• No results found

Het visbestand in het IJzer-estuarium: viscampagnes 2008-2012

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het visbestand in het IJzer-estuarium: viscampagnes 2008-2012"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INBO.R.2013.8 INBO.R.2012.16 W etenschappelijke instelling van de V laamse ov erheid

Het visbestand in

het IJzer-estuarium

Viscampagnes 2008-2012

Jan Breine, Gerlinde Van Thuyne

(2)

Auteurs:

Jan Breine, Gerlinde Van Thuyne Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) is het Vlaams onderzoeks- en kenniscentrum voor natuur en het duurzame beheer en gebruik ervan. Het INBO verricht onderzoek en levert kennis aan al wie het beleid voorbereidt, uitvoert of erin geïnteresseerd is.

Vestiging: INBO Groenendaal Duboislaan 14, 1560 Groenendaal www.inbo.be e-mail: jan.breine@inbo.be Wijze van citeren:

Breine, J., Van Thuyne G..(2013). Het visbestand in het IJzer-estuarium: Viscampagnes 2008-2012. INBO.R. 2013.8. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2013 (INBO.R. 2013.8). Instituut voor Natuur- en Bos-onderzoek, Brussel. D/2013/3241/030 INBO.R.2013.8 ISSN: 1782-9054 Verantwoordelijke uitgever: Jurgen Tack Druk:

Managementondersteunende Diensten van de Vlaamse overheid Foto cover:

Jan Breine

© 2013, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

(3)

Het visbestand in het

IJzer-estuarium

Viscampagnes 2008-2012

Jan Breine en Gerlinde Van Thuyne

INBO.R.2013.8

(4)

2 www.inbo.be

Dankwoord/Voorwoord

Tijdens de viscampagnes werden we geholpen door: Danny Bombaerts, Bart Burms (student), Jean-Pierre Croonen, Adinda De Bruyn, Marc Dewit, Linde Galle, Jimmy Ghysels, Kenny Hessel, Maurice Hoffmann, Jikke Janssens, Isabel Lambeens, Yves Maes, Johan Moysons, Ken Perremans, Jeroen Speybroeck, Filiep T’Jollijn, Alain Vanderkelen, Jochem van Bruyssel (student), Thomas Van Dessel, Frederic Van Lierop, Jelle Van Overberghe en Jens Verschaeren (student). Dank je wel.

(5)

www.inbo.be 3

English abstract

Between 2008 and 2012 researchers of the Research Institute for Nature and Forest (INBO) performed several fish surveys in the IJzer estuary.

We selected four locations nearby the banks and used paired fyke nets to survey the fish assemblages. In total 45 fish species were caught. Largest numbers of fish were caught mainly in spring. Overall seabass, flounder, common goby and fivebeard rockling dominate in numbers.

Seasonal differences in the relative number of individuals caught are apparent. In spring we mainly caught fivebeard rockling, eelpout, sand smelt, plaice and Atlantic cod. In summer these were flounder, eel, whiting and sole. In autumn catches were dominated by seabass, common goby, sand goby and herring.

Flounder contributed most to the biomass followed by eel, seabass and fivebeard rockling.

Statistical analysis with year data showed that the species composition changed slightly over the years. Seasonal pattern could be seen. When analysing the catches on a site level seasonal and yearly differences are observed.

The length frequency distribution indicated that the following species use the estuary as a nursery: flounder, fivebeard rockling, thinlip harder, seabass, herring, sole and pouting.

