• No results found

Het groeiwonder van het kapitalisme

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het groeiwonder van het kapitalisme"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tilburg University

Het groeiwonder van het kapitalisme

van Damme, E.E.C.; van de Ven, J.

Published in:

Markt en Mededinging

Publication date: 2003

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record Link to publication in Tilburg University Research Portal

Citation for published version (APA):

van Damme, E. E. C., & van de Ven, J. (2003). Het groeiwonder van het kapitalisme. Markt en Mededinging, 6(7/8), 239-241.

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

(2)

Het groeiwonder van het kapitalisme

Eric van Damme1 Jeroen van de Ven2

Aan het eind van de 19e eeuw vond een ware revolutie plaats. Nooit eerder in de geschiedenis werden in een dergelijk kort tijdsbestek zoveel uitvindingen gedaan. Sindsdien is de innovatie-intensiteit alleen nog maar verder toegenomen. Onze huidige maatschappij wordt gekenmerkt door uitvindingen en innovaties. We worden overal geconfronteerd met nieuwe

gadgets. Productieprocessen worden hoe langer hoe meer efficiënt. Dit alles heeft

geresulteerd in een inkomensstandaard waarvan de Egyptenaren en Romeinen niet eens konden dromen. Economen schatten dat er tussen het jaar nul en de Industriële Revolutie nauwelijks economische groei was, maar daarna ging het hard: in de 18e eeuw bedroeg de groei (van inkomen per hoofd van de bevolking) in Engeland zo’n 20 à 30 procent, in de 19e eeuw was het ongeveer 200%, in de 20e eeuw liep de teller in de VS zelfs op tot zo’n 700%.

In een recente lezing stelt Baumol dat deze groeiversnelling te danken is aan de introductie van het kapitalistische systeem3. Inderdaad staat de innovatiekracht van ons systeem in schril contrast tot die van andere systemen. China en de Sovjet-Unie waren beiden in staat tot een indrukwekkende lijst van uitvindingen. Zo was China in het bezit van kennis omtrent het kompas, de drukkunst en het buskruit. Aan uitvindingen ontbrak het niet in China en de Sovjet-Unie, maar geen van deze uitvindingen werd door de ondernemers uitgebuit. Het was de afwezigheid van prikkels tot innoveren waardoor daar niet eerder een groeiwonder plaatsvond. Er was geen effectief mechanisme waardoor ondernemers geprikkeld werden om uitvindingen commercieel te maken en de kennis te verspreiden. Dit maakt het belang van

1

Prof.dr. E.E.C. van Damme, Universiteit van Tilburg, CentER for Economic Research en Tilburg Law and Economics Center (TILEC), Postbus 90153, 5000 LE Tilburg. Telefoon 013-4663045, Fax 013-4663266, e-mail: Eric.vanDamme@TilburgUniversity.nl, http://center.uvt.nl/staff/vdamme/.

2

Dr. J. van de Ven, Centraal Planbureau, Postbus 80510, 2508 GM Den Haag. Telefoon 070-3383357, e-mail: J.van.de.Ven@cpb.nl, http://www.cpb.nl/nl/general/org/afdelingen/pi/

3

Workshop “Competition and innovation”, georganiseerd door het Ministerie van EZ, het CPB en CentER (UvT), 23 september 2003, Den Haag. De lezing is vooral gebaseerd op W.J. Baumol (2002), The Free-Market

Innovation Machine, Princeton UP, Princeton, zie ook Baumol, W.J. (2003), Four Sources of Innovation and

(3)

kapitalisme meteen duidelijk: binnen een kapitalistisch stelstel moeten ondernemers wel commercieel ingesteld zijn anders streeft de concurrent hen voorbij.

Om binnen het kapitalistische stelsel te overleven is het voor ondernemingen van essentieel belang concurrerend te zijn en te blijven. In het mededingingsbeleid en in de economische wetenschap wordt vaak aangenomen dat de prijs het belangrijkste concurrentiewapen is. Volgens Baumol is dit echter niet het geval: ondernemers (en managers) maken zich meestal niet al teveel zorgen over een prijsverlaging door de concurrent. Wat ze ’s nachts uit hun slaap houdt is de gedachte dat de rivaal een nieuw product op de markt zet wat aanslaat. De beste manier om je concurrenten voor te blijven is door zelf te innoveren. Met andere woorden: concurrentie is innovatie.

