• No results found

EEN WOORD TER OVER WEGING

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "EEN WOORD TER OVER WEGING"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EEN WOORD

TER OVER WEGING

Ds. E. T. van den BORN

Uitgave van het Comité tot verspreiding van goedkope Geref. lectuur Adres: Fr. de Vries, Hansweertsestraatweg 29 - Hansweert - Giro 378481

(2)

EEN W O O RD TER OVERWEGING

Om het huis van de Here, onze God, wil ik het goede

voor U zoeken. Ps. 122 : 9

Er is vandaag alle reden zich nader te bezinnen over wat in ons midden genoemd wordt „de samenspreking met de Geref. Kerken in Synodaal verband”. Deze bezinning is niet alleen nodig, omdat het over een zeer belangrijke zaak gaat, waarover in ons midden verschillend gedacht wordt, maar ook, omdat het vóór of tegen beheerst wordt door de vraag: Wie heeft nu werkelijk lief? Wie zoekt nu werkelijk de eenheid gelijk de Here Christus dat eist van een ieder, die zijn Naam belijdt en Hem liefheeft, die ons zo uit­

nemend heeft liefgehad? Het vóór of tegen verkrijgt daardoor zulk een ongemene spanning. De voorstanders van deze samenspreking kunnen de tegenstanders verdenken van liefdeloosheid. En de tegenstanders kunnen denken, dat de voorstanders spelen met wat ons in de vrijmaking door de Here geschonken is. Het is bekend, dat van Synodale zijde gezegd wordt, dat wij, die tot nu toe elk verzoek om samenspreking afwezen, zo koud, zo liefdeloos zijn om elke uitgestoken hand weg te slaan. Wie kan nu, zo hoort men zeggen, in de houding der Vrijgemaakten iets ontdekken van de grote liefde, welke bezit neemt van het hart, wanneer wij juichen over de genade en de barmhartigheid ons geschied? Moet deze liefde niet altijd bereid zijn om te spreken? En op z’n minst niet bereid zijn om te luisteren? W ant wie kan berekenen de zegen, welke uit zulk een samenspreken en naar elkaar luisteren zou kunnen voortvloeien?

Wij weten, dat de liefde de vervulling der wet is. Ons klimaat is het koninkrijk van de Zoon zijner liefde. Maar daarom kan nie­

mand zo maar zeggen: Ik ben er voor, of, ik ben er tegen. Wij moeten allen letten op de concrete situatie, waarin wij gekomen zijn door het verzoek om samenspreking, en op wat in deze concrete situatie de Here van ons vraagt. Over de wet der liefde behoef ik niet breed te schrijven. Ik herinner aan het bekende woord uit Micha 6 : 8 : „Hij heeft U bekend gemaakt, o mens, wat goed is en wat de Here van U vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met Uw God.” De Here heeft ons bekend gemaakt, wat goed is. Hij heeft ons zijn wet gegeven door het doen waarvan wij in Christus het leven hebben, zodat de gemeenschap der heiligen bloeien gaat.

Daarom vraagt de Here nu ook om recht te doen. Zo te handelen, dat die gemeenschap der heiligen, welke de Here toch geschapen

3

(3)

heeft, ons altijd voor ogen staat. En om getrouwheid lief te heb­

ben. Zo te leven, dat de naaste op ons rekenen kan, omdat wij broeders zijn van hetzelfde huis, het huis des Heren. En om oot­

moedig te wandelen met God, die ons heeft verlost, en die door de gave van de wet ons onderwijst wat het waarachtige leven is, nl.

de liefde tot Hem en tot de naaste. En waar de Here ons heeft bekend gemaakt wat goed is, en daarmee over ons aller leven gespannen heeft de boog van zijn liefde tot ons, moeten wij eerst in dat licht zien het verzoek tot samenspreking, dat ons bereikte.

Het verzoek om samenspreking.

Wat heeft de Synode van Utrecht 1959 geschreven „inzake de pogingen tot samenspreking en toenadering” ? De Synode schreef:

„De Synode heeft met droefheid kennis genomen van de weigering van de Generale Synode van de vrijgemaakte Gereformeerde Kerken te Bunschoten-Spakenburg d.d. december 1958, als antwoord op het van de Geref. Kerken tot haar geuite verzoek om samen­

spreking. Zij besluit aan de e.k. vrijgemaakte Synode de thans door haar genomen beslissingen sub A, B, C ter kennisneming toe te zenden, en haar mede op grond daarvan nogmaals met de meeste aandrang te verzoeken met de Synode in een zodanig contact te willen treden, dat gericht is op de hereniging van beide kerkgemeen­

schappen. Met name wil de Synode de vrijgemaakte kerken verzoe­

ken zich vóór alles met haar hierover te willen bezinnen, of beide kerken, uitgaande van de Drie Formulieren van Enigheid, voor de toekomst niet weer een gemeenschappelijke weg zouden kunnen vinden en aldus tot een nieuw begin zouden kunnen komen. Hoewel de Synode hetgeen in het verleden geschied is ten volle ernstig wil nemen en bereid is, voor haar deel daarvan aan de vrijgemaakte Gereformeerde Kerken rekenschap af te leggen, is zij toch over­

tuigd, dat, wanneer zulk een nieuw begin gevonden zou kunnen worden, het verschil in de beoordeling van wat in het verleden geschied is, het samengaan in de toekomst niet blijvend zou mogen verijdelen, doch dat beide kerken dan, in het bewustzijn van beider tekort, deze zaken met ootmoed aan het oordeel van God zouden mogen overlaten”.

