• No results found

De appelbloedluis en haar parasiet na de strenge winter 1955/1956

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De appelbloedluis en haar parasiet na de strenge winter 1955/1956"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

H. H. Evenhuis, Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (I.P.O.), Wageningen

De appelbloedluis en haar parasiet

na de strenge winter 1955/1956

The woolly aphis and its parasite after the severe winter of 1955/1956

Onlangs is door Beeke en de Jong [1] er de aandacht op gevestigd, dat de appelbloedluis na de afgelopen strenge winter in ons land bijna is uitgestorven. Zij vonden alleen nog levende bloedluizen aan de basis van enkele appelstammen en dan nog slechts in zeer gering aantal. Ook de bloedluisparasiet, Aphelinus mali, zou volgens hun ervaringen ernstig door de strenge winter geleden hebben. Daar ik mij reeds sedert enige jaren bezighoud met de bestudering van de bloedluis en zijn parasiet, geven deze waar-nemingen mij aanleiding tot enkele opmerkingen.

De appelbloedluis

De appelbloedluis overwintert in ons land in de regel als larve in het eerste stadium. In de loop van een zachte winter kan men echter op de stam en de takken vaak nog alle stadia waarnemen. In de tweede helft van maart blijken er echter nog slechts zeer weinig luizen in leven te zijn; dit zijn dan lar-ven in het eerste stadium. Eind april of begin mei worden zij volwassen. Zij beginnen dan dadelijk met de produktie van jonge luizen, die zich in de buurt van het moederdier of elders op de boom vestigen. In ons land komen jaarlijks ongeveer twaalf opeen-volgende generaties van de bloedluis voor. Daar de periode waarover jongen worden voortgebracht, groter is dan de ontwikkelingsduur van de luizen

van larve tot volwassen dier en bovendien de luizen niet alle even snel groeien, treedt reeds vanaf de tweede generatie een overlapping van -de genera-ties op.

In ons land zijn slechts de ongevleugelde, zich onge-slachtelijk voortplantende levendbarende wijfjes van belang voor de vermeerdering van de soort. Ge-vleugelde vormen en hun nakomelingschap spelen in dit opzicht slechts een zeer ondergeschikte rol. Dit is uitvoerig bestudeerd door De Fluiter [3]. In het voorjaar van 1956 hebben wij tot nu toe (eind mei) in Wageningen en omgeving nog geen levende bloedluizen kunnen vinden, dit in tegen-stelling met voorgaande jaren. Het ligt voor de hand de oorzaak te zoeken in de periode van strenge vorst in februari van dit jaar. Het is namelijk be-kend, dat de appelbloedluis betrekkelijk slecht zeer lage temperaturen kan verdragen. Jancke [4] ver-meldt, dat bloedluizen die gedurende een à twee uur worden blootgesteld aan een temperatuur van — 2 7 i ° C , alle sterven. Bij —25°C zou het grootste gedeelte der luizen na 2 tot 5 uur dood zijn, na 18 uur zijn zij allemaal gestorven. Ehrenhardt [2] vond een nog grotere gevoeligheid van de bloedluis tegen koude. Hij constateerde bovendien, dat ijsvorming nog een extra ongunstige invloed op het leven van de bloedluis heeft.

(2)

Toch kunnen we niet aannemen, dat de bloedluis in sommige streken door de strenge vorst volkomen is uitgeroeid. Immers, de appelbloedluis komt niet alleen op de bovengrondse, doch ook op de onder-grondse delen van de appelboom voor. En in de grond heersen in de winter aanmerkelijk hogere temperaturen. Vanuit deze ondergrondse delen kan in de loop van de zomer weer een herinfectie van de bovengrondse delen plaatsvinden. Het hangt er nu maar vanaf in welke mate de ondergrondse delen, dus vooral de wortels, met bloedluis bezet zijn. In boomkwekerijen wordt nogal eens de aan-wezigheid van luizen op de wortels van appelbomen waargenomen. De luizen kunnen alleen op de wor-tels voorkomen, als ze deze door openingen in de grond kunnen bereiken. In het laboratorium, waai we bloedluizen op appelzaailingen in bloempotten kweken, nemen we de dieren nogal eens waar op de wortels onder in de pot. Zij zijn daar dan zeer waar-schijnlijk terecht gekomen via de opening onder in de pot. Het is heel goed mogelijk, dat in vele boom-gaarden de luizen niet in staat zijn zich op de wor-tels te vestigen.

De bloedluisparasiet

Hoe staat het nu met de bloedluisparasiet Apheli-nus mali? De overwintering van deze parasiet heeft plaats als volwassen larve binnen de harde, zwarte huid van de dode, geparasiteerde luis. Als de win-terrust is afgelopen, gaat de larve zich verpoppen. De sluipwespjes verschijnen dan in de loop van mei in een meestal vrij korte periode. Er zijn dan echter nog betrekkelijk weinig bloedluizen, zodat het para-siteringspercentage in deze tijd hoog kan zijn (tot meer dan 80% ) . In de loop van het voorjaar en de voorzomer daalt dit parasiteringspercentage echter weer snel, omdat de voortplantingscapaciteit van de bloedluis veel groter is dan die van de parasiet. Pas als in de loop van de zomer de bloedluispopu-latie weer gaat afnemen (waarschijnlijk mede door invloed van de voedselplant), wordt weer een hoog parasiteringspercentage bereikt.

