• No results found

Discussie gesloten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Discussie gesloten"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

3

column

column

Discussie gesloten

Het riagg Rijnmond stapt naar de rechter. Punt van geschil is of de gemeente Rotterdam een subsidie mag weigeren omdat de zorginstelling niet wil meewerken aan de verplichte meld-code huiselijk geweld. Het riagg vindt dat een meldcode de vertrouwensrelatie tussen patiënt en zorginstelling in gevaar brengt.

Op Radio Rijnmond lichtte riagg-directeur Jos Lamé zijn standpunt toe. De reacties die luisteraars op de site van de radiozender hierna achterlieten zijn tekenend: ‘Onder de linkse dic-tatuur konden ze [het riagg] hun eigen regels vaststellen en een onbeperkte subsidiestroom op gang houden.’ ‘Eindelijk stoppen met alle uitwassen van de Linkse Kerk.’

Het kan aan het medium liggen, maar opval-lend is toch het ontbreken van de bereidheid om zorgvuldig met elkaar in debat te gaan, met als gevolg een sfeer van beschimping en afrekening. Eenzelfde gebrek aan werkelijke dialoog had ik laatst ook in een andere situatie, bij een bezoek aan onze plaatselijke feestwinkel. Sinds het Amerikaanse Halloween zijn intrede in Neder-land heeft gedaan ¬ en aangezien ik een zoon van bijna zeven heb ¬ kom ik er vaak. Jongens van die leeftijd hebben een voorkeur voor alles wat goor en griezelig is. Al maanden zeurde mijn zoon om het mummiepak met uitpuilende dar-men, en met Halloween had hij er een. Zijn buur-vriendje wilde ook zo’n pak voor zijn verjaardag, dus toog ik onlangs weer naar die winkel. Bij binnenkomst viel mijn oog op een le-vensechte replica van een man op een elektri-sche stoel ¬ oranje pak, enkelboeien en een van angst vertrokken gezicht. Mijn gedachten dwaalden onmiddellijk af naar de Rosenbergs, die in 1953, als eerste burgers beschuldigd van spionage, een gruwelijke dood vonden op de elektrische stoel.

Bij mijn grootouders hing in die jaren een bord met de tekst ‘Red de Rosenbergs’ voor hun raam. Iets waardoor mijn moeder het, tijdens de Koude Oorlog, op school niet makkelijk had. Ook ik werd opgevoed met dit schrikbeeld van wat een politieke heksenjacht kan betekenen voor individuele burgers. Kortom, die man op die elektrische stoel was voor mij geen pop maar stond symbool voor het onrecht dat men-sen kan overkomen als een natie verstrikt raakt in hysterie.

Ik vroeg de eigenaar van de feestzaak wie ∑berhaupt een dergelijke pop op een elektrische stoel zou kopen. Hij mompelde iets over Hal-loween. Terwijl ik de eigenaar van de feestwin-kel probeerde uit te leggen wat me tegenstond aan de pop drukte hij op een knopje: de stoel begon te schudden en de pop te bewegen. Ik schrok me bijna dood, en werd overvallen door het totale gebrek aan empathie van de eigenaar van de winkel.

Hij leek te handelen vanuit dezelfde reflex als de luisteraars die een reactie achterlieten op de site van Radio Rijnmond. Terwijl iemand pro-beert iets uit te leggen, hebben zij al op de send-knop gedrukt. Misschien dat ik die poster van mijn grootouders maar van zolder moet halen en op het raam van de feestwinkel moet plakken, om met de eigenaar in gesprek te komen. Dat gesprek lijkt mij bij Radio Rijnmond lastiger op gang te krijgen. Op de site is het wel mogelijk een klacht in te dienen tegen de ingezonden reacties. ‘Hartelijk dank voor uw melding, we nemen uw klacht zo snel mogelijk in behandeling’, verschijnt dan op het scherm. Een mooi eufemisme voor ‘discussie gesloten’.

liesbeth levy

(2)

4

interventie

Verborgen onvrede

op de werkplek

Eind maart kwamen medewerkers van de wbs, van Policy Network en van de Foundation for Euro-pean Progressive Studies in Londen samen om kritisch te kijken wat er nog waar is van de belofte van sociale vooruitgang die tijdens de Derde Weg zo belangrijk was. Twee dagen lang spraken we met elkaar over de verzorgingsstaat, pensioen-systemen, ontslagrechthervormingen en andere ‘beleidsoplossingen’ voor de eenentwintigste eeuw. Eén aspect sprong er hierbij echter steeds weer uit: te lang hebben we naar de arbeidsmarkt gekeken als een technocratische finetunemachine waarbij er alleen aan de knoppen van onderwijs en flexibilisering hoeft te worden gedraaid om al onze problemen op te lossen. Daarbij zijn we de beteke-nis van werk en de werkplek voor mensen volledig uit het oog verloren. De werkplek weer centraal stellen is daarom het devies.

Op het eerste gezicht lijkt het allemaal goed te gaan op de arbeidsmarkt in Nederland. De Arbomonitor van tno laat zien dat de omstandig-heden op de Nederlandse arbeidsmarkt als geheel de afgelopen jaren licht verbeterd zijn. Maar wat dat betreft is de werkplek vergelijkbaar met het huwelijk: als men wordt gevraagd hoe het gaat, is het antwoord altijd dat het goed gaat, maar na enig doorvragen blijkt dan vaak toch dat er onder de oppervlakte spanningen zitten.

Zo ook als we wat beter kijken naar enkele sectoren binnen de Nederlandse arbeidsmarkt, vooral naar de publieke sector. Aan de ene kant hebben werknemers daar te maken met een toegenomen agressie, zowel verbaal als fysiek, onder wat we tegenwoordig ‘klanten’ dienen te noemen: de bevolking. Aan de andere kant worden zij overladen met lawines aan nieuwe regelingen, hervormingen, ‘flankerend beleid’ en andere

formaliteiten en procedures. Al deze maatregelen zijn gericht op het vergroten van de efficiëntie en controle, maar leiden er ook toe dat de werknemer wordt vervreemd van het uitvoeren van zijn vak en zich aangetast voelt in zijn beroepstrots.

Een sprekend voorbeeld van deze ontwikkelin-gen is de minutenkaart die in sommige sectoren van de zorg wordt gebruikt: voor elke handeling die verricht wordt, staat een x aantal minuten, waar niet van mag worden afgeweken. Een van de aanwezigen in Londen, afkomstig uit Zweden (wat volgens hem trouwens niet de sociaal-de-mocratische hemel is zoals vaak wordt gedacht) vertelde dat in Zweden de efficiëntiemania zelfs nog een stap verder gaat: elke thuiszorgmede-werker heeft een smartphone die niet alleen de route aangeeft, maar ook per patiënt uitrekent hoeveel tijd er voor welke handeling beschikbaar is en of er tijd is voor een gesprek. Arbeid terug-gebracht tot een optelsom van minuten; het lijkt bijna een lopende band.

Vrijheid om zelf als professional keuzes te maken hoe te handelen is er dus vaak niet meer. Weg beroepstrots. Gezien deze ontwikkelingen is het niet vreemd dat meer dan 30% van de mensen in de zorg graag iets anders wil gaan doen. Niet vanwege een laag loon of slechte uren, maar vooral doordat ze zich aangetast voelen in hun beroepstrots. Uit de cijfers van tno komt deze on-vrede alleen niet naar voren. Er lijkt sprake te zijn van een verborgen onvrede op de werkplek. Op de conferentie in Londen bleek dat die onvrede niet alleen een Nederlands probleem is, maar in meer landen speelt.

(3)

5

interventie

een goed loon, ze willen respect en erkenning voor hun beroep en expertise, deelgenoot zijn van het succes van een organisatie. De werkplek, niet de arbeidsmarkt, dient centraal te staan.

De bijeenkomst in Londen werd georganiseerd in het ka-der van het Amsterdam Process, een project dat als ambi-tie heeft een toekomstgerichte relaunch van de Europese sociaal-democratie en een doelbewust afscheid van een te technocratische politiek in de afgelopen decennia. Meer informatie hierover kunt u vinden op www.wbs.nl.

pim paulusma

Medewerker wbs

Politiek en wetenschap

Tijdens een plenaire vergadering van de Tweede Kamer op 16 maart pleitte ex-advocate Lilian Hel-der (pvv) tegen het opleggen van taakstraffen: ‘Dit kabinet heeft het voorkomen van recidive en het tegengaan van criminaliteit hoog in het vaandel staan. […] Een taakstraf hoort daar niet bij.’ Toen oud-rechter Jeroen Recourt (PvdA) haar vervolgens confronteerde met onderzoeken waaruit blijkt dat mensen na een taakstraf minder vaak recidiveren dan na een gevangenisstraf, antwoordde Lilian Helder: ‘Ik vind dat die onderzoeken appels met peren vergelijken; niet appels met koeien, zo ver wil ik niet gaan, maar wel appels met peren.’ Na een verzoek om verheldering van deze gewaagde stelling, bleek dat Lilian Helder de hele statistische wetenschap in twijfel trekt, want ‘persoon a is niet persoon b en die kun je dus niet met elkaar vergelijken’.

