• No results found

'Het is het overwe- gen waard burgers de mogelijkheid te geven te stemmen per be leidsterrei n.'

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Het is het overwe- gen waard burgers de mogelijkheid te geven te stemmen per be leidsterrei n.' "

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Christen

Democratische Verl<enningen

'Het is het overwe- gen waard burgers de mogelijkheid te geven te stemmen per be leidsterrei n.'

DRS. C.C.J. VELDKAMP EN

DRS.M.J. DE WEGER I PAGINA 30

Wl

..

(2)

prof.dr. M.L. Bemelmans-Videc mr.J.J.A.M. van Gennip prof.dr. E.M.H. Hirsch Ballin mr.J.G. de Hoop Scheffer drs. M. Jansen (secretaris) dr. A. Klink

drs. F.J. Laning-Boersema

mr.drs. F.J. Paas (waarnemend voorzitter) mr.dr. P.C.E. van Wijmen

J.W.P. Wits

REDACTIE-ADRES

Wetenschappelijk Instituut voor het CDA Postbus 30453, 2500 GL Den Haag t.a.v. drs. M. Jansen, telefoon 070-3424872 Secretaresse: A. Vleeschouwer-van Wissen internet-adres: www.cda.nl

email-adres: jansen.wi@bureau.cda.nl

UITGEVER

Wetenschappelijk Jnstituut voor het CDA Postbus 30453, 2500 GL Den Haag. 070-3424870

EINDREDACTIE drs. M.C.B. Meijer drs. F. Sleegers

VORMGEVING EN PRODUCTIE E. A. Uphof

ONTWERP EN LAY-OUT B. Colsen

ILLUSTRATIES K. Voogd, D. Wijmer

DRUK

Sdu Grafisch Bedrijfbv

ABONNEMENTEN Jaarabonnementen f 8o.- Studenten CDJA-leden f 46,50 Losse nummers fg,oo

Bij beeindiging schriftelijk opzeggen tot uiterlijk 1 decemer van het lopende abonnementsjaar

(3)

CDV

I

NR sl MEr 2ooo

Ter introductie 2

INTERVIEW

CDV in gesprek over 'democratisering ondernemingen' met Ewald Engelen drs. M. Jansen 3 /to

ARTIKEL

De nieuwe economie als hype profdr. G.M.M. Gelauff en dr. P.W]. de Bijl 11 /21

DWARS

De waarheid van Noordeinde en Binnenhof JWP Wits 22/23

DISCUSSIE

Nieuwe tijden, nieuwe vormen voor politiek en bestuur in de kennissamenleving drs. C.CJ Veldkamp en drs. MJ de Weger 24/ 35

PERI SCOOP

Is de Christen-democratie conservatief? drs. P.W Tetteroo 36 I 43

BEZINNING drs. M. Martens 44

(4)

I I

Ter introductie Op 19 april j.l. schrcefWillem Breedveld in Trouw 'CD A vcrzaakt roeping'. Wat was era an cle hand? CDA:rwecde Kamerlid Henk cle Ha~m had zich namens cle fractie uitgesproken tegen vergroting van de wcrknemersmacht op cle benoemingcn van commissarissen in grate onclerncmingen, omclat clit alleen maar leiclt 'tot verstarring van kapitaal en arbeicl'. Daarmce were! het initiatiefvoorstcl van 066 en Groen Links om eenclerde van de raacl van bestuur te Iaten benoemen door de onder- nemingsraacl, eendercle door cle aancleelhouclers en eenclerclc door cle commissarissen zelf, kansloos. Breedvelcl: 'Laat ik nu altijd gedacht heb- ben clat cle kern van het christen-democratisch geclachtengoed erin bestaat kapitaal en arbeid met elkaar te verzoencn'. Heeft Brccdvelcl hier een punt?

In de christclijk-sociale traditie was en is ecn van cle hoofdpunten clat ondernemingen een bredere verantwoorclelijkheid hebben dan aileen maar zovecl mogelijk winst maken ten behoeve van cle aancleelhou- ders. Hct CDA heeft dan vanoucts ecn voorkeur voor het stakeholclers- moclei in plaats van het kapitalistische stockholdcrsmodcl (aancleel- houders). Ongcveer drie jaar geleden is die bredere christelijk-socia- le visic op de onderneming uitvoerig theoretisch en historisch be Iicht en uitgcwerkt in het bijzondcr interessante bock 'Vertrouwen in cle economic. Het de bat' gerecligeerd door jan Peter Balkenencle (nu prominent CDA-Tweede Kamerlid) en Eduard Kimman (oucl-redactielid). In het hoofdstuk 'De onderne- mer en de onderneming' pleitten zij ervoor clat het beeld van de onderneming als gemeenschap een geactualiseerde betekenis krijgt. 'Werknemers zijn niet Ianger "loonslaven" maar

"bedrijfsgenoten'". Met haar afwijzing !weft cle CDA-fractie niet duidelijk gemaakt hoe zij het christelijk-sociale geclachtengoed over arbeid en kapitaal wil actualiseren in een tijcl van toene- mende flexibilisering en excessieve rijkdom van bestuurders.

Tegen die achtergrond moet het interview in dit nummer begrepen worden met de Amsterdamse filosoof Ewald Engelen over zijn bock 'Economisch burgerschap in de ondcrneming' , waarin niet aileen een goecl doordachte visie, maar ook concrete aanbevelingen te vinclen zijn over de democratisering van de onclerneming. Deze zouclen het CDA -vanuit zijn indrukwekkende gcschiedenis op dit punt - moeten aanspreken. Is clit niet een van de thema's waarop het CDA aan zichzelf verplicht is om het voor- touw te nemen? Het staat op de schouders van reuzen ...

Tl1ijs jansen, rcdactic-secretaris

(5)

CDV

I

NR 51 MEI 2000

CDV

in gesprel<

met

Ewald Engelen

Door drs. M. lansen

.lóto Dirk Ho!

Hoe democratisch moet een onderneming zijn ingericht?

En wat betekent 'democratisch' in dit geval? Van wie is de onderneming? Van de aandeelhouders? Of ook van de werknemers en andere belanghebbenden ('stakeholders')?

De actuele politieke discussie richt zich vooralsnog sterk op het in 1997 verschenen rapport over corpora te gover- nance van de comn1issie-Peters, waar het vooral gaat om de zeggenschap van de aandeelhouders. Politieke partij- en lijken nog een weinig bredere visie ontwikkeld te heb- ben op de democratische eisen die aan ondernen1ingen gesteld n10gen worden. Een dergelijke visie met concrete aanbevelingen is te vinden in het proefschrift

'Economisch burgerschap in de onderneming. Een oefe- ning in concreet utopisme' waarop de Amsterdamse filo- soof Ewald Engelen begin dit jaar cum laude gepromo- veerd is.

3

-z

(6)

7

"'

""

:;:

"

:::

r :.-

z

"

8 7

"

"'

"'

:z :::

7

"

I 2

·u I I

I I

cuv: Wat is 'de onderneming'?

rr-;l;HJ :-.~: De onderneming is een functio- nele gemeenschap die tot doe! heeft op een duurzame manier goederen of dien- sten te produceren die op de markt aan de man gebracht worden. Met 'duurzaam' bedoel ik een lange termijnorientatie in ruime zin: niet aileen ten aanzien van het milieu, maar ook ten aanzien van werkne- mers en het maken van winst. De onder- neming is dus een maatschappelijke orga- nisatie met publieke verantwoordelijkhe- den in plaats van een verzameling tijdelij- ke financiele belangen.

