• No results found

GRUNDFOS INSTRUCTIES NB, NBG. Installatie- en bedieningsinstructies

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "GRUNDFOS INSTRUCTIES NB, NBG. Installatie- en bedieningsinstructies"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NB, NBG

Installatie- en bedieningsinstructies

GRUNDFOS INSTRUCTIES

(2)

Ne de rla n d s (NL)

Nederlands (NL) Installatie- en bedieningsinstructies

Vertaling van de oorspronkelijke Engelse versie

INHOUD

Pagina

1. Symbolen die in dit document gebruikt worden

2. Algemene informatie

NB, NBG zijn niet-zelfaanzuigende, enkeltraps cen- trifugale slakkenhuispompen met axiale inlaat en radiale uitlaat.

NB pompen voldoen aan EN 733.

NBG pompen voldoen aan ISO 2858.

1. Symbolen die in dit document gebruikt

worden 2

2. Algemene informatie 2

3. Het product ontvangen 3

3.1 Levering 3

3.2 Het product transporteren 3

3.3 Het product hanteren 3

3.4 Het product opslaan 4

4. Identificatie 4

4.1 Typeplaatje 4

4.2 Typesleutel 5

5. Toepassingen 8

5.1 Te verpompen vloeistoffen 8

6. Bedrijfscondities 8

6.1 Omgevingstemperatuur en hoogte 8

6.2 Vloeistoftemperatuur 8

6.3 Max. werkdruk 8

6.4 Minimale voordruk 9

6.5 Maximale voordruk 9

6.6 Minimaal debiet 9

6.7 Maximaal debiet 9

6.8 Asafdichtingen 10

7. Montage van motor op pompen met

vrije as 11

7.1 Montage van motor op pomphuis zonder

voetstukken 11

7.2 Montage van motor op pomphuis met

voetstukken 13

8. Mechanische installatie 15

8.1 Plaats van de pomp 15

8.2 Opstellingsposities 16

8.3 Fundering van NB, NBG pompen zonder

voetplaat 16

8.4 Fundering van NB, NBG pompen met

voetplaat 17

8.5 Leidingwerk 20

8.6 Trillingsdemping 21

8.7 Expansiekoppelingen 21

8.8 Meetinstrumenten 22

9. Flenskrachten en aandraaimomenten 23 10. Elektrische aansluiting 25

10.1 Motorbeveiliging 25

10.2 Gebruik van een frequentie-omvormer 25

11. Inschakeling 26

11.1 Algemene informatie 26

11.2 Aanzuigen 26

11.3 Controle van de draairichting 26

11.4 Inschakelen van de pomp 27

11.7 Referentie-aflezingen van bewakingsap-

paratuur 27

12. Onderhoud 28

12.1 Pomp 28

12.2 Mechanische asafdichtingen 28

12.3 Motor 28

12.4 Smering 28

13. Vorstbescherming en periodes van

buitengebruikstelling 28

14. Service 28

14.1 Servicesets 28

15. Technische specificaties 28

15.1 Elektrische gegevens 28

15.2 Geluidsdrukniveau 29

16. Opsporen van storingen 30

17. Afvalverwijdering 31

Waarschuwing

Lees voor installatie deze installatie- en bedieningsinstructies door. De installatie en bediening dienen bovendien volgens de lokaal geldende voorschriften en regels plaats te vinden.

Waarschuwing

Als deze veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen, kan dit resulteren in persoonlijk letsel.

Voorzichtig

Als deze veiligheidsvoorschriften niet in acht worden genomen, kan dit resulteren in technische fouten en schade aan de installatie.

N.B. Opmerkingen of instructies die het werk eenvoudiger maken en zorgen voor een veilige werking.

(3)

Ne de rla n d s (NL) 3. Het product ontvangen

3.1 Levering

De pompen worden 100 % getest voordat ze de fabriek verlaten. De test bestaat onder meer uit een functionele test waarbij de pompcapaciteit gemeten wordt om er zeker van te zijn dat de pomp aan de eisen van relevante normen voldoet. Testcertificaten zijn bij Grundfos verkrijgbaar.

3.2 Het product transporteren

Transporteer de pomp altijd in de aangegeven posi- tie. Tijdens transport moet de pomp stevig vastgezet worden, om schade aan de as en de asafdichting veroorzaakt door buitensporige trillingen en stoten te voorkomen. Hijs de pomp niet op aan de as.

3.3 Het product hanteren Gewicht: Zie het label op de verpakking.

Hijs de pompen op door middel van nylon banden en kettingen of een haak zoals weergegeven in afb. 1 t/

m 3.

Afb. 1 Correct hijsen van de pomp zonder voetstuk

Afb. 2 Correct hijsen van de pomp met voet- stuk

Afb. 3 Correct hijsen van de pomp zonder motor

Afb. 4 Incorrect ophijsen van de pomp Waarschuwing

Houd rekening met het gewicht van de pomp en neem voorzorgsmaatregelen om persoonlijk letsel te voorkomen als de pomp per ongeluk (om)valt.

Waarschuwing

Motoren vanaf 4 kW worden geleverd met hijsogen, die niet gebruikt mogen worden voor het ophijsen van de gehele pompunit.

Zie afb. 4.

TM03 3973 1306 TM04 5179 2809TM05 3309 1112TM03 3972 1306

(4)

Ne de rla n d s (NL)

3.4 Het product opslaan

De aannemer dient de apparatuur bij aflevering te controleren en dient er voor te zorgen dat deze zodanig opgeslagen wordt dat corrosie en beschadi- ging voorkomen wordt. Als er meer dan zes maan- den voorbijgaan voordat de apparatuur in bedrijf wordt gesteld, overweeg dan een geschikt roestwe- rend middel aan te brengen op de inwendige pom- ponderdelen.

Zorg dat het roestwerende middel de rubberen onderdelen waarmee het in contact komt, niet aan- tast.

Zorg dat het roestwerende middel eenvoudig te ver- wijderen is.

Houd alle openingen afgedekt totdat de leidingen worden aangesloten om het binnendringen van water, stof etc. in de pomp tegen te gaan. Het kan heel kostbaar zijn om de pomp na inbedrijfstelling te demonteren om vreemde voorwerpen te verwijderen.

4. Identificatie

4.1 Typeplaatje

Afb. 5 Voorbeeld van een NB typeplaatje Verklaring

TM05 6006 4512

Pos. Beschrijving 1 Typeaanduiding

2 Model

3 Nominaal debiet

4 Drukwaarde of maximale temperatuur 5 Land van herkomst

6 Nominaal toerental 7 Opvoerhoogte

8 Minimale efficiëntie-index

9 Hydraulische efficiëntie bij optimaal ren- dement

bar/°CMAX

m /h3 H Q

p/t

m n min-1 Model

96145329

Type

B 96126252 P2 0612 0001

23.4 22.6 2900

16/120 Made in Hungary

6

7 1

2 3 4 5

% DK-8850 Bjerringbro, Denmark

8 9

0(,• 0.70 Șp 68.8 NB 32-125.1/142AEF1AESBAQE

(5)

Ne de rla n d s (NL)

4.2 Typesleutel

Model B

Voorbeeld 1, pompontwerp overeenkomstig EN 733 NB 32 -125 .1 /142 AE F 1 A E S BAQE Voorbeeld 2, pompontwerp overeenkomstig ISO 2858 NBG 125 -100 -160 /160-142 A F 2 N K S DQQK Serie

Nominale diameter van inlaat (DN) Nominale diameter van uitlaat (DN) Nominale waaierdiameter [mm]

verminderde capaciteit: .1 Werkelijke waaierdiameter [mm]

Code voor pompuitvoering; de codes kunnen gecombineerd worden A Basisuitvoering

B Overgedimensioneerde motor C Zonder motor

D Pomphuis met voetstukken

E Bij ATEX keur, certificaat of testrapport is het tweede teken van de code voor de pom- puitvoering een E