Hoon viel haar ten deel. De communis opinio luidde dat Lilian Helder weinig snapt van statistiek. Hoe verleidelijk deze conclusie ook moge zijn, ze heeft in dit geval misschien toch gelijk. Statistisch gezien kunnen groepen immers alleen met elkaar worden vergeleken als ze ook vergelijkbaar zijn. In experimenten worden mensen daarom willekeurig aan verschillende groepen toegewezen, zodat hun kenmerken in principe ook willekeurig over de groepen zijn verdeeld. Verschillende uitkomsten

kunnen dan worden toegeschreven aan het ver-schil in behandeling. De vraag is echter of mensen die een taakstraf hebben gekregen wel dezelfde kenmerken hebben als mensen die een gevange-nisstraf hebben gekregen. Als dat niet het geval is, zijn de groepen inderdaad onvergelijkbaar. Maar de relatie tussen wetenschap en populisme is problematischer dan dat. Veel populisten koesteren namelijk intuïtief een zeker wantrouwen tegenover de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek – of ze nu wel of geen kennis hebben van statistiek. In hun visie zijn wetenschappers de boodschappers van een politiek correcte, linkse elite, die vijandig staat tegenover de problemen van het ‘gewone’ volk. Dat klinkt ook duidelijk door in de tirades van klimaatscepticus Richard de Mos (pvv) tegen de ‘milieumaffia’.

Enig opportunisme is de pvv ook hier echter niet vreemd. Dat werd goed duidelijk in het vervolg van het debat, waarin Tofik Dibi (Groen-Links) vroeg of de stelling van Lilian Helder ook impliceert dat autochtonen en allochtonen niet meer met elkaar kunnen worden vergeleken. Dat viel volgens Lilian Helder echter buiten de reikwijdte van dit debat. Toch is het vergelijken van groepen iets wat de pvv bij voortduring doet. De argumentatie dat mensen onvergelijkbaar zijn wordt niet gebezigd als uit onderzoek blijkt dat Marokkaanse Nederlanders zes keer zo vaak verdacht worden van een misdrijf als autochtone Nederlanders.

Dit debat over taakstraffen is dan ook een mooie illustratie van de politisering van weten-schap. Er is een beweging gaande naar fact free

politics, waarin wetenschappelijke bevindingen ook

maar meningen zijn. Als ze je uitkomen, gebruik je ze in je voordeel; zo niet, dan schuif je ze even gemakkelijk terzijde. Dat is een onwenselijke ont-wikkeling. Want als zelfs geen overeenstemming kan worden bereikt over de feiten, wordt de bodem onder het politieke debat vandaan getrokken. Een zinvolle botsing van ideologieën wordt dan bij voorbaat onmogelijk.

remmert van haaften

(4)

6

interventie

Raad van State

In het laatste nos-debat voor de verkiezingen van de Provinciale Staten van 2 maart 2011 deed Job Cohen de suggestie om ‘in de toekomst te kijken of het misschien mogelijk is de Eerste Kamer en de Raad van State op een bepaalde manier te combineren’. Het debat ging over bestuurlijke vernieuwing. Het plan van Cohen had ik nog nooit eerder gehoord, niet binnen de PvdA en ook niet daarbuiten. Ook na deze uitspraak is hier zowel door de partij als door andere politici niet op teruggekomen. Ik blijf het evenwel een intrigerend idee vinden.

Op de website van de Raad van State staat vermeld: ‘De Raad van State adviseert regering en parlement over wetgeving en bestuur en spreekt in hoogste instantie recht in bestuurlijke geschil-len’. Zij is hierbij ‘belast met een eigen taak, die zij onafhankelijk van de regering moet uitvoe-ren’. De Eerste Kamer ‘toetst voorstellen voor nieuwe wetten, ingediend door de regering en de Tweede Kamer’. Zij toetst de wetten op kwaliteit en uitvoerbaarheid.

De Raad van State spreekt in hoogste instantie recht in bestuurlijke geschillen. Dit rechtspreken zal mogelijk moeten blijven, hetzij door de Raad van State, hetzij door een andere institutie. Waar het Cohen waarschijnlijk vooral om ging, is dat de Raad van State de regering en het parlement adviseert over wetgeving. Dat gaat zo. De rege-ring maakt allereerst een plan en zet dit om in een wetsvoorstel. De Tweede Kamer bemoeit zich hiermee en past het voorstel waar nodig aan. Daarnaast wint de regering advies in van de Raad van State over (de kwaliteit van) de wetgeving. Na afloop van dit proces beoordeelt de Eerste Kamer het wetsvoorstel op kwaliteit en uitvoerbaarheid. De Eerste Kamer controleert dus de wetsvoorstel-len op de punten waar ook de Raad van State advies over heeft uitgebracht.

Wanneer de twee instituties worden samenge-voegd, wordt dubbel werk voorkomen. De Eerste Kamer kan advies geven waar de regering rekening mee kan houden. Wanneer zij te weinig rekening houdt met die adviezen, kan de Eerste Kamer het wetsvoorstel afkeuren. Een grote inbreng van een ondemocratisch instituut als de Raad van State in onze wetgevingsprocedure zou daarmee dus kun-nen vervallen. En de Eerste Kamer is zeker geschikt om deze functie op zich te nemen. Dit instituut is in beginsel even onafhankelijk van de regering als de Raad van State. Het plan van Cohen lijkt zo een logi-sche verandering binnen de wetgevingsprocedure. Het grote verschil tussen de Eerste Kamer en de Raad van State is wel dat de eerstgenoemde is samengesteld uit afgevaardigden van verschil-lende politieke partijen. Al zullen bij de Raad van State ook veel mensen een duidelijke politieke voorkeur hebben, zij komen er niet vaak openlijk voor uit. In beginsel moet de samenstelling van de Eerste Kamer niets uitmaken: Eerste Kamerleden dienen de wetsvoorstellen te toetsen op kwaliteit en uitvoerbaarheid, ongeacht hun politieke voor-keur. De realiteit blijkt vaak anders. Vaker wel dan niet wordt langs partijlijnen gestemd. Daarnaast is door de afgelopen Provinciale Verkiezingen de Eerste Kamer meer dan ooit in de schijnwerpers komen te staan. Er is een duidelijke politisering gaande van de Eerste Kamer, dat tot voor kort altijd vrij onopvallend besluiten kon nemen. Met deze veranderingen in het achterhoofd valt het te betwijfelen of de Eerste Kamer wel de objectieve adviesfunctie van de Raad van State op zich kan nemen. Juist vanwege de toenemende po-litisering van de Eerste Kamer valt er grote waarde te hechten aan een instituut zoals de Raad van State. Het laatste woord is hier overduidelijk nog niet over gezegd.

rick van der zweth

(5)

7

Over de auteurs Paul Aarts doceert internationale

betrekkingen aan de Universiteit van Amsterdam en publiceert regelmatig op het gebied van Midden-Oostenstudies. Marcia Luyten is cultuurhistoricus en econoom, en is werkzaam als publicist.

Noten zie pagina 14

Volksopstand in het Midden-Oosten (1)

De Arabische lente:

een mistig seizoen

Democratie in de Arabische wereld. Iedereen wil het — dat is het nieuws niet.

Maar kan het ook? Paul Aarts en Marcia Luyten schetsen de voorwaarden.

paul aarts & marcia luyten

Het was een zeldzame keer dat in de tv-verslag-geving over de Arabische lente de vraag werd gesteld: ‘Is er een basis voor democratie in deze landen?’ In een extra lange uitzending van Nieuwsuur legde Mariëlle Tweebeeke die vraag voor aan Tariq Ramadan. De islamoloog ant-woordde: ‘Ze willen democratie. Ze willen een eind aan corruptie. Ze willen transparantie.’ Ramadan zei behartenswaardige dingen over de opstanden in het Midden-Oosten, maar dit was geen goed antwoord. Hij bedoelde: er is een diep verlangen naar democratisch bestuur ¬ er is een electorale basis voor. Tweebeeke vroeg echter naar iets anders: hoe waarschijn-lijk is het dat Tunesië, Egypte, Libië, Jemen, Bahrein, Saoedi-Arabië, Marokko en andere Arabische staten democratisch worden; dat ze een einde maken aan corruptie en serieus werk maken van transparant bestuur? En waar hangt dat van af?

Het zijn vragen die nauwelijks worden gesteld. Niet op tv, soms ¬ maar te weinig ¬ in kranten en in tijdschriften. En waar die vraag bij uitzondering op tv wordt gesteld, blijft hij onbe-antwoord. Het intensieve debat zoals dat in de media is gevoerd over de opstanden in Arabische landen in Noord-Afrika, het Midden-Oosten en op het Arabische schiereiland neigt naar ver-simpeling van een complex sociaal en politiek proces. In tv-berichtgeving wordt de werkelijk-heid min of meer binair voorgesteld. Er zijn twee grootheden die steeds tegenover elkaar staan: 1. Een dictator versus een democratie ¬ met vrije verkiezingen als teken des onderscheids; 2. Democratie versus islami(s)tisch bestuur.1

Met name die laatste tegenstelling staat een analyse van vooruitzichten voor democratise-ring in de weg. De kansen op een proces van politieke liberalisering worden gelijkgescha-keld aan de electorale kansen van islamistische partijen. Waar islamisten geen kans maken is democratie binnen handbereik.

(6)

8

Volksopstand in het Midden-Oosten Paul Aarts & Marcia Luyten De Arabische lente: een mistig seizoen pleinen drijft. ‘Ze vinden geen baan, zonder

inkomen kunnen ze niet trouwen. De prijzen van suiker en olie zijn gestegen.’ Maar die rela-tivering doet niets af aan de denkrichting van de programmamakers: de vraag naar democra-tisering is de vraag naar de kans op islamitisch bestuur. Op de Nederlandse tv is dat het domi-nante frame.

indicatoren

Of politieke liberalisering kans maakt, hangt al-lereerst af van de economische, sociale en cultu-rele omgeving waarin hervormingen plaatsvin-den. Zonder analyse van die constellatie blijft de Arabische lente een seizoen vol mist.