Complementariteit tussen grote en kleine bedrijven

Op bedrijfsniveau zien we dat niet alle bedrijven op dezelfde manier innoveren. Het blijken vooral de kleine bedrijven te zijn die met echte doorbraken (“drastische innovaties”) komen. Zo blijkt dat in de VS een patent op naam van een kleine onderneming tenminste twee keer zo vaak in de top 1 procent van belangrijkste uitvindingen voorkomt.4 Het vliegtuig, de FM radio, de microprocessor en de lopende band waren allen uitvindingen afkomstig van kleine ondernemingen.

Dit betekent niet dat grote bedrijven op dit terrein geen toegevoegde waarde hebben; integendeel. Grote bedrijven zijn meesters in continue incrementele innovatie. Het zijn vooral grote bedrijven die uitvindingen continu verbeteren en deze daarmee commercieel toepasbaar maken. Het eerste vliegtuigje kwam van een klein bedrijf, maar door de grote bedrijven is het geworden wat het nu is. De transistor werd eveneens uitgevonden door een klein bedrijf, maar stapsgewijze verbeteringen door grote bedrijven hebben tot een kostenverlaging geleid zodanig dat het aantal transistors per dollar met vijf miljard procent is toegenomen. Hoewel een enkele incrementele innovatie veelal slechts tot een marginale verbetering zal leiden, kan het totaalresultaat over een lange periode spectaculaire uitkomsten geven.

Het verschil in specialisatiepatroon is economisch te verklaren. Grote bedrijven zijn bureaucratische organisaties, zij kunnen geen ruimte bieden voor drastische innovatie, die

4

(4)

immers niet te plannen is. Ze willen dat wellicht ook niet. Een groot (bestaand) bedrijf heeft een geringer ‘incentive’ om drastisch te innoveren: het kannibaliseert dan immers de huidige winst. Nieuwe bedrijven beginnen vanaf nul en hebben van dit ‘Arrow replacement effect’ geen last. Voor een werknemer die van zijn eigen idee overtuigd is, is het grootbedrijf niet alleen knellend, een eigen bedrijf is ook financieel aantrekkelijker. Daarentegen kan een proces van “continue incrementele innovatie” relatief gemakkelijk in een grote organisatie geïncorporeerd worden. Het gecombineerde werk van grote en kleine bedrijven heeft ons gebracht tot waar we nu zijn.

Complementariteit tussen de publieke en de private sector

Het bedrijfsleven kan het echter niet alleen. Ook twee andere hoofdrolspelers, de overheid en de universiteiten, spelen een cruciale rol om de innovatiemachine op gang te houden. De rol van de overheid is zowel passief, via het scheppen en handhaven van het wettelijk kader dat ondernemerschap bevordert, als actief, via het subsidiëren van fundamenteel onderzoek. De overheid moet zorgen voor een goed systeem van contract- en eigendomsrecht, alsmede voor goede patentwetgeving en mededingingsrecht dat de innovatie niet in de weg staat.

Vanuit bedrijfsperspectief is een investering in fundamenteel onderzoek vaak weggegooid geld, en wel omdat de resultaten ervan niet toegeëigend kunnen worden. Dergelijk onderzoek kan echter leiden tot fundamentele doorbraken en is dus sociaal gewenst. Omdat het bedrijfsleven te weinig in ‘blue sky research’ zal investeren is er sprake van marktfalen en moet de overheid bijspringen: overheidsfinanciering van fundamenteel onderzoek is nodig. Vooral in de medische wetenschap staan ons, als gevolg van wetenschappelijke doorbraken, in de nabije toekomst drastische innovaties te wachten.

De randvoorwaarden

(5)

Als het vooral de kleine ondernemingen zijn die met doorbraken komen, dan moeten zij wel de mogelijkheid hebben om tot de markt toe te treden. Naast vrije toetreding kan dit betekenen dat ze hulp nodig hebben met het verkrijgen van kapitaal. Zo wordt er in de Kenniseconomie Monitor5 gesuggereerd dat er weinig kapitaal beschikbaar is voor ondernemingen die in de startfase verkeren. Bovendien is het in dit opzicht belangrijk dat regelgeving niet belemmerend werkt, en dat ondernemers hierin desgewenst wegwijs worden gemaakt.