F Uitvoering met voetstuk S Met ondersteuningsblokken

X Speciale uitvoering; gebruikt in geval van nog meer maatwerk dan hier al weergege- ven

Leidingaansluiting E Tabel E flens F DIN flens G ANSI flens

J JIS flens

Drukwaarde flens (PN - nominale druk):

1 10 bar 2 16 bar 3 25 bar 4 40 bar 5 Andere druk Materialen

Pomphuis Waaier Slijtring As

A EN-GJL-250 EN-GJL-200 Brons/messing 1.4301 B EN-GJL-250 Brons

CuSn10 Brons/messing 1.4301 C EN-GJL-250 EN-GJL-200 Brons/messing 1.4401 D EN-GJL-250 Brons

CuSn10 Brons/messing 1.4401 E EN-GJL-250 EN-GJL-200 EN-GJL-250 1.4301 F EN-GJL-250 Brons

CuSn10 EN-GJL-250 1.4301 G EN-GJL-250 EN-GJL-200 EN-GJL-250 1.4401

(6)

Ne de rla n d s (NL)

H EN-GJL-250 Brons

CuSn10 EN-GJL-250 1.4401

I 1.4408 1.4408 1.4517 1.4462

J 1.4408 1.4408 Kool-grafiet- gevuld PTFE

(Graflon®) 1.4462

K 1.4408 1.4408 1.4517 1.4401

L 1.4517 1.4517 1.4517 1.4462

M 1.4408 1.4517 1.4517 1.4401

N 1.4408 1.4408 Kool-grafiet- gevuld PTFE

(Graflon®) 1.4401

P 1.4408 1.4517 Kool-grafiet- gevuld PTFE

(Graflon®) 1.4401

R 1.4517 1.4517 Kool-grafiet- gevuld PTFE

(Graflon®) 1.4462 S EN-GJL-250 1.4408 Brons/messing 1.4401 T EN-GJL-250 1.4517 Brons/messing 1.4462

U 1.4408 1.4517 1.4517 1.4462

W 1.4408 1.4517 Kool-grafiet- gevuld PTFE

(Graflon®) 1.4462 X Speciale uitvoering

Rubberen onderdelen in de pomp Materiaal van O-ring voor pompdeksel

E EPDM F FXM (Fluoraz®) K FFKM (Kalrez®)

M FEPS (met PTFE beklede siliconen O-ring) X HNBR

V FKM (Viton®)

Samengestelde asafdichting S Enkele afdichting

Code voor mechanische asafdichting en rubberen onderdelen van de asafdichting

Voorbeeld 1, pompontwerp overeenkomstig EN 733 NB 32 -125 .1 /142 AE F 1 A E S BAQE Voorbeeld 2, pompontwerp overeenkomstig ISO 2858 NBG 125 -100 -160 /160-142 A F 2 N K S DQQK

(7)

Ne de rla n d s (NL)

Voorbeeld 1 toont een NB 32-125.1 pomp met de

volgende kenmerken: Voorbeeld 2 toont een NBG 125-100-160 pomp met

de volgende kenmerken:

4.2.1 Lettercodes voor asafdichtingen

Voor een grondige beschrijving van typen asafdichtingen en materialen: zie de Engelstalige databooklet geti- teld "NB, NBG, NK, NKG, NBE, NBGE, NKE, NKGE - Custom-built pumps according to EN 733 and ISO 2858".

• verminderde capaciteit

• 142 mm waaier

• basisuitvoering

• ATEX keurmerk, certificaat of testrapport

• DIN flens overeenkomstig EN 1092-2 lei- dingaansluiting

• 10 bar flensdruk

• gietijzeren pomphuis, EN-GJL-250

• gietijzeren waaier, EN-GJL-200

• bronzen/messing slijtring

• RVS as, EN 1.4301

• EPDM O-ring voor pompdeksel

• enkele asafdichting

• BAQE asafdichting.

• 160-142 mm conische waaier

• basisuitvoering

• DIN flens overeenkomstig EN 1092-2 lei- dingaansluiting

• 16 bar flensdruk

• RVS pomphuis, EN 1.4408

• RVS waaier, EN 1.4408

• kool-grafiet-gevulde PTFE (Graflon®) slijtring

• RVS as, EN 1.4401

• FFKM O-ring voor pompdeksel

• enkele asafdichting

• DQQK asafdichting.

Voorbeeld: 10 = BAQE B A Q E

Type asafdichting

A O-ring afdichting met vaste meenemer B Mechanische asafdichting van rubber D O-ring afdichting, gebalanceerd

G Balgafdichting, type B, met verkleind afdichtingsloopvlak H Cartridge-afdichting, gebalanceerd

Materiaal, roterend afdichtingsvlak

A Koolstof, metaal-geïmpregneerd met antimoon (niet goedgekeurd voor drinkwater) B Koolstof, hars-geïmpregneerd

Q Siliciumcarbide Materiaal, stationaire zitting

A Koolstof, metaal-geïmpregneerd met antimoon (niet goedgekeurd voor drinkwater) B Koolstof, hars-geïmpregneerd

Q Siliciumcarbide

Materiaal, secundaire afdichting en andere onderdelen van rubber en composiet, behalve de slijtring

E EPDM

V FKM (Viton®) F FXM (Fluoraz®) K FFKM (Kalrez®)

X HNBR

U Dynamische O-ringen van FFKM en statische O-ringen van PTFE

(8)

Ne de rla n d s (NL)

5. Toepassingen

5.1 Te verpompen vloeistoffen

Schone, dunne, niet-explosieve vloeistoffen zonder vaste deeltjes of vezels. De te verpompen vloeistof mag de pompmaterialen niet chemisch aantasten.

6. Bedrijfscondities

6.1 Omgevingstemperatuur en hoogte De omgevingstemperatuur en de hoogte waarop de opstelling geplaatst wordt is belangrijk voor de levensduur van de motor, omdat zij de levensduur van lagers en isolatiematerialen beïnvloeden.

Wanneer de omgevingstemperatuur hoger is dan de aanbevolen maximale omgevingstemperatuur of wanneer de opstelling hoger dan de aanbevolen maximale hoogte boven zeeniveau geïnstalleerd wordt (zie afb. 6), dan mag de motor niet volledig belast worden vanwege de lagere dichtheid en het daaraan verbonden verminderde koeleffect van de lucht. In zulke gevallen kan het noodzakelijk zijn om een motor met een hoger vermogen te gebruiken.

Afb. 6 Het maximale vermogen van de motor hangt af van de omgevingstemperatuur en de hoogte

Verklaring

Voorbeeld: Een pomp met een 1,1 kW IE2 MG motor: Als deze pomp 4750 meter boven zeeniveau wordt opgesteld, dan mag de motor niet meer wor- den belast dan 88 % van het nominale vermogen. Bij een omgevingstemperatuur van 75 °C mag de motor niet meer worden belast dan 78 % van het nominale vermogen. Als de pomp 4750 m boven zeeniveau bij een omgevingstemperatuur van 75 °C wordt opge- steld, dan mag de motor niet meer worden belast dan 88 % x 78 % = 68,6 % van het nominale vermo- gen.

6.2 Vloeistoftemperatuur -40 - +140 °C.

De maximale vloeistoftemperatuur staat vermeld op het typeplaatje van de pomp. Dit is afhankelijk van de gekozen asafdichting.

Voor gietijzeren EN-GJL-250 pomphuizen geeft de lokale regelgeving een maximale vloeistoftempera- tuur van +120 °C aan.