('!)\''

· · Met het oog op het bevorderen van die duurzame productie in brede zin han- teen u in uw boek als uitgangspunt de morele eis tot democratisering

J.:-.~c;JLJt\: De grens die kortzichtigheid van voorzichtigheid scheidt is een smalle.

De ondernemingsleiding moet worden gedwongen aan de juiste kant van die lijn te blijven. Wetgeving in deze stuit op morele en functionele bezwaren. Kortweg:

de wetgever behoort niet op de stoel van de ondernemer te gaan zitten en de wet- gever kan niet op de stoel van de onderne- mer gaan zitten. Daarvoor weet zij te wei- nig. Medezeggenschap gebaseerd op het principe van inclividuele gelijkwaardig- heid en geen autoriteitsuitoefcning zon- der inspraak is daarvoor een functionele oplossing die bovendien aansluit bij de Verlichtingstraditie. Volgens deze princi- pes client ieder be lang dat is gemoeid met collectieve besluitvonning op enigerlei wijze toegang te hebben tot het besluitvor- mingsproces.

Dit is de grondslag voor wat ik econo- misch burgerschap noem, oftewel burger- schap in de onderneming. Burgerschap wordt te vaak aileen maar verbonden met staat en politiek. Dit is een ideologie die haaks staat op de actuele burgerschaps- praktijk. Burgerschap wordt in toenemen- de mate weer post-nationaal en is in afi1e- mende mate territoriaal georganiseerd.

Denk aan de Europese Unie maar denk ook aan de rol van de sociale partners in Nederland bij de uitvoering van sociale grondrechten. Een ~mder voorbeeld zijn de medezeggenschapsrechten in publieke en private organisaties die in de socialisti- sche traditie met behulp van

burgerschapstermen zijn vercledigd. Ik sluit hierbij aan door te pleiten voor een volwaardige vorm van economisch burger- schap naast politiek en sociaal burger- schap.

cuv: Er worden vaak allerlei bezwaren geuit tegen verdergaande democratise- ring. De weerstand en terughoudendheid zijn groat.

IN(;ILJ:N:

Het standaardbezwaar tegen meer zeggenschap is bekend: stroperig- heid, gebrek aan slagvaardigheid. Dat zijn in globale zin terechte bezwaren. Aan de andere kant zijn er ook belangrijke winsten:

grater draagvlak, makkelijker invoering, betere informatievoorziening, groeiend onder ling vertrouwen, zorgvuldigere besluitvorming. Je moet dus kiezen voor een zodanige verde ling van controlemo- menten en bevoegdheden dat de winst van zorgvuldigheid behouden blijft en het verlies aan slagvaardigheid zo gering mogelijk is.

(7)

CDV I NR 51 MEI 2000

Overigens is het goed aan te tekenen dat met democratisering niet bedoeld wordt dat iedereen het overal voor het zeggen moet krijgen. Er is geen plicht tot partici-

Ondernemingsraad. In de jaren tachtig en negentig ontstond een krachtig liberaal offensief voor eerherstel van de onderne- mer: de dappere enkeling die zijn hele patie. maar een recht. In de jaren zeventig hebben en houwen in de waagschaal stelt.

waren de verwachtingen ten aanzien van Toen dat verhaal ook van toepassing werd democratisering overspannen. Mensen geacht op dik betaalde bestuurders (optie- hebben nu eenmaal beperkte tijd. het

niveau van kennis verschilt en voor een groot aantal mensen komt zeggenschap niet voor in hun beeld van het goede leven.

dr. Ewald Engelen

CIJ\': Het thema van democratisering van

de onderneming is terug van weggeweest.

I \j C I U N: Ja, in de eerste naoorlogse decennia bestond tussen christen-demo- craten en sociaal-democraten een zekere consensus over het belang van de demo- cratisering van de onderneming. Te den- ken valt aan thema's als de Spaarwet, volkskapitalisme, vermogensaanwasdeling en de herziening van de Wet op de Ondernemingsraad. Daarna viel de discus- sie stil. De ideologische geladenheid was verdwenen. Er was bijvoorbeeld verras- send weinig ophef over de recente wijzi- ging van de Wet op de

regelingen) werd het zelfs de politiek wat te gortig. De vakbonden daarentegen had- den in de jaren '80 en '90 wel iets anders aan hun hoofd dan medezeggenschap.

Dat werd als een luxe-thema gezien. Het ging hen vooral om baanzekerheid, loon-

zekerheid en taakzekerheid. De nadruk lag op de primaire arbeidsvoorwaarden. In het beroemde Akkoord van Wassenaar hebben ze de ruil van loonmatiging voor arbeidsduurverkorting moeten slikken. In mijn proefschrift neem ik thema's uit dl' jaren zestig en zeventig weer op, zonder te vervallen in het utopisme van die jaren.

Centrale overheden weten te weinig, de maatschappij is beperkt maakbaar, en maken heeft maar al te vaak onvoorziene effecten. Concreet betekent dat: democra- tiseren voor zover het bedrijfseconomisch verantwoord is. Daarbij sluit ik aan bij hedendaagse managementtheorieën die pleiten voor platte organisaties en rijke

5

L

"'. z

(8)

2.

-i

"

<:

"

tJ

"

0

"

"

>

"

'/

C' 0

z

t;

r-

"

L 3:

2 Cl

I 7

-u

'- I

I I

taken, en probeer ik de beleidsruimte die recentelijk met de rapporten over 'corpora- te governance' van de commissie lijkt te zijn ontstaan progressief uit te buiten.

cnv: Waarom is 'corporate governance' nu actueel?

I'~ Gl LL 1\: De 'geheime' agenda van de

commissie-Peters is tweeledig geweest.

Enerzijcls de wens om nieuwe regelgeving door de overheid voor te zijn en ander- zijds de aantrekkelijkheid van de Amsterdamse Effectenbeurs te verhogen door de verslaglegging voor aandeelhou- ders naar Amerikaanse leest te schoeien.

Van overheidswege speelt de wetsharmo- nisatie op het vlak van 'corporate governan- ce' die door een veelheid van organisaties (organisatie voor economische samenwer- king en ontwikkeling (OESO), Europese Unie (EU), internationaal Monetair Fonds (IMF) wordt gestimuleerd. Daar dwars doorheen speelt de verstrengeling van de politieke elite met de financieel economi- sche elite in Nederland, waardoor van ouclsher de politieke en publieke aan- dacht altijd sterk uitgaat naar de kleine minderheid van beursgenoteerde oncler- nemingen, waaronder financiele clienst- verleners domineren. in plaats van naar de overgrote meerderheid van midclelgro- te en kleine bedrijven. Publieke aandacht staat in dit geval in geen verhouding tot sociaal-economisch belang.

cnv: Wat vine! u van de aanbevelingen van de commissie-Peters?

lcNGHl'.:.J: Eenzijdig. In haar aanbevelin-

gen overheerst het eigenclomscriterium.

Oat is een onvervalst liberale politiek eco- nomische invalshoek, waarin zeggenschap en het recht op controle is voorbehouden aan de bezitters van eigendomstitels.