Zo luidt het verzoek om samenspreking. En als wij dit verzoek gelezen hebben, komt de vraag: Wat eist de Here van ons in het altijd zoeken van de gemeenschap der heiligen, welke Hij gescha­

pen heeft? Wat is met het oog hierop recht doen, getrouwheid liefhebben en ootmoedig wandelen met God?

Het verzwegen feit.

In zijn boek „Het getuigenis van de Reformatie” schrijft de Room­

se professor Dr. W. H. v. d. Pol: „Zij, nl. de Roomse Kerk, meent, dat zij draagster is van een haar door Christus verleend gezag, op grond waarvan zij het recht en de plicht heeft om van alle niet- katholieken te eisen, dat zij hun afdwalingen afzweren. Dit is niet

(4)

een verouderde, onoecumenische houding en pretentie; deze gezagshouding zal altijd blijven behoren tot het wezen van de Katholieke Kerk”, bl. 20. In aansluiting hiermee schrijft hij op bl. 44: „Men kan de Reformatie van zeer veel verschillende kan­

ten benaderen en talloze verschillende oorzaken noemen, waar­

door zij ontstaan zou zijn. In elk geval is de Reformatie geboren uit een gezagscrisis. In zover is er overeenkomst tussen het eind van de Middeleeuwen en onze eigen tijd. Ook onze tijd is opnieuw in een gezagscrisis geraakt.”

In dezelfde geest Iaat zich ook uit de Katholieke Dr. A. Fiolet in

„Verdeelde christenen in gesprek” op bl. 131: „De definitieve breuk van de Reformatie met de Katholieke Kerk is uiteindelijk een gezagscrisis van geweigerde onderwerping geweest.”

Ik dwaal niet af, wanneer ik voor deze citaten aandacht vraag, want wanneer wij deze uitspraken leggen naast wat de Generale Synode in haar brief van augustus 1944 schreef, ontdekken wij een treffende parallel. Immers ook voor de Generale Synode was de Vrijmaking „een gezagscrisis van geweigerde onderwerping”.

Want wat schreef deze Synode over de acte van vrijmaking?

Zij schreef:

„Want ■waarom gaat het in dit droevig conflict? Toch om deze voor het gehele leven van Gods kerk hoogst-gewichtige ordening, dat de vergaderingen, die door Christus met gezag bekleed zijn, niet alleen zelve dat gezag handhaven in het vasthouden aan de zuivere leer en de bewaring van de rechte discipline, doch ook onder de leden der kerk die gehoorzaamheid vinden, welke haar toekomt, en het niet vrijstaat aan de machten, die door Christus zijn ingesteld, onderworpenheid te weigeren. Deze ordening is bestreden op een wijze, welke in de kerk van Jezus Christus niet gedoogd mag worden”. (Synodale brief van aug. 1944).

Hoe de Generale Synode dat precies bedoelde, had zij bijv. reeds bij de schorsing van Prof. S. Greijdanus nader toegelicht:

„Zij, nl. de Generale Synode, mag ongetwijfeld de consciënties der enkele gelovigen alleen binden aan Gods Woord, maar daarmee strijdt geenszins, dat zij, de sleutelmacht naar haar roeping bedie­

nende, subordinatie onder haar gezag mag en moet vragen van een iegelijk, die binnen het kerkverband zijn plaats wil blijven innemen”.

(Rapport 26 juli 1944, bl. 11).

De Generale Synode immers treedt binnen het verband van de kerk van onze Here Jezus Christus op met haar door Christus ver­

leende profetische autoriteit. Zo lezen wij in punt 6 van de door haar gegeven 16 punten, ter toelichting op de door haar genomen leeruitspraken:

„dat uit het karakter der leeruitspraken, waarin de Synode met, haar door Christus verleende profetische autoriteit, optreedt, als vanzelf voortvloeit, dat inzonderheid de ambtsdragers aan haar gebonden zijn, zodat een afzonderlijke, opzettelijke eis van instem­

ming in de regel niet noodzakelijk en zelfs overbodig is, maar dat

(5)

onder bijzondere omstandigheden het stellen van zulk een speciale eis geboden kan zijn”.

Dit wijst wel heel duidelijk in de richting van een onfeilbaar leer­

gezag, waarmee de Here Christus de Generale Synode bekleed heeft. Vanwege dit onfeilbaar leergezag heeft de Generale Synode ook het recht om de sleutelmacht te bedienen, gelijk zij dat ook o.a. deed bij de schorsing van Prof. Greijdanus. In haar brief van augustus 1944 legt de Generale Synode dan ook getuigenis af, dat zij in het geding met de Vrijgemaakten „de zuivere belijdenis gehandhaafd, de kerkelijke orde bewaard en de kerkelijke disci­

pline geoefend heeft.”

En de Synode van Utrecht 1959 schrijft „inzake de met de leer- uitspraken samenhangende tuchtmaatregelen”, dat

„de hierin aan de orde gestelde zaak een uitermate teer punt raakt.

Teer voor de vrijgemaakte broeders, omdat deze zich daarin aan­

getast achten in hetgeen zij als hun recht en eer als ambtsdragers in Christus’ kerk beschouwen. Teer voor de Gereformeerde Kerken, omdat zij daarin herinnerd worden aan hetgeen zij als een pijnlijke aantasting gevoeld hebben van de kerkelijke trouw, waarmee de thans vrijgemaakten eens met haar verbonden waren en tot de onder­

houding waarvan met name de predikanten onder hen zich in het ondertekeningsformulier verplicht hadden” .