6.3 Max. werkdruk

Afb. 7 Drukken in de pomp

De voordruk + pompdruk moet lager zijn dan de maximale werkdruk die vermeld staat op het type- plaatje van de pomp. Door tegen een gesloten klep te draaien wordt de hoogste werkdruk bereikt.

TM04 4914 2209

Pos. Beschrijving

1 0,25 - 0,55 kW MG motoren 2 0,75 - 22 kW MG motoren, IE2/IE3

0,75 - 450 kW MMG-H motoren, IE2 3 0,75 - 462 kW Siemens motoren, IE2

20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 50

60 70 80 90 100 [%]

P2

1 2 3

t [°C]

1000 2250 3500 4750 m

TM04 0062 4907

Voordruk Pompdruk

Maximale werkdruk (druk boven atmos- ferische druk)

(9)

Ne de rla n d s (NL)

6.4 Minimale voordruk

Let op de minimale voordruk om cavitatie te vermij- den. Het risico op cavitatie is hoger in de volgende situaties:

• De vloeistoftemperatuur is hoog.

• Het debiet is aanzienlijk hoger dan het nominale debiet van de pomp.

• De pomp wordt bedreven in een open systeem met zuighoogte.

• De vloeistof wordt door lange leidingen gezogen.

• De zuigomstandigheden zijn slecht.

• De werkdruk is laag.

6.5 Maximale voordruk

De voordruk + pompdruk moet lager zijn dan de maximale werkdruk die vermeld staat op het type- plaatje van de pomp. Door tegen een gesloten klep te draaien wordt de hoogste werkdruk bereikt.

6.6 Minimaal debiet

De pomp mag niet tegen een gesloten klep draaien aangezien dit kan leiden tot een toename in tempe- ratuur of vorming van stoom in de pomp. Dit kan lei- den tot schade aan de as, slijtage van de waaier, kortere levensduur van de lagers en schade aan pakkingbussen of mechanische asafdichtingen als gevolg van spanningen of trillingen. Het continue debiet moet ten minste 10 % van het nominale debiet bedragen. Het nominale debiet staat vermeld op het typeplaatje van de pomp.

6.7 Maximaal debiet

Het maximale debiet mag niet worden overschreden omdat er dan een risico bestaat op bijvoorbeeld cavi- tatie en overbelasting.

De minimale en maximale debieten kunnen worden afgelezen uit de pagina's met capaciteitscurves in de relevante databoekjes of uit een curve voor een spe- cifieke pomp wanneer deze in Grundfos Product Center wordt gekozen. Zie www.grundfos.com.

Afb. 8 Voorbeeld uit Grundfos Product Center in www.grundfos.com dat minimaal en maximaal debiet weergeeft

TM05 2444 5111

Minimaal debiet

Maximaal debiet

(10)

Ne de rla n d s (NL)

6.8 Asafdichtingen

Het werkbereik van de afdichtingen wordt beschre- ven voor twee belangrijke toepassingen: Verpompen van water of verpompen van koelmiddelen.

Afdichtingen met een temperatuurbereik van 0 °C en hoger worden voornamelijk gebruikt voor het ver- pompen van water, terwijl afdichtingen voor tempera- turen lager dan 0 °C vooral bedoeld zijn voor koel- middelen.

N.B.

Bedrijf bij maximale temperatuur en maxi- male druk op hetzelfde moment wordt niet aanbevolen omdat de gebruiksduur van de afdichting dan afneemt en periodiek lawaai zal optreden.

Diameter asafdichting [mm] 28, 38 48 55 60

Type asafdichting Afdichtings-

loopvlak Rubber Code Temperatuur-

bereik Max. druk [bar]

Balgafdichting, type B, niet-gebalanceerd

AQ1 EPDM BAQE 0-120 °C 16 16 16 16

AQ1 FKM BAQV 0-90 °C 16 16 16 16

BQ1 EPDM BBQE 0-120 °C 16 16 16 16

BQ1 FKM BBQV 0-90 °C 16 16 16 16

Q1B EPDM BQBE 0-100 °C 16 - - -

Q7Q7 EPDM BQQE -25 - +120 °C 16 16 16 16 Q7Q7 FKM BQQV -10 - +90 °C 16 16 16 16 Balgafdichting, type B,

niet-gebalanceerd met verkleind afdichtings- loopvlak

Q1Q1 EPDM GQQE -25 - +60 °C 6 6 6 6

Q1Q1 FKM GQQV -10 - +60 °C 6 6 6 6

O-ring afdichting, type A, niet-gebalanceerd

Q1A EPDM AQAE 0-120 °C 16 16 16 16

Q1A FKM AQAV 0-90 °C 16 16 16 16

Q1Q1 EPDM AQQE -25 - +90 °C 16 16 16 16 Q1Q1 FKM AQQV -10 - +90 °C 16 16 16 16 Q1Q1 HNBR AQQX -15 - +90 °C 16 16 16 16

Q1Q1 FFKM AQQK 0-90 °C 16 16 16 16

O-ring afdichting, type D, gebalanceerd

AQ1 FXM DAQF 0-140 °C 25 25 25 25

Q6Q6 EPDM DQQE -20 - +120 °C 25 25 25 25 Q6Q6 FKM DQQV -10 - +90 °C 25 25 25 25 Q6Q6 HNBR DQQX -15 - +120 °C 25 25 25 25

Q6Q6 FFKM DQQK 0-120 °C 25 25 25 25

(11)

Ne de rla n d s (NL) 7. Montage van motor op pompen met

vrije as

7.1 Montage van motor op pomphuis zonder voetstukken

De pompen worden geleverd met een transportbeu- gel die de asafdichting beschermt tijdens transport.

Wanneer u de motor monteert, volg dan de instruc- ties die in deze tekeningen getoond worden.

TM05 3327 1212 TM03 3906 1212

1. Verwijder de koppelingsbescherming en draai

de stelbouten in de as los. 2. Plaats de pomp op de motor.

TM03 3907 1212 TM03 3908 1212

3. Plaats de schroeven en draai deze tot het

juiste draaimoment vast. Zie hieronder. 4. Verwijder de moer, de sluitring en de trans- portbeugel.

M8: 12 ± 2,4 Nm M10: 25 ± 5 Nm M12: 40 ± 8 Nm M16: 100 ± 20 Nm M20: 150 ± 30 Nm M24: 200 ± 40 Nm

(12)

Ne de rla n d s (NL)

TM03 3909 1212 TM03 3910 1212

5. Druk de pijp met schroefdraad naar beneden, om er zeker van te zijn dat de as in de onder- ste positie staat.

6. Verwijder de pijp met schroefdraad.

TM03 3911 1212 TM03 3912 1212

7. Breng Loctite 243 aan op het schroefdraad van de stelbouten. Draai de stelbouten tot het juiste draaimoment vast. Zie hieronder.

8. Monteer de koppelingsbescherming. Draai de bouten tot het juiste draaimoment vast. Zie hieronder.

M5: 6 ± 2 Nm M5 x 10 mm: 6 ± 2 Nm

M6: 8 ± 2 Nm M8: 15 ± 3 Nm

(13)

Ne de rla n d s (NL)

7.2 Montage van motor op pomphuis met

voetstukken

De pompen worden geleverd met een transportbeu- gel die de asafdichting beschermt tijdens transport.

Wanneer u de motor monteert, volg dan de instruc- ties die in deze tekeningen getoond worden.

TM03 3913 1206 TM03 3905 1206

1. Verwijder de koppelingsbescherming en draai

de stelbouten in de as los. 2. Plaats de pomp op het uiteinde van de motor en duw de onderdelen in elkaar.

TM03 3914 1206 TM03 3915 1206

3. Plaats de schroeven en draai deze tot het

juiste draaimoment vast. Zie hieronder. 4. Verwijder de moer, de sluitring en de trans- portbeugel.