Ieder debat over zeggenschap wordt door liberalen het zwijgen opgelegd met de dooddoener dat aileen de 'eigenaar' zeg- genschap client te hebben en dat aileen de aandeelhouder 'eigenaar' is. Oat is echter niet het einde van het verhaal. Er zijn meerdere criteria ter identificatie van relevante 'betrokkenen'. De keuze voor het eigendomscriterium is dus een morele keuze die oak als zodanig in een moreel debat zou moeten worden verdedigd. Zo'n verdediging ben ik nergens tegengeko- men. Vee! rijkere opvattingen ten aanzien van eigendom en belanghebbenden zijn te vinden in de sociaal-democratische, de christen-democratische en de republikein- se tradities. Sociaal-democraten benadruk- ken van oudsher de contributie van indivi- duen en coilectieven. Zeggenschaps- rechten heeft in deze optiek een ieder die bijdraagt. Binnen de christen-democratic hebben arbeid en kapitaal ieder hun eigen functie, waaruit verschillende plichten, rechten en verantwoordelijkheden volgen.

De onclerneming zelfwordt echter uit- dmkkelijk gezien als een maatschappelij- ke organisatie die verantwoordelijkheden heeft ten aanzien van de onderneming als geheel. De republikeinse traditie stelt morele eisen aan de kwaliteit van het eigenaarschap. Aileen substantiele deelne- mingen die blijk geven van een substantie- le betrokkenheid dienen als eigendom te worden beschouwd. Speculatieve vormen van eigendom moeten worden bestreden.

Mijn democratische belangenbegrip omvat de aanvullingen van al deze tradi-

(9)

CDV I NR 51 MEI 2000

ties en legt zich niet vooraf vast op een hiërarchie van belangen.

Bij de commissie-Peters gaat het uitslui- tend om meer inspraak voor de aandeel- houders, en zelfs dat nog te minimaal naar mijn zin.

Het politieke debat volgt deze agenda. Het enige tegengeluid is het voorstel van GroenLinks en D66, die het- aloude- idee van een tripartite Raad van Commis- sarissen van stal hebben gehaald. Ik heb er sympathie voor, maar het kwam vol- strekt uit de lucht vallen! Het was niet ingebed in een politieke filosofie over de toekomst van het ondernemingsbestuur en de onderneming. Ik zie overigens bij geen enkele politieke partij de aanzet tot een dergelijke filosofie.

CDV'

. . In uw boek stelt u een gelaagd model voor: participatie op de werkvloer, financiële participatie via de aandeelhou- dersvergadering en indirecte participatie via de ondernemingsraad. Laten we begin- nen met de werkvloer. Wat valt daar te veranderen?

LNGIUf\: Veel ondernemingen zijn nog altijd tayloristisch georganiseerd, dat wil zeggen: smalle taken, hoge mate van arbeidsdeling, strikte scheiding van uit- voeren en regelen, ui tmondend in een starre, topzware en zeer hiërarchische onderneming. In een snel en sterk veran- derende marktomgeving zijn dergelijke organisaties in het nadeel. Om die reden wordt nu al twintig jaar geëxperimen- teerd met flexibelere organisaties. De managementliteratuur staat er vol van.

Binnen die experimenten kunnen grofWeg t wee stromingen worden onderscheiden.

De eerste breekt radicaal met de principes van het taylorismc en sluist beslissingsbe- voegdheden zoveel mogelijk door naar taakgroepen die de organisatie van de pro- ductie in belangrijke mate zelf kunnen bepalen. Bedrijfseconomische winst gaat hier gepaard met een verlies aan zeggen- schap door de ondernemingsleiding. De tweede geeft taakgroepen alleen controle- rende verantwoordelijkheden maar behoudt de voornaamste plannings- en regelverantwoordelijkheden voor aan het management. Gelijksoortige winsten kun- nen hier worden geboekt, zonder daar- voor een veer in termen van zeggenschap te hoeven laten. De meeste ondernemin- gen kiezen voor het tweede model, terwijl het eerste model vanuit democratisch per- spectief wenselijker is. Hoe kan je deze keuze beïnvloeden? Niet direct. Hoogstens door de invloed van werknemers en ande- re belangen op het bestuur van de onder- neming te vergroten.

CD\': Wat betreft democratisering van het ondernemingsbestuur stelt u dat de dis- cussie rondom het rapport van de com- missie-Peters sterk is gericht op verster- king van de invloed van de aandeelhou- ders. Die voorstellen vind u niet ver genoeg gaan. Wat stelt u zelf voor?

I N CEL E 'J: Ten eerste zou de aandccllHJLLders- vergadering moeten worden omgevormd tot een echt ondernemingsparlement. De aandeelhouders zouden door middel van verkiezingen de helft van de Raad van Commissarissen moeten kunnen benoe- men. De andere helft zou benoemd moe- ten worden door de Ondernemingsraad.

Het is goed dat de overheid per 1 januari

7

(10)

2

"'

~

""

"

0

:<:

0

"'

;.-

"'

z

" 0

z

t;

"'

2

·~

z

; z

-~

I I

I

j.l. de wettelijke mogelijkheid heeft gecreeerd om per volmacht stem uit te brengen op de algemene aandeelhouders- vergadering, het equivalent van het J\merikaanse 'proxy voting'. Oat is een eer- ste stap in die richting. Doe! daarvan is om de !age opkomst tegen te gaan en het niveau van beraadslaging te verhogen.

Deze maatregel zal echter weinig uithalen wanneer er niet een aantal andere in de Verenigde Staten bestaande regelingen aan worden toegevoegd, zoals: op naam gesteldc aandelen en publiek toegankelij- ke aandeelhoudcrsregisters; de verplich- ting om iederc aandeelhouder via het jaarverslag over de agenda te Iaten stem- men; en een afdwingbaar recht om stem- adviezen mee te kunnen sturen met het jaarverslag. Zander deze toevoegingen werkt het stcmmen per volmacht uitslui- tend in het be lang van de grate kapitaal- krachtige belegger. De kleine aandeelhou- der blijft slechts 'stemvec'.

Wat betreft de Raml van Commissarisscn. De verkiezing door aandeelhouders en onder-

Bestuur de taak krijgen om bredere maat- schappelijke belangen te behartigen.

Maatschappelijk verantwoord onderne- men blijft een loze term wanneer het geen beslag krijgt in fysiekc representan- ten binnen het bestuur van de onclerne- ming.

(J)\''

· Welke aanbevelingen doet u ten aan- zien van de Ondernemingsraad?

E"' c E !.I' 1'>: Deze functioneert in Nederland vrij aardig. Een verbetering zou het zijn wanneer de verkiezingen van de onderne- mingsraad sectorsgewij s of liever nog lan- delijk zouden worden gehouden zoals in Duitsland. Ook zou het goed zijn als de ondernemingsraad grotere bevoegdheden zou krijgen inzake de planning, produc- tie, organisatie en produktietechnologie, kortom de alledaagse arbeidsomgeving.

Hiervan verwacht ik de belangrijkste be'in- vloeding van het onclernemingsbestuur

ten aanzien van de organisatie van de pro- ductie.

nemingsraad zal reeds een flinke verande- CDV: U stelt in uw proefschrift ook aan de ring zijn: nu immers vinden benoemingen orde de mogelijkheid van versterking van plaats door de Raacl zelfvia cooptatie. zeggenschap via marktrechten, dat wil Daarbij is het ook wenselijk dat de over- zeggen door een financieel belang in de heid in de wet eisen vastlegt inzake de onderneming te ncmen.

herkomst van de kandidaten. Onder ande- re ten aanzien van de representatie van grate aancleelhouders en van de onclerne- mingsraad.