Ik ga, meen ik, niet feil als ik zeg, dat de Generale Synode de Vrijmaking beoordeelt als een „gezagscrisis van geweigerde onder­

werping”. Want de Generale Synode is draagster van een haar door Christus verleend gezag, uitkomende in leergezag en tucht­

recht. Een leergezag en een tuchtrecht, waarvan zij om Christus’

wil geen afstand kan en mag doen. Een macht en autoriteit, waar­

voor zij onvoorwaardelijke gehoorzaamheid moet vragen van een ieder, die behoren wil tot de kerk van onze Here Jezus Christus.

Dienovereenkomstig schreef de Generale Synode ook in haar brief van augustus 1944 om toch aan de revolutionaire beweging der Vrijgemaakten niet mee te doen, omdat deze onder een schone schijn de gemeente des Heren verwoestte. De Vrijgemaakten erkenden immers niet het onfeilbare leergezag der Generale Synode en hadden zich onttrokken aan de macht, welke de Here Christus boven hen gesteld had. Daarom had de Synode ook niet anders kunnen doen dan de ambtsdragers, die aan dit verzet lei­

ding gaven, te schorsen en af te zetten naar Art. 79 en 80 der K.O.

Het is niet mijn bedoeling dit thans te bestrijden. Ik meen te mogen zeggen, dat het zonder meer duidelijk is, dat de Generale Synode, zonder expressis verbis, zonder met even zovele woorden te zeggen waar de Here Christus haar zulk een gezag verleend heeft, en op welke wijze en met welke grenzen, er van uitgaat, dat het ieder, die Gereformeerd wil zijn, bekend is, dat de Gene­

rale Synode, wat betreft leer en tucht, spreekt met haar door Christus verleend gezag, waaronder ieder zich te buigen heeft, wil

(6)

hij zijn hals buigen onder het juk van Christus. M.a.w. volgens de Generale Synode wisten ook de Vrij gemaakt en, wijl van kinds­

been af er in onderwezen, en met name haar predikanten, nog wel zeer bijzonder onderwezen, welk gezag een Generale Synode van Christus’ wege toekomt. In de Roomse Kerk wordt immers ook niet in twijfel getrokken het gezag van de pauselijke stoel? Zo kan toch ook het gezag ener Generale Synode binnen het verband der Gereformeerde Kerken niet in twijfel getrokken worden?

Volgens de Generale Synode wisten de Vrijgemaakten heel goed, dat zij ongehoorzaam werden, zich schuldig maakten aan insubor­

dinatie, toen zij zich van de besluiten der Generale Synode beriepen op het Woord Gods en de Belijdenis, en voor zichzelf het recht namen om van deze besluiten zich vrij te maken, daar­

mee verwerpende het onfeilbaar leergezag der Generale Synode, terwijl haar predikanten daarmee hun eed van trouw braken.

Grote onduidelijkheid.

Maar het is nu de Generale Synode van Utrecht 1959, welke juist t.a.v. dit punt — haar onfeilbaar leergezag, gehandhaafd in haar schorsingen en afzettingen — zeer onduidelijk is. Zeker, de Synode wil hetgeen in het verleden geschied is, ten volle ernstig nemen. Zij is ook bereid van dat verleden rekenschap af te leggen aan de vrijgemaakte Kerken. Maar zij zegt niet, wat wij nu juist van haar hadden mogen verwachten, dat er één punt is, dat zij nooit in discussie geven kan, en waarover zij nooit praten kan, namelijk haar gezag, haar van Christus’ wege gegeven. Een koning geeft toch ook nooit zijn gezag in discussie, wijl regerende bij de gratie Gods? Dat doet een vader, door wiens hand het Gode belieft ons te regeren, toch ook niet? Dat kan een Generale Synode toch ook niet doen, als zij met profetische autoriteit bekleed is om de leer vast te stellen, te handhaven en te bewaren?

De vraag moet nu wel opkomen: W at bedoelt de Generale Synode als zij zegt overtuigd te zijn, dat, wanneer zulk een nieuw begin zou kunnen gevonden worden, het verschil in de beoordeling van wat in het verleden geschied is, het samengaan in de toekomst niet blijvend zou mogen verijdelen? Het ging in het verleden toch om dit zeer bepaalde gezag der Generale Synode? En daar gaat het in de toekomst toch ook over? De Synode heeft nog uit niets laten blijken, dat zij op dit punt veranderd is. Wil de Synode het ons gemakkelijk maken door bereid te zijn het verleden te begraven?

Of wil de Synode haar tuchtmaatregelen opheffen, gelovende, dat wij toch niet bedoelden de ordening van Christus omver te wer­

pen? Ik bedoel: Betekent voor de Generale Synode de hereniging een terugkeer onzerzijds onder de machten, die de Here Christus in zijn Kerk heeft ingesteld, ons weer subordinerende onder het profetisch leergezag der Generale Synode?

7

(7)

De eis der liefde.