M8: 12 ± 2,4 Nm M10: 25 ± 5 Nm M12: 40 ± 8 Nm M16: 100 ± 20 Nm M20: 150 ± 30 Nm M24: 200 ± 40 Nm

(14)

Ne de rla n d s (NL)

TM03 3916 1206 TM03 3917 1206

5. Druk de pijp met schroefdraad naar beneden, om er zeker van te zijn dat de as in de onder- ste positie staat.

6. Verwijder de pijp met schroefdraad.

TM03 3918 1206 TM03 3919 1206

7. Breng Loctite 243 aan op het schroefdraad van de stelbouten. Draai de stelbouten tot het juiste draaimoment vast. Zie hieronder.

8. Monteer de koppelingsbescherming. Draai de bouten tot het juiste draaimoment vast. Zie hieronder.

M5: 6 ± 2 Nm M5 x 10 mm: 6 ± 2 Nm

M6: 8 ± 2 Nm M8: 15 ± 3 Nm

(15)

Ne de rla n d s (NL) 8. Mechanische installatie

8.1 Plaats van de pomp

De pomp dient te worden geïnstalleerd in een goed geventileerde maar vorstvrije ruimte.

Voor inspectie en reparatie moet voldoende ruimte vrijgehouden worden om de motor te kunnen verwij- deren.

Verticale opstelling

• Bij pompen die zijn uitgerust met motoren t/m 4 kW dient er boven de motor een vrije ruimte van 0,3 m te zijn.

• Bij pompen die zijn uitgerust met een motor van 5,5 kW of meer dient er minstens 1 meter ruimte boven de motor vrijgehouden te worden om het gebruik van hijsapparatuur mogelijk te maken.

Afb. 9 Vrije ruimte boven de motor.

Horizontale opstelling

• Bij pompen die zijn uitgerust met motoren t/m 4 kW dient er achter de motor een vrije ruimte van 0,3 m te zijn.

• Bij pompen die zijn uitgerust met motoren van 5,5 kW of meer dient er 0,3 m ruimte achter de motor en minstens 1 m ruimte boven de motor vrijge- houden te worden om het gebruik van hijsappa- ratuur mogelijk te maken.

• NB pompen met voetplaat dienen dezelfde vrije ruimte te hebben als pompen met motoren van 5,5 t/m 200 kW.

Afb. 10 Vrije ruimte achter de motor.

Waarschuwing

Wanneer hete of koude vloeistoffen wor- den verpompt, dan dient men er voor te zorgen dat personen niet per ongeluk in contact kunnen komen met hete of koude oppervlakken.

TM03 4128 1706

0,3 m 1 m

0,25 - 4 kW 5,5 - 37 kW

TM03 4127 1706

0,3 m 0,25 - 4 kW

5,5 - 200 kW

1 m

0,3 m

(16)

Ne de rla n d s (NL)

8.2 Opstellingsposities

Pijlen op het pomphuis geven de stromingsrichting van de vloeistof door de pomp aan.

De pompen kunnen opgesteld worden met de motor/

pompas in alle posities tussen verticaal en horizon- taal, maar de motor mag nooit lager zijn dan het hori- zontale vlak.

Horizontale motoren met voetstukken dienen altijd ondersteund te worden.

Afb. 11 Opstellingsposities

Plaats afsluitkleppen aan beide kanten van de pomp zodat u de pomp niet hoeft te laten leeglopen als deze gereinigd of gerepareerd moet worden.

8.3 Fundering van NB, NBG pompen zonder voetplaat

We adviseren u om de pomp te installeren op een vlakke en niet-meegevende betonnen fundering die zwaar genoeg is om permanente ondersteuning te bieden aan de gehele pomp. De fundering moet tril- lingen, normale spanning of schokken kunnen opvangen. Als vuistregel geldt dat het gewicht van de betonnen fundering ten minste 1,5 maal het gewicht van de pomp dient te bedragen. De beton- nen fundering moet waterpas staan en een glad oppervlak hebben.

Plaats de pomp op de fundering en veranker deze.

Zie afb. 12.

Afb. 12 Fundering

De lengte en breedte van de fundering dienen altijd 200 mm groter te zijn dan de lengte en breedte van de pomp. Zie afb. 12.

De minimale hoogte van de fundering, hf, kan vervol- gens berekend worden:

Voor de dichtheid, δ, van beton wordt doorgaans 2.200 kg/m3 genomen.

Bij installaties waar geruisloze werking specifiek van belang is, adviseren we een fundering met een massa van maximaal 5 maal de massa van de pomp.

Zie ook 8.6 Trillingsdemping op pagina 21.

TM03 4126 1706

Voorzichtig

Voer de fundering/installatie uit conform de volgende instructies. Het niet opvolgen van de instructies kan leiden tot functio- nele fouten die schade aan de pomponder- delen kunnen veroorzaken.

0,25 - 37 kW 0,25 - 200 kW

TM03 4130 1706

hf = mpomp × 1,5 Lf × Bf × δbeton

(17)

Ne de rla n d s (NL)

8.4 Fundering van NB, NBG pompen met

voetplaat

We adviseren u om de pomp te installeren op een vlakke en niet-meegevende betonnen fundering die zwaar genoeg is om permanente ondersteuning te bieden aan de gehele pomp. De fundering moet tril- lingen, normale spanning of schokken kunnen opvangen. Als vuistregel geldt dat het gewicht van de betonnen fundering 1,5 maal het gewicht van de pomp dient te bedragen.

De fundering dient aan alle vier zijden 100 mm groter te zijn dan de voetplaat. Zie afb. 13.

Afb. 13 Fundering, X = min. 100 mm

De minimale hoogte van de fundering, hf, kan vervol- gens berekend worden:

Voor de dichtheid, δ, van beton wordt doorgaans 2.200 kg/m3 genomen.

Plaats de pomp op de fundering en veranker deze.

De voetplaat moet overal ondersteund worden. Zie afb. 14.

Afb. 14 Correcte fundering

Afb. 15 Incorrecte fundering

Afb. 16 Voetplaat met gietopeningen Het is belangrijk om een goede fundering voor te bereiden voorafgaand aan de installatie van de pomp.

NB, NBG pompen met voetplaat worden altijd voor- bereid op aanvullen met cementspecie. Er worden trekankers aan de voetplaat gelast.

Voor NB, NBG pompen met 2-polige motoren van 55 kW of meer is ingieten van de voetplaat verplicht om te voorkomen dat trillingsenergie van de draaiende motor en van de vloeistofstroom zich kan versprei- den.

Procedure

1. Voorbereiding van de fundering 2. Waterpas maken van de voetplaat 3. Aanvullen met cementspecie.

N.B. Deze sectie is alleen van toepassing op 50 Hz pompen, aangezien er geen voetplaten worden geleverd voor 60 Hz pompen.

TM05 1558 2709

hf = mpomp × 1,5 Lf × Bf × δbeton

TM05 1559 2709 TM05 1560 2709TM05 1561 2709

Polen P2 kleiner dan of

gelijk aan 45 kW P2 gelijk aan of gro- ter dan 55 kW 2-polig Aanvullen met

cementspecie als optie

Aanvullen met cementspecie ver-

plicht 4-polig Aanvullen met cementspecie als optie 6-polig Aanvullen met cementspecie als optie

(18)

Ne de rla n d s (NL)

1: Voorbereiding van de fundering

We adviseren de volgende procedure voor een goede fundering.

2: Waterpas maken van de voetplaat

Stap Actie Illustratie

1

Gebruik een goedgekeurd, niet-krimpend beton. Neem bij twijfel contact op met uw beton-/cementleverancier.

Giet de fundatie zonder onderbrekingen tot 19-32 mm onder het uiteindelijke niveau.

Gebruik trilapparaten om het beton gelijk- matig te verdelen. Het bovenoppervlak dient goed ingekrast en gegroefd te zijn voordat het beton uithardt. Hierdoor kan de cementspecie later goed aan het beton hechten.

