In Juli 1778 kwam De Graaff in Holland. De hem voorgelegde vragen over het uitrusten van Amerikaansche* schepen, het nemen van het Engelsche schip en de begroeting van de Ameri- kaansche vlag, beantwoordde hij uitgebreider maar op dezelfde wijze als in de desbetreffende brieven, zeer knap en overtuigend ten genoege der W. I. C. en van de Staten-Generaal, die hem toestonden naar St. Eustatius terug te keeren *).

De handel tusschen de Republiek en de Amerikaansche kolo- niën nam steeds toe, zoowel rechtstreeks als van St. Eustatius.

Van Bylandt vermeldt, dat gedurende de 13 maanden van zijn verblijf 3182 schepen van St. Eustatius vertrokken *). Men zegt dat in 1779 meer dan 12000 okshoofden tabak en anderhalf millioen „ounces" indigo van N. Amerika naar St. Eustatius verscheept werden in ruil voor scheepsbenoodigdheden en andere

Europeesche waren.

Met de geschiedenis der toelating van den Amerikaanschen

*) Hamelberg t. a. p. bladz. 118, die hier spreekt van eene partijdige en weinig politieke beslissing der Staten-Generaal, deelt mee, dat De Graaff t. o. v. het nemen der A/ay, wat volgens de klacht „bijna" onder het bereik van het geschut van St.

Eustatius zou zijn geschied, zich verweerde met de bewering, dat wat ii/na gebeurd is, nirf gebeurd is, en dat *(>)'« owrfo' Arf &«•«* va» Sf. £us/a/iKs ook 6y«a otidVr A«i 6<rr«ift van S/. Kitts moet geweest zijn.

•) Thulemeijer bladz. 211, schrijft 4 Juni 1779, dat in 11 maanden 5754 schepen St. Eustatius zouden zijn binnengevallen.

(10)

VAN SINT EUSTATIUS." 567 zeekapitein John Paul Jones met Engelsche prijzen in de Hol- landsche wateren, een nieuwe reden tot misnoegen voor Engeland, eindigt dit hoofdstuk.

De drie volgende hoofdstukken zijn voor ons doel van weinig belang. Zij bespreken de mislukte pogingen der opgestane kolo- niën om leeningen te plaatsen in onze Republiek, de moeilijk- heden, die ontstonden, toen Frankrijk openlijk de zijde van Amerika gekozen had, waarbij het in hoofdzaak ging om de vrij- heid der zee in volkenrechtelijken zin (de regel „vrij schip vrij goed") en het al of niet convooijeeren van Hollandsche koop- vaardijschepen, waarin Engeland en Frankrijk elk eene voor zich gunstige beslissing trachtten te verkrijgen. Het Van By- landt-incident, waartoe de uitzending van het eerste convooi aanleiding gaf, is bekend, alsook de eindelijke beslissing der Staten-Generaal tot het verleenen van „onbeperkt convooi", waar- mee Engeland het ten slotte in de Republiek bleek te hebben afgelegd. En dan volgt de geschiedenis der „Gewapende Neutra- liteit", eindigende met de oorlogsverklaring van Engeland. Stip- pen wij uit dit alles aan, dat in 1779 Willem V en zijne gemalin zich tot den Koning van Pruissen hadden gewend, welke laatste onder andere raadgevingen ook nadrukkelijk aanspoorde tot versterking van St. Eustatius. Tevergeefs.