Ik meen, dat de Generale Synode ook te doen kreeg met de eis der liefde, toen zij besloot met ons tot een samenspreking te komen. Met deze eis der liefde: Wat moeten wij doen jegens hen, met wie wij om Christus’ wil geen kerkgemeenschap meer konden onderhouden, toen zij Christus’ ordening omverwierpen, en die wij in zijn Naam hebben moeten excommuniceren, en voor wie wij gebeden hebben, dat zij zich mochten bekeren? Moeten wij, om­

dat wij blijven zoeken de waarachtige gemeenschap, die de Here Zelf geschapen heeft, en temidden waarvan Hij zijn wet heeft afgekondigd, moeten wij t.a.v. hen niet doen naar het woord van Jacobus: „Mijn broeders, indien bij U iemand van de waarheid afdwaalt, en een ander brengt hem tot inkeer, weet dan, dat, wie een zondaar van zijn dwaalweg terugbrengt, diens ziel van de dood zal behouden en tal van zonden bedekken”, Jac. 5: 19? Moe­

ten wij niet nog eens met hen spreken, om toch hun insubordi­

natie, hun ongehoorzaamheid op te geven, opdat zij weer broeders worden, en er blijdschap in de hemel en op de aarde zij, omdat het verleden is weggedaan, en wij weer samen opnieuw kunnen begin­

nen? W at is voor de Generale Synode, als zij vastelijk gelooft, dat zij draagster is van het gezag in de kerk wat betreft leer en tucht, recht doen, getrouwheid liefhebben en ootmoedig wande­

len met God? W at anders dan om nog eens, zij het ten over­

vloede, te getuigen van deze stijl van Gods huis, en ons van Christus’ wege te bidden om ons toch te bekeren, onze rebellie te bewenen, en weer terug te keren tot het legitieme huis Gods, zoals de Here dat bouwt in deze wereld in Jezus Christus? Wij mogen toch niet anders dan veronderstellen, dat de liefde van Christus haar dringt? De liefde tot zijn ordeningen, en de liefde tot allen, die de naam van Christus noemen? Het is toch de liefde, die de waarheid zegt, die de afdwalingen en de zonden aanwijst?

De liefde, die aanhoudt, tijdig en ontijdig, om toch de Here Christus lief te hebben, en Hem ook te eren in zijn ordeningen, die Hij gesteld heeft? En wanneer de Generale Synode een ver­

zoek tot samenspreking doet, dan is het toch de liefde, welke klaar en duidelijk zegt, waarvan zij nooit afstand kan doen, wat zij nooit terwille van de eenheid kan prijsgeven, nl. de ordeningen van Christus, waaronder de gemeenschap der heiligen bloeien kan? En tot deze ordeningen behoort toch volgens de Generale Synode de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan haar gezag, zoals zij daar­

van zo duidelijk gesproken heeft, en waarover zij niemand in het onzekere heeft gelaten? Wij kunnen in ons midden wel beginnen te vragen: W at eist de Here van ons? Maar wij moeten eerst beginnen met te vragen: W at eist de liefde, als de vervulling der wet, van de Generale Synode, als zij een verzoek om samen­

spreking doet? Het gaat immers om de kerk? Om de gemeenschap

(8)

der heiligen, welke de Here Christus geschapen heeft aan het kruis? En deze gemeenschap der heiligen kan toch volgens de Generale Synode alleen tot bloei komen, en haar eenheid kan toch alleen een blijvend bestand hebben, zo wij geloven, dat de Generale Synode met profetische autoriteit bekleed is, met onfeil­

baar leergezag? Dat is toch de conditio sine qua non? Wie het oecumenisch gesprek volgt, dat de Roomsen voeren, ziet, dat het gezag van de Apostolische Stoel onverzwakt wordt gehandhaafd.

Wie aan zulk een gesprek deelneemt, weet waar het om gaat nl.

om terug te voeren onder het onfeilbaar leergezag van de Paus.

En de liefde, welke van Synodale zijde achter dit verzoek om samenspreking zit, kan m.i. geen andere zijn dan te trachten ons terug te voeren onder het onbetwistbare gezag der Generale Synode, gelijk dat in haar kerken functioneert. Terug te voeren om Christus’ wil.

Een geloofsbeslissing Wij moeten dan ook niet vergeten, dat er in 1944 een geloofs­

beslissing gevallen is. Een geloofsbeslissing van de Geref. Kerken in Synodaal verband. En wel deze, dat deze kerken overtuigd zijn, dat de Here Christus wil, dat zijn kerk op synodocratische wijze geregeerd wordt. Deze synodocratische wijze van kerkregering lag voor haar als dogma reeds impliciet in de kerkenordening van 1618 en is nu daaruit ten volle ontwikkeld. Zo heeft de Generale Synode oog gekregen voor de eenheid der kerk. Op deze wijze kan de eenheid der kerk bewaard worden, zodat deze eenheid niet telkens op individualistische wijze kan verbroken worden met een persoonlijk beroep op Schrift en Belijdenis. De nieuwe kerken­

ordening is dan ook in het licht van dit, tot volle ontwikkeling gekomen, dogma zó geredigeerd, dat geen ambtsdrager meer de gelegenheid krijgt om die eenheid te verbreken, en anderen daar­

in mee te sleuren. De eenheid der kerk ligt nu vast gefundeerd in het gezag der Generale Synode. Voor zover ik zien kan, begeren deze kerken ook bij deze geloofsbeslissing te blijven.

Wij hebben óók een geloofsbeslissing genomen. Wij hebben gekozen, of juister gezegd, wij zijn gebleven bij de presbyteriale kerkregering. Of, om het te zeggen met de woorden van de Acte van Vrijmaking bij „de gehoorzaamheid van Christus, gelijk deze gehoorzaamheid tot vóór het jaar onzes Heren 1942 onder ons op grond van Gods Woord gekend en beleden werd in de aange­

nomen formulieren van enigheid en van de kerkenordening”.