Wat betreft de Raacl van Bcstuur. Deze wordt benoemd door de Raad van Commissarissen. lk zou het goed vinden wanneer wettelijk werd vastgelegd clat twee van de !eden van de Raad van

It\GHJ:N: Financiele participatie is zo op het oog een aanlokkelijk instrument, maar Ievert feitelijk niet zo gek vee! op.

Zelfs a! zou het ondernemingsparlement zijn ingevoerd, clan nog zullen de moge- lijkheden van bijvoorbeeld niet-gouverne- mentele organisaties (NCO's) om zich toe- gang te verschaffen gering blijven. Om via deze weg invloedfzeggenschap te krijgen,

(11)

CDV I NI{ si MLI 2000

moet je nogal wat aandelen bezitten. En zoveel aandelen is nogal risicovol voor NGO's. Het ondernemingsparlement bestaat echter niet en de aandeelhouders- vergadering is daardoor een tamelijk machteloos forum. Daar schuilt dan ook de voornaamste zwakte van acties als die van Greenpeace (SHELL) en het voornemen van GroenLinks. Bij Greenpeace kun je dan nog zeggen dat het een goede publici- teitsstunt is. Het voornemen van

GroenLinks om aandelen te kopen en zo invloed op ondernemingen uit te oefenen zonder daarbij als medewetgever niet tegelijk in te zetten op een versterking van de rechten van aandeelhouders is ech- ter ronduit naïef.

liJ\!: E' l' IS 00 l d ' (nog e vanant van optIere-. gelingen en aandelen voor werknemers.

I:NGI:LrN: N aar aan el mg van e exces-I 'd' d sieve optieregelingen van managers zou je een pleidooi kunnen houden voor aande- lenspreiding onder de gehele werknemers- populatie. In Groot-Brittannië en de Verenigde Staten wordt dat fiscaal gesti- muleerd. Mijns inziens moetje dat alleen doen als je kunt garanderen dat alle werk- nemers profiteren en als je de fiscale rege- ling kun t beperken tot aandelen en opties kunt uitsluiten. De ervaring leert dat de animo gering is en de wetgeving dus vaak onhelder is over de categorieën. In Groot- Brittannië en de Verenigde Staten profi- teert vooral het hoger en middenkader. En de belangrijkste motivatie is meestal om via speculatie er beter van te worden, in plaats van zeggenschap. Een bijkomend bezwaar van aandelenspreiding is dat de werknemer wordt gedwongen op één

paard te wedden: werknemers zijn dan niet alleen voor hun salaris, maar ook voor hun vermogen afhankelijk van het functioneren van hun onderneming. Zoals het voorbeeld van World Online leert, zijn daar grote risico's aan verbonden.

(DV: U hebt ook onderzocht ofwerkne-

mers op een indirecte weg via de giganti- sche beleggingen die pensioenfondsen beheren invloed kunnen krijgen op onder- nemingen.

I NCH!''J: Het is goed om te weten dat in Nederland 1000 miljard gulden wordt beheerd door de pensioenfondsen, en dat allemaal namens werknemers. Het vermo- gensbeheer gebeurt volgens de nonnen van professionele beleggers. Interessant is dat men daarbij - vanwege de enorme omvang van de vermogens - in toenemen- de mate zoekt naar internationale investe- ringsmogelijkheden, en pensioengelden om die reden een belangrijke aanzwenge- lend effect hebben (gehad) bij het op gang komen van de internationale kapitaal stro- men. De vraag is nu of pensioenfondsen maatschappelijk verantwoord zouden kunnen/moeten beleggen. Daar is iets voor te zeggen omdat het geld van werk- nemers is en het bijvoorbeeld mogelijk zou zijn om dat gegeven te gebruiken als breekijzer om de kwaliteit van de arbeid en de zeggenschap binnen ondernemin- gen te versterken. In Groot-Brittannië is dat weer een onderdeel van linkse vermo- genspolitiek. Ik ben daarover sceptisch.

Werknemers zijn gebaat bij een duurzaam beleggingsrendement en het is om die reden volstrekt legitiem dat pensioenfond- sen zoeken naar een zo groot mogelijk

9

z

>

o

2 C

z

(12)

I I

z

0

rendement. Maatschappelijk verantwoord beleggen biedt een structureellager ren- dement. Leuk voor de idealist, maar die idealistische bevlogenheid kan niet van werknemers (pensioenfondsen) gevraagd worden. Waaruit niet volgt dat die bevlo- genheid niet mag of kan worden gewekt, maar slechts dat zij geen uitgangspunt van belcid kan en mag zijn. Het bij pen- sioenfondsen gespaarde geld is spaargeld en client dus met mnzichtigheid te wor- den behandeld.

Wat we! mogelijk is de instelling van een semi-publiek fonds dat gefinancierd wordt ui t de overwaarde van pensioenfondsen en vervolgens ingezet wordt om economi- sche initiatieven te financieren die om een of andere reden niet aan de heersen- de rendementseisen voldoen.

Bijvoorbeeld: experimenten met nieuwe produktie-concepten, startende onderne- mers en duurzame productie. Directer is de weg via de vakbondsbestuurders in de directie van de pensioenfondsen. Vee! heil kan ook daarvan niet worden verwacht. Er is vaak sprake van enonn gebrek aan expertise aan de kant van de bestuurders ten opzichte van de professionele beleg- gers waaraan het dagelijks beheer van de fondsen is toevertrouwd. Vakbonden zou- den om die reden veel meer aan expertise- vorming en coordinatie moeten doen.

Bijvoorbeeld een goede uitwisseling tus- sen de vertegenwoordigers van een vak- boncl in zo'n bestuur en die uit de onder- nemingsraden. lk betwijfel of daarvoor infrastructuur bestaat. En gezien de dalende organisatiegraad en de structure- le bezuinigingsdruk waaraan vakbonden bloot staan, ontbreken claarvoor ook de midclelen.

Ewald Engelcn publiceerdc cerder 'De Mythe van de markt; waarheid en leugen in de econo- mic' (1995). Momenteel is hij als post-doc ver- bonden aan de afdeling Wijsbegecrte, Faculteit Gcesteswctenschappen van de Universiteit van Amsterdam.

Literatuur

- Ewald Engelen: Economisch burgcrschap in de onc!erneming - cen oefening in concreet utopis- me. Thela Thesis, Amsterdam 2000. ISBN 90-5170-509-3 (prijs t1. 49,50).

(13)

CDV

I

NR sl MEr zooo

De nieuwe economie als hype

1

PROF.DR. G.M.M. GELAUFF DR. P.W.J. DE BIJL

Informatie- en communicatietechnologie (ICT) heeft alle kenmerken van een doorbraaktechnologie. Er zou een nieuwe economie gloren. De verwachtingen zijn erg hooggespannen: ICT zou leiden tot hogere productiviteitsgroei, hoge- re economische groei, tot het afVlakken van conjunctuurbewegingen, en een structureellagere inflatie. Wat zijn de feiten? Een nuchtere economische ana- lyse van deze hype.

De nieuwe economie gaat over fundamentele veranderingen in de economie.