Vóór zij den oorlog begon, had de Engelsche Regeering aan Yorke gevraagd, op welke wijze de Republiek het zwaarst te treffen zou zijn. Men dacht over eene vernietiging van de vloot en van de tuighuizen in het land, maar de gezant had dit afge- raden met het oog op de ondiepten, rond Texel, waar de vloot grootendeels was, terwijl het te vreezen stond, dat Engeland eeuwenlang in de Republiek gehaat zou blijven, als de oorlog in het land zelf overgebracht werd. Yorke ried aan, de havens te blokkeeren, zooveel mogelijk schepen van de Republiek op zee buit te maken, en vooral aanstonds in West-Indië de Repu- bliek aan te tasten, daar thans de West-Indische bezittingen hare goudmijn waren. Hij beval eene tijdelijke inbezitneming van St. Eustatius aan, om de verbinding tusschen Amsterdam en de „rebellen" af te snijden. De slag zou moeten worden gesla- gen vóór de vloot van 10 of 11 schepen, die de Republiek bezig was uit te rusten voor de West en waarvan er 3 op St. Eustatius zouden blijven, aldaar zou zijn aangekomen. In dien geest werd aan Admiraal Rodney opdracht gegeven. Die opdracht luidde in het algemeen om de Hollandsche bezittingen in West-

(11)

Indië aan te vallen en te vermeesteren, en wel St. Eustatius en St. Martin het eerst, omdat vermoed werd, dat daar — of op weg daarheen — groote hoeveelheden proviand en andere voorraden waren. Generaal-majoor Vaughan zou bij deze aanval- len hulp verleenen.

Toen Rodney op 27 Januari 1781 deze orders ontving, ver- toefde hij in de Amerikaansche wateren. Drie dagen later ver- trok hij met Generaal Vaughan van Santa Lucia en kwam 3 Februari voor St. Eustatius. De Graaff gaf het eiland over „het niet in zijn macht hebbende om eenigen weerstand te bieden" *).

Het Hollandsche oorlogsschip Mars onder commando van Van Bylandt werd eveneens zonder slag of stoot genomen. Hamelberg deelt mee, dat de bevelhebber vóór de overgave het recht be- dong „zijn laag te mogen afvuren". Verder werden meer dan 150 schepen van verschillende soorten, waaronder vijf gewapende Amerikaansche schepen, in beslag genomen. Rodney meldde aan de Admiraliteit te Londen, dat alle magazijnen en pakhuizen op het eiland bij zijne komst volgepropt waren, en zelfs het strand vol lag met tabak en suiker. Dit alles zou met de in de haven buitgemaakte schepen naar Engeland gezonden worden.

Ook Saba en St. Martin werden veroverd, alwaar echter zeer weinig schepen aangetroffen werden. Over Rodney's schrikbe- wind op St. Eustatius deelt de schrijver niet veel mee. Uitvoerig is hierover de luitenant C. de Jong in zijne i?e;'2c M«<?r rfe Cara/fti- sc/ze ej'Zflwrfe» w rfe /aren J7<§0 ew J7SJ, die zelf aan boord van de Afars (een ander schip als dat onder Van Bylandt) werd krijgs- gevangen gemaakt en naar St. Eustatius gebracht. De goederen van alle burgers werden verbeurd verklaard. De buit der En- gelschen wordt op 30 a.40 millioen geschat.

Rodney's gedrag is later ook in Engeland zeer veroordeeld.

In het parlement door Burke, en de verbeurdverklaring ook van Engelsche eigendommen heeft hem tal van processen gekost met voor hem ongunstigen afloop -). Zelf gaf hij zijne briefwis- seling met de Regeering uit (i?o^«e>', LeWers /row S*> George

»oa> Z.or^ 7?orf«ey, <o ///s Affl/esty's Mt»us/m), om aan

') Hamelberg t. a. p. bladz. 127.

•) Hamelberg t. a. p. bladz. 136. Er waren n.l. tal van Engelsche kooplieden, die eene bijzondere vergunning hadden, om met St. Eustatius handel te drijven. Rodney gaf als reden van zijn optreden op, dat deze Engelschen de vijanden van hun eigen land gesteund hadden.

De Jonge ontmoette in 1799 de weduwe en dochter van Rodney in Don Helder, en deelt mee, dat „al het uiterlijke verried veeleer bekrompenheid dan overvloed", en Hannay verhaalt, dat Rodney veroordeeld werd terug te betalen alles wat hij op St. Eustatius verdiend had, en als een arm man stierf.