Op grond van haar geloofsbeslissing zegt de Generale Synode:

Uw daad van vrijmaking was revolutionair, schismatiek. En op grond van onze geloofsbeslissing zeggen wij: Onze daad van vrij­

making was blijven bij de gehoorzaamheid aan Christus. Het is eis der liefde om deze geloofsbeslissing over en weer volkomen

(9)

serieus te nemen. Het is in strijd met de werkelijkheid, dat er in 1944 een incident heeft plaats gevonden in de Geref. Kerken, waarbij evenwel, om zo te zeggen, het huis, waarin het incident plaats vond, onveranderd is gebleven, zodat het in een samen- spreking er enkel om gaat, dat de broeders, die uit elkaar gingen, elkaar weer vinden. Feit is evenwel, dat het juist ging, om bij het beeld te blijven, om het huis zelf. Wij zijn niet om verschil van mening uit elkaar gegaan eenvoudig omdat we elkaar niet meer verstonden. Neen, de Generale Synode heeft ons het huis uit­

gezet, omdat wij niet wilden buigen voor haar gezag over het huis Gods. En wij hebben toen vergaderd de door de Synode uiteen­

gescheurde en geknechte gelovigen, en hebben gewerkt aan het herstel der kerk in terugkeer tot de gehoorzaamheid aan Christus, gelovende dat dit weer het vergaderen der gelovigen was, een terugbrengen in de schaapskooi van Christus. Zo beoordelen wij onze daden. En dit hebben wij over en weer niet gedaan krachtens

„onze heilige overtuiging”, maar over en weer in gehoorzaamheid aan Gods Woord. De Synode schreef, dat zij in dit alles heeft willen buigen voor het volle Woord Gods. Dat hebben wij óók willen doen. Is het dan geen eis der liefde te beginnen met elkaar volkomen serieus te nemen, maar dan ook over en weer te erken­

nen, dat er een kloof gaapt tussen ons, welke niet zo maar te over­

bruggen is?

Wanneer wij elkander ernstig nemen in onze geloofsbeslissingen dan zien wij toch, dat de tijd helemaal niet rijp is voor een samen- spreking, gelijk de Generale Synode die voorstelt? Vanwege haar geloofsbeslissing mag de Generale Synode van ons eisen om terug te keren en onze daden in het verleden te herroepen. Maar wij mogen op diezelfde grond van haar verlangen haar daden te her­

roepen, en met ons terug te keren tot vóór 1942. Zoals de feiten vandaag liggen, kunnen beide kerken niet anders doen dan elkaar oproepen tot bekering.

Is dat een basis voor een samenspreking?

Ziet de liefde hier begaanbare wegen, ja gebaande wegen?

En als er in ons midden zijn, die zeggen: Maar wij kunnen toch zeker altijd praten, dan vraag ik op mijn beurt — af gezien van het feit dat dit, zo algemeen gesteld, niet waar is — waaróver dan praten? Over hereniging gelijk de Generale Synode voorstelt?

Maar wie ziet een weg tot hereniging, zolang beide kerken bij hun geloofsbeslissing blijven? Totnutoe had de liefde onder ons begaanbare wegen, nl. het Woord Gods, de Drie Formulieren van Enigheid en de kerkenordening van 1618. Begaanbare wegen zou­

den er zijn, indien de Synode had gezegd: Wij keren ook terug tot het Woord Gods, de Drie Formulieren van Enigheid en de kerkenordening van 1618. Ik zou bijna zeggen: een drievoudig snoer, dat niet spoedig verbroken wordt. Maar de Generale Synode wil bij deze samenspreking wèl uitgaan van de Drie For-

(10)

mulieren van Enigheid, maar of zij ook uit wil gaan van de kerkenordening van 1618, verzwijgt zij. En het is juist deze kerkenordening, welke niet spreekt over een onfeilbaar leergezag ener Generale Synode, zelfs niet impliciet, en over haar recht tot bediening der sleutelmacht, in één woord, niet spreekt van een onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de Generale Synode.

Ik vraag niet of dit een toevallige of slordige formulering is „uit­

gaande van de Drie Formulieren van Enigheid”. Ik wijs alleen op het feit, dat de Generale Synode, om een samenspreking verzoe­

kende, ondertussen een geheel andere kerkenordening heeft aan­

genomen, waaronder het nooit meer mogelijk zijn zal, als het moet, zich vrij te maken van hare besluiten, om alzo binnen de kerk zelf te bewaren de gehoorzaamheid aan Gods Woord. Zeker heeft de Generale Synode het recht om te trachten ons te over­

tuigen, dat haar kerkenordening is conform Gods Woord, even­

als wij het recht hebben vol te houden, dat wij met de Geref.

Kerken van 1618 af al geloofd hebben, dat de kerkenordening van 1618 was in overeenstemming met Gods Woord. Maar eist de Here nu van ons, dat wij een samenspreking aanvaarden met het bepaalde doel tot hereniging te komen, terwijl wij de presby- teriale kerkregering niet mogen en niet kunnen prijsgeven?

Hereniging wekt de gedachte op, dat in feite niets ons scheidt, althans, dat wij, bij nadere bezinning, de scheiding niet kunnen volhouden, omdat wij toch broeders zijn van hetzelfde huis. En ook de Generale Synode versterkt deze gedachte, alsof aan beide zijden een tekort geweest is aan liefde, en dat nu in haar verzoek om samenspreking de stem der liefde zich verheft, welke toch weerklank moet vinden in het hart der broeders. En als het er op aankomt, wie zou niet ontroeren bij de gedachte aan een nieuw begin? En wie zou het niet fijn vinden om weer als broeders te verkeren onder dezelfde kansel en aan hetzelfde avondmaal, en weer samen te zingen van de genade en van de heerlijkheid der verlossing in Jezus Christus?