Over de verhouding van de aantallen bloedluizen en parasieten na de winterperiode zijn in 1954, 1955 en 1956 te Wageningen tellingen verricht. De gevonden verhoudingscijfers worden hierna weergegeven. De lezer vindt daarbij ook vermeld de totale lengte der onderzochte takken. Aan dit laatste moet echter niet te veel waarde worden ge-hecht, omdat de appelbloedluis, zelfs op één boom, in het algemeen zeer ongelijkmatig verspreid voor-komt. Daar komt nog bij, dat in 1954 en 1955 die takken zijn genomen, waarop levende bloedluizen werden aangetroffen, terwijl in 1956, toen geen levende bloedluizen werden gevonden, uitsluitend takken werden genomen, waarop gallen, die het vorig jaar waren gevormd, aanwezig waren.

1954. 13 april: op 7 m taklengte zijn per 100

leven-de, overwinterde luizen 372 doleven-de, gepara-siteerde bloedluizen met levende larve of pop van Aphelinus mali aangetroffen. 26 april: op 10 m taklengte per 100 levende, overwinterde luizen 258 dode, geparasiteer-de bloedluizen met levengeparasiteer-de larve of pop van Aphelinus mali.

1955. 25—31 maart: op 20 m taklengte per 100

levende, overwinterde luizen 95 dode, ge-parasiteerde bloedluizen met levende larve of pop van Aphelinus mali.

1956. 4—7 mei: op 20 m taklengte is door ons per

100 dode, geparasiteerde luizen met een levende larve of pop van Aphelinus mali geen enkele levende bloedluis waargenomen. Aphelinus mali blijkt dus de strenge winter beter te hebben verdragen dan zijn waard, de appelbloed-luis. De wespen verschenen in grote getale in de tweede helft van mei. Toen werden echter door ons nog steeds geen levende bloedluizen in een aantal onderzochte appelboomgaarden in de buurt van Wageningen waargenomen! Daar Aphelinus mali een parasiet is, die zich alleen ten koste van de

(3)

bloedluis kan vermeerderen, moet hij dus in de loop van het voorjaar vrijwel uitsterven.

Natuurlijk wachten we met grote belangstelling het verdere verloop van de ontwikkeling af.

Summary

The woolly aphis and its parasite after the severe winter of 1955/1956

After the severe frost of February 1956 the woolly aphis, Eriosoma lanigerum (Hausm.), appeared to have died off on the aerial parts of apple trees in the neigh-bourhood of Wageningen. In the course of the season there will probably be a reinfection of the aerial parts of the trees from the roots.

The woolly aphis parasite, Aphelinus mali (Hald.), however, survived the winter rather well. The wasps appeared in the second half of May, but in consequence of lack of suitable hosts they will die without having multiplied. The result will be that, when the woolly aphis eventually starts to multiply, practically no para-sites will be present.

Literatuur

1. Beeke, H. en D. J. de Jong: Hoe staat het met

de appelblo e dluis, na de strenge -winter van 1955— 1956? Fruitteelt 46, 1956: 438—439.

2. Ehrenhardt, H.: Experimentelle

Untersuchun-gen und FreilandbeobachtunUntersuchun-gen über den Einfluss von Kälte und Eis auf die Blutlaus. Arb. phys.

an-gew. Entom. 6, 1939: 257—285.

3. Fluiter, H. J. de: De bloedluis Eriosoma

lani-gerum (Hausm.) in Nederland. Proefschrift,

Lei-den; Uitg. Fonds Landb. Exp. Bur. nr. 8, Wage-ningen, en Tijdschr. o. Plantenz. 37, 1934 2 0 1 —

330.

4. Jancke, O.: Zur Kälteempfindlichkeit der

Blut-laus. Nachr.bl. deutsch. Pflanzenschutzd. 75, 1935:

46—47.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hij zegt dat dit zeker aan de waarde van partiële uitkomsten in zijn studie afbreuk doet, maar hij is er van overtuigd dat zijn resultaten op hoofdpunten er niet door aangetast

De pretentie van de schrijver, verwoord op pagina 19 van het boek: 'het ontstaan van de moderne overheidsbureaucratie in Nederland wordt beschreven en verklaard (cursief door mij,

Een inhoudsanalyse van een klein deel van de publikaties geeft daarna aan, dat er in de opvattingen van de intellectuelen een sterke verschuiving heeft plaatsgevonden, namelijk van

Deze transitie kan gebruikt worden voor waterveiligheid: wanneer er nieuwe gebieden uitgegeven worden wordt er nu al gekeken of het opgehoogd moet worden worden of dat

Wesseling echter trekt zijn grenzen nauw en zo komen in zijn artikel over de Nederlandse historiografie na 1945 noch de Angelsaksische activiteiten, noch die van de Indonesiërs aan

In geval de gemeente aansprakelijk gesteld wordt voor schade, is het van belang dat de gemeente kan aantonen dat volgens het gladheidsbestrijdingsplan is gewerkt.. Om die

We studied DNA methylation markers during high-dose metho- trexate treatment in pediatric acute lymphoblastic leukemia (ALL) in relation to developing oral mucositis.. Materials

• (relevante) kennis in en vaardigheden met gereedschappen en hulpmiddelen ten behoeve van het bewerken en verwerken van materialen voor de realisatie van complex metselwerk