(12)

VAN SINT EUSTATIUS." 569 te toonen, dat zijne daden gedurende den geheelen tijd van zijn commando gericht waren op het algemeen belang, den roem en voorspoed van zijn land. Ook onder Rodney's officieren waren er intusschen, die zijn optreden tegenover St. Eustatius afkeurden.

Na de vermeestering van St. Eustatius zond Rodney Sir Samuel Hood met een eskader naar Curacao, om dat te ver- overen, Vice-admiraal Drake naar Suriname, terwijl eenige schepen de monden van de Demerary en van de Essequebo moesten blokkeeren. Een Hollandsen convooi van 26 koopvaar- dijschepen, dat in den nacht voor den aanval van Rodney van St. Eustatius was vertrokken, werd door Kapitein Reynolds, behoorende tot Rodney's vloot, vermeesterd en teruggebracht naar St. Eustatius. De Hollandsche vice-admiraal Crul *) werd daarbij gedood. Door de Hollandsche vlag gedurende eenigen tijd niet neer te halen wist Rodney nog eenige schepen, die te goeder trouw op de reede van St. Eustatius ankerden, te nemen.

Samuel Parsons te St. Pierre op Martinique kocht, toen hij de verovering van St. Eustatius door de Engelschen vernam, het snelstvarende schip, dat in de haven lag, om het nieuws naar Noord-Amerika over te brengen, ten einde de Amerikaansche schepen van St. Eustatius af te houden.

Meer dan tweeduizend Amerikaansche kooplieden en zeelie- den vielen op St. Eustatius in Rodney's handen. Hij zelf besloot op het eiland te blijven tot alle veroverde goederen ingescheept zouden zijn en „till the Lower !Toz£>», that Nest of Vipers, which preyed upon the Vitals of Great Britain be destroyed", zooals Rodney aan den Gouverneur van Barbados schreef.

Vooral de Joden moesten het in dien tusschentijd ontgelden.

Zij werden gedwongen al hunne bezittingen in den steek te laten, en werden van het eiland verjaagd. Ook alle Amerikanen en Franschen moesten het eiland verlaten, en eveneens alle Amster- damsche burgers. Ten slotte moesten aZ/c vreemdelingen vertrek- ken en mochten alleen de ingezetenen van St. Eustatius blijven.

Rodney zond zijn buit gedeeltelijk naar de Engelsche eilanden in West-Indië, gedeeltelijk naar Engeland en de rest werd pu- bliek verkocht. Weldra werd hem verweten, dat hij zoo hetzelfde deed als hetgeen hij op St. Eustatius bestraffen wilde. De goede- ren, die hij verkocht, werden door de bewoners der naburige neutrale eilanden gekocht, en vonden van daar hunnen weg naar Amerika en de Fransche koloniën. Waar de koopwaar op de verkoopingen slechts '/« van de waarde opbracht, werden

') De Jonge's commandant.

(13)

Engelands vijanden door het Engelsche Gouvernement zelfs tegen heel wat lager tarief bediend dan door de Hollanders.

Het oorlogsschip £V«^r«c/tf, nog vóór de verovering van St. Eustatius door Graaf Van Bylandt afgezonden, kwam 18 Maart 1781 aan de Berbice en vernam daar dat Demerary en Essequebo door de Engelschen genomen waren, en dat kort daarop een Engelsch oorlogsschip met 36 kanonnen te Berbice gekomen was, de bemanning het fort in brand gestoken, en alles wat van zijn gading was, meegenomen had. Kapitein Roock van de /lewrfracM achtte zich niet sterk genoeg, om Berbice te hernemen en te behouden, en vertrok naar Grenada, alwaar hij de verovering van St. Eustatius vernam en dat Rodney met achterlating van 1000 man van daar vertrokken was.

Het bericht van de verovering van bijna al hare West-Indische bezittingen veroorzaakte in de Republiek der Vereenigde Neder- landen ontsteltenis. Amsterdam verloor op St. Eustatius ernorm veel. De kooplieden dezer stad wilden afgevaardigden naar de Engelsche Regeering zenden om hunne eigendommen terug te krijgen, en riepen de medewerking in van hunne Rotterdamsche collega's, die evenveel verloren hadden, maar deze antwoordden, dat zij menschen, die zoo gemeen konden handelen, liever het geroofde lieten behouden, dan dat zij zich voor die roovers ver- nederden.