Informatie- en communicatietechnologie (hard- en software, automatiserings- diensten en telecommunicatie; afgekort ICT) staat daarin centra~il. ICT vormt een doorbraaktechnologie die doorwerkt op een groat aantal aspecten van het eco- nomisch proces. Volgens sommigen verandert ICT het economisch proces zo fun- clamenteel clat oucle economische ervaringen en inzichten niet meer gelden. Er is een nieuwe economie aan het ontstaan met nieuwe wetten.

Deze bijdrage spreekt liever van 'vernieuwende economic' dan van 'nieuwe eco- nomie'. Oat geeft a an clat er sprake is van een aanzienlijke mate van continu!- teit: lCT is de volgende stap in een voortdurend veranderingsproces. De volgende paragraaf laat zien dat vanuit een historisch perspectief de kenmerken van ICT overeenkomen met die van eerdere doorbraaktechnologieen. Zij vernieuwen en ondersteunen het economische ontwikkelingsproces. Vervolgens richt de discus- sie zich op de gevolgen voor de productiviteit en op de vraag of oude wetten en ervaringen nog gelclen. De laatste vraag laat zich analyseren vanuit micro- en vanuit macroperspectief. Het microperspectief richt zich op het functioneren van markten, het macroperspectief op conjunctuurbewegingen en inflatie. In beicle gevallen treden er substantiele veranderingen op. Economische wetten ver- anderen echter niet fundamenteel.

ICT als doorbraaktechnologie

Wat maakt ICT tot doorbraaktechnologie? Lipsey eta!. (1998) onderscheiden vier kenmerken waaraan een doorbraaktechnologie moet voldoen: ruimte voor verbe- tering, een grate varieteit aan toepassingen, een groat bereik (ze zijn op vee!

plaatsen in de economie te vinden) en complementariteit met bestaande of potentieel nieuwe technologien. ICT voldoet aan al deze kenmerken. Het l1eeft al

11

tl

z

n 0 -"' c 3:

(14)

een aanzienlijke evolutie doorgemaakt, maar er is zeker op het gebied van net- werken nog veel mogelijk. De grote variëteit komt tot uiting in een scala aan toe- passingen zoals besturing van vliegtuigen, scans in de gezondheidszorg, CD-spe- lers, communicatie, tekstverwerking, etcetera. Het grote bereik is evident. Er zijn weinig plaatsen waar ICT niet in een of andere vorm te vinden is.

Complementaire technische innovaties hebben zich voorgedaan in de zojuist genoemde toepassingen. Daarnaast verandert ICT productieprocessen, marke- ting, financiering en organisatie in ondernemingen.

Het kost vaak veel tijd voordat een doorbraaktechnologie op grote schaal door- dringt in de economie. Meestal zitten er verscheidene decennia tussen de eerste uitvinding en grootschalige toepassingen. Vertragingen ontstaan om een aantal redenen. Tijd is gemoeid met complementaire innovaties en structurele verande- ringen op een veelheid van gebieden. Bovendien kosten leerprocessen tijd, zowel binnen bedrijven als bij de overheid. Onzekerheid en verzonken kosten zijn rede- nen. Invoeren van doorbraaktechnologieën impliceert vaak aanzienlijke kosten, die moeilijk meer teruggedraaid kunnen worden. Te denken valt aan investerin- gen in aangepaste machines of omscholing van werknemers. Door onzekerheid over de technologische ontwikkeling loopt een bedrijf het risico te vroeg te investeren in de verkeerde technologieën. Het heeft daarom de neiging te wach- ten tot een dominante technologie zich heeft uitgekristalliseerd. Adoptie-exter- naliteiten samenhangend met complementaire technologieën versterken dit: de sector die de doorbraaktechnologie produceert heeft pas voldoende prikkels om te innoveren als er voldoende toepassingen zijn en de toepassende sectoren innoveren pas als de doorbraaktechnologie ver genoeg ontwikkeld is (Bresnahan, ct al., 1995).

Ook een geleidelijke diffusie van de doorbraaktechnologie ICT is daarom zeer wel denkbaar. Met name de opkomst van internet en organisatorische aanpassin- gen zouden tot de doorbraak leiden. Internet verbetert communicatiemogelijk- heden, samenwerking op afstand en boort nieuwe markten aan. Organisato- rische aanpassingen zijn nodig omdat in toenemende mate computers laag geschoold administratief werk vervangen. De overgebleven taken krijgen een meer dienstverlenend karakter: adviseren en meedenken met klanten over pro- ducten die steeds complexer worden en steeds meer zijn toegesneden op indivi- duele voorkeuren. Dit vraagt niet alleen meer opleiding maar vooral ook meer vaardigheden om met mensen om te gaan en meer autonomie voor werknemers.

Het geleidelijke proces van organisatorische aanpassingen en de recente opkomst van internet verklaart waarom ICT juist in de jaren negentig een vlucht neemt.

Productiviteit en economische groei

Indien de historische analogie juist is en ICT nu aan belang wint, onder andere

(15)

CDV

I

NR 51 MEI 2000

• ' Het geleidelijke proces van organisa- torische aanpassin- gen en de recente opkomst van inter- net verklaart waar- om ICT juist in de jaren negentig een vlucht neemt.

door complementaire innovaties in organisatie en netwerken, staat de economie dan aan de vooravond van een periode van structureel hoge productiviteitsgroei en hoge economische groei? Om twee redenen is dat niet vanzelfsprekend. Ten eerste komt de opkomst van een doorbraaktechnoJogie pas zeer geleidelijk en op complexe wijze in de macroproductiviteit tot uiting. Daardoor treedt een sterke versnelling op macroniveau niet noodzakelijkerwijs op. Ten tweede voorkomt een doorbraaktechnologie op lange termijn eerder het afVlakken van de produc- tiviteitsgroei dan dat deze leidt tot een stijging ervan. Indien doorbraaktechnolo- gieën uitblijven nadert uiteindelijk op vele fi'onten de technologische ontwikke- ling het verzadigingspunt en zwakt de totale productiviteitsgroei af. Een door- braaktechnologie verjongt dan het groeiproces in de economie door een geheel nieuwe reeks kansen voor verdere ontwikkeling te scheppen. De productiviteits- groei zou op lange termijn wel hoger kunnen uitkomen indien ICT het innova- tieproces zelf productiever maakt (Romer, 1990). Daarmee zou ICT zich dan onderscheiden van eerdere doorbraaktechnologieën.

De empirie zou uitsluitsel moeten geven over de invloed van ICT op productivi- teit en groei, maar deze biedt nog veel onzekerheden. De empirische discussie concentreert zich op de ontwikkelingen in de Verenigde Staten (zie van Ark, 2000, voor een recent overzicht). Na een inzinking tot 1,5 % per jaar in 1972- 1995, is daar vanaf 1995 met 2,5% de gemiddelde productiviteitsgroei weer bijna terug op de waarde uit de gouden jaren vijftig en zestig.

De componenten van de productiviteitsgroei in de Verenigde Staten, zijn geana- lyseerd in Gordon (1999) en Congressional Budget Office (CBO) (2000). Zij komen tot verschillende resultaten. Allereerst is er een cyclisch effect van 0,3 - 4 'X,-punt . Dit treedt op na een recessie, wanneer bedrijven eerst onderbenutte capaciteit inzetten, waardoor de productie toeneemt zonder dat het aantal gewerkte uren significant stijgt. Van de structureel hogere groei ten opzichte van 1972-1995 ver- klaart een betere meting van inf1atie (een lagere inf1atie impliceert hogere VOltl- megroei bij gelijke waardemeting) 0,1-0,2 %-punt. De resterende structureel hoge- re groei hangt volgens Gordon geheel samen met de zeer sterke procluctiviteits- groei in het vervaardigen van computers (35% per jaar) en van software (10';(, per jaar), Een invloed van ICT op de productiviteit in de private sector exclusief de computerinclustrie is volgens Gordon daarom niet aangetoond. Het CBO beperkt zich tot de sector 'vervaardigen van computers' en verklaart daardoor slechts 0,2%-punt; met de categorie 'kapitaalintensivering' wordt nagenoeg het gehele resterende deel (0,4 %-punt) verklaard.