Naast vrije toetreding is een snelle absorptie en verspreiding van kennis noodzakelijk. Snelle verspreiding van kennis bevordert innovaties door anderen en zorgt ervoor dat consumenten zo snel en zo goed mogelijk profiteren van nieuwe kennis. Bedrijven hebben echter niet altijd de prikkel om hieraan mee te werken. Zolang zij hun kennis geheim kunnen houden of kunnen beschermen door octrooien zijn zij in staat monopoliewinsten te genereren op hun uitvindingen. Het is daarom belangrijk octrooiwetten zodanig in te richten dat vooral kennisverspreiding bevorderd wordt, in plaats van het exclusief beschermen van de rechten van de uitvinder. Het is in dit opzicht dus een goede zaak dat de inhoud van een octrooiaanvraag na 18 maanden publiek wordt en niet pas bij een eventuele verlening van het octrooi. Vooral in de hightech sector heeft een bedrijf toegang tot veel patenten van anderen nodig om een nieuw product in de markt te kunnen zetten. Hier dreigt het gevaar dat de “patentdeken” te dik wordt om te doorbreken en dat te weinig innovaties tot stand komen. Het is daarom zaak ervoor te zorgen dat octrooien niet te snel verleend worden; octrooien die louter defensief zijn of geen echte innovatie betreffen zouden niet verstrekt moeten worden. Om dergelijke ‘nutteloze’ octrooien te voorkomen zouden concurrenten in het octrooiproces betrokken moeten worden en zou, naast vernieuwing, ook mogelijke schade en het competitieve proces meegenomen moeten worden.6

Gelukkig is, volgens Baumol, niet defensief octrooieren, maar vrijwillig licenseren de norm: bedrijven delen hun kennis via ‘patent pools’. Daarnaast werken zij actief samen in research consortia: kennis wordt samen ontwikkeld, gedeeld en gezamenlijk verkocht. Vaak is de reden dat onderzoek en ontwikkeling relatief duur is. Door samen te werken worden de kosten gedeeld. Een andere reden is dat kennis vaak zeer specialistisch is. Innovatie vereist het bijeen

5

Kenniseconomie Monitor (2003), Tijd om te kiezen, Stichting Nederland Kennisland.

6

(6)

brengen van enorm veel verschillende stukjes kennis. Zo heeft IBM samenwerkingsverbanden met alle andere belangrijke aanbieders. Volgens Baumol ontstonden in de periode 1980-1998 zelfs zo’n 9.000 strategische allianties tussen bedrijven uit de VS, Japan en Europa.7 In een innovatieloze economie komt alle relevantie informatie in prijzen tot uitdrukking volgens de

invisible hand van Adam Smith. In een innoverende economie is dit niet genoeg: bedrijven

moeten samenwerken om gespecialiseerde kennis tot zich te nemen en om te zetten in praktische ideeën. Baumol benadrukt dat samenwerking vaak ook in het voordeel van de consument is, omdat het leidt tot meer innovaties en snellere verspreiding van kennis.

Lessen voor mededingingsbeleid en regulering

Hier dreigt natuurlijk een ander gevaar, namelijk dat het mededingingsbeleid de innovatie belemmert omdat het bedrijven beperkt in hun pro-competitieve samenwerking. Het is niet dat Baumol geen gevaren van samenwerking ziet: een samenwerkingsverband van gevestigde partijen zou nieuwe toetreders op een achterstand kunnen zetten en hun toetreding tot de markt kunnen belemmeren. Het mededingingsbeleid moet hiervoor waken, alsmede natuurlijk van de mogelijkheid dat samenwerking op de R&D-markt tot samenspanning op de productmarkt leidt. Baumol ziet echter een minstens zo groot gevaar dat mededingingsautoriteiten informatieverspreiding en het delen van kennis in de weg staan. Antikartelwetgeving moet dus niet vijandig staan tegenover strategische allianties en samenwerkingsovereenkomsten. Dit geldt in het bijzonder voor oligopolistische marktvormen omdat juist daar innovatie het krachtigste mededingingswapen is. Baumol ziet op dit punt positieve ontwikkelingen in de VS, waar de FTC en het DOJ de baten van coördinatie en de gevaren van anti-competitief gedrag herkend hebben.8

In navolging van bijvoorbeeld Schumpeter,9 legt Baumol een grote nadruk op innoveren als concurrentiewapen. Dit stelt de meer traditionele kijk op concurrentie in een ander daglicht. Prijszetting zou opgevat kunnen worden als een relatief statische vorm van concurrentie. Dynamische concurrentie ontstaat doordat bedrijven elkaar steeds proberen voor te blijven in het ontwikkelen en toepassen van nieuwe kennis.

7

Baumol, 2002 p. 85. 8

Zie FTC en DOJ: Guidelines for the Licensing of Intellectual Property.

9

(7)

Of concurrentie plaatsvindt op basis van prijzen of innovaties heeft belangrijke consequenties voor een effectief mededingingsbeleid. Prijzen boven marginale kosten duiden soms statische marktmacht aan. Maar er kan wel degelijk dynamische concurrentie zijn. Dynamische marktmacht bestaat pas wanneer er geen bedreiging komt van innoverende concurrenten. De huidige focus op prijseffecten bij het beoordelen van fusies zou dan misplaatst zijn: statische concurrentie is nog geen dynamische concurrentie.