Aanhangers van verschillende democratise-ringstheorieën hebben jarenlang gesteggeld over de condities waaronder democratisering moge-lijk was. Overigens werd eerst over voorwaarden niet zo veel gesproken. In de jaren tachtig en ne-gentig, toen na de Koude Oorlog de democratie aan een zegetocht begon ¬ de Franse president Mittérand hield in 1990 in La Baule alle Fransta-lige Afrikaanse staatshoofden voor dat er geen andere bestuursvorm meer werd getolereerd dan de democratische ¬ meenden pleitbezorgers dat een democratische transitie snel kon gebeuren én dat die overal mogelijk was.

Na een paar eclatante mislukkingen ¬ Bu-rundi en Rwanda in de jaren negentig, Irak en Afghanistan in het nieuwe millennium, om de ergste te noemen ¬ stelden de aanhangers van de sequencing-theorie dat een land aan strikte voorwaarden moet voldoen, wil democratise-ring niet uitmonden in geweld.2 Voordat

effec-tieve staatsinstituties zijn opgebouwd, zouden verkiezingen de kans op een gewapend conflict vergroten.

Daar tegenover staan de pleitbezorgers van

gradualism. Zij vinden de sequencing-denkers

rigide, en veel te somber bovendien.3 Volgens

gradualisten is politieke liberalisering een iteratief proces. In verschillende contexten kan volgens Thomas Carothers aan democratie worden gebouwd, hetzij langzaam, hetzij met

een scherp oog voor de sociale en culturele context. Eenmaal ingezet, kan het proces van liberalisering de voorwaarden scheppen voor haar verdere vervolg.

Politicologen mogen dan verschillen van mening over hoe strikt de voorwaarden zijn voor een succesvol democratiseringsproces, ze zijn het wel eens over het belang van onderliggende structuren en andere omstandigheden, zoals ge-schiedenis, cultuur en buurlanden. De laatste ja-ren is er een groeiende consensus ontstaan over wat een vruchtbare grond is voor een democratie. Bij denkers uit beide scholen geniet Carothers groot gezag. Inzake democratische transities laveert hij tussen democratieromantici en -scep-tici. Op basis van gedetailleerd onderzoek analy-seert hij onder welke voorwaarden en met welke strategieën een proces van democratisering zin-vol is en kans van slagen heeft. Hij schreef daar twee boeken over die standaardwerken werden in het helpen opbouwen van democratie: Critical

Mission, Essays on Democracy Promotion en Aiding Democracy Abroad, The Learning Curve.4

In Foreign Policy (maart 2011) stelde hij een lijst op van vijf omstandigheden die een groot effect hebben op democratisch succes.5 Daarbij

merkt Carothers op dat dit ‘indicatoren van waarschijnlijkheid’ zijn, geen noodzakelijke voorwaarden. Hij noemt: 1. het niveau van economische ontwikkeling, 2. de mate van concentratie van de bronnen van nationale wel-vaart, 3. de coherentie en capaciteit van de staat, 4. maatschappelijke verdeeldheid gebaseerd op identiteit ¬ zoals religie, etniciteit, stammen en clans en 5. ervaring met politiek pluralisme in het verleden.

(7)

9 het niveau van economische

ontwikkeling

Hoewel economische ontwikkeling zich uit-drukt in allerlei grootheden (diversificatie van een economie, samenstelling van de export, arbeidsproductiviteit), wordt in de praktijk meestal gebruikgemaakt van één kengetal: het bruto nationaal product per hoofd van de bevol-king, bnp/capita.

In het proces van economische groei veran-dert niet alleen de waardeoriëntatie van een samenleving (die wordt meer seculier, meer rationeel en meer gericht op zelfexpressie6), de

kans op geweld in een democratie neemt bij het stijgen van de welvaart sterk af.

Dat laatste is een belangrijke conclusie van Paul Collier in Wars, Guns and Vote: Democracy in

Dangerous Places. Hij onderzoekt weliswaar de

overgangen van dictatuur naar ‘democratie’ in Afrika’s armste landen, zijn bevindingen zijn interessant voor de hervorming van de dictatu-ren in Noord-Afrika.7 Collier stelt dat wat vaak

wordt gezien als de verspreiding van democra-tie in de jaren negentig, in feite de verspreiding van verkiezingen was. Zonder dat de macht van de winnaar wordt ingeperkt, zijn verkiezingen een strijd op leven en dood. Het resultaat noemt hij democrazy.8

Die waanzin doet zich voor omdat verkie-zingen organiseren veel gemakkelijker is dan het instellen van checks en balances. Collier ontdekte dat wanneer democratie niet meer be-tekent dan verkiezingen, het democratiserings-proces schadelijk is voor een meer fundamen-teel hervormingsproces.

Opmerkelijk resultaat van Colliers onder-zoek is dat in arme landen democratie de kans op een gewapend conflict sterk vergroot. De grens ligt bij een bnp/capita van $ 2.700; wat neerkomt op $ 7 per dag. Boven een jaarinko-men per hoofd van de bevolking van $ 2.700, neemt in een democratie de kans op stabiliteit toe. Andersom neemt in dictaturen die substan-tieel rijker worden, heel opmerkelijk, de kans op geweld toe.

In Sub-Sahara Afrika is het inkomen per hoofd van de bevolking vrijwel overal substan-tieel lager dan $ 2.700 per jaar (Oeganda: $ 4609,

Rwanda: $ 460. Ook interessant: Afghanistan zit ver onder Colliers drempelinkomen met $ 310 (in 2008) en China ging er met $ 3.050 pas in 2008 overheen).

De inkomensverschillen tussen de Arabische staten zijn groot. Gemiddeld ligt het bnp/capita ver boven de $ 2.700. Het inkomen per hoofd van de bevolking is in Koeweit met $ 43.930 (2007) bijna zo hoog als in Nederland ($ 48.520). Bahrein heeft een bnp van $ 25.420 (2008), Saoedi-Arabië: $ 17.700 (2008), Libië: $ 12.020, Tunesië: $ 3.720, Syrië: $ 2.410 en Egypte: $ 2.070. Hekkensluiter is Jemen met $ 1.060. Volgens de graadmeter van Collier zou Egypte een beetje en Jemen ver onder de kritische grens zitten. Dat het bnp/capita geen deterministi-sche parameter is voor democratisering, bewijst een land als India. Met $ 1.180 maar net rijker dan Jemen, is India al decennia een stabiele en levendige democratie.

concentratie van bronnen van nationale welvaart

In de Noord-Afrikaanse landen en de landen op het Arabisch schiereiland zijn natuurlijke grondstoffen en productiemiddelen geconcen-treerd in de handen van een kleine elite. Dit is kenmerkend voor het type ordening in deze landen. Omdat veel Arabische landen het gros van hun inkomsten halen uit olie ¬ een soort van rent, ofwel: ‘onverdiend inkomen’ ¬ wor-den ze vaak aangeduid als renteniersstaten. Ze worden geleid door een puissant rijke elite voor wie het raison d’être van de staat ligt in hun

Volksopstand in het Midden-Oosten Paul Aarts & Marcia Luyten De Arabische lente: een mistig seizoen

(8)

10

eigen zelfverrijking. Het staatssysteem werkt niet om het land te ontwikkelen, maar om de macht voor de heersende klassen te behouden ¬ en daarmee de mogelijkheid om zich zo veel mogelijk van zijn middelen toe te eigenen. Alle grote olie-exporterende landen in het Midden-Oosten zijn renteniersstaten. Egypte heeft veel minder olie dan de meeste Golfstaten of Libië, maar het krijgt ‘rents’ uit de inkomsten van het Suez-kanaal en uit Amerikaanse steun.

In veel van deze staten volgt macht de wetten van het patronagesysteem. Dat werkt grofweg als volgt. De elite verdeelt de middelen. Vervol-gens kopen de kopstukken van de elite steun bij een achterban door die te laten meeprofiteren van de welvaart. Die achterban, bestaande uit minder grote goden, bouwt ook weer een eigen machtsbasis met behulp van gunsten, giften en diensten. De achterban steunt zijn ‘patron’ zolang die bescherming levert.

Daarbij is de non-elite geen grote massa die als anonieme individuen worden behan-deld. De renteniersstaten kennen een systeem van steun en bescherming dat is gebaseerd op persoonlijke relaties, vormgegeven in patroon-cliëntrelaties.10

In dit systeem is de elite niet overmatig geïnteresseerd in het heffen van belastingen. Daarmee treedt namelijk een mechanisme in werking dat essentieel is voor een proces van democratisering, maar waar machthebbers in een renteniersstaat niet van willen weten. Wie belasting betaalt, gaat de machthebbers verantwoordelijk houden voor wat er met het geld is gedaan. Zijn de publieke middelen goed besteed? Die vraag is het hart van een democra-tische ordening. In een renteniersstaat leg-gen politici en bestuurders doorgaans weinig verantwoording af.

Deze omkering van ‘no taxation without representation’ ¬ de leus van de (originele) Boston Tea Party ¬ in ‘without taxation no representation’ is evenwel geen wetmatigheid. Specifieke politiek-historische en sociaal-econo-mische omstandigheden kunnen ertoe leiden dat ook zonder dat er belasting wordt

afgedra-gen politieke inspraak wordt geëist. Koeweit is daarvan een voorbeeld. Deze renteniersstaat bij uitstek kent een uitgebreid stelsel van sociale voorzieningen. Onderwijs en gezondheidszorg zijn gratis, subsidies drukken de kosten van levensonderhoud, en er zijn gesubsidieerde hypotheken voor wie een huis wil kopen.