Nu betekent dit niet dat ICT alleen invloed heeft binnen de computerindustrie.

De kapitaalintensivering, die het CBO berekent, bestaat voor het merendeel uit investeringen in ICT. Gordon gaat niet in op de productiviteitsgroei in afzonder- lijke sectoren van de rest van de private sector. Het kunnen heel goed sectoren zijn, die door de invloed van ICT een structureel hogere procluctiviteitsgroei

1]

(16)

I I

I

z c

"

Cl 0 '/

0

Iaten zien, en andere sectoren, die- door welke oorzaak dan ook- een lagere structurele productiviteitsgroei vertonen. Bovendien rijst de vraag wat het goede referentiekader is. Omdat de historische analogie aangeeft dat zonder een door- braaktechnologie de productiviteitsgroei op termijn afzwakt, kan een in de tijd gemiddeld gelijkblijvende structurele productiviteitsgroei tach op een invloed van ICT duiden.

Op microniveau wijst voor de Verenigde Staten onderzoek met microdata op effi- ciencywinst door ICT indien dit gepaard gaat met een grater aandeel hager opge- leiden en veranderingen in bedrijfsorganisatie (Bresnahan et al., 1999). Bedrijven die vee! gebruik maken van ICT en vee! hoog opgeleiden in dienst hebben, zijn productiever dan bedrijven met relatief weinig van deze be ide factoren.

Bovendien is de productiviteit van bedrijven, die of aileen in ICT gelnvesteerd hebben of aileen een grater aandeel hoog opgeleiden in dienst hebben, lager dan de productiviteit van bedrijven, die geen van beide investeringen hebben verricht. Dit opmerkelijke resultaat bevestigt de complementariteit tussen ICT- investeringen en het opleidingsniveau van werknemers. Analoge resultaten gel- den voor de combinatie van ICT en aanpassingen in de bedrijfsorganisatie.

Een hogere productiviteitsgroei is in recente cijfers voor Nederland niet terug te vinden: in 1995-1998 steeg de macro-arbeidsproductiviteit met gemiddeld 3;4'/i, per jaar. Na 1986 is vooral de productiviteitsgroei in de dienstensector gering. In de eerste helft van de jaren negentig blijft de productiviteitsontwikkeling in de tertiaire dienstensector achter bij die in de Verenigde Staten (van der Wiel, 1999). Hieraan dragen vooral de handel en het bank- en verzekeringswezen bij.

De productiviteit in de transportsector stijgt juist harder dan in de Verenigde Staten. In een aantal sectoren waar de invloed van ICT zich zou kunnen doen gelden is in Nederland dus nog niet vee! waar te nemen in de productiviteitscij- fers. Vergeleken met de rest van de economie is de groei van de arbeidsproducti- viteit in de Nederlandse ICT-sector met 4% op jaarbasis indrukwekkend. Dit is echter nog steeds beduidencllager dan in de Verenigde Staten. Bovendien is het aandeel van de ICT-sector in het totaal bijna twee keer zo groat in de Verenigde Staten vergeleken met Nederland.

Concluderend wijzen ontwikkelingen in de Verenigde Staten op een vernieuwen- de economie. Productiviteitsgroei door bovengemiddelde investeringen van bedrijven in ICT, de uitkomsten van micro-onderzoek en de sterke productivi- teitsgroei in ICT-producerende bedrijfstakken bieden daartoe indicaties. Voor de Amerikaanse economie als geheel is niet aangetoond dat de productiviteitsgroei sinds 1995 structureel hager zou zijn dan in het verleden. Indien ICT als door- braaktechnologie echter voorkomt dat op termijn de productiviteitsgroei atvlakt kan ook een gelijkblijvende groeivoet wijzen op een invloed van !CT. Alhoewel de bijdrage van de ICT-sector aan de groei van de arbeidsproductiviteit hoog is van- wege een productiviteitsgroei in de sector zelf, leidt dit in Nederland nog niet

(17)

CDV

I

NR 51 MEI 2000 15

.' > Vergelel<en met de rest van de eco- nomie is de groei van de arbeidspro- ductiviteit in de Nederlandse ICT- sector met 4% op jaarbasis indruk- wekkend. Dit is ech- ter nog steeds beduidend lager dan in de Verenigde Staten.

tot een versnelling zoals in de Verenigde Staten. Daarbij ligt de Nederlandse pro- >

ductiviteitsgroei in recente jaren beduidend onder die in de Verenigde Stateil.

Het functioneren van markten

Gaat verjonging van het groeiproces door ICT gepaard met een verandering in het functioneren van markten? Bij de analyse van deze vraag is het zinvol onder- scheid te maken tussen markten voor ICT-goederen. markten voor informatie- goederen en markten in het algemeen. ICT beïnvloedt deze markten namelijk op verschillende wijze. ICT-goederen zijn onder andere hard- en software, automati- seringsdiensten, telecommunicatie-netwerken en spraak- en data-transportdien- sten. Deze markten maakten in 1998 ruwweg 4,5% van het BBP uit.

Informatiegoederen, zoals nieuws, informatie en amusement, kunnen in princi- pe digitaal opgeslagen, getransporteerd en weergegeven worden. De markten voor informatiegoederen beslaan in 1998 zo'n 2,5% van het BBP. Markten in het algemeen zijn alle overige sectoren in de resterende 93% van de economie.

Belangrijk bij de analyse van de relatie tussen ICT en het functioneren van mark- ten is de reactie van bedrijven en overheid op het latente marktfalen. ICT kan met name op markten voor ICT-goederen en op markten voor informatiegoede- ren tot marktfalen leiden, doordat ICT externaliteiten of marktmacht genereert.

Dit marktfalen is echter vaak latent: bedrijven ontwikkelen strategieën waardoor het marktfalen afneemt of zelfs verdwijnt. Dit beperkt de noodzaak van inter- venties door overheidsbeleid.

ICT-goederen onderscheiden zich van de rest van de economie door de promi- nente aanwezigheid van netwerk-externaliteiten en omschakelkosten. Door net- werk-externaliteiten neemt het nut voor een gebruiker van een bepaald product of technologie toe met het aantal gebruikers van producten die compatibel zijn.

Een gebruiker die overstapt naar een andere technologie krijgt te maken met omschakel kosten, bijvoorbeeld een ander softwareprogramma. Zowel omschakel- kosten als netwerkexternaliteiten impliceren dat afnemers ingesloten kunnen raken in een bepaalde technologie of product. Producenten met een groot marktaandeel beschikken daardoor over meer marktmacht (bijvoorbeeld Microsoft) dan in andere sectoren gebruikelijk is. De belangrijkste tegenkracht is innovatie door toetreders en concurrenten. Nieuwe producten moeten echter zeer grote voordelen bieden om afnemers te laten overstappen. Dit geeft geves- tigde aanbieders meer ruimte om hoge prijzen te vragen. Mededingingstoezicht dient daarom extra alert te zijn op misbruik van marktmacht. Overheidsbeleid kan een rol spelen bij het faciliteren van standaardisatie en innovatie.