A fish-based index was developed comprising five metrics. Metric values were calculated using data obtained within one year. The calculated values were scored by using a reference reflecting the “maximal

(6)

4 www.inbo.be

Inhoud

1 Inleiding ... 6 2 Materiaal en methoden ... 7 2.1 Het studiegebied... 7 2.2 Staalnamestations en waterkwaliteit ... 7 2.3 Bemonsteringsmethodes ... 8

2.4 Verwerken van de gegevens ... 8

3 Resultaten en discussie ... 10

3.1 Overzicht van de abiotische data 2008-2012 ... 10

3.2 Overzicht van het visbestand aan de hand van steekproeven met fuiken 2008-2012 ... 11

3.2.1 Soorten ... 11

3.2.2 Aantal en gewicht ... 14

(7)

www.inbo.be 5 3.5.1 Paling ... 33 3.5.2 Bot ... 34 3.5.3 Haring ... 35 3.5.4 Puitaal ... 35 3.5.5 Steenbolk ... 36 3.5.6 Vijfdradige meun ... 37 3.5.7 Zeebaars ... 37 3.5.8 Tong ... 38 3.5.9 Dunlipharder ... 39 3.5.10 Koornaarvis ... 39 3.6 Visindex ... 40 3.6.1 Kandidaatmetrieken ... 40

3.6.2 Selectie van de metrieken ... 43

3.6.3 Scoren van de geselecteerde metrieken ... 46

4 Samenvatting en besluiten ... 49

5 Bijlagen ... 50

5.1 Vangstresultaten in het IJzer-estuarium (2008-2012) ... 50

6 Referenties ... 55

(8)

6 www.inbo.be

1

Inleiding

Het INBO voerde in de periode 2008-2012 verschillende viscampagnes uit in het IJzer-estuarium. Voor het bepalen van de biodiversiteit van de visgemeenschap maakten we gebruik van dubbele schietfuiken. Vier locaties werden meermaals per jaar bemonsterd. In 2008 werd er gerapporteerd over het maximaal en goed ecologisch potentieel voor vissen in de havengeul van de IJzer (Speybroeck et al., 2008).

(9)

www.inbo.be 7

2

Materiaal en methoden

2.1

Het studiegebied

De IJzer ontspringt in Kassel te Frankrijk en mondt uit in Nieuwpoort via de Ganzepoot. De IJzer is 78 km lang waarvan er 45 km gelegen is op Belgisch grondgebied. De getijde-IJzer is ongeveer 3 km lang en strekt zich uit van de monding in de Noordzee tot het Sluizencomplex van de Ganzepoot. Het gebied dat we bemonsterden ligt stroomafwaarts het schor (Fig. 1). De linkeroever van de IJzer is verstevigd met betonnen kaaimuren. In september 2008 starten de werken voor het vervangen van deze muren. In 2013 zullen ook de muren stroomafwaarts het schor aan de rechteroever worden vervangen.

2.2

Staalnamestations en waterkwaliteit

Er is weinig verschil wat betreft habitattype tussen de vier locaties (Fig. 1). Ze liggen alle vier buiten de vaargeul nabij de kaaimuur (F3 en F4, stroomopwaarts de overzet) of nabij het houten staketsel (F1 en F2, stroomafwaarts de overzet). Alle locaties hebben een zandbodem.

Figuur 1. De beviste locaties in het IJzer-estuarium (2008-2012) (foto Google Earth, bewerking Yves Maes).

Tijdens de viscampagnes werd de waterkwaliteit genoteerd. We noteerden de watertemperatuur,

(10)

8 www.inbo.be

2.3

Bemonsteringsmethodes

Het visbestand werd bemonsterd met dubbele schietfuiken (type 120/90) voorzien van een keerwand om te voorkomen dat zeehonden in de netten zwemmen en verdrinken (Fig. 2). Elke schietfuik heeft twee 7.7 m lange fuiken, waartussen een net van 11 meter gespannen is. Een fuik bestaat uit een reeks van hoepels waar een net rond bevestigd is. De grootste hoepel vooraan (diameter 90 cm), die open is, heeft onderaan een afgeplatte vorm van 120 cm zodat de hele fuik recht blijft staan. Aan deze koepel bevestigden we een zeehond keerwand. Aan het andere uiteinde (maaswijdte 8 mm) wordt de fuik geopend en leeg gemaakt. Het overlangs net dat tussen de twee fuiken gespannen is, is bovenaan voorzien van vlotters en van een loodlijn onderaan, zodat het goed opgespannen kan worden. Vissen die tegen het overlangs net zwemmen, worden in één van de fuiken geleid. Binnenin de fuiken bevinden zich een aantal trechtervormige netten waarvan het smalle uiteinde naar achter is bevestigd. Eenmaal de vissen een trechter gepasseerd zijn, kunnen ze niet meer terug. De fuiken staan 48 uur op locatie en worden om de 24 uur leeggemaakt.