Eerst na de verovering van het eiland erkenden de Engelschen ten volle de ontzaggelijke beteekenis, die St. Eustatius voor de Amerikanen had gehad. Rodney zelf verklaarde, dat als „dat vervloekte eiland" er niet geweest was de Amerikaansche op- standelingen het niet zouden hebben kunnen uithouden. De handelswijk had, schrijft hij, eene rij pakhuizen van 17i mijl lengte, die voor £ 1.200.000.— verhuurd waren. De agenten van de opgestane Engelsche koloniën op St. Eustatius en allen, die in betrekking stonden tot het „Congres" werden gevangen ge- nomen en naar Engeland gezonden, waar zij slecht behandeld werden. Franklin in Parijs kreeg opdracht bijzondere aandacht te schenken aan de uitwisseling dezer krijgsgevangenen. Ook de Gouverneur De Graaf f werd naar Engeland gezonden. Diens plantages waren verbeurd verklaard ten gunste van den Koning van Engeland ').

*) Van Asbeck t. a. p. schrijft, dat Rodney De Graaff vrijuit gaan liet met zijne goederen en bedienden. Anders Hamelberg, t. a. p. bldz. 136, die een bedrag van Pesos 54654.2.3 noemt, door De Graaff aan contante penningen uitgeleverd. Deze schrijver publiceert ook een brief van De Graaff, waaruit blijkt dat deze althans het in Engeland niet slecht had.

(14)

VAN SINT EUSTATIUS." 571 Rodney en zijn land hebben van den Statiaanschen buit slechts weinig genot gehad. Vier en dertig schepen, op het eiland genomen, werden volgeladen onder convooi van twee oorlogs- schepen naar Engeland gezonden. In het Kanaal ontmoette deze vloot een Fransch eskader onder bevel van den vice-admi- raal Le Motte Piquet *). Twee en twintig der koopvaardijschepen werden genomen en naar Brest opgebracht, terwijl de twaalf overige volgens eene mededeeling van Franklin kort daarop door Fransche en Amerikaansche kapers vermeesterd werden, en zoo kwam niet één schip van het convooi in Engeland. Het is bekend, dat kapitein W. Young Rodney geraden had Lord Sandwich met de route van het convooi op de hoogte te brengen en zoo eene ontmoeting met Engelsche kruisers in de Europeesche wate- ren te bewerken, maar of Rodney heeft dezen raad niet opge- volgd, öf de kruisers hebben het Engelsche convooi niet gevonden.

Ook St. Eustatius zelf verloren de Engelschen al spoedig.

Rodney's gezondheidstoestand deed hem 1 Augustus 1781 naar Engeland vertrekken. Hij had bevolen, dat het eiland te allen tijde door een aantal schepen bewaakt moest worden, en dat de groote som gelds, die nog op St. Eustatius was, met een eskader onder Vice-admiraal Hood naar Noord-Amerika zou gezonden worden, om de Engelsche troepen tot betaling te dienen. Om de een of andere oorzaak werden deze bevelen niet uitgevoerd.

Intusschen was eene Fransche vloot van ± 400 schepen, *) waar- onder, naar men zegt, ± 30 linieschepen"), in de West-Indische wateren aangekomen onder bevel van den Graaf De Grasse.

Hem ontmoette de Commandant van Martinique, de generaal markies de Bouillé, met ongeveer 1200 man troepen op 3 fre- gatten, één sloep en één brik. Op 26 November bereikte eene expeditie onder Bouillé St. Eustatius. Daar waren toen 650 soldaten onder bevel van Kolonel Cockburn. Wegens de hooge zee kon Bouillé slechts 500 man aan land zetten*), die zich ver- borgen hielden tot het uur, waarop de poorten van het fort ge- woonlijk geopend werden. Toen daarop de Engelsche troepen naar buiten kwamen voor hunne oefeningen op de Savanna, liet de Markies alle soldaten hunne geweren in de lucht afschieten, en met gevelde bajonet op den vijand aanrukken. De verwarring, waarin deze krijgslist de Engelsche troepen, die in aantal de

') Zie over de deelneming van Holland aan deze expeditie Blok t. a. p. 111 bladz. 561 /2.