Die arrangementen van de welvaartsstaat zijn intussen politieke rechten geworden. Op momenten dat de olieprijs substantieel daalt en er dus minder inkomsten beschikbaar zijn om de loyaliteit van de burgers te kopen, bezuinigt de overheid op de welvaartsstaat en protesteren diezelfde burgers. Dergelijk protest heeft al menigmaal geleid tot intrekking van de beoogde bezuinigingen. Dit fenomeen doet zich met enige regelmaat voor in de landen van het Midden-Oosten, ook in andere renteniersstaten. Afgaand op het werk van de Amerikaanse econoom en Nobelprijswinnaar Douglass C. North, is de indicator ‘concentratie van bron-nen van welvaart’ belangrijk voor het onder-scheid tussen een ‘limited access order’ en een ‘open access order’. In de open samenleving is er concurrentie om de middelen en de macht ¬ dat wat wij ‘democratie’ noemen. In de samenle-vingen met ‘beperkte toegang’ zijn economische en politieke macht samengebald in de handen van enkelen.

Die selectieve verdeling van de bronnen van welvaart is niet toevallig en ze is functioneel. Het is volgens North de manier waarop deze samenlevingen geweld beheersen. Wie met geweld aanspraak zou kunnen gaan maken op

Volksopstand in het Midden-Oosten Paul Aarts & Marcia Luyten De Arabische lente: een mistig seizoen

(9)

11 de bronnen van welvaart, wordt geïncorporeerd

in de elite. Die krijgt een deel van de taart. Voor de overgang van een besloten toegangs-samenleving naar een open toegangs-samenleving is het belangrijk dat institutionele relaties onper-soonlijk worden. North ¬ en met hem andere democratietheoretici ¬ noemt die onverper-soonlijking een drempel naar een meer open ordening, één waarin de bronnen van welvaart inzet zijn van de strijd om macht.

Wellicht ten overvloede: waar het gaat om de concentratie van de bronnen van welvaart, zijn de Arabische landen over het algemeen slecht uitgerust voor politiek pluralisme. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er per situatie geen (grotere of kleinere) verschillen zouden kunnen bestaan. De pure renteniersstaten (Saoedi-Ara-bië, Libië) staan er bij uitstek minder goed voor dan de semi-renteniersstaten (Egypte, Syrië, Jemen) of de landen die een meer productieve economie hebben (Tunesië).

coherentie en capaciteit van de staat De institutionele kracht van een staat is in democratie- en ontwikkelingstheorieën steeds meer de cruciale variabele geworden. Ontwik-kelingseconoom Dani Rodrik spreekt over ‘The primacy of institutions’. Rodrik: ‘Er is wijdver-breide overeenstemming […] dat de kwaliteit van instituties de sleutel is naar voortgezette patronen van welvaart in de wereld.’11 In acht

genomen dat economische ontwikkeling en democratisering vaak samen opgaan, wekt het geen verbazing dat wanneer Carothers in Aiding

Democracy Abroad een kader schetst voor hulp bij

politieke liberalisering, hij uiteenzet hoe steun te geven aan het opbouwen van de institu-ties van de liberale rechtsstaat (verkiezingen, politieke partijen, rechtsstaat, lokale bestuurs-organen, niet-gouvernementele organisaties, vakbonden en media).12

Waar het gaat om de coherentie en slagkracht van de staat, zijn er grote verschillen tussen de landen in het Midden-Oosten. Egypte heeft een redelijk ontwikkelde overheid, georganiseerd in

meer en minder effectieve instituties. Effec-tief zijn de instituties die de monopoliemacht van de heersende klasse moesten garanderen: allereerst het leger, de gehate mukhabarat (veiligheidsdienst), de politie, en een uitgebreid, duister netwerk van agenten en informanten). Instituties die in een democratie tegenmacht belichamen, zoals de rechterlijke macht, zijn zwak ontwikkeld. In 2010 onderzocht Transpa-rancy International het bestuur in vier landen in het Midden-Oosten: in Egypte, Libanon, Marokko en Palestina. Ze evalueerde de uitvoe-rende en wetgevende macht, politieke partijen, de rechterlijke macht,

anti-corruptie-organisa-ties en onafhankelijke media.13 De onderzochte

landen hadden als overeenkomst dat corruptie een belemmering is voor transparant bestuur en voor ontwikkeling. Diefstal, omkoping en patronage zijn volgens The Good Governance

Chal-lenge alomtegenwoordig en worden algemeen

geaccepteerd als a fact of life. Egypte, Libanon en Palestina beschikken niet over een anticor-ruptie-organisatie. Marokko wel, maar ze heeft geen enkele macht om misstanden te onderzoe-ken of aan te klagen.

In Tunesië en ook in Egypte gaan de veran-deringen snel. In navolging van Tunesië werd midden maart ook in Egypte besloten de ge-heime dienst te ontmantelen ¬ een belangrijke stap, omdat de oude instituties voertuig zouden blijven van de belangen van de oude heersers. In Roemenië werd dat na de val van Ceausescu na-gelaten, wat hervormingen in Roemenië heeft belemmerd.

Intussen proberen hervormers in allerlei domeinen de oude instituties in te richten voor

Volksopstand in het Midden-Oosten Paul Aarts & Marcia Luyten De Arabische lente: een mistig seizoen

(10)

12

politieke liberalisering. De staatsmedia worden ontmanteld, de rechters stellen zich onafhan-kelijker op en hebben het verbod op sommige politieke partijen opgeheven, de minister van justitie heeft zichzelf het recht afgenomen om rechters te benoemen, Mubarak-stromannen

worden uit de universiteitsbesturen gewerkt en binnen de Moslim Broederschap eisen jonge leden meer interne transparantie.14

Werkten de instituties in Egypte en in Tunesië vooral om de zittende elite in het zadel te houden, Libië hééft nauwelijks instituties. Er is een organisatiestructuur van volkscomi-tés, maar de facto voert de familie-Kaddafi een alleenheerschappij. Deze sterk verschillende institutionele architectuur draagt de sporen van de kolonisatie. Egypte maakte na 1882 deel uit van het Britse Rijk, Tunesië werd in 1881 een Frans protectoraat en Libië ontstond als land in feite pas in 1929, toen de Italiaanse kolonisator drie afzonderlijke provincies samenvoegde (de kolonisatie zelf was al in 1911 begonnen). In de eerste twee provincies bouwde de kolonisator een uitgebreid bestuurssysteem. In Italiaanse ogen was Libië vooral bedoeld als vierde kust: het zou ruimte bieden waar het thuisland overbevolkt raakte. Voor zover de Italianen een bestuursapparaat vormden, werd de bevolking daar volledig van buitengesloten. Tijdens de pacificatie van het binnenland vond volgens sommige bronnen bijna de helft van de Libische bevolking de dood.15

Jemen is weer een ander verhaal. Noord-Je-men maakte tot 1918 deel uit van het Ottomaan-se Rijk, Zuid-Jemen was een Brits protectoraat tot 1967. In 1990 gingen de Arabische Republiek

(Noord-)Jemen en de Democratische Volksrepu-bliek (Zuid-)Jemen onder leiding van Ali Abdul-lah Saleh samen. Jemen zette aansluitend de eerste schreden op het pad van democratisering (via verkiezingen, een redelijk vrije pers en het ontstaan van een maatschappelijk middenveld). Jemen werd zelfs ten voorbeeld gesteld aan an-dere landen in de regio. Van die voorbeeldfunc-tie is vandaag de dag weinig over. In de loop van de afgelopen jaren is het centrale gezag ¬ altijd al minimaal ¬ nog verder gereduceerd en fei-telijk beperkt tot de hoofdstad Sana’a. Publieke diensten als onderwijs en gezondheidszorg worden in de stedelijke gebieden minimaal, op het platteland ¬ het overgrote deel van Jemen ¬ nauwelijks geleverd. Slechts de helft van de bevolking kan lezen en schrijven; onder vrou-wen bedraagt de ongeletterdheid bijna zeventig procent.

Het zal duidelijk zijn dat de landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika op deze indica-tor nogal verschillend scoren. Enerzijds Libië als staatloze staat, en anderzijds Tunesië en Egypte met redelijk ontwikkelde staatsinstituties. Daar tussenin figureert het uiterst fragiele Jemen.

maatschappelijke verdeeldheid geba-seerd op identiteit

De mate waarin een democratisch bestel gevoelig is voor gewapend conflict, wordt sterk bepaald door de homogeniteit of heterogeniteit van een samenleving. Verdeeldheid langs etni-sche, religieuze, tribale, clans of regionale lijnen is voor een stabiele democratie een handicap. Ook in deze dimensie kennen de Arabische landen grote verschillen. Egypte en Tunesië zijn overwegend homogeen. Er is in Egypte een 10% minderheid van kopten. Al wekken de recente aanslagen op koptische kerken een andere in-druk, tussen de islamitische meerderheid en de christelijke minderheid is doorgaans sprake van een vreedzame cohabitation.

Jemen daarentegen is een kruitvat. President Saleh oefent macht uit door loyaliteit te kopen bij de leiders van verschillende stammen. Die

Volksopstand in het Midden-Oosten Paul Aarts & Marcia Luyten De Arabische lente: een mistig seizoen

(11)

13 speelt hij tegen elkaar uit. Daar komt bij dat Al

Qaida in Jemen een zekere machtsbasis heeft. Intussen speelt er een tweetal regionale conflic-ten: in het zuiden waar aspiraties tot afscheiding bestaan en in het noorden waar zich sinds 2004 een bloedige strijd voltrekt tussen regerings-troepen en de opstandige Al-Houthi-beweging. Jemen heeft een grote wapendichtheid. Op elke twee Jemenieten heeft er minimaal één een wapen.