Door de karakteristieken van de markt voor informatiegoederen zijn er enkele vormen van latent marktfalen aanwezig (Delong and Froomkin, 1999). Hoge vaste kosten van productie van informatiegoederen gaan gepaard met lage mar-

n o o /.

'?

(18)

I I

I

ginale kosten van reproductie, terwijl digitalisering perfecte kopieen mogelijk maakt. Als concurrentie zou resulteren in prijzen gelijk aan marginale kosten, dan produceert niemand deze goederen meer, omdat vaste kosten niet terugver- diend kunnen worden. Vooralsnog ziet het er echter niet naar uit dat dit pro- bleem hardnekkig of onoplosbaar is. Hieraan dragen bestaande institutionele oplossingen bij, bijvoorbeeld copyrights of paten ten. Ook zorgen ondernemings- strategieen er voor clat het latent marktf~lien zich niet !weft te manifesteren. Te denken valt bijvoorbeeld aan het uitgeven van verschillende versies, het combi- neren van informatiegoecleren met advertenties en dienstverlening.

ICT maakt het in toenemencle mate mogelijk dat producenten (artiesten, auteurs, musici) zelf informatiegoecleren uitgeven en eventueel ook distribu- eren, vooral wanneer de tysieke verschijningsvorm van de informatie niet van cruciaal belang is. Sommige artiesten verspreiclen hun muziek a! zelf via inter- net. Deze innovatie bevordert toegankelijkheid en verspreiding van informatie- goecleren, en is in principe goed voor producenten en consumenten. Uitgevers daarentegen hebben vanuit het oogpunt van winstmaximalisatie niet altijd belang bij brecle verspreiding en een pluriform, vernieuwend aanbod tegen !age prijzen. Het is onzeker of zij hun huiclige posities weten te handhaven, bijvoor- beeld door nieuwe toegevoegde waarde te creeren, of door verclere concentratie en samenwerking (bijvoorbeelcl met internet-providers) en het creeren van encryptie- en clistributiestandaarden (om kopieren tegen te gaan en grip te hou- clen op verspreiding).

Uiteraard resulteert ICT ook in de rest van de economie in nieuwe proclucten en diensten, en in nieuwe mogelijkheden om deze te produceren, te promoten en te verkopen. Oat impliceert echternog niet dat aile markten en bedrijfstakken anders gaan functioneren of allemaal in gelijke mate veranderen (Porter, 1999).

ICT heeft naar verwachting gunstige effecten in markten waar intermediairs een (potentiele) rol vervullen, zoals markten voor onroerend goed en financiele dien- sten.

Grosso modo nemen transactiekosten af en neemt de transparantie in markten toe. Internet vergroot de variatie in distributiekanalen. Consumenten kunnen effectief prod uctinformatie verzamelen en prij zen vergelijken via zoekmachines op internet, waarcloor bestaande markten beter gaan functioneren. Deelnemers in gebruikers- en nieuwsgroepen kunnen zeer snel informatie uitwisselen over ervaringen met leveranciers. Daarcloor kunnen nieuwe bedrijven sneller een reputatie opbouwen en wordt toetreding eenvoudiger. On-line winkelen echter lijkt nog niet zoclanig rijp te zijn dat prijsdruk toeneemt of prijsdispersie ati1eemt (Smith ct a!., 1999).

Hier staat een beperkt aantal potentiele belemmeringen tegenover. Met name voor ervaringsgoederen ontstaan nieuwe informatie-asymmetrieen, omclat afne- mers on-line winkels niet kunnen bezoeken en clus ook moeilijk kunnen beoor-

(19)

CDV I NR 51 MEI 2000

delen. Verder bestaat het gevaar dat collusie eenvoudiger wordt voor aanbieders.

Immers, aanbieders kunnen neerwaartse prijsafwijkingen van concurrenten sneller opmerken en afstraffen met een prijzenoorlog. Het is nog onduidelijk of dit inderdaad reëel wordt.

Alles overziend is er geen éénduidige conclusie te trekken over het functioneren van markten in de economie als geheel. Welnemen transactiekosten af in diver- se markten. Het belang hiervan voor welvaart is potentieel groot. Diverse mark- ten kunnen ook transparanter worden door snelle verspreiding van informatie via internet. Twee groepen van markten, die samen ongeveer 7% van het BBP uit- maken, ondervinden meer diepgaande veranderingen. In markten voor ICT-goe- deren beschikken gevestigde aanbieders over meer marktmacht dan in andere markten. Aandacht gaat hier verder vooral uit naar innovatie en standaardisatie.

In markten voor informatiegoederen waar de fYsieke verschijningsvorm niet cru- ciaal is, dient internet zich aan als verkoop- en distributiemeclium en is het onzeker of gevestigde uitgevers hun positie zullen wetell te handhaven.

Het einde van de conjunctuur?

Voor de Verenigde Staten zijn er empirische aanwijzingen dat conjunctuurbewe- gingen gedurende de twintigste eeuw zijn afgenomen (US President, 2000, p. 75).

Als ICT hieraan ten grondslag ligt, hoe zou ICT conjunctuurbewegingen dan kunnen verminderen? De belangrijkste directe reden vormt de voorraaddyna- miek. Van dag tot dag vangen bedrijven schommelingen in de vraag op door in te teren op voorraden of door voorraden op te laten lopen als de vraag wat ach- terblijft. Om daar zo goed mogelijk voor te zijn toegerust, streven bedrijven op wat langere termijn naar een voorraad die in een vaste verhouding staat tot de productie. Dit laatste maakt voorraadbewegingen op kwartaal- of jaarbasis ech- ter procyclisch: zij versterken de conjunctuurcyclus. Ontwikkelingen samenhan- gend met ICT, zoals just-in-time leveringen of efficiëntere distributie in de detail- handel, verminderen het gewenste en daarmee het feitelijke voorraadniveau. Dit proces is al geruime tijd aan de gang. Het is dus geen gevolg van recente ontwik- kelingen in ICT. Het betekent ook niet dat de investeringen in voorraden tegen- woordig geen enkele bijdrage aan de conjunctuurbeweging meer leveren.

Enkele andere structurele factoren zouden eveneens aanleiding geven tot zwak- kere conjunctuurbewegingen, maar zijn omstreden, te beperkt om het einde van de conjunctuur in te luiden of hebben niet of slechts ten dele een verband met ICT. Dit geldt voor de toename van het aandeel van diensten in de economie, deregulering en internationalisering (zie de argumentatie in Zarnowitz, 1999).

Naast deze structurele factoren is het economisch beleid stabieler, zowel in de Verenigde Staten als in Europa. Behoedzaam budgettair beleid kwam in de plaats van interventionistisch beleid dat vaak procyclisch werkte. In Europa dra-

17

(20)

I I

I

"

0 /.

0

<'

gen de EMU-normen en het Stabiliteitspact hier zeker aan bij.

Deze argumenten overziend, komen vooral economisch beleid en voorraadvor- ming naar voren als redenen voor minder sterke conjunctuurgolven. Deze zijn echter slechts ten dele gerelateerd aan !CT. Bovendien blijft de interactie tussen financiele markten, winsten en investeringen een belangrijke impuls voor con- junctuurbewegingen. De bewering dat ICT tot het einde van de conjunctuur leidt overtuigt daarom niet, hoogstens zwakt ICT conjunctuurbewegingen enigs- zins af.