Maar waarom, zo vraag ik nu, waarom verzwijgt de Generale Synode thans het allesbeheersende in heel het geding, dat zij met ons gevoerd heeft, nl. de eis van onvoorwaardelijke gehoorzaam­

heid aan haar gezag? En als ik nu eens zeg, dat ik zó in mijn jeugd nimmer onderwezen ben, integendeel, en dat ik het zó niet geleerd heb op de Theologische Hogeschool, en dat ik het zó niet gevonden heb in het Woord en de Belijdenis en de Kerkenorde?

En als ik nu eens zeg, dat, hoewel de ban der excommunicatie mij toegezonden is en ik de beschuldiging van meineed heb moeten horen, ik nooit begeerd heb muiterij aan te richten in de kerk van Christus, waar de Here mij bij mijn doop een plaats gegeven heeft? En als ik nu eens zeg, dat de Generale Synode nooit één poging gedaan heeft om aan te wijzen, waar de Here Christus haar met profetische autoriteit heeft bekleed, en op wélke wijze

11

(11)

en met wélke grenzen, zodat ik er niets van begreep, dat ik schis­

matiek handelde door nog alleen maar te zeggen: ik kan niet geloven en ook niet leren de veronderstelde wedergeboorte en beloofde mijn bezwaren kenbaar te maken aan de eerstkomende Generale Synode? En als ik nu eens zeg, dat op dat moment de Generale Synode het gesprek afbrak en mij de woestijn inzond en alle schapen voor mij waarschuwde? Is het dan zo’n wonder, dat ik in deze oproep tot samenspreking toch de stem der liefde niet hoor? Daarom niet hoor, omdat de Generale Synode het verleden wel ten volle ernstig nemen wil en het mij, bij wijze van spreken nog wel eens zeggen wil, maar niet zegt, hoewel zij toch met pro­

fetische autoriteit bekleed is, dat ik mij bekeren moet, zal ik het Koninkrijk Gods kunnen beërven.

Het is — maar dat is altoos zo geweest — zo moeilijk om de woorden van de Generale Synode goed te lezen, en te verstaan.

Het is ook zo moeilijk te begrijpen, wat zij onder hereniging ver­

staat. Immers allen, die, na zich eerst vrijgemaakt te hebben, van ons zijn heengegaan, zijn dan wel „herenigd”, maar her­

enigd onder de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid der Gene­

rale Synode. Ik beoordeel dat nu niet. Alleen maar: ik kan het niet. En ik meen nog, dat het deze synodocratische wijze van kerkregering is, welke de broeders uit elkaar gejaagd heeft. En ik zie ook hoe willekeurig deze synodocratie is. En ook hoe weinig er terecht gekomen is van het profetisch leergezag. Had ik mij in 1945 geconformeerd, dan had ik 15 jaar moeten geloven en moe­

ten leren, op gezag der Synode, de veronderstelde wedergeboorte.

Nu, na 15 jaar, mag ik het misschien, wederom op gezag der Generale Synode, anders geloven en leren. Maar hoe het ook zij, het is wederom gegeven vrijheid, niet naar Gods Woord, maar naar het licht, dat de Generale Synode er over heeft.

Wat is dat voor liefde, welke klopt achter dit verzoek om samen­

spreking? En wat is dat voor liefde welke zegt, dat wij op dit verzoek moeten ingaan? Als het nog altijd zó is, dat ieder in de kerk moet geloven en als ambtsdrager moet leren, wat de Generale Synode krachtens haar profetische autoriteit vaststelt als waar­

achtige en volkomen leer der zaligheid? Als dat de verzwegen achtergrond is bij het verzoek om samenspreking, moet ik dan bij wijze van spreken toch meewerken -— want dat is het enige wat ik zou kunnen doen — dat het tot zulk een samenspreking komt?

Prof. v. d. Pol schrijft in zijn reeds genoemd boek: „Haar positief getuigenis aangaande de algenoegzaamheid en goddelijkheid van het Woord van God heeft er de Reformatie toe gebracht elke notie van een onfeilbaar leergezag in de Kerk met alle beslistheid te verwerpen. Het is ondenkbaar, dat de Reformatie ooit op deze beslissing zou kunnen terugkomen. Het zou volgens reformato­

risch besef niets meer of minder betekenen dan ontrouw en ver­

raad aan het Woord van God” (bl. 52). En toch is de Generale

(12)

Synode sinds 1942 deze weg opgegaan. En zij heeft het volge­

houden tot vandaag toe. Ik meen, dat het onzerzijds eis der liefde is om openlijk te zeggen: Zo kan het niet, en zo mag het niet.

Eensgezindheid.

Ik geloof, dat wij op dit punt eensgezind moeten zijn, en ook eensgezind moeten handelen. Niet, omdat wij als Vrijgemaakten zo koud, zo liefdeloos en ook zo eigengereid zijn. Niemand van ons ontkomt aan het woord van Micha: „Hij heeft U bekend ge­

maakt, o mens, wat goed is en wat de Here van U vraagt: niet anders dan recht te doen en getrouwheid lief te hebben en oot­

moedig te wandelen met Uw God”. Niemand van ons ontkomt aan de eis des Heren die gemeenschap te zoeken, welke Hij zelf geschapen heeft, en waar de liefde tot God en tot de naaste het huis bouwt. En niemand van ons mag zich, zgn. terwille van de eenheid, tevreden stellen met een surrogaat van deze gemeenschap der heiligen.