Figuur 2. Dubbele schietfuik voorzien van zeehond keerwand in het IJzer-estuarium (Foto: Jan Breine).

De gevangen vissen worden ter plaatse geïdentificeerd, geteld en gemeten. Daarna worden de vissen teruggezet in het estuarium.

2.4

Verwerken van de gegevens

(11)

www.inbo.be 9 Statistische analyses werden uitgevoerd met data van voorjaar, zomer en najaar 2009 tot en met 2012. In 2008 werd er niet in de zomer gevist en daarom worden de 2008 vangsten enkel gebruikt samen met de voor- en najaarsvangsten van de overige jaren.

Om de data statistisch te vergelijken werden alle gegevens omgerekend naar relatieve abundantie (% van de totale vangst per locatie, per jaar en per seizoen). We voerden met deze getransformeerde data een

verkennende visuele analyse uit door middel van een eentoppig (DCA) responsmodel (Detrendend

Correspondence Analysis) ordinatie om jaar en seizoenale patronen te visualiseren. Bij deze methode worden de data geprojecteerd op twee ordinatieassen. De methode is aangewezen bij het interpreteren van

n-dimensionele datasets. We namen als afstandsmaat Bray-Curis daar deze methode rekening houdt met zowel aantallen als soorten. Voor het vergelijken van de vangsten in de verschillende locaties werden naast de DCA ook verschillende cluster analyses toegepast (Hierarchische clusteranalyse, complete linkage en Ward). Voor het berekenen van de lengte frequenties van de meest abundante soorten werden relatieve percentuele aantallen gebruikt.

Voor het berekenen van de conditiefactor K’ van de meest abundante soorten transformeren we de lengte en gewicht waarden (logx+1) om een lineaire relatie te bekomen tussen gewicht en lengte (logG=loga+blogL) waarbij K’= G/La (G= gewicht in g; L= totale lengte in cm en a= regressiefactor uit de lengte

gewichtsverhouding).

(12)

10 www.inbo.be

3

Resultaten en discussie

3.1

Overzicht van de abiotische data 2008-2012

Tabel 1. Omgeving parameters gemeten op het moment van de staalname in het IJzer-estuarium (2008-2012) * data van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM)

In het voorjaar tekenen we, op enkel uitzondering na, altijd de laagste watertemperatuur op (Tabel 1). De gemiddelde watertemperatuur, berekend met de data tussen 2008 en 2012, is in het voorjaar 7.7°C. In de zomer is dat 18.4°C en 14.6°C in het najaar. De zuurstofconcentratie (mg/l) en verzadiging (%) over de jaren heen zijn voldoende hoog en bieden geen probleem voor de visgemeenschappen in het estuarium. De gemiddelde waardes bedragen 11.6 mg/l in het voorjaar, 8.4 mg/l in de zomer en 8.3 mg/l in het najaar. De zuurgraadwaarden liggen tussen de 7.17 en 8.90. Er is geen seizoenaal patroon waarneembaar met een gemiddelde waarde van 7.9 ± 0.1. Turbiditeit werd pas vanaf 2010 gemeten. De hoogste waarden worden in het najaar genoteerd (97.6 NTU gemiddeld). In het voorjaar is dat 54.2 NTU en 74.8 NTU in de zomer. Hoge NTU waarden worden vaak geassocieerd met lagere zuurstofwaarden, maar hier is dat niet het geval. Sedert

Datum Watertemperatuur (°C) O2 (mg/l) O2 (%) pH Turbiditeit (NTU) Conductiviteit (µS/cm)

(13)

www.inbo.be 11 2011 meten we hogere waarden voor de geleidbaarheid. Gemiddeld is de geleidbaarheid het laagst in het voorjaar (13577 µS/cm) en het hoogst in de zomer (31276 µS/cm). Deze parameter is ook een maat voor saliniteit en beïnvloedt naast de temperatuur en zuurstofgehalte de aan- of afwezigheid van bepaalde vissoorten.