Libië is verdeeld langs clans, stammen en etniciteiten. Bovendien speelt er een reli-gieus dispuut. Kadaffi bedacht een geheel eigen(zinnige) variant van de islam, waardoor hij niet alleen de eenvoudige gelovige maar vooral de gevestigde geestelijkheid tegen zich in het harnas joeg. Dat laatste leidde onder meer tot een substantiële aanwezigheid van jihadis-tische groeperingen, vooral in het oosten van het land. De maatschappelijke verscheidenheid wordt gerepresenteerd in het allegaartje dat ‘Nationale Overgangsraad’ heet, door president Sarkozy hartstochtelijk omarmd als de vertegen-woordiger van het Libische onderdrukte volk.

ervaring met politiek pluralisme Weinig landen hebben serieus ervaring opge-daan met politiek pluralisme. Hier kunnen we dus kort zijn. Het ene uiterste van het spectrum wordt bezet door landen als Libië (zonder enige traditie van politiek pluralisme), op enige afstand gevolgd door Saoedi-Arabië dat wel enige vorm van politieke en civiele vrijheden kent, met aan de andere kant landen als Jemen, Bahrein en Egypte die elk ¬ op verschillende momenten en op verschillende manieren ¬ momenten hebben gekend dat het politieke sys-teem tijdelijk werd geopend. Ook Tunesië kende zo’n (kortstondig) tijdperk van liberalisering begin jaren tachtig van de vorige eeuw. Veel eer-der, tijdens het Interbellum, kende Egypte (maar ook Syrië en Irak) zelfs een periode van heuse parlementaire vertegenwoordiging. Dat laatste is alleen zo lang geleden dat er weinig mensen zijn die dat nog hebben meegemaakt.

een lange weg

Deze analyse van de omstandigheden die bepalen hoeveel kans een proces van politieke liberalisering maakt, is reden tot zowel opti-misme als aarzeling. Hoop is er omdat langs de grote lijnen van de geschiedenis, langs de grote lijnen van voortschrijdende modernisering, de omstandigheden steeds gunstiger worden voor democratisering. In de tussentijd is politieke hervorming een chaotisch, complex en weinig lineair proces.

Twijfel is er ook omdat het beeld dat nu van het Midden-Oosten oprijst niet bepaald rooskleurig is. De patronagesystemen die de software vormen van de beschreven samenle-vingen staan op gespannen voet met politieke liberalisering. De verantwoordingsmechanis-men die het hart vorverantwoordingsmechanis-men van een democratie ondermijnen de wetten van de patrimoniale samenleving waarin een kleine elite zich de bronnen van welvaart toe-eigent.

De Arabische lente zal in de meeste staten een nieuw machtsevenwicht teweegbrengen. Het risico bestaat dat de nieuwe toetreders het revolutionair elan offeren aan de wens om nu ook eens zelf te profiteren. Dat gebeurde in Kenia, waar het vertrek van Arap Moi in 2002 de weg effende voor een nieuwe elite met een even corrupt, zelfverrijkend bestuur. It’s our turn to

eat, de rechtvaardiging voor het nepotisme van

een nieuwe elite, is prachtig beschreven door de Britse journaliste Michela Wrong.16 De

Arabi-sche revolutie zou heel goed kunnen uitmonden in een wisseling van spelers die hetzelfde spel blijven spelen. In Egypte wordt door sommigen

Volksopstand in het Midden-Oosten Paul Aarts & Marcia Luyten De Arabische lente: een mistig seizoen

(12)

14

dan ook de vrees uitgesproken dat een Muba-rakisme zonder Mubarak tot de mogelijkheden behoort en er komen steeds meer berichten dat er een ‘onheilige alliantie’ tussen het leger en de Moslim Broederschap in de maak zou zijn. Dat gevaar van een nieuwe inname van de staat is vooral groot in renteniersstaten. Het Westen probeerde in het verleden vaak politieke omwentelingen te stimuleren, waarbij de economische machtsverhoudingen buiten de hervormingen werden gehouden, bijvoorbeeld in Nigeria. Volgens de denktank fride liep in Nigeria de druk om te democratiseren niet parallel met een transformatie van de ‘politieke rentenierseconomie’. Dat leidde tot ‘zeer patho-logische uitkomsten’.17

Het veranderen van die regels van het spel is even cruciaal als lastig. De Facebook-jongeren en de grote massa in hun kielzog zijn niet de ont-werpers en bouwers van nieuwe instituties. Zij legitimeren de verandering. Vervolgens is voor implementatie van verandering een elite nodig, een met integere democratische intenties. Daarbij zal weer blijken dat staatshervor-ming een lange weg is met aardig wat hobbels. Instituties zijn geen prefab

ikea-bouwpakket-ten die je uitklapt, opzet en aanzet. Instituties bestaan niet alleen uit geschreven, ook uit ongeschreven afspraken tussen mensen; ze belichamen niet alleen wetten en regels, maar ook gedrag, mentaliteit en gewoonte.

Tot slot. De vraag naar democratisering was in de Nederlandse media vooral de vraag naar de vooruitzichten van de islam. Maar echte democratisering is geen functie van religie. Landen als Egypte, maar niet alleen Egypte,

zijn reeds van islam doortrokken. Vaak zijn

jongeren aanmerkelijk islamitischer dan de vorige generatie. Ze vinden dat hun ouders de islam te weinig deel lieten uitmaken van het dagelijkse leven.

Dat islam in het Midden-Oosten een rol van betekenis speelt, staat vast. Wanneer het proces van democratisering vastloopt doordat de sa-menleving te zeer intern verdeeld is, doordat de zittende elite met succes de gelederen gesloten weet te houden of doordat de staat onvoldoende capaciteit heeft voor de instituties van de rechts-staat, dan kunnen anti-democratische krachten de macht grijpen. De kans dat die uit islamisti-sche hoek komen is groter dan dat ze afkomstig zijn uit seculiere kring.

Volksopstand in het Midden-Oosten Paul Aarts & Marcia Luyten De Arabische lente: een mistig seizoen

Noten

1 ‘Islamitisch’ bestuur is natuur-lijk niet hetzelfde als ‘islamis-tisch’ bestuur. In het tweede geval gaat om een politieke in-vulling van de islam. Soms is de scheidslijn overigens diffuus. 2 Edward D. Mansfield & Jack

Snyder, ‘The sequencing “Fal-lacy”’, in: Journal of Democracy, nr. 3 juli 2007, p. 5-9. 3 Thomas Carothers, ‘The

“se-quencing” fallacy’, Journal of

Democracy, nr. 1, januari 2007,

p. 12-27.

4 Thomas Carothers, Critical Mission, Essays on Democracy

Promotion, Carnegie

Endow-ment, 2004; en Aiding Democracy

Abroad, The Learning Curve,

Car-negie Endowment, 1999. 5 Thomas Carothers, ‘Think

Again: Arab Democracy,’ Foreign

Policy, maart 2011.

6 Ronald Inglehart & Christian Welzel, ‘How development leads to democracy,’ Foreign

Af-fairs, Vol. 88, maart/april 2009,

p. 33-48.

7 Wanneer in de media gezocht wordt naar historische paral-lellen voor ‘2011’, dan wordt de ‘Arabische Lente’ het meest ver-geleken met 1989, Oost-Europa. Ook daar ontbrandden volks-protesten de een na de ander, waarna de communistische re-gimes vielen als dominostenen. Maar deze vergelijking gaat om

(13)

15

de parallellen met de Iraanse revolutie van 1979 ¬ vooral door commentatoren die bang zijn voor het ‘kapen van de democra-tie’ door de Moslimbroederschap in landen als Egypte. Als er al een vergelijking met Iran gemaakt zou kunnen worden, dan is dat echter eerder met het Iran van juni 2009, toen grootschalige protesten plaatsvonden tegen de gemanipuleerde presidentsver-kiezingen. Volgens Carothers is de beste analogie de democrati-sering van landen in Afrika be-zuiden de Sahara. Ook zij onder-gingen kolonisatie, ook zij zijn patronagesystemen bestuurd door een ‘rent-seeking’elite. 8 Paul Collier, Wars, Guns and

Vo-tes: Democracy in Dangerous Places

(Londen: HarperCollins, 2009). 9 World Bank, Gross National

Income per Capita (voorheen Gross National Product) 2009 volgens de zogenaamde Atlas Methode: http://data.world-bank.org/indicator/ny. gnp. pcap. cd.

10 Douglass C. North, John Joseph Wallis & Barry R. Weingast,

Violence and Social Orders. A Con-ceptual Framework for Interpreting Recorded Human History

(Cam-bridge: Cambridge University Press, 2009), p. 35.

11 Dani Rodrik, Getting Institutions

Right, Harvard University, april

2004. http://rjverbrugge.net/ development/RodrikInstituti-ons.pdf.

12 Thomas Carothers, Aiding

Demo-cracy Abroad: The Learning Curve

(Washington: Carnegie Endow-ment for International Peace, 1999).

13 Transparancy International,

The Good Governance Challenge: Egypt, Lebanon, Morocco and Palestine, 2010. http://www.

transparency.org/content/ download/51657/826927/ nis_Regional_Mena_ web_English.pdf. 14 The Economist, ‘Democracy’s

Hard Spring,’ 12 maart 2011, p. 25-26.

15 Lisa Anderson, The State and

Social Transformation in Tunisia and Libya, 1830-1980 (Princeton:

Princeton University Press, 1986), p. 215.

16 Michela Wrong, It’s Our Turn To

Eat: The Story of an Kenyan Whis-tleblower (Londen: Fourth Estate,

2009).