Ik ontkom niet aan de indruk, dat het een samenspreking moet worden, waarbij de Gordiaanse knoop moet worden doorgehakt, zonder dat er gebaande wegen zijn, en wij elkaar als broeders weer recht in de ogen kunnen kijken, omdat wij samen het huis des Heren liefhebben, en weggedaan hebben wat werkelijk ver­

keerd was, zondig was in het heilig oog des Heren. En het was zonde, wat er gebeurd is. Het was verkeerd om de broeders radicaal de pas af te snijden, en de weg van appèl op te breken, en on voor waardelijke gehoorzaamheid te eisen, subordinatie onder het gezag der Synode.

Wij weten, dat de Generale Synode het precies anders zegt. Zij heeft ook niet geaarzeld om onze zonde openbaar te maken voor God en mensen als rebellie, muiterij. En hoe wij het ook wenden of keren, en hoe wij het ook zouden proberen dat verleden op de een of andere wijze te begraven, en dan op de een of andere wijze samen opnieuw te beginnen: dit verleden blijft ons vervolgen.

Want de Generale Synode moet rekenschap van haar daden afleg­

gen. En wij moeten het ook. En ik weet heel goed, dat wij allen voor de rechterstoel van Christus het van zijn barmhartigheid moeten hebben, van de genade der schuldvergiffenis. Maar ik wil ook zo graag, vóórdat wij allen voor zijn rechterstoel moeten ver­

schijnen, het in orde hebben, en als het kan, weer als broeders samen gaan. En wie voor de toekomst het Woord Gods aan­

neemt als een lamp voor zijn voet en een licht op zijn pad, die ziet tegelijk, dat hetzelfde Woord ook het verleden verlicht, ook het kerkelijk verleden.

Is er dan geen weg om recht te doen? Is het Woord Gods dan geen rechter in geschillen meer?

Als het dan onrecht is, waarom verheffen alle Synodale kerken

13

(13)

dan hun stem niet? En als het dan onrecht is, waarom verheffen wij dan niet eenstemmig en eendrachtiglijk onze stem? Waarom zegt men in Synodale kringen, dat de scheur hun toch zo’n pijn doet, en dat zij dagelijks bidden om de eenheid, terwijl men met geen vinger aanroert het geding zelf: Of het waar is, dat een Generale Synode met onfeilbaar gezag bekleed is ? En waarom zegt men daar nog altijd, dat bijv. Prof. Schilder en Prof. Greijdanus terecht geschorst zijn — natuurlijk vanwege hun insubordinatie aan de Synode — en beschuldigt men ons tegelijkertijd van liefde­

loosheid en van eigengereidheid, om niet te willen samenspreken, blijkbaar niet verstaande, dat hun liefde twee aangezichten heeft?

En waarom zegt men in ons midden, dat wij toch niet zo hoog van de toren moeten blazen, en niet zo hoogmoedig een verzoek tot samenspreking moeten afwijzen, omdat van onze liefde tot elkander ook niet zoveel te zien is? Willen wij dan niet begrijpen, dat wij allen zondaren zijn, alleen te rechtvaardigen door het bloed van Christus, maar dat zich toch ook de stem der liefde verheffen mag: doe mij recht?

Wie onzer denkt niet aan de ontroerende woorden van David in 1 Samuel 26 tot Saul gesproken: „Waarom achtervolgt toch mijn heer zijn knecht? Wat heb ik toch gedaan? W at voor kwaad heb ik bedreven? Nu dan, mijn heer de koning luistere naar de woor­

den van zijn knecht. Indien de Here U tegen mij opzet, dan moge Hij een offer ruiken, maar indien het mensen zijn, vervloekt zijn zij voor het aangezicht des Heren, omdat zij mij thans verwijderd houden van de gemeenschap met het erfdeel des Heren en zeggen:

ga heen, dien andere góden” ?

David zegt: Indien het van de Here is, dat gij mij vervolgt, hier ben ik. Voltrek dan het vonnis des Heren, waardoor ik verwijderd word uit de gemeenschap van Gods volk. Maar indien het mensen zijn, die mij met geweld verwijderen willen uit de gemeenschap der heiligen in het licht, de vloek des Heren treffe hen. Zo mogen wij toch zeker vragen: Was het van de Here, dat gij ons verbandet van de erve der heiligen in het licht? Of was het menselijke wille­

keur? Daarom is het weer een ontwijken van de kwestie, waar het om gaat als de Generale Synode van Utrecht schrijft: „Waar deze overtuigingen zozeer tegenover elkaar staan, acht de synode het niet mogelijk in dit opzicht over het verleden van één zijde zo­

danige algemene uitspraken te doen, dat aan de waarachtigheid niet tekort gedaan wordt en tevens de onderlinge toenadering kan worden bevorderd.” Acht de Synode het niet mogelijk om van haar zijde nog eens duidelijk te zeggen, dat zij geen afstand kan en mag doen van haar gezag, van Christus’ wege haar gegeven, zodat het van de Here was, toen zij moest excommuniceren? En kunnen wij van onze zijde niet nog eens duidelijk zeggen, welk gezag haar dan wel toekomt, en welke plaats Art. 31 dan wel heeft in het kerkverband der Geref. Kerken, en waarom wij niet kun­

(14)

nen geloven, dat het van de Here was ons te verwijderen uit de gemeenschap van Gods volk? En als het dan zou blijken, dat wij, evenals Luther zouden moeten zeggen: Hier sta ik, ik kan niet anders, moeten wij dat dan niet aanvaarden? Zeker, de Roomsen hebben „in het reformatorisch sola scriptura een gevaarlijke vorm van religieus subjectivisme beluisterd, dat de H. Schrift critiek- loos uitlevert aan de willekeur van het vrije onderzoek van het individu”, (aldus Dr. A. Fiolet in „Verdeelde christenen in ge­

sprek”, bl. 131), maar dat geloven wij toch niet, en daar hebben wij toch rekenschap van gegeven in Art. 7 der N.G.B.?