2

Plaats de funderingsbouten in het beton.

Zorg dat de bouten lang genoeg zijn om door de cementspecie, vulstukken, het onderste deel van de voetplaat, moeren en sluitringen te kunnen steken.

TM03 0190 4707

3 Laat de fundering enkele dagen uitharden voordat de voetplaat wordt gesteld en met cementspecie opgevuld.

5-10 mm

••

••

••

••

•••

•••

••

••

••

••

•••

••

••

••

••

•••

••

••

••

••

••

••

••

••

••

Boutlengte boven voetplaat Dikte van voetplaat 19-32 mm toege- staan voor cement- specie

Voetplaat

Bovenzijde van funde- ring is ruw Mantelbuis Uitsteeksel

Sluitring

Ruimte voor wiggen en vulstukken

Stap Actie Illustratie

1

Hijs de voetplaat op tot het uiteindelijke niveau 19-32 mm boven de betonnen fun- dering, en ondersteun de voetplaat met blokken en vulstukken bij de funderingsbou- ten en midden tussen de bouten.

TM04 5183 2809

2 Maak de voetplaat waterpas door vulstuk- ken onder de voetplaat toe te voegen of te verwijderen.

TM04 0489 0708

3

Maak de moeren van de funderingsbout vast tegen de voetplaat. Zorg dat het lei- dingwerk tegen de pompflenzen kan wor- den uitgelijnd zonder dat er spanning op de

(19)

Ne de rla n d s (NL)

3: Aanvullen met cementspecie

Aanvullen met cementspecie compenseert voor ongelijkmatige fundering, verdeelt het gewicht van het systeem, dempt trillingen en voorkomt verschuiving. Gebruik een goedgekeurde, niet-krimpende cementspe- cie. Als u vragen of twijfels heeft over het aanvullen met cementspecie, neem dan contact op met een expert op dit gebied.

Stap Actie Illustratie

1

Zet verstevigende stalen staven vast in de fundering met behulp van 2K ankerlijm.

Het aantal stalen staven is afhankelijk van de grootte van de voetplaat, maar het is raadzaam om minimaal 20 staven gelijk over het volledige oppervlak van de voet- plaat te verdelen.

Het vrije uiteinde van de stalen staaf dient 2/3 van de hoogte van de voetplaat te zijn, om te zorgen voor een juiste aanvulling met cementspecie.

TM04 0490 0708 - TM04 0491 0708

2 Doordrenk de bovenzijde van de betonnen fundering grondig, en verwijder het overtol- lige water.

3 Zorg voor een correcte bekisting aan beide uiteinden van de voetplaat.

TM05 1562 3011

4

Controleer voorafgaand aan het aanvullen met cementspecie zo nodig nogmaals of de voetplaat waterpas staat. Giet niet-krim- pende cementspecie door de openingen van de voetplaat totdat de ruimte onder de voetplaat volledig gevuld is.

Vul de bekisting met cementspecie tot aan de bovenrand van de voetplaat.

Laat de cementspecie goed drogen voordat u leidingwerk aan de pomp koppelt. 24 uur is voldoende tijd bij een goedgekeurde giet- methode.

Wanneer de cementspecie grondig is uitge- hard, controleer dan de moeren van de fun- deringsbouten en draai deze zo nodig vast.

Ongeveer twee weken nadat de cement- specie is gegoten, of wanneer de cement- specie grondig is uitgehard: breng een verf op oliebasis aan op de openliggende ran- den van de cementspecie om te voorkomen dat de cementspecie in contact komt met

lucht en vocht. TM03 2946 4707

Minimaal 20 staven

Bekisting

5-10 mm

••

•••

••

••

•••

••

••

••

••

••

••

••

•••

••

••

•••

••

••

••

•••

••

••

••

••

•••

••

••

••

••

••

•••

••

Voetplaat

Cement- specie Stelwiggen of vulstukken blijven in posi- tie

Bovenzijde van fundering - ruw 19-32 mm

cement- specie Bekisting

(20)

Ne de rla n d s (NL)

8.5 Leidingwerk 8.5.1 Leidingen

Zorg bij het installeren van de leidingen dat het pomphuis niet door het leidingwerk onder spanning komt te staan.

De inlaat- en uitlaatleidingen moeten een toerei- kende doorlaat hebben, rekening houdend met de voordruk van de pomp.

Installeer de leidingen zodanig dat luchtinsluiting wordt vermeden, vooral aan de inlaatzijde van de pomp.

Afb. 17 Leidingen

Plaats afsluitkleppen aan beide kanten van de pomp om te voorkomen dat u het systeem moet laten leeg- lopen als de pomp gereinigd of gerepareerd moet worden.

Zorg dat de leidingen zo dicht mogelijk bij de pomp voldoende worden ondersteund, zowel aan de inlaat- als aan de uitlaatzijde. De tegenflenzen moeten dicht bij de flenzen van de pomp geplaatst worden zonder onder spanning te komen, aangezien dit schade aan de pomp kan veroorzaken.

Afb. 18 NB, NBG pompinstallatie

8.5.2 Directe montage in leidingen

Pompen uitgerust met motoren tot en met bouw- grootte 132 zijn geschikt voor directe montage in ondersteunde leidingen.

Afb. 19 Directe montage in leidingen

Bij dit type opstelling is het gebruik van expansiekop- pelingen niet mogelijk.

8.5.3 Omloopleiding

Als er enig risico bestaat dat de pomp tegen een gesloten klep draait, moet worden gezorgd voor een minimale vloeistofstroom door de pomp, door een omloop- of afvoerleiding op de uitlaatleiding aan te sluiten. Het minimale debiet moet ten minste 10 % van het maximale debiet bedragen. Het debiet en de opvoerhoogte staan vermeld op het typeplaatje van de pomp.

TM00 2263 3393TM05 3311 1112

t

t

t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t t

TM05 3337 1212

N.B.

Hang de leidingen op aan passende lei- dinghangers om geluidloze werking te garanderen.

Waarschuwing

De pomp mag niet tegen een gesloten klep draaien aangezien dit kan leiden tot een toename in temperatuur/vorming van stoom in de pomp, wat schade aan de pomp kan veroorzaken.

(21)

Ne de rla n d s (NL)

8.6 Trillingsdemping

8.6.1 Vermindering van lawaai en trillingen Overweeg trillingsdemping van de pomp, voor opti- male werking en zo weinig mogelijk lawaai en trillin- gen. Overweeg dit in het algemeen altijd voor pom- pen met motoren van 11 kW en meer. Voor motoren van 90 kW en meer is trillingsdemping verplicht. Klei- nere motoren kunnen echter ook ongewenst lawaai en trillingen veroorzaken.

Lawaai en trillingen ontstaan door de omwentelingen van de motor en pomp en door de stroming in leidin- gen en hulpstukken. De invloed op de omgeving is subjectief en hangt af van de juiste installatie en de toestand van de rest van het systeem.

Vermindering van lawaai en trillingen wordt het beste bereikt door middel van een betonnen fundatie, tril- lingsdempers en expansiekoppelingen. Zie afb. 18.

8.6.2 Trillingsdempers

Om te voorkomen dat trillingen worden doorgegeven aan gebouwen adviseren we om de fundering van de pomp door middel van trillingsdempers te isoleren van het gebouw.

Voor de keuze van de juiste trillingsdemper zijn de volgende gegevens nodig:

• krachten die door de demper worden overge- bracht

• motortoerental, rekening houdend met toerental- regeling, indien van toepassing

• vereiste demping in % - aanbevolen waarde is 70

%.