17 Richard Youngs, ‘What not to do in the Middle East and North Africa,’ fride, nr. 70, maart 2011.

(14)

16

Over de auteur Jan Pronk was viermaal minister

na-mens de PvdA en was vn-gezant in Soedan

Volksopstand in het Midden-Oosten (2)

Geen interventies zonder

politieke oplossingen

Militaire interventies zoals nu in Libië bieden op zich geen oplossing voor

de burgers in dat land. Om hun duurzame bescherming te bieden, moet de

interventiemacht ook naar een politieke oplossing streven.

jan pronk

Binnenlandse conflicten zijn er altijd geweest. Buitenlandse interventies in deze conflicten eveneens. Maar na het midden van de vorige eeuw zijn zowel de conflicten als de interventies van karakter veranderd. Veel van die conflicten waren een sequeel van een van de drie grote omslagen in de tweede helft van de vorige eeuw. De Tweede Wereldoorlog ¬ meer een oorlog dan de daaraan voorafgaande. De wereld-wijde dekolonisatie en het einde van de Koude Oorlog, die decennialang niet alleen de verhou-dingen tussen Oost en West, maar ook binnen veel landen in het Zuiden had bepaald. En de globalisering van maatschappelijke verhoudin-gen ¬ economisch, politiek en cultureel; de technologische vooruitgang en de onbegrensde nieuwe communicatiemogelijkheden leidden tot een bijna vanzelfsprekende internationalise-ring van binnenlandse conflicten.

Omdat binnenlandse conflicten steeds grotere gevolgen konden hebben voor andere landen, kregen deze een gezamenlijk belang bij het verloop van die conflicten. Dat leidde

tot pogingen om in deze conflicten op de een of andere manier gezamenlijk te intervenië-ren. Gezamenlijk, dat wil zeggen niet alleen de (voormalige) kolonisator of een van de beide grootmachten tijdens de Koude Oorlog, maar een coalitie van belanghebbenden.

Interventies vonden in toenemende mate plaats in het kader van de Verenigde Naties. Het vn-systeem was opgericht ter bevordering van internationale stabiliteit en veiligheid. Haar acties werden gebaseerd op internatio-naal recht. Dat recht werd binnen het systeem werkende weg en via onderhandelingen verder ontwikkeld.

(15)

17

Volksopstand in het Midden-Oosten Jan Pronk Geen interventies zonder politieke oplossingen Die consensus was niet gemakkelijk tot

stand te brengen, zodat de Veiligheidsraad in veel gevallen die op grond van het Handvest in aanmerking hadden kunnen komen voor interventie (zoals de genocide in Cambodja in de jaren zeventig), gedoemd was tot inactiviteit. Na de Koude Oorlog veranderde dat slechts langzaam. De permanente leden van de Veilig-heidsraad hielden vast aan hun bevoegdheid tot veto en lieten bij beslissingen om wel of niet te interveniëren hun eigen belangen net zo sterk meespelen als voorheen.

verenigde naties

De Verenigde Naties functioneren verre van volmaakt. Eigenmachtige interventies, zoals die van de vs in Irak, zijn niet uitgesloten. Soms, zo-als in Irak en Afghanistan, werd een interventie achteraf door de Veiligheidsraad gelegitimeerd en in zodanige banen geleid, dat andere landen het verdere verloop konden meebepalen. Soms, zoals in Rwanda, werd een vredesmacht terug-getrokken, juist op het moment dat deze nodig was om de veiligheid te handhaven.

Macht en politiek bepalen of en hoe het recht wordt toegepast, ook internationaal. Manda-ten en procedures kunnen eenzijdig worden geïnterpreteerd, omgebogen of omzeild. De geschiedenis van de Veiligheidsraad verschaft tal van voorbeelden. Veranderingen in manda-ten en procedures, om deze meer in overeen-stemming te brengen met het rechtsgevoel in nieuwe staten dan wel bij minderheden, stuiten op gevestigde belangen.

Toch is er vooruitgang geboekt. Het geweld waarmee binnenlandse conflicten gepaard gin-gen leidde in de jaren negin-gentig tot voorstellen om humanitaire interventie vast te leggen in in-ternationaal recht en om in de Veiligheidsraad de bevordering van human security een eigen plaats te geven naast national security. Een en an-der leidde uiteindelijk tot een resolutie waarin werd bepaald dat zowel afzonderlijke landen als de internationale gemeenschap als geheel een verantwoordelijkheid hebben om mensen te

beschermen: de responsibility to protect (r2p). Dat zou eigenlijk vanzelf moeten spreken, omdat het systeem van de Verenigde Naties van het begin af aan heeft berust op twee pijlers: de soe-vereiniteit van de natiestaat en de rechten van de mens. Beide liggen vast in het Handvest. Ze zijn op elkaar betrokken. Nationale soevereini-teit is geen doel op zich: de natiestaat dient het welzijn van haar burgers te bevorderen, zonder onderscheid, en burgers zullen om hun rechten gegarandeerd te zien een beroep moeten kun-nen doen op de instellingen van de staat. Het is een prachtig model, maar ook binnen landen leiden ongelijke machtsverhoudingen tot rechtsverkrachting. Daarom was het nieuwe r2p-beginsel een stap vooruit. Dat beginsel houdt immers in dat, wanneer een staat haar burgers niet kan of wenst te beschermen, de in-ternationale gemeenschap niet alleen het recht heeft, maar ook de plicht, die verantwoordelijk-heid over te nemen.

De bescherming van mensen heeft een steeds belangrijker plaats gekregen in het mandaat van vn-vredestroepen. Een van de gevolgen daarvan is dat in de praktijk van de vn-vredesoperaties het verschil tussen peacekeeping en peacemaking vervaagt. Formeel-juridisch kan nog steeds onderscheid gemaakt worden tussen een vredesoperatie op verzoek van het erkend wettelijk gezag van een staat en een interventie zonder instemming van de betrokken overheid. Echter, het r2p-beginsel wettigt vragen als: om wiens soevereiniteit en veiligheid gaat het ei-genlijk, wiens recht is in het geding, en wat is de betekenis van een verzoek dan wel van instem-ming van een regime wanneer dat regime haar eigen bevolking onderdrukt?

(16)

18

Een tweetal decennia geleden beperkte de in-ternationale gemeenschap zich tot humanitaire hulp aan slachtoffers van het geweld. Vervolgens groeide het besef dat dit een end of pipe-benade-ring was, waarmee men lang kon doorgaan, ter-wijl er steeds meer nieuwe slachtoffers bijkwa-men. Dat laatste kan alleen bestreden worden door de oorzaken van het geweld en de achter-gronden van conflicten aan te pakken. Wanneer dat niet geschiedt is humanitaire hulp dweilen met de kraan open. Die hulp kan zelfs onder-deel worden van het probleem, in plaats van de oplossing. Humanitaire hulp is noodzakelijk, maar onvoldoende en soms contraproductief. Niet alleen slachtoffers, maar ook de strijdende partijen krijgen belang bij de hulp. Die kan dan zelfs leiden tot voeding van het conflict. Datzelfde geldt voor vredesoperaties. Ook wanneer deze louter ter bescherming van mensen plaatsvinden, zijn zij daartoe niet vol-doende. Niet zelden hebben zij een tegengesteld effect: meer slachtoffers in plaats van minder, niet alleen omdat de militaire interventie zelf burgerslachtoffers maakt, maar ook omdat zij kan leiden tot verharding van de strijdende partijen.

politieke inbedding van interventies Er kan niet genoeg nadruk worden gelegd op de noodzaak van een politieke inbedding van interventies. Een vredesoperatie kan leiden tot stabilisering, meer niet. De daarmee gewonnen tijd moet gebruikt worden om de conflictoor-zaken aan te pakken. Dat kunnen de strijdende partijen zelf doen, zoals dat het geval was in de burgeroorlog tussen Noord- en Zuid-Soedan. Zo niet, dan berust de verantwoordelijkheid voor het vinden van een politieke oplossing ook bij de internationale gemeenschap die interveni-eert. In de Ivoorkust is dat geprobeerd door ver-kiezingen te organiseren en de uitkomst daar-van te helpen bewerkstelligen. Maar de troepen van de rechtmatige overwinnaar Ouattara zijn onvoldoende gedisciplineerd en de groepen waarop Gbagbo steunde is onvoldoende

duide-lijk gemaakt dat er voor hen in het eigen land een plaats zou zijn na regimeverandering. De verandering van een regime is vaak onvermijdelijk om onderdrukte groepen ¬ en dat zijn lang niet altijd minderheden ¬ het ver-trouwen te geven op duurzame bescherming. De vn-resolutie over Libië spreekt uitdrukkelijk niet over regimeverandering, maar alle spelers zijn het erover eens: Kaddafi moet vertrekken. Maar een regimeverandering via interventie vereist ook de aanwezigheid van de interventie-macht op de grond, niet alleen acties vanuit de lucht. Duurzame bescherming vereist poli-tieke oplossingen. Daaraan kan alleen worden gewerkt op de grond, zo onpartijdig mogelijk, om de bevolkingsgroepen die Kaddafi steunden de zekerheid te geven dat er voor hen een plaats is in het nieuwe Libië. Dat betekent onderhan-delen over machtsdeling en het bieden van een achterdeur aan leden van het regime.