Dat concurrentie plaatsvindt op basis van innovatie, en niet op basis van prijs, heeft ook gevolgen voor regulering. Heel vaak wordt gesteld dat daar waar niet van effectieve concurrentie sprake is, de markt gereguleerd moet worden. Hierbij wordt dan vaak aan prijsconcurrentie gedacht, en inderdaad is prijsregulering relatief eenvoudig te organiseren. Echter, regulering van de tarieven kan innovatie in de weg staan. Zo argumenteert Hausman10 dat een van de meest kostbare gevolgen van traditionele regulering in de VS het belemmeren van de introductie van nieuwe diensten geweest is. De ‘regulator’ zag als mogelijk gevaar dat de nieuwe dienst door de bestaande gekruissubsidieerd zou worden en dat de bestaande dienst dus duurder zou worden. Twee belangrijke voorbeelden die Hausman geeft zijn mobiele telefonie en voice mail. Hij argumenteert dat als gevolg van “regulatory delay” deze producten ongeveer 10 jaar verlaat op de markt gekomen zijn en dat als gevolg hiervan consumenten een welvaartswinst van meer dan $100 miljard zijn misgelopen.

Conclusie

De centrale boodschap in het werk van Baumol is dat concurrentie vooral een zaak van innoveren is. Juist omdat een kapitalistisch stelsel dwingt tot concurrentie heeft het zoveel innovaties opgeleverd, en daarmee de hoge levensstandaard die we nu kennen. Deze inzichten dwingen beleidsmakers op hun beurt om de nadruk te verschuiven van statische naar dynamische concurrentie. Een goed mededingingsbeleid zorgt voor lage toetredingsbarrières zodat er ruimte is voor kleine ondernemingen met drastische innovaties. Tegelijkertijd zorgt het voor een snelle ontwikkeling en toepassing van nieuwe kennis.

De overheid heeft een cruciale rol bij het stimuleren van innovatie. Zij kan proberen het ondernemerschap te bevorderen (volgens Baumol bijvoorbeeld via eenvoudige

10

Hausman, J.A. (1997) “Valuing the effect of regulation on new services in telecommunications’, Brookings

(8)

vestigingswetgeving, gerichte adviezen en ondersteuning van de markt voor durfkapitaal11), maar zij moet daarbij wel bedenken dat niet elke start-up ook meteen een nieuwe innovatieve onderneming is, het beleid moet de twee onderscheiden. Belangrijker is wellicht nog het reduceren van de mogelijkheden van rent-seeking: als elders in de maatschappij grote winstmogelijkheden, met kleine risico’s, geboden worden, is de prikkel tot ondernemerschap immers niet zo groot. Een competitieve economie is noodzaak voor ondernemerschap. Met betrekking tot innovatie door het grootbedrijf geldt dat de overheid moet zorgen voor een goed systeem voor fundamentele kennis, en voor een octrooirecht dat vooral snelle disseminatie van kennis tot gevolg heeft. Tenslotte moet het mededingingsbeleid niet te kortzichtig en te strikt zijn; zoals Baumol (2003, p. 53) schrijft “a relaxed rule-of-reason-approach to inter-firm coordination may well prove the best way to deal with the legitimate concerns apt to be raised by such coordination”.

11

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De technicus voert onderhoud uit volgens onderhoudsprogramma’s, Maintenance manuals, (verplichte) procedures en voorschriften, tekent zijn eigen werk af en laat het afstempelen

Deze planten werden op 29 januari verspeend en op 25 februari opgepot» De paprika's en spaanse pepers voor de ongeënte behandelingen werden op 28 januari gezaaid.. Ze werden later

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

Het doel van dit proces is het beoordelen van de rnilieuaspecten van de bedrijfsvoering. Beoordeling van de milieu-aspecten komt tussentijds aan de oide bij de directiebeoordeling,

Een aantal van de gevonden soorten komt nog steeds in de Recente fauna voor of is zeer nauw verwant aan de Recente soort, bijvoorbeeld Trisopterus luscus (Linnaeus,..

What matters to these theologians/the people of the South (?) is their daily real life socio-economic wellbeing.. African cultures are known for their plurality and therefore

Quality norms 2.2.2.1.5 Neighbourhood and location norms 2.2.2.1.6 Expenditure norms 2.2.2.2 Constraints 2.2.2.3 How housing norms have influenced housing choices 2.2.3

In het ontwerp bekkenbeheerplan wordt als argumentatie de recent geconstrueerde aanlegplaats in Roesbrugge aangehaald (Secretariaat IJzerbekken, 2006). Vanuit