De kerkelijke weg.

Wij moeten, nu er stemmen opgaan van „nu of nooit”, wel weten wat wij doen. En wie hier 1 Cor. 13 in het geding zou willen brengen, Paulus zegt ook van de liefde: „Zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid”. Ik spreek niet van elkaar vasthouden. Wij moeten het Woord des Heren vasthouden, dat óns vasthoudt, zo wij er gelovig voor buigen.

Want er zijn er, die zeggen: Ik wacht op de beslissing van onze Generale Synode, dan neem ik mijn beslissing. Maar hoe kan dat nu? Wij moeten toch èn persoonlijk èn als kerken èn als kerken in Synode bijeen, beproeven welke de goede en welbehaaglijke wil van God is? En als iemand onder ons werkelijk meent, dat onze kerken op dit verzoek van samenspreking moeten ingaan, is het dan niet zijn roeping om de kerkelijke weg te gaan en voor zijn gedachten, door schriftbewijs gedragen, trachten te winnen, en alzo mee te helpen aan een verantwoorde meningsvorming in ons midden? Wij hebben toch een weg om in een bepaalde zaak, van groot belang voor ons allen, ons op Gods Woord gegronde mening bekend te maken? En wij zeggen toch niet zo maar: dat is mijn mening, mijn gedachte, maar wij geloven toch met elkaar in de duidelijkheid en volkomenheid der goddelijke Schriftuur?

En niemand wordt toch een slot op de mond gelegd, of het jus profetandi ontnomen? En wij kennen toch geen meerderheid, die haar wil aan de minderheid zou opleggen, zodra het over deze zaak gaat?

Als ik maar wist, dat wij allen eenstemmig waren, en misschien alleen verschilden over de vraag: Zullen wij het de Generale Synode mondeling of schriftelijk zeggen, waarom wij op dit ver­

zoek niet kunnen ingaan, dan zou ik dit niet geschreven hebben.

Maar wij zijn niet eenstemmig. En ik zie gevaren dreigen. En wij moeten eenstemmig zijn, omdat het gaat over de vraag, of het verantwoord is op deze voorslag in te gaan, terwijl wij zien, dat het geding, waarover het gaat, onveranderd is gebleven.

Het is niet de bedoeling van de Synode die om samenspreking vraagt, over bekering te spreken. Het is de bedoeling om samen

15

(15)

opnieuw te beginnen, en terwille van de eenheid het verleden ten­

slotte te begraven. Dat vindt de Generale Synode wel een begaan­

bare weg. En voor mij is dit geen begaanbare weg.

Verschillenden hebben na de Synode van Utrecht geschreven, dat de in beweging zijnde fronten weer bevroren zijn, alsof een ijzige vrieswind er over gegaan is. Is dat zo’n wonder? In de besluiten van de Generale Synode van Utrecht verheft zich niet de stem der liefde, maar de stem van het compromis, waarbij nu juist de liefde niet leven kan. Deze Synode heeft een historisch moment willen scheppen, maar zij sprak op dit historisch moment geen duidelijke taal, of liever gezegd, zij profeteerde niet van het ver­

leden, en het heden en de toekomst. En ik geloof, dat dat lag in het feit, dat de Synode niet kon of niet wilde zeggen: „Wij had­

den het nooit moeten doen!” Indien dit woord gevallen was, waren „de fronten in beweging gekomen", bewogen door de stem der liefde van de broeders van hetzelfde huis. En op deze stem der liefde wacht ik nu. Daar heb ik al zo lang op gewacht.

En wij moeten elkaar niet met exclamaties opjagen: waar verbiedt de Here om samen te spreken? De enig juiste vraag is: Wat gebiedt de Here? Wij hebben dan ook de belofte: Bidt en U zal gegeven worden, zoekt en gij zult vinden, klopt en U zal open­

gedaan worden. Het is toch zo’n belangrijke kwestie, waar het over gaat?

Groningen, november 1960. E. T. v. d. Born.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Van parochie over bisdom naar de wereld, voor kerk & leven is het maar één stap.. Met zijn 265.000 abonnees blijft kerk & leven een van de groot- ste weekbladen in

We doen dat door verhalen te vertellen van mensen van dichtbij en veraf, mensen die op zoek zijn, de handen uit de mouwen steken, inspireren of gestalte geven aan wat

Vrijdag 3 september om 19.30 uur is er zangrepetitie voor het Kana- koor in de kerk van Ename.

Maar de Heere zegt in de tekstwoorden: „Al waren uw zonden als scharlaken, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen wit worden als sneeuw.” Zonden die bedreven zijn tegen

Alleen behoort daartoe, dat wij door het geloof de hand ophouden en wij, gelijk God door de liefde tot Gever wordt, door het geloof in Christus de nemers worden, Dat is,

Op de vraag naar de zin van het leven kan ik niet altijd een zeker antwoord formuleren, maar ze is voor mij wel heel belangrijk, niet enkel in mijn privéleven,

Wanneer ik naar uw hemel kijk, het kunstwerk van uw vingers, wat voel ik mij dan klein. Wanneer de gouden maan daar prijkt, overal

In de eigentijdse kapel van de zustergemeenschap Caritas in Melle staan links zuster Sushila uit Indië, met naast haar zuster Miet die dit jaar 50 jaar kloosterlinge is..