In de brief aan de Tweede Kamer over de Nederlandse medewerking aan de vn-operatie jegens Libië, stelt de regering dat Kaddafi moet vertrekken, dat er een stabiel overgangs-regime moet komen, en dat de eu zich geen machtsvacu∑m aan haar zuidgrenzen kan per-mitteren. Echter, zo vervolgt de regering: ‘Het doel en de benodigde middelen zijn militair van aard. Een geïntegreerde aanpak is daarmee niet aan de orde.’ Dat spoort niet. De geformuleerde doelen vereisen een geïntegreerde aanpak. De internationale gemeenschap heeft onvol-doende zicht gehad op de politieke en militaire krachtsverhoudingen binnen Libië zelf. Boven-dien is het groene licht voor de interventie laat gegeven. Multilaterale interventies plegen door-gaans te laat te starten (en bilaterale pre-emptive interventies te vroeg…). Een les uit de vredes-operaties van de laatste jaren is, dat de vn en haar secretaris-generaal zich in een veel vroeger stadium met binnenlandse conflicten moeten kunnen bemoeien, met gebruik van politieke machtsmiddelen, voordat de Veiligheidsraad zelf optreedt. De noodzakelijke hervorming van de Veiligheidsraad reikt verder dan een verande-ring van haar samenstelling.

(17)

19

Over de auteur Willem Witteveen is lid van

de redactie raad van s&d

Eerste Kamer: dwarsstraat

van de democratie?

Of de coalitie nu wel of niet een meerderheid haalt in de Eerste Kamer, veel

zal er niet veranderen, meent Willem Witteveen. De werkwijze van de Eerste

Kamer zal hoe dan ook ‘geheel gericht zijn op het op grond van rationele

argumenten behandelen van wetsvoorstellen’.

willem witteveen

Op reis in den vreemde beland je weleens in een brede straat die Boulevard van de 10e oktober heet

of op een immens Plein van de Hemelse Vrede. Je weet dan dat zich op die plaats ooit revoluti-onaire gebeurtenissen hebben afgespeeld die inmiddels vergeten zijn geraakt. De datum roept niets meer op; het is de vraag wiens hemelse vrede bedoeld kan zijn. Auto’s razen om je heen. In de Nederlandse politieke geschiedenis zal wellicht 23 mei 2011 zo’n revolutionaire datum worden. Die dag kiezen de leden van de Provin-ciale Staten de leden van de Eerste Kamer. Te verwachten valt dat dan de regering-Rutte net geen meerderheid meer haalt in dit politieke orgaan. Zeker is dat niet, juist omdat die verkie-zingen voor burgers geen transparant schouw-spel opleveren, maar inzet zijn geworden van geheime onderhandelingen tussen partijen over strategisch stemgedrag dat wellicht een of twee extra zetels voor of tegen de regeringscoalitie kan opleveren.

Als die meerderheid tegen de regering-Rutte zich manifesteert doemt het perspectief op van

een houding van consistent constructief maar kritisch verzet, die ertoe leidt dat de regering belangrijke onderdelen van het regeerakkoord niet door de Eerste Kamer kan krijgen en vervol-gens onder de spanningen tussen de samenwer-kende delen (cda versus pvv) bezwijkt. Dat zou een revolutionaire gebeurtenis zijn, een kabinet dat aftreedt vanwege de Eerste Kamer. Verdient dat dan geen straatnaam? Een Allee van de 23e

mei bijvoorbeeld? Toch denk ik dat het zo niet zal gaan; we zullen de Eerste Kamer hooguit als een dwarsstraat van de democratie kunnen blijven waarderen.

(18)

20

Willem Witteveen Eerste Kamer: dwarsstraat van de democratie? wetten en niet op voorhand als ruggengraatloze marionetten dienen te worden geschat. Denk bijvoorbeeld aan het zinnige verzet in de senaat tegen het Elektronisch Patiënten Dossier nu. Bij een numerieke oppositionele meerderheid moet, omgekeerd, nog maar blijken of partijen die zozeer van elkaar verschillen als de Partij van de Dieren en de ChristenUnie het wel over belangrijke zaken eens zullen worden. Interes-sant is dan dat het er hoe dan ook om zal gaan goede argumenten aan te dragen voor of tegen de wetsvoorstellen die de regering belangrijk vindt. Argumenten zullen dus weer gaan tellen. Dat is democratische winst. Het bestaansrecht van de Eerste Kamer zal erdoor worden onderstreept. Maar zullen de politieke overwegingen de traditionele juridische aanpak van de Eerste Kamer niet gaan overheersen? Terecht wordt erop gewezen dat de Eerste Kamer net zo goed een politiek orgaan is als de Tweede Kamer. En achter een doorwrocht juridisch betoog over strijdigheid van een wet met internationaal recht of rechtsstatelijke normen kan uiteraard altijd een politieke strategie schuilgaan. Toch denk ik dat het zo’n vaart niet zal lopen. We zijn waarschijnlijk geneigd de taaiheid van institutionele gewoonten en gebruiken te onderschatten. De werkwijze van de Eerste Ka-mer is geheel gericht op het op grond van ratio-nele argumenten behandelen van wetsvoorstel-len. Er is nauwelijks afleiding door de politieke actualiteit of de waan van de dag; zaken die wel diep zijn doorgedrongen in de werkwijze en mentaliteit van de Tweede Kamer.

In de Eerste Kamer houdt men strikt vast aan ingesleten routines. Er komt een wetsvoorstel binnen bij de griffie. Het wordt verwezen naar een commissie. De commissie stelt de fracties in de gelegenheid het voorstel aan een woord-voerder toe te wijzen en schriftelijke vragen te laten voorbereiden. Die worden verzameld en opgestuurd. Men wacht rustig af of er antwoord komt (wat soms ergerlijk lang kan duren). Dan wordt gekeken of er nog een vragenronde nodig is. Tegen de tijd dat de antwoorden binnen zijn, heeft zich binnen de fracties en tussen de

com-missieleden een soort consensus gevormd over de problemen van de wet en de remedies voor die problemen. Het is heel goed mogelijk dat daarbij perspectieven die de Tweede Kamer over het hoofd heeft gezien opeens van groot belang worden geacht. Zo komt men tot een onderhan-deld en onderhandelbaar uitgangspunt dat het fundament vormt voor het plenaire debat en de stemmingen.

Zeker voor nieuwelingen is deze gang van zaken die met ijzeren discipline week in week uit wordt uitgevoerd en het hoofdbestand-deel is van de werkzaamheden buitengewoon dwingend. Politiek speelt in en tussen fracties voortdurend een marginale rol; maar omdat het om wetgeving gaat is de taal van het recht niet te vermijden, men voelt zich ook vanuit de rege-ring gedwongen kritische vragen te stellen over de uitvoerbaarheid van de wetten en de zinvol-heid ervan voor de burgers. Dit gedragspatroon dat de kracht van de vanzelfsprekendheid in zich bergt, is niet gemakkelijk te doorbreken. Wie in de Eerste Kamer denkt voortdurend felle debatten te kunnen voeren over de tsunami van moslims die het land overstroomt of over de verwerpelijkheid van linkse hobby’s, komt van een koude kermis thuis; een mateloze verve-ling zal zijn deel zijn. Intussen zal het gewone, weinig spectaculaire werk van de Eerste Kamer doorgaan en zal dit zowel politieke als juridi-sche orgaan op die manier bijdragen aan het argumentatieve tegenwicht tegen ondoordachte plannenmakerij. Zo vormt die Eerste Kamer een zinvol onderdeel van de checks and balances die onmisbaar zijn voor een vrije samenleving. Dat is eigenlijk wel een straatnaam waard. Eerste Binnenhofdwarsstraat?

(19)

21

Over de auteur Chris Peeters is voormalig gemeentelijk

beleidsmedewerker en is sinds 1986 actief in de PvdA

Noten zie pagina 28

Europese lotsverbondenheid

Solidariteit onder de eurolanden is onvermijdelijk. Alleen horen we dat nu

liever niet, gezien de doodse stilte over Europa. Chris Peeters laat zien hoe

alleen Europese lotsverbondenheid ons een uitweg kan bieden uit een zich

voortslepende financiële crisis.

chris peeters

Onbegrijpelijk, dat midden in de zware econo-mische crisis die Europa doormaakt Job Cohen in zijn Nijmeegse nieuwjaarstoespraak Europa niet noemt, de ledenraad er geen discussie aan wijdt en ook s&d er geen aandacht aan besteedt. Misschien gebeurt het stilzwijgen uit electorale overwegingen, om onze steeds eurosceptischere achterban niet in de gordijnen te jagen. Maar hoe kunnen we die scepsis ooit overwinnen als we niet voortdurend met die achterban in dialoog gaan, zeker tijdens een forse crisis? Als we niet laten zien dat we de angst en scepsis begrijpen. Als we niet uitleggen dat verdergaande Europese samenwerking nodig is om de bedreigingen die mensen voelen aan te kunnen pakken.

Daarover nadenkend, terwijl ik het artikel van Marijke Linthorst las over lotsverbonden-heid in het januari/februari-nummer van s&d, realiseerde ik mij weer eens dat de manier waar-op je het verleden ordent in belangrijke mate bepaalt hoe je de toekomst ziet. Linthorst stelt dat de sociaal-democratie de weg is kwijtgeraakt na 1989, de val van de muur. Toen zegevierde het kapitalisme, en in de neoliberale zegetocht heeft ook de PvdA ingestemd met marktwerking op

een aantal terreinen (de post, de zorg, de ener-giesector). Op die keuzes moeten we volgens Linthorst terugkomen.