3.2

Overzicht van het visbestand aan de hand van

steekproeven met fuiken 2008-2012

3.2.1

Soorten

In totaal vingen we 45 soorten (Tabel 2). Eén type grondel kon niet tot soort worden gebracht. De resultaten per fuik staan in tabellen 5.1.1 en 5.1.2 in de bijlage. De gildes zijn gebaseerd op het werk van Franco et al. (2008). In het IJzerestuarium komen soorten voor die behoren tot verschillende gildes. Zoetwater soorten planten zich voort in het zoetwater. Hun aanwezigheid in het IJzer-estuarium is te verklaren door uitspoeling via het sluizencomplex. Estuarien residente soorten vervolledigen hun volledige levenscyclus in het

(14)
(15)

www.inbo.be 13 Tabel 2. Soorten vissen en habitat gilde gevangen in het IJzer-estuarium (2008 - 2012); D: diadrome soort; E:

estuariene soort; MJ: marien juveniele soort; MS: marien migrerende soort en Z: zoetwater soort.

soort wetenschappelijke naam habitat gilde

baars Perca fluviatilis Z

bittervoorn Rhodeus sericeus Z

blankvoorn Rutilus rutilus Z

bot Platichthys flesus D

botervis Pholis gunnellus E

brakwatergrondel Pomatoschistus microps E

brasem Abramis brama Z

dikkopje Pomatoschistus minutus E

driedoornige stekelbaars Gasterosteus aculeatus Z/D

dunlipharder Liza ramada D

fint Alosa fallax D

gevlekte grondel Pomatoschistus pictus MS

giebel Carassius gibelio Z

grauwe poon Eutrigla gurnardus MJ

griet Scophthalmus rhombus MJ

groene zeedonderpad Taurulus bubalis MS

grondel sp. Pomatoschistus sp. E

grote zeenaald Syngnathus acus E

haring Clupea harengus MJ

harnasmannetje Agonus cataphractus E

kabeljauw Gadus morhua MJ

kleine pieterman Echiichthys vipera MS

kolblei Blicca bjoerkna Z

koornaarvis Atherina presbyter MJ

paling Anguilla anguilla D

pollak Pollachius pollachius MS

pos Gymnocephalus cernua Z

puitaal Zoarces viviparus E

rietvoorn Scardinius erythrophthalmus Z

schar Limanda limanda MJ

schol Pleuronectes platessa MJ

slakdolf Liparis liparis E

slijmvis Lipophrys pholis MS

snoekbaars Stizostedion lucioperca Z

spiering Osmerus eperlanus D

sprot Sprattus sprattus MS

steenbolk Trisopterus luscus MJ

tiendoornige stekelbaars Pungitius pungitius Z

tong Solea solea MJ

vijfdradige meun Ciliata mustela MS

wijting Merlangius merlangus MJ

winde Leuciscus idus Z

zandspiering Ammodytes tobianus E

zeebaars Dicentrarchus labrax MJ

zeedonderpad Myoxocephalus scorpius E

(16)

14 www.inbo.be

3.2.2

Aantal en gewicht

Tabel 3. Aantal vissen per fuikdag gevangen in het IJzer-estuarium (2008-2012); V: voorjaar, Z: zomer en N: najaar; totaal is het werkelijk totaal aantal gevangen individuen.

Zeebaars en bot worden in alle campagnes gevangen, zeebaars is ook de in totaal meest gevangen soort (laatste kolom Tabel 3) gevolgd door bot. Brakwatergrondel wordt in meer dan de helft van de campagnes gevangen en de goede vangst in het najaar 2010 maakt dat deze soort de derde plaats inneemt van meest gevangen soorten. Vijfdradige meun neemt de vierde plaats in en werd in - op één na - alle campagnes gevangen. Brasem neemt de vijfde plaats in, wat opmerkelijk is aangezien deze soort slechts in de campagne van het najaar 2012 werd gevangen (vangst van veel juveniele brasems.).

