Vraag nr. 43
van 7 december 2004
van de heer FILIP DEWINTER
Startbanenprojecten – Allochtonen en autochto- nen
Bij bepaalde startbanenprojecten bij de Vlaamse overheid (bv. in de sector van de bijzondere jeugd- bijstand) worden autochtone Vlamingen gediscri- mineerd tegenover allochtonen.
Autochtonen die solliciteren, ontvangen een afwij- zend antwoord, met de mededeling dat het start- banenproject "in eerste instantie gericht is op de te- werkstelling van allochtonen" en dat autochtone Vlamingen slechts in aanmerking komen voorzover er "binnen deze doelgroep geen geschikte allochto- ne kandidaten gevonden worden".
1. Hoeveel startbanenprojecten van de Vlaamse overheid liepen (lopen) er in 2003 en 2004 ? 2. Bij hoeveel van deze projecten werd (wordt)
voorrang gegeven aan allochtonen ?
Hoeveel startbanen betreffen elk van deze pro- jecten ?
3. Hoeveel allochtonen/autochtonen werden er in 2003 en 2004 aangeworven in het kader van een startbanenproject ?
4. Welke criteria worden hierbij gehanteerd om te bepalen of iemand allochtoon is of niet ? 5. Acht de minister het voorrangsbeleid voor al-
lochtonen inzake startbanenprojecten in over- eenstemming met het grondwettelijke gelijk- heidsbeginsel ?
Antwoord
1. In 2003 liepen er 129 startbaanprojecten bin- nen de Vlaamse overheid. Deze werden inge- vuld met 346 startbaners.
In 2004: afgelopen jaar werden er 196 start- baanprojecten voor in totaal 360 startbaners goedgekeurd.
2 Sinds de opstart van het startbanenprogram- ma in 2000 wordt ervoor geopteerd om dit te
gebruiken als één van de instrumenten in het diversiteits- en gelijkekansenbeleid in het per- soneelsbeleid van de Vlaamse overheid. De doelgroepen waren van in het begin: laagge- schoolden, allochtonen en personen met een handicap.
Ook in mijn Beleidsnota Bestuurszaken (Stuk 89 (2004-2009) – Nr. 1 – red.) heb ik aangege- ven dat tewerkstellingsmaatregelen zoals de startbaanovereenkomsten op een actieve wijze gericht zullen worden op mensen uit de kan- sengroepen, als middel tot kennismaking met de Vlaamse overheid als werkgever en als stap naar reguliere tewerkstelling. Dit is één van de maatregelen om uitvoering te geven aan het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt.
Tot en met 2003 werden alle projectaanvragen die de minister voor Ambtenarenzaken bereik- ten, goedgekeurd. Vanaf het werkjaar 2004 diende – aangezien het aantal aanvragen de beschikbare budgetten overschreed – een selec- tie doorgevoerd te worden. Dit gebeurde aan de hand van vier criteria, waarin de bijdrage van het project aan het diversiteits- en doel- groepenbeleid een belangrijke rol speelt:
a) de mate waarin bij de rekrutering aandacht besteed wordt aan de toegankelijkheid voor de doelgroepen;
b) de mate waarin tijdens de tewerkstelling aandacht besteed wordt aan een kwalitatie- ve omkadering voor de eventueel inge- stroomde leden van doelgroepen;
c) de leerwaarde van de functie;
d) de mate waarin maatschappelijke meer- waarde kan gerealiseerd worden via de te- werkstelling van iemand uit een doelgroep.
In de startbanenprojecten wordt – op het mo- ment van de projectaanvraag – een engage- ment aangegaan om bij de rekrutering ervoor te zorgen dat de nodige inspanningen gedaan worden om de vacature voldoende bekend te maken bij de verschillende kansengroepen en aldus de drempel te verlagen. Nadien volgt een gewone selectieprocedure, waarbij geen positie- ve discriminatie wordt toegepast.
Uit de feiten blijkt dat we op deze manier in de startbanen een bijna evenredige instroom van laaggeschoolden en personen van allochtone afkomst bereiken, maar veel minder wat be- treft de personen met een handicap. Daarom heb ik het beleid inzake startbanen bijgestuurd om meer aandacht te besteden aan de in- stroom en goede begeleiding van personen met een handicap.
Enkel in het geval van de gemeenschapsinstel- lingen voor bijzondere jeugdzorg wordt er ex- pliciet gezocht naar allochtonen, omdat dit een duidelijke functionele meerwaarde heeft voor dit bijzondere project. In een instelling voor problematische jongeren, waarvan een belang- rijk aantal van allochtone afkomst, heeft – bij overigens vergelijkbare kwaliteit van het perso- neel – een opvoedersbestand met een aantal al- lochtonen een duidelijke meerwaarde boven een volledig autochtoon opvoedersbestand.
In 2003 werd er binnen de gemeenschapsinstel- lingen voor bijzondere jeugdbijstand één doel- groepgericht project opgestart, namelijk het project "allochtone opvoeders" (zes functies).
In 2004 werden er twee projecten goedgekeurd, namelijk het project "allochtone opvoeders"
(zeven functies) en "allochtone leerkrachten"
(vier functies).
3 In 2003 werden 346 jongeren geworven in een startbaanovereenkomst. Hiervan gaven 58 per- sonen aan van allochtone afkomst te zijn.
In 2004 werden (cijfers van 6/12) 299 personen geworven in een startbaanfunctie. Daarvan identificeerden 61 personen zich vrijwillig als zijnde van allochtone afkomst.
4. Als allochtoon wordt beschouwd de startbaner die aangeeft dat hij of zij zelf, of één van de ouders, of twee van de grootouders een natio- naliteit heeft/hebben van buiten de Europese Economische Ruimte.
Bij de indiensttreding van de startbaner wor- den op het formulier met identificatiegegevens ook vragen gesteld inzake scholingsgraad, handicap en afkomst. Wat handicap en af- komst betreft, gaat het om vrijwillige registra-
tie: de startbaner is niet verplicht deze gege- vens in te vullen.
5. Er is geen sprake van een voorrangsbeleid voor allochtonen of voor andere doelgroepen.
Conform het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt, be- oogt de gevolgde aanpak het opheffen of neu- traliseren van een aantal mechanismen waar- door mensen uit deze doelgroepen in de prak- tijk negatief gediscrimineerd worden: deze me- chanismen hebben in essentie te maken met het niet bekend zijn met de Vlaamse overheid als een mogelijke interessante werkgever en met de kanalen die naar zo een tewerkstelling kunnen leiden.