De keuze van de trillingsdemper verschilt van opstel- ling tot opstelling. Een verkeerde demper kan in sommige gevallen de trillingen verergeren. Trillings- dempers dienen daarom op maat te worden geleverd door de leverancier van de trillingsdempers.

Als u de pomp op een fundering met trillingsdempers installeert, plaats dan altijd expansiekoppelingen aan de pompflenzen. Dit is belangrijk om te voorkomen dat de pomp in de flenzen 'hangt'.

8.7 Expansiekoppelingen

Expansiekoppelingen hebben de volgende voorde- len:

• absorptie van thermische uitzetting en krimp van leidingen, veroorzaakt door wisselende vloeistof- temperatuur.

• vermindering van mechanische invloeden door drukgolven in de leidingen

• isolatie van door de constructie veroorzaakte geluiden in de leidingen; dit geldt alleen voor rub- beren balgexpansiekoppelingen.

Plaats de expansiekoppelingen op een minimale afstand van 1 tot 1 1/2 leidingdiameter vanaf de pomp, zowel aan de inlaat- als de uitlaatzijde. Dit voorkomt turbulentie in de expansiekoppelingen, wat resulteert in optimale inlaatomstandigheden en een minimaal drukverlies aan de uitlaatzijde. Bij stroom- snelheden van meer dan 5 m/s adviseren wij u gro- tere expansiekoppelingen te monteren die passen bij de leidingen.

Afbeeldingen 20 en 21 tonen voorbeelden van rub- beren balgexpansiekoppelingen met of zonder begrenzingsstangen.

Afb. 20 Rubberen balgexpansiekoppeling met begrenzingsstangen

N.B.

Installeer expansiekoppelingen niet om te compenseren voor onnauwkeurigheden in de leidingen, zoals flenzen die uit het mid- den gepositioneerd zijn of verkeerd zijn uitgelijnd.

TM02 4979 1902

(22)

Ne de rla n d s (NL)

Afb. 21 Rubberen balgexpansiekoppeling zon- der begrenzingsstangen

Gebruik expansiekoppelingen met begrenzingstan- gen om de effecten van de expansie-/contractie- krachten op de leidingen te verminderen. We raden altijd expansiekoppelingen met begrenzingsstangen aan voor flenzen groter dan DN 100.

De leidingen dienen zodanig verankerd te zijn dat ze de expansiekoppelingen en de pomp niet onder spanning zetten. Volg de instructies van de leveran- cier en geef deze door aan adviseurs of leidinginstal- lateurs.

Afbeelding 22 toont een voorbeeld van een metalen balgexpansiekoppeling met begrenzingsstangen.

Afb. 22 Metalen balgexpansiekoppeling met begrenzingsstangen

Vanwege het risico op scheuren van de rubberen balgen adviseren wij metalen balgexpansiekoppelin- gen te gebruiken bij temperaturen boven +100 °C in combinatie met hoge druk.

8.8 Meetinstrumenten

8.8.1 Drukmeter en mano-vacuüm-meter Om continue bewaking van de werking te garande- ren adviseren we om een drukmeter aan de uitlaat- zijde en een mano-vacuüm-meter aan de inlaatzijde te installeren. Open de tapgaten voor de drukopne- mers alleen voor testdoeleinden. Het meetbereik van de meters dient 20 % hoger te zijn dan de maximale druk van de pomp.

Wanneer er gemeten wordt met drukmeters aan de pompflenzen, dan dient opgemerkt te worden dat een drukmeter geen dynamische druk registreert. Bij alle NB en NBG pompen zijn de flenzen aan de inlaat- en de uitlaatzijde verschillend in diameter, wat resulteert in verschillende stroomsnelheden in de twee flenzen. Als gevolg daarvan zal de drukmeter aan de uitlaatflens niet de in de technische docu- mentatie genoemde druk tonen, maar een waarde die tot 1,5 bar of ongeveer 15 m lager zal zijn.

8.8.2 Stroommeter

U kunt de motorbelasting controleren door een stroommeter aan te sluiten.

TM02 4981 1902TM02 4980 1902

(23)

Ne de rla n d s (NL) 9. Flenskrachten en

aandraaimomenten

Afb. 23 Flenskrachten en aandraaimomenten

TM03 3974 3809

Grijs gietijzer Diameter DN Kracht [N] Aanhaalmoment [Nm]

Fy Fz Fx ΣF* My Mz Mx ΣM*

Horizontale pomp, z- as, uitlaatopening

32 298 368 315 578 263 298 385 560

40 350 438 385 683 315 368 455 665

50 473 578 525 910 350 403 490 718

65 595 735 648 1155 385 420 525 770

80 718 875 788 1383 403 455 560 823

100 945 1173 1050 1838 438 508 613 910

125 1120 1383 1243 2170 525 665 735 1068

150 1418 1750 1575 2748 613 718 875 1278

200 2600 2100 2095 4055 805 928 1138 1680

250 3340 2980 2700 5220 1260 1460 1780 2620

300 4000 3580 3220 6260 1720 1980 2420 3560

Horizontale pomp, x- as, inlaatopening

50 525 473 578 910 350 403 490 718

65 648 595 735 1155 385 420 525 770

80 788 718 875 1383 403 455 560 823

100 1050 945 1173 1838 438 508 613 910

125 1243 1120 1383 2170 525 665 735 1068

150 1575 1418 1750 2748 613 718 875 1278

200 2100 1890 2345 3658 805 928 1138 1680

250 2700 3340 2980 5220 1260 1460 1780 2620

300 3220 4000 3580 6260 1720 1980 2420 3560

350 3760 4660 4180 7300 2200 2540 3100 4560

(24)

Ne de rla n d s (NL)

* ΣF en ΣM zijn de vectorsommen van de krachten en momenten.

Als niet alle belastingen de maximaal toelaatbare waarde bereiken, dan mag één van de waarden de normale limiet overschrijden. Neem contact op met Grundfos voor meer informatie.

RVS Diameter DN Kracht [N] Aanhaalmoment [Nm]

Fy Fz Fx ΣF* My Mz Mx ΣM*

Horizontale pomp, z- as, uitlaatopening

32 595 735 630 1155 525 595 770 1120

40 700 875 770 1365 630 735 910 1330

50 945 1155 1050 1820 700 805 980 1435

65 1190 1470 1295 2310 770 840 1050 1540

80 1435 1750 1575 2765 805 910 1120 1645

100 1890 2345 2100 3675 875 1015 1225 1820

125 2240 2765 2485 4340 1050 1330 1470 2135

150 2835 3500 3150 5495 1225 1435 1750 2555

Horizontale pomp, x- as, inlaatopening

50 1050 945 1155 1820 700 805 980 1435

65 1295 1190 1470 2310 770 840 1050 1540

80 1575 1435 1750 2765 805 910 1120 1645

100 2100 1890 2345 3675 875 1015 1225 1820

125 2485 2240 2765 4340 1050 1330 1470 2135

150 3150 2835 3500 5495 1225 1435 1750 2555

200 4200 3780 4690 7315 1610 1855 2275 3360

(25)

Ne de rla n d s (NL) 10. Elektrische aansluiting

De elektrische aansluiting moet uitgevoerd worden door een erkende elektricien in overeenstemming met de lokale regelgeving.

De bedrijfsspanning en -frequentie staan vermeld op het typeplaatje. Zorg ervoor dat de motor geschikt is voor de aanwezige voedingsspanning.

De elektrische aansluiting dient te worden uitge- voerd overeenkomstig het aansluitschema aan de binnenzijde van het deksel van de klemmenkast.

10.1 Motorbeveiliging

Sluit driefasenmotoren aan op een motorbeveiliging.

Alle driefasen Grundfos MG en MMG motoren van 3 kW en meer zijn voorzien van een thermistor. Zie de instructies in de klemmenkast van de motor.