Het grootste aantal individuen per fuikdag is met uitzondering van 2009 het hoogst in het najaar (Fig. 4). Het gemiddeld vangstaantal per fuikdag in het najaar bedraagt 108.9 individuen wat overeenkomt met 51.4% van de totale vangst. In het voorjaar is het gemiddeld aantal 59.6 (31.9%) en in de zomer is dat 47 (20.9%).

(17)

www.inbo.be 15 Figuur 4. Aantal gevangen vissen per fuikdag in de verschillende seizoenen in het IJzer-estuarium

(2008-2012).

Voor de 18 meest gevangen soorten in het IJzer-estuarium berekenden we het aantal individuen gevangen per fuikdag in de verschillende seizoenen (Fig. 5).

(18)
(19)

www.inbo.be 17 Tabel 4. Totaal aantal individuen (ind/fuikdag) gevangen per seizoen in het IJzer-estuarium (2008-2012).

soort voorjaar zomer najaar

(20)

18 www.inbo.be Tabel 5. Gewicht vissen per fuikdag (in g) gevangen in het IJzer-estuarium (2008-2012); V: voorjaar, Z:

zomer en N: najaar, totaal is het werkelijk totaal gewicht in g.

Bot draagt het meest bij tot de gevangen biomassa (Tabel 5). Daarna volgen paling, zeebaars en vijfdradige meun. Het plaatsen van de keerwanden op de fuikopeningen (vanaf 2009) heeft wel een effect op de biomassa daar de grotere exemplaren niet meer gevangen werden.

We gebruiken de relatieve aantallen en gewichten voor het bepalen van de vissamenstelling in het IJzer-estuarium. In figuren 6 en 7 geven we per jaar de seizoenale samenstelling op basis van het aantal en gewicht van de gevangen vissen. Soorten met een relatieve bijdrage onder de 5% worden als rest gegroepeerd.

(21)

www.inbo.be 19 Figuur 6. Relatieve samenstelling van het visbestand in het IJzer-estuarium volgens de voorjaar (V), zomer

(Z) en najaar (N) steekproeven van 2008 tot en 2012 op basis van het aantal gevangen vissen (n = het totaal aantal vissen in de steekproef).

In 2008 vingen we in het voorjaar heel veel vijfdradige meun. De vrouwtjes zaten vol eitjes. Daarnaast werd veel bot en zeebaars gevangen. In het najaar domineerde zeebaars en haring. In het voorjaar 2009 waren de

(22)

20 www.inbo.be meest abundant gevangen soorten zeebaars, bot en vijfdradige meun. In de zomer vingen we vooral bot, paling, sprot en steenbolk. In het najaar was zeebaars opnieuw de meest abundant gevangen vis gevolgd door paling, bot en haring. In het voorjaar 2010 hadden we opnieuw een dominantie van zeebaars , bot en

vijfdradige meun maar werden andere soorten ook wel in grotere aantallen gevangen. In de zomer 2010 overheerste bot en in het najaar waren dat zeebaars en brakwatergrondel. In 2011 zien we opnieuw een dominantie van zeebaars en bot, maar werd er ook veel tong gevangen. Het relatief aantal tongen is ook groot in de zomer 2011 waar paling en bot domineerden. In het najaar 2011 zijn zeebaars en haring opnieuw in grote aantallen gevangen maar ook veel dikkopjes en vijfdradige meun. In het voorjaar 2012 werd er vooral zeebaars, brakwatergrondel en dikkopjes gevangen. In de zomer vingen we dan veel bot, tong en paling. In het najaar 2012 hebben we dan een grote hoeveelheid brasem en opnieuw veel zeebaars en dikkopjes gevangen.