Ik zie de geschiedenis van de sociaal-demo-cratische verwarring anders. In lijn daarmee denk ik dat de sociaal-democratie andere en verder reikende conclusies moet trekken dan Linthorst voorstelt. De uitdaging waar de sociaal-democratie volgens mij nu voor staat is om op de een of andere manier vorm te geven aan Europese lotsverbondenheid.

het failliet van bretton woods De oorsprong van de sociaal-democratische verwarring moeten we, denk ik, in 1971 leggen. ‘The fire bell in the night came in 1971 when the U.S. suffered its first trade deficit since 1893.’1 Als

reactie op dit handelstekort liet Nixon de inwis-selbaarheid van dollar en goud los, waardoor de dollar in waarde kelderde. Op hetzelfde moment voerde hij importtarieven in van 10% voor producten uit Japan en Duitsland, destijds de belangrijke economieën met een groot over-schot op de handelsbalans.

(20)

prijsstij-22

Chris Peeters Europese lotsverbondenheid

ging van olie was, in 1973, het gevolg. Door de grote invloed van de olieprijs op de economieën ontstond er een enorme vraaguitval in het hele Westen, die tot een zware recessie leidde. Som-migen2 leggen daarom het omslagpunt van de

sociaal-democratische geschiedenis in 1973. In die periode manifesteren zich drie grond-problemen van de naoorlogse internationale ordening:

> Er waren in Bretton Woods geen eisen ge-steld aan het land (Amerika) dat de internationa-le reservemunt beheerde. President Nixon kon zodoende onbeperkt dollars bijdrukken om de Vietnamoorlog te financieren. Deze dollarvloed leidde in Europa al in de jaren zestig tot grote inflatieproblemen. Op de klachten antwoordde de toenmalige Amerikaanse minister van fi-nanciën Conally: ‘The dollar is our currency and your problem.’3

> Er waren in het Bretton Woods-systeem geen eisen gesteld aan landen met grote handelsba-lansoverschotten, omdat Amerika dat in 1944 niet wilde.

> Amerika kon niet onbeperkt exportover-schotten van andere landen opnemen zonder dat dat in eigen land tot problemen leidde. Precies deze punten zijn ook nu weer (of nog) de belangrijkste problemen van het mondiale economische stelsel. De Amerikanen drukken onbekommerd onvoorstelbare hoeveelheden geld bij, zonder daarover iemand te raadple-gen. China weigert maatregelen te nemen om zijn gigantische exportoverschot aan te pak-ken. Op Europees niveau weigert Duitsland dat evenzeer, en verlangt het van de andere Europese landen dat ze zich aanpassen aan het Duitse model. Amerika heeft door op de pof te consumeren zo’n reusachtige schuldenberg opgebouwd dat het land deze niet zonder enorme risico’s voor de wereldeconomie kan afbouwen.

Met het einde van het Bretton Woods-systeem raakte ook het keynesiaanse beleid in grote problemen. Wat zich wreekte was dat dit beleid, dat in beginsel na de oorlog de grondslag

was voor de nationale economische politiek van veel westerse landen, een nationaal contra-cyclisch beleid was, vooral door de aangeduide systeemfouten. Het keynesianisme gaf in feite regels voor de verdeling van de opbrengst van een hogere productiviteit. Toen dat in 1944 mislukt was op internationaal niveau, was een voortdurend gevecht daarover vrijwel onvermijdelijk.

Binnen een gesloten economie is in het kader van een keynesiaans beleid lotsverbonden-heid logisch. Het is in ieders belang de lonen gelijk op te laten lopen met de productiviteit, om vraag en aanbod met elkaar in evenwicht te laten zijn bij een lage werkloosheid, met de staat als instrument om conjunctuurcycli glad te strijken. Het keynesiaanse beleid paste perfect bij het sociaal-democratische streven om na de oorlog een verzorgingsstaat op te bouwen, als praktische vertaling van de vooroorlogse radi-caal antikapitalistische sentimenten.

Hoe meer een economie vervlochten is met de internationale economie, hoe minder ef-fectief een nationaal keynesiaans beleid is. De effecten van staatsstimulering lekken immers

(groten)deels weg naar het buitenland. En het is altijd verleidelijk om de oplossing van vraaguit-val in het buitenland te zoeken, door vergroting van de export. Dat kan door een hogere pro-ductiviteit, het devalueren/laag houden van de munt of door lage lonen.

Nederland bijvoorbeeld heeft in de naoorlog-se periode vaak de oplossing voor conjuncturele problemen gezocht in vergroting van de export naar Duitsland. Den Uyl was in Nederland de voornaamste pleitbezorger van een keynesi-aanse stimuleringspolitiek ¬ en hij had de gasinkomsten om die te betalen.

(21)

23 Na de oorlog was de economie aanvankelijk

weinig internationaal vervlochten. Bovendien zorgden de oorlogsvernielingen in Europa en Japan voor een enorme vraag. Maar de interna-tionale handel werd steeds belangrijker. Naar-mate de handel internationaler werd, ontstond er een ingewikkeld patroon waarbij nationale conjunctuurcycli en nationaal stimuleringsbe-leid invloed op elkaar uitoefenden, met Amerika steeds aanwezig als de ultieme consument. Totdat dit begin jaren zeventig dus misging. Door de enorme vraaguitval als gevolg van de in 1973 sterk gestegen olieprijs raakte de westerse wereld in een diepe recessie. Het bleek lastig om die met keynesiaans beleid te bestrijden, omdat tegelijk de inflatie enorm steeg (stagflatie). Om de vraag te vergroten moet de rente laag gehou-den worgehou-den, maar om de inflatie te bestrijgehou-den moet de rente juist stijgen.

Bij het uit de hand lopen van de inflatie speel-den de vakbewegingen een belangrijke rol. In de gespannen arbeidsmarkt van de late jaren zestig hadden zij afgedwongen dat de lonen automa-tisch werden aangepast aan prijsstijgingen. Dat gold dus ook voor de olieprijsstijging van 1973. Die loonsverhogingen leidden weer tot prijs-stijgingen et cetera: er ontstond een loonprijs-spiraal. Hier blijkt een ander probleem van het keynesianisme. In principe hoort bij dit beleid een streven naar volledige werkgelegenheid. Maar in de gespannen arbeidsmarkt die hier het resultaat van is, heeft de vakbeweging een grote onderhandelingsmacht en kan zij dus in de verleiding komen een loonstijging te vragen die boven de stijging van de productiviteit uitgaat.4

neoliberalisme

Na een periode van vertwijfeling waarin de inflatie en rente tot meer dan 10% opliepen, werd het neoliberalisme in de jaren tachtig de overheersende economische doctrine. Deze om-wenteling wordt altijd aan Thatcher en Reagan toegeschreven. Maar eigenlijk was ze voorbe-reid door Callaghan (in Engeland) en Helmut Schmidt, die beiden niet meer geloofden in

keynesiaanse stimulering als crisisrecept.5 Kern

van het neoliberalisme was bestrijding van de inflatie, gecombineerd met zo vrij mogelijke internationale markten. In mijn visie is de nadruk die toen ontstond op marktwerking, een uitvloeisel van het falen van het keynesianisme en niet van de val van het communisme.

De vrije markt was ook noodzakelijk; immers niet alleen de handel, maar ook het bedrijfsleven werd steeds mondialer.6 De neoliberale goeroe

Milton Friedman stelde dat een te lage werk-loosheid de inflatie bevordert vanwege de hoge looneisen die hiermee samengaan. Logisch dat Reagan en Thatcher (de onderhandelingsmacht van) de vakbeweging beknotten. De explosief gestegen werkloosheid holde die macht nog verder uit.

De sociaal-democratie had geen alternatief voor het neoliberalisme, en paste zich aan. Zo ontstond de filosofie van de Derde Weg. In de kern wilde die de laaggeschoolde banen die verloren gingen door de verschuiving van veel productie naar opkomende landen als Korea en Taiwan, met hulp van scholings- en innovatie-programma’s vervangen door hoger geschoolde banen. Kok kreeg het krediet de aartsvader van de Derde Weg te zijn en met reden: het akkoord van Wassenaar in 1982 bezegelde het einde van het sociaal-democratische pleidooi voor een keynesiaans beleid in Nederland. Lage lonen en innovatie moesten zorgen voor meer banen door export.

In de jaren die daarop volgen ontstaat er een spanning tussen de mensen die mee kunnen komen in de wereldwijde concurrentiestrijd en de mensen met angst voor globalisering. Vooral Chris Peeters Europese lotsverbondenheid

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De resultaten van het centraal examen voor de afdeling vmbo-tl zijn echter niet goed en de verwachting is dat het nog enkele jaren zal duren voor de school wat dat betreft kan

v a n d i j k : Het is ongetwijfeld zo dat vooral in deze tijd, waarin bijzonder impopulaire maatregelen moeten worden genomen die nauwelijks te vermijden zijn

Op basis van wat er op internet over de vraag naar de toelaatbaarheid van het luisteren naar muziek gevonden is, kan iets gezegd worden over hoe er door (sommige) moslims tegen

De cursist kan in een gesprekssituatie zijn beleving (d.i. zijn wensen, noden en gevoelens) verwoorden en vragen naar de beleving van zijn gesprekspartner (beschrijvend niveau).

Het primaire doel van de Aw was het herstel en het vertrouwen in de sector terugwinnen en het richt zich daar- bij voor een belangrijk deel op governance en integriteit.”.. Op

aanwezigheid van regulering van de markt voor ontbundelde toegang, maar in afwezigheid van regulering van de onderliggende wholesalemarkten een risico bestaat op AMM van KPN op de

Uit het antwoord moet blijken dat de Betuweroute voor een groot deel van het traject (Papendrecht–Valburg) gebundeld is met de A15.. ▬ www.havovwo.nl

De gemeente en de samenwerkingsverbanden passend onderwijs in Rotterdam werken hard aan inhoud en vorm, om Rotterdamse leerlingen binnen het (voortgezet) speciaal onderwijs, snel