Sluit de installatie aan zoals aangegeven staat op het aansluitschema aan de achterzijde van het dek- sel van de klemmenkast.

10.2 Gebruik van een frequentie-omvormer Alle driefasenmotoren kunnen worden aangesloten op een frequentie-omvormer.

Bij gebruik van een frequentie-omvormer wordt de isolatie van de motorwikkelingen vaak blootgesteld aan zwaardere belasting en is de motor luidruchtiger dan normaal door wervelstromen als gevolg van spanningspieken.

Een grote motor die wordt aangedreven via een fre- quentie-omvormer wordt belast met stromen door de lagers.

Controleer de bedrijfscondities als de pomp wordt aangedreven via een frequentie-omvormer.

Waarschuwing

Voordat u het deksel van de klemmenkast verwijdert en voordat u de pomp verwij- dert/demonteert dient u er zeker van te zijn dat de voedingsspanning is uitgeschakeld.

De pomp moet worden verbonden met een externe netschakelaar.

Waarschuwing

Indien elektrisch aangedreven apparatuur in een explosiegevaarlijke omgeving wordt gebruikt, dienen de in Nederland/België geldende voorschriften in acht te worden genomen.

Waarschuwing

Voordat u begint met werkzaamheden aan motoren die voorzien zijn van een thermi- sche schakelaar of thermistors, dient u zich ervan te overtuigen dat de motor niet automatisch opnieuw kan inschakelen nadat deze afgekoeld is.

Bedrijfscondities Actie 2-, 4- en 6-polige motoren, bouw- grootte 280 en meer

Controleer of één van de motorlagers elektrisch geïsoleerd is. Neem contact op met Grundfos.

Geluidsgevoelige toepassingen

Monteer een uitgangsfilter tussen motor en frequentie- omvormer. Dit reduceert de spanningspieken en dus ook het geluid.

Bijzonder geluids- gevoelige toepas-

singen Monteer een sinusfilter.

Kabellengte

Monteer een kabel die vol- doet aan de specificaties van de leverancier van de frequentie-omvormer. De lengte van de kabel tussen motor en frequentie-omvor- mer beïnvloedt de motorbe- lasting.

Voedingsspanning tot 500 V

Controleer of de motor geschikt is voor frequentie- omvormers.

Voedingsspanning tussen 500 V en 690 V

Monteer een sinusfilter tus- sen motor en frequentie- omvormer. Dit reduceert de spanningspieken en dus ook het geluid. Of controleer of de motor over verzwaarde isolatie beschikt.

Voedingsspanning van 690 V en hoger

Monteer een dU/dt-filter en controleer dat de motor over verzwaarde isolatie beschikt.

(26)

Ne de rla n d s (NL)

11. Inschakeling

11.1 Algemene informatie

11.1.1 Het leidingsysteem spoelen

11.2 Aanzuigen

Voor gesloten systemen of open systemen waarbij het vloeistofniveau hoger is dan de inlaatopening van de pomp

1. Sluit de afsluitklep in de uitlaatleiding en open langzaam de afsluitklep in de inlaatleiding. Zowel de pomp als de inlaatleiding moeten compleet gevuld zijn met vloeistof.

2. Draai de ontluchtingsnippel los om de pomp te ontluchten. Wanneer er vloeistof uitkomt, draai dan de ontluchtingsnippel dicht.

Zuigwerking met terugslagklep

De inlaatleiding en de pomp moeten met vloeistof gevuld en ontlucht worden voordat de pomp inge- schakeld wordt.

1. Sluit de afsluitklep in de uitlaatleiding en open langzaam de afsluitklep in de inlaatleiding.

2. Verwijder de ontluchtingsnippel, M.

3. Giet vloeistof door de opening totdat de inlaatlei- ding en de pomp geheel met vloeistof zijn gevuld.

4. Plaats de ontluchtingsnippel, M.

De innlaatleiding kan via de de ontluchtingsnippel gevuld en ontlucht worden. Zie afb. 24. Als alterna- tief kan voor de pomp een aanzuigapparaat met trechter worden geïnstalleerd.

Voor open systemen waarbij het vloeistofniveau lager is dan de instroomopening van de pomp 1. Als een afsluitklep is aangebracht aan de inlaat-

zijde van de pomp moet de klep geheel worden geopend.

2. Sluit de afsluitklep in de uitlaatleiding en draai de vul- en ontluchtingsnippels dicht.

3. Sluit een handmatig te bedienen ontluchtings- pomp aan in plaats van een aanzuigapparaat met trechter.

4. Plaats een schuifklep tussen de ontluchtings- pomp en de centrifugaalpomp om de ontluch- tingspomp tegen overdruk te beveiligen.

5. Wanneer de schuifklep bij de handmatige ont- luchtingspomp geopend is, ontlucht u de inlaat- leiding door korte snelle pompslagen te maken totdat de vloeistof aan de uitlaatzijde uit de pomp stroomt.

6. Sluit de afsluitklep bij de ontluchtingspomp.

Afb. 24 Aftapplug en ontluchtingsnippel 11.3 Controle van de draairichting

De correcte draairichting is met pijlen aangegeven op het pomphuis. Gezien vanaf de pomp moet de draairichting tegen de klok in zijn. Zie afb. 24.

Voorzichtig Schakel de pomp pas in wanneer deze met vloeistof is gevuld en is ontlucht.

Waarschuwing

Spoel bij het verpompen van drinkwater de pomp met schoon water door alvorens deze in te schakelen om alle vreemde materie, zoals conserveringsmiddelen, testvloeistof of vet, te verwijderen.

Voorzichtig

De pomp is niet ontworpen voor het ver- pompen van vloeistoffen die vaste deeltjes bevatten, zoals puin uit leidingen en las- slakken. Voordat u de pomp opstart moet het leidingsysteem grondig worden gerei- nigd, gespoeld en met schoon water wor- den gevuld.

De garantie omvat geen schade als gevolg van het spoelen van het leidingsysteem met de pomp.

Waarschuwing

Let op de richting van de ontluchtingsnip- pel zodat uitstromende vloeistof geen lichamelijk letsel kan veroorzaken, of de motor of andere onderdelen kan beschadi- gen.

Bij installaties met hete vloeistoffen dient in het bijzonder rekening te worden gehou- den met het gevaar van kokend hete vloei- stof.

Bij installaties met koude vloeistoffen dient in het bijzonder rekening te worden gehou- den met het gevaar van lichamelijk letsel veroorzaakt door de koude vloeistof.

E: Aftapplug M: Ontluchtingsnip-

pel

TM03 3935 1206

Waarschuwing

De pomp moet met vloeistof gevuld zijn voordat de draairichting wordt gecontro- leerd.

(27)

Ne de rla n d s (NL)

11.4 Inschakelen van de pomp

1. Voordat de pomp wordt ingeschakeld moet de afsluitklep aan de inlaatzijde volledig geopend worden. De afsluitklep aan de uitlaatzijde moet nagenoeg geheel gesloten blijven.

2. Schakel de pomp in.

3. Ontlucht de pomp tijdens inschakelen door de ontluchtingschroef in de pompkop of pompkop- deksel los te draaien tot een regelmatige vloei- stofstroom uit de ontluchtingsopening stroomt.

4. Wanneer de leidingen met vloeistof zijn gevuld, open de afsluitklep aan de uiltaatzijde dan lang- zaam tot deze volledig open is.

5. Controleer op overbelasting door het stroomver- bruik van de motor te meten en de waarde te ver- gelijken met de nominale stroom die staat ver- meld op het typeplaatje van de motor. Smoor in geval van overbelasting de klep aan de uitlaat- zijde totdat de motor niet meer overbelast is.