(23)

www.inbo.be 21 Figuur 7. Relatieve samenstelling van het visbestand in het IJzer-estuarium volgens de voorjaar (V), zomer

(Z) en najaar (N) steekproeven van 2008 tot en 2012 op basis van de biomassa van de gevangen vissen (n = het totaal aantal vissen in de steekproef).

In het voorjaar 2008 droegen vijfdradige meun en bot het meest bij tot de biomassa. In het najaar van 2008 waren dat vooral bot, zeebaars en paling. In het voorjaar 2009 was het opnieuw vijfdradige meun en bot die

(24)

22 www.inbo.be bijdroegen aan de biomassa maar ook zeebaars. In de zomer 2009 was de biomassa van paling en bot het hoogst net als in de winter waar ook zeebaars een aanzienlijke bijdrage had. Ook in het voorjaar 2010 was de biomassa van bot hoog, maar was de bijdrage van vijfdradige meun wat kleiner en werd er meer gewicht kabeljauw, zeebaars en paling genoteerd. In de zomer en winter hebben we opnieuw een dominantie van paling en bot alsook van zeebaars. In het voorjaar 2011 wordt het merendeel van de biomassa bepaald door kabeljauw, zeebaars en bot. In de zomer krijgen we een gelijkaardige biomassabijdrage als in 2010 maar in het najaar was het vooral vijfdradige meun, bot, zeebaars en wijting die bijdroegen aan de biomassa terwijl de gewichtsbijdrage van paling zeer klein was (<5%). In het voorjaar 2012 bepaalden vooral zeebaars, puitaal, schol, kabeljauw en bot de biomassa. In de zomer domineerde paling opnieuw alsook tong en bot. Opnieuw zien we dat in het najaar vijfdradige meun aanzienlijk bijdroeg tot de biomassa gevolgd door zeebaars, bot en pollak.

3.3

Statistische analyse van het visbestand in het

IJzer-estuarium aan de hand van steekproeven 2008-2012

3.3.1

Temporele variatie

Voor de jaar analyses gebruiken we de gegevens van 2009 tot en met 2012. We nemen enkel de 20 meest abundant gevangen vissoorten mee in de analyse.

De DCA van de fuikvangsten, gegroepeerd per jaar, zijn weergegeven in figuur 8. De eigenwaarde van de eerste as is 0.13 wat aantoont dat de verschillen niet groot zijn. 2010 onderscheidt zich van de andere jaren door de aanwezigheid van brakwatergrondel terwijl brasem en pollak 2012 onderscheiden van de andere jaren.

(25)

www.inbo.be 23 We herhaalden de oefening met alle gegevens (2008 2012) om seizoenale verschillen te analyseren (Fig. 9).

Figuur 9 DCA ordinatie met relatieve abundantie gegevens (n= 14) van de fuikvangsten (voorjaar zomer en najaardata 2008-2012) in het IJzer-estuarium (eigenwaarden eerste en tweede as 0.46 en 0.20).

De biplot van de seizoenale data (Fig. 9) onderscheidt duidelijk de zomer vangsten terwijl er een gedeeltelijke overlap bestaat bij de voor- en najaarsdata. Het aantal paling, tong en wijting in de zomer is groter dan in de andere seizoenen. Steenbolk, sprot en bot worden ook het meest in de zomer gevangen. In het voorjaar hebben we een vooral vijfdradige meun, puitaal schol en dunlipharder terwijl in het najaar we dan meer zeebaars, brakwatergrondel, dikkopje en haring vangen. Brasem is zoals eerder al vermeld als een artefact te beschouwen. De jaarverschillen zijn in deze plot duidelijker dan in figuur 8.

3.3.2

Spatiale variatie

Zoals al vermeld verschillen de locaties niet zo veel wat betreft omgevingsfactoren. Om na te gaan of dat ook gereflecteerd wordt in de vangstsamenstelling hebben we per fuik gekeken naar de jaar en seizoenvangsten. De jaarvangsten, met de 20 meest abundant gevangen vissen in de periode 2008 2012, per fuik zijn

(26)

24 www.inbo.be Figuur 10 DCA ordinatie met relatieve abundantie gegevens (n=14) van jaargegevens per fuik (F1-4) in het

IJzer estuarium (2008-2012) (eigenwaarden eerste en tweede as 0.46 en 0.20).