Structureellage inflatie?

Opnieuw liggen recente ontwikkelingen in de Verenigde Staten ten grondslag aan een discussiepunt, namelijk de opvatting dat ICT zou leiden tot structureel lagere inflatie. Hoe kan het anders dater ondanks een langdurige periode van economische groei weinig inflatoire druk ontstaat in de Verenigde Staten? Om te beginnen kan het anders, doordat de waardestijging van de dollar en na de Azie-crisis de !age grondstoffenprijzen een matigende invloed hadden op de inf1atie. Bovendien ontstond er weinig inflatoire druk doordat er geen capaci- teitstekorten optraden. De oorzaken hiervoor waren de hoge investeringen, die tot een forse uitbreiding van de productiecapaciteit leidden, en het opvangen van een dee! van de vraag door een forse toename van de importen.

De voornaamste doorwerking van ICT zou via de arbeidsmarkt moeten !open.

Immigratie heeft een dee! van de druk op de arbeidsmarkt in de Verenigde Staten weggenomen. Daarbij komt een daling van de 'Non Accelerating Inflation Rate of Unemployment (NAIRU)' ofwel het werkloosheidsniveau waarvan geen infla- toire druk uitgaat. Voor het jaar 1995 werd de NAIRU in de Verenigde Staten geschat op 53!4% (US President, 2000, p87-92). Volgens recente schattingen komt de NAIRU aan het eind van de jaren negentig uit op 4 a 41!2%. Dit zou betekenen dat van de huidige !age werkloosheid in de Verenigcle Staten nog altijd geen opwaartse clruk op de lonen uitgaat.

Waarom zou de NAIRU gedaalcl zijn in de Verenigcle Staten? In hoeverre komt clat door ICT? Een eerste invloecl van ICT betreft de efficientere aansluiting van vraag en aanbocl op de arbeiclsmarkt via Internet. Zowel werkzoekenden als werkgevers maken meer en meer gebruik van internet om elkaar te vinden, tegen aanzienlijk lagere kosten clan traclitionele methodes via aclvertenties.

lnclien het aanral succesvolle aansluitingen tussen vraag en aanbocl per tijclseen- heicl hierdoor stijgt, claalt de NAIRU. Hierbij speelt echter ook een tegengestelcl effect. Als ICT het proces van creatieve clestructie versterkt neemt het aantal baanwisselingen toe. Dus elke inclividuele aansluiting kan efficienter tot stand komen, maar op geaggregeercl niveau is claar mincler van te merken omclat het aantal benodigcle aansluitingen toeneemt.

(21)

CDV

I

NR 51 MEI 2000

~r,- De bewering dat ICT tot het einde van de conjunctuur leidt overtuigt daar- om niet, hoogstens zwakt ICT conjunc- tuurbewegingen enigszins af.

Ten tweede daalt de NAIRU door de toename van de productiviteitsgroei in de Verenigde Staten na 1995, hetgeen zoals eerder betoogd samenhangt met ICT. In beginsel vertaalt hogere productiviteit zich in hogere lonen. De lonen passen zich echter geleidelijk aan en het kan enige tijd duren voordat in het proces van loononderhandelingen duidelijk is geworden dat een periode met hogere pro- ductiviteitsgroei is aangebroken. In die tussentijd ligt de NAIRU op een lager niveau. Dit betreft echter maar een tijdelijk effect. Wanneer verwachtingen over de productiviteit zich na enige tijd hebben aangepast. keert de NAIRU terug naar het oorspronkelijke niveau.

Dit alles overziend resteert het effect van ICT via de aansluiting van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Dit verklaart hoogstens enkele tienden procentpun- ten daling van de NAIRU en maakt de structurele invloed van ICT op de inflatie- voet zeer bescheiden.

Gevolgen voor het beleid

Wat is de rol van het beleid in de vernieuwende economie'? In algemene zin past ruimte scheppen voor spelers in de markt: zij zijn eerst aan zet. Een doorbraak- technologie gaat vaak gepaard met veranderingen in instituties, die zich pas na een leerproces in een duidelijke vorm uitkristalliseren. Grote onzekerheden en de informatie-achterstand van de overheid in een snel veranderende omgeving beperken de effectiviteit van overheidsinterventie, regulering en publieke voor- ziening. Coördinatie via de markt biedt daarentegen mogelijkheden voor experi- menteren en selecteren. Bovendien blijken bedrijfsstrategieën het latente markt- falen vaak goed te kunnen oplossen. Van belang is daarom voldoende flexibili- teit in product- en arbeidsmarkten om innovatief en creatief op de uitdagingen die ICT biedt te reageren.

Op een aantal specifieke terreinen vraagt de opkomst van ICT om nadere aan- dacht in het beleid. Complementariteit tussen ICT en hoog opgeleide werkne- mers, samen met het optreden van leerprocessen, onderschrijven het belang van onderwijs en leren tijdens de loopbaan. ICT stuurt beleid in de richting van orga- nisatorische veranderingen. Complementariteit van ICT met organisatorische veranderingen roept de vraag op of alle segmenten van het bedrijfsleven, met name het MKB, voldoende informatie en prikkels hebben om deze veranderin- gen ook uit te kunnen voeren. De vervolgvraag is of hier dan een rol is weggelegd voor een overheid als initiator en intermediair (bijvoorbeeld door voorbeeldpro- jecten) of dat private consultants deze rol net zo goed of beter kunnen vervullen.

ICT beïnvloedt uiteraard ook het functioneren van de collectieve sector zelf. Niet alleen de organisatie van de overheid is van belang. ICT biedt ook aanzienlijke mogelijkheden voor hogere efficiëntie en effectiviteit in de uitvoering van het overheidsbeleicL

19

>

"

Cl

o

'Z C 3:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat was ontleend aan de commissie-Mansholt, met leden uit PvdA, D66 en PPR, die het rapport van de Club van Rome voor Nederland uitwerkte: ‘Harmonische groei betekent dat wij uit

Het is niet louter een instrument om te onthouden in welke parochie hij of zij het doopsel ontving, maar ook een uitgelezen kans voor ge- lovigen om meer uit te komen

Juist omdat de christen-democratie meer is dan een politieke stroming die zich baseert op belangenbehartiging, is zij in staat om grote groepen van het

Wij zijn wat meer gedetailleerd op de gebeurtenissen in de jaren 1942 tot 1948 ingegaan, omdat zij bepalend zijn voor goed begrip van een aantal aspecten van

In î895 in Venlo geboren - zijn vader was wiskundeleraar aan wat toen nog de kweekschool (pedagogi- sche academie) werd genoemd - was Henri Gelissen, door zijn

in het kies- Wat de Christen Democraten Unie is en wat haar politieke doeleinden zijn, wordt in deze brochure in grote lijnen uiteengezet. De Christen Democraten Unie is een

De standpunten van de zusterpartijen overziend, stelde Hahn vast, dat de Duitsers en Oostenrijkers ‘sterke voorstanders’ waren van intensiever contact met de conservatieve partijen

Marcellus Emants, ‘Het is me niet mogelik een mening juist te vinden, omdat ze aangenaam is’.. Misschien is u 't met mij oneens, maar ik vind, dat een schrijver zo goed als