*) Voor het gTootste deel een convooi.

') Hamelberg t. a. p. bladz. 137 spreekt van „een sterke Fransche vloot van onge- veer 20 linieschepen en evenveel fregatten".

*) Jameson t. a. p. bladz. 708 zegt, dat 1400 man aan land gebracht werden.

(15)

meerdere en in strategische positie er beter aan toe waren, bracht, is onbeschrijfelijk. Zij vluchtten her- en derwaarts en de Franschen namen zonder verzet bezit van het fort *). Twee- honderd vijftig duizend pond sterling vielen den Franschen in handen *) zoodat de Engelschen in het geheel geen financieel voordeel van hunne verovering van het eiland gehad hebben.

De Franschen hebben het tot den vrede van Parijs voor de Repu- bliek bewaard.

Echter had het eiland zijne kortstondige beteekenis verloren.

Edler schrijft aan het slot van deze beschouwingen: „It no longer proved the mere nourricière, either for the United States or for the French, falling back into its former insignificance, never to rise again up to the present day". De handel, die vroeger over St. Eustatius was gegaan, begunstigde sedert St. Thomas.

Wel mag Jameson in zijn aangehaald werk zeggen: . . . .

„Seldom has an island port had a more meteoric career, or shown a more striking contrast between insignificance in time óf pea- ce and resounding prosperity in war-time, than that presented by the little volcanic island of St. Eustatius".

De vrede van Parijs . . . . De talrijke vredespogingen en lang- durige onderhandelingen zijn overbekend. De Hollandsche di- plomatie legde het jammerlijk af. De Republiek verloor Nega- patnam en moest de vrije vaart op de Molukken aan Engeland toestaan. Het klinkt wel heel vriendelijk maar is weinig troostrijk als Edler zijn werk aldus besluit: „The United Provinces which had proved themselves the benefactors of the United States and France during the gigantic struggle just terminated, must then be considered the real and only victims of the American Revo- lution". . . .

*) 12 April 1782 won Rodney een geweldige zeeslag in de West-Indische wateren, die 12 uren aaneen geduurd had. Bij deze gelegenheid werd De Grasse gevangen ge- nomen en zijn admiraalschip met 4 andere linieschepen vermeesterd.

') Hamelberg, t. a. p. bladz. 128 zegt: „bijna een millioen gulden".

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

of „lading volgens manifest&#34; in de lijsten der aangekomen schepen werden omschreven en invoerrecht behoefde er niet van te wor- den verantwoord. Evenmin komt in de administratie

[r]

Vervoer naar een ziekenhuis bij niet-spoedeisende hulp komt bijna altijd voor eigen rekening?. In een aantal gevallen krijgt u van PZP vanuit uw basisverze- kering uw reiskosten

Door het vele werk dat inmiddels is verricht door de regeringscommissaris en zijn plaatsvervanger, zijn team en het openbaar lichaam, en de verbeteringen die daardoor binnen

gere bezoldigingstrede in de voor de werknemer geldende bezoldigingsschaal, indien hij naar het oordeel van het bevoegde gezag neergelegd in een formele beoordeling als bedoeld

- De verplichting om samen één uitvoeringsorganisatie in Bonaire aan te sturen is, gelet op de grote afstand tussen Bonaire enerzijds en Sint Eustatius en Saba anderzijds, voor beide

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn toegetreden tot het staatsbestel van Nederland en dat er derhalve grond bestaat een voorstel

Vergelijken we de eilandbelastingen met de belastingen die gemeenten mogen heffen op grond van artikel 220 tot en met 229 van de Gemeentewet en artikel 15.33 van de Wet