6. Meet het stroomverbruik van de motor altijd tij- dens het inschakelen.

11.5 Aanloopperiode asafdichting

Het afdichtingsloopvlak wordt gesmeerd met de ver- pompte vloeistof, en dit betekent dat een bepaalde lekkage vanuit de asafdichting kan komen. Wanneer de pomp voor de eerste keer wordt ingeschakeld, of wanneer een nieuwe asafdichting is geïnstalleerd, is een bepaalde aanloopperiode nodig voordat de lek- kage is gereduceerd tot een aanvaardbaar niveau.

De benodigde tijd hiervoor hangt af van de bedrijf- status, d.w.z. elke keer dat de bedrijfsstatus veran- dert wordt een nieuwe aanloopperiode geïnitieerd.

Onder normale omstandigheden verdampt de lek- kende vloeistof. Het gevolg hiervan is dat er geen lekkage gedetecteerd wordt.

Vloeistoffen zoals kerosine zullen niet verdampen, en druppels zullen zichtbaar zijn, maar dit is geen storing van de asafdichting.

Mechanische asafdichtingen zijn precisie-onderde- len. Als mechanische asafdichtingen of recent geïn- stalleerde pompen defect raken, dan zal dit door- gaans in de eerste bedrijfsuren gebeuren. Het optreden van zulke defecten is hoofdzakelijk te wij- ten aan onjuiste montage van de asafdichtingen en/

of onjuiste hantering van de pomp tijdens het instal- leren.

11.6 Start/stop

11.7 Referentie-aflezingen van bewakingsapparatuur

We adviseren om de initiële aflezingen van de vol- gende parameters te nemen:

• trillingsniveau - gebruik SPM-meetpunten (Shock Pulse Method)

• inlaat- en uitlaatdruk - gebruik drukmeters.

De aflezingen kunnen als referentie worden gebruikt bij abnormaal bedrijf.

Waarschuwing

Let op de richting van de ontluchtingsnip- pel zodat de uitstromende vloeistof geen lichamelijk letsel kan veroorzaken, of de motor of andere onderdelen kan beschadi- gen.

Bij installaties met hete vloeistoffen dient in het bijzonder rekening te worden gehou- den met het gevaar van kokend hete vloei- stof.

Bij installaties met koude vloeistoffen dient in het bijzonder rekening te worden gehou- den met het gevaar van lichamelijk letsel veroorzaakt door de koude vloeistof.

Voorzichtig

Als de pomp is uitgerust met een motor met een uitgang die geselecteerd is op basis van een specifiek maximaal debiet, dan kan de motor overbelast raken als deze op een lagere verschildruk werkt dan waarop gerekend is.

N.B.

Tijdens het starten is de stroomsterkte van de motor tot zes maal hoger dan de stroomsterkte bij vollast die aangegeven staat op het typeplaatje.

Bouw- grootte

Maximum aantal starts/uur Aantal polen

2 4 6

56-71 100 250 350

80-100 60 140 160

112-132 30 60 80

160-180 15 30 50

200-225 8 15 30

250-315 4 8 12

(28)

Ne de rla n d s (NL)

12. Onderhoud

12.1 Pomp

De pomp is onderhoudsvrij.

12.2 Mechanische asafdichtingen

Mechanische asafdichtingen zijn onderhoudsvrij en lekken nagenoeg niet. Wanneer er sprake is van aanzienlijke en toenemende lekkage, moet de mechanische asafdichting direct gecontroleerd wor- den. Als de glijvlakken beschadigd zijn, vervang dan de gehele asafdichting. Behandel mechanische asaf- dichtingen met de grootst mogelijke zorg.

12.3 Motor

De motor moet periodiek gecontroleerd worden. Het is belangrijk de motor schoon te houden, om te zor- gen voor voldoende ventilatie. Als de pomp in een stoffige omgeving staat, reinig en controleer deze dan regelmatig.

12.4 Smering Motorlagers

Motoren tot en met bouwgrootte 132 hebben onder- houdsvrije, voor de gehele levensduur gesmeerde lagers.

Motoren met een bouwgrootte van meer dan 132 moeten gesmeerd worden zoals aangegeven staat op het typeplaatje van de motor. Er kan vet van de motor afkomen.

Specificaties van het smeermiddel: Zie paragraaf 12.4.1 Lagervet.

12.4.1 Lagervet

Gebruik vet op lithium-basis volgens de volgende specificaties:

• NLGI klasse 2 of 3

• viscositeit van basisolie: 70 tot 150 cSt bij +40

°C.

• temperatuurbereik: -30 °C tot +140 °C tijdens continu bedrijf.

13. Vorstbescherming en periodes van buitengebruikstelling

Pompen die niet worden gebruikt tijdens vorstperio- den dienen te worden ontdaan van vloeistof om schade te voorkomen.

Tap de pomp af door de aftapplug te verwijderen. Zie afb. 24.

Draai de ontluchtingsnippel pas vast en plaats de aftapplug pas terug als de pomp weer wordt gebruikt.

Als de pomp moet worden leeggemaakt vooraf- gaande aan een lange periode dat deze niet gebruikt wordt, spuit dan een paar druppels siliconenolie op de as bij de lagerstoel. Zo wordt voorkomen dat het asafdichtingsloopvlak vastloopt.

14. Service

Als Grundfos gevraagd wordt om zo'n pomp te ser- vicen, dan dienen alle gegevens over de verpompte vloeistof etc. aan Grundfos verstrekt te worden voor- dat de pomp voor service wordt opgestuurd. Anders zal Grundfos kunnen weigeren om de pomp te ser- vicen.

Mogelijke kosten voor het opsturen van de pomp zijn voor rekening van de klant.

14.1 Servicesets

Servicesets voor NB, NBG, zie Grundfos Product Center op www grundfos.com of in de Service Kit Catalogue.

15. Technische specificaties

15.1 Elektrische gegevens Zie het typeplaatje van de motor.

Waarschuwing

Schakel de voedingsspanning uit voordat u werkzaamheden aan het apparaat gaat uitvoeren. Zorg dat de voedingsspanning niet per ongeluk kan worden ingeschakeld.

Waarschuwing

Zorg ervoor dat de ontsnappende vloeistof geen lichamelijk letsel kan veroorzaken of schade kan toebrengen aan de motor of andere onderdelen.

Bij installaties met hete vloeistoffen dient in het bijzonder rekening te worden gehou- den met het gevaar van kokend hete vloei- stof.

Bij installaties met koude vloeistoffen dient in het bijzonder rekening te worden gehou- den met het gevaar van lichamelijk letsel veroorzaakt door de koude vloeistof.

Waarschuwing

Als een pomp gebruikt is voor een vloei- stof die schadelijk voor de gezondheid of giftig is, moet de pomp aangemerkt wor- den als verontreinigd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 De Workaball is een alternatief zitmeubel en is niet geschikt als speelgoed of sporttoestel voor intensief gebruik..  De distributeur aanvaardt geen aansprakelijkheid voor

Als Defensie niet investeert in centrale aanstu- ring en coördinatie op ruimtevaartgebied, dan loopt ze mogelijk achterstand op ten aanzien van kennisopbouw, en ontwikkeling en

Jaarlijkse indexering op de gebruikelijke wijze per ingangsdatum huurovereenkomst, voor het eerst 1 jaar na ingangsdatum van de huurovereenkomst, op basis van de wijziging van

Welke politiek-strategische ontwikkelingen zijn op welke wijze van invloed geweest op de inzet van de Nederlandse bijdrage aan de Koreaanse Oorlog in de periode van 1950 tot en

[r]

BURGER ONION CHICKENBURGER - OM JE VINGERS VAN AF

Aldus besloten^doörľde raad van de gemeente WoerderKĩn zijn 5uden op 5 novembej/2015.

Voor het verstrekken van een uittreksel van een document of een samenvatting van de inhoud van een document op grond van artikel 7, eerste lid, onder c van de Wet openbaarheid