(27)

www.inbo.be 25 Figuur 11 DCA ordinatie met relatieve abundantie gegevens (n=14) van jaargegevens per fuik (F1-4) in het

IJzer estuarium (2008-2012) (eigenwaarden eerste en tweede as 0.46 en 0.20).

Binnen hetzelfde jaar zijn er al of niet grote verschillen tussen de locaties. Het ene jaar liggen de punten wel dichter bijeen dan het andere. Met andere woorden de verschillen variëren van jaar tot jaar. Zo onderscheiden in 2010 fuiken 3 en 4 zich sterk van de andere twee locaties terwijl in 2012 fuik 2 sterk verschilde. De visgemeenschap op één locatie is sterk verschillend jaar op jaar.

De verschillende hiërarchische cluster analyse technieken toonden gelijkaardige verschillen. In figuur 12 geven we de resultaten van een complete linkage cluster analyse waarbij de locaties in hetzelfde jaar dezelfde kleur hebben. Hierbij zijn duidelijk twee grote groepen gemaakt. Net zoals bij de DCA (Fig. 11) liggen de 2008 vangsten in de vier locaties dicht bijeen. In 2009 vormen F1 en F4 een cluster maar is de

(28)

26 www.inbo.be Figuur 12 Complete linkage clusteranalyse van jaargegevens per fuik (n=20) in het IJzer estuarium

(2008-2012). Zelfde kleuraanduiding per jaar.

(29)

www.inbo.be 27 Met dezelfde data herhaalden we de analyse om seizoenale verschillen per locatie te analyseren. De biplot geeft een kleur aan de locaties en een symbool voor het seizoen.

Figuur 14 DCA ordinatie met relatieve abundantie gegevens (n=14) van jaargegevens per fuik (F1-4) in het IJzer estuarium (2008-2012) (eigenwaarden eerste en tweede as 0.46 en 0.20).

Net als in figuur 9 zien we dat de zomervangsten duidelijk verschillend zijn van de overige seizoenen. De verschillen tussen de locaties zijn hier ook minder uitgesproken dan in de andere seizoenen. De

najaarvangsten van 2012 liggen ver van de overige najaarsvangsten. Naast een gedeeltelijke overlap zijn de voorjaarvangsten verschillend van de najaarsvangsten.

3.4

Lengte frequenties

Lengte frequenties zijn van belang omdat ze informatie geven van de leeftijdsopbouw van een soort. Ze kunnen ook gebruikt worden om aan te duiden of een locatie (gebied) functioneert als paaiplaats of

(30)

28 www.inbo.be

3.4.1

Paling

Figuur 15 Lengte frequentie (%) van totale vangst paling in het IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 464).

Buiten enkele kleinere exemplaren is het merendeel van de gevangen paling tussen de 22 en 50 cm. Een tweede kleinere groep heeft een lengte tussen de 55 en 64 cm. Daarnaast werden ook grotere exemplaren aangetroffen.

3.4.2

Bot

Figuur 16 Lengte frequentie (%) van totale vangst bot in het IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 1479).

Bot gevangen in het IJzer-estuarium hoort hoofdzakelijk tot de groep met een lengte van 5 tot 17 cm. Het gaat hier vooral om één en tweejarige individuen (Froese & Pauly, 2012). Daarnaast worden ook oudere individuen aangetroffen: >36 cm komt overeen met een leeftijd van 5 jaar (Kroon, 2009).

(31)

www.inbo.be 29

3.4.3

Haring

Figuur 17 Lengte frequentie (%) van totale vangst haring in het IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 172).

In het IJzer-estuarium vinden we vooral juveniele haring. Na één jaar zijn de jonge haringen ongeveer 10 cm lang (Brevé, 2007). Volgens Russel (1976) blijven juveniele haringen tot twee jaar in de kraamkamers en bereiken ze dan een lengte van 4.8 tot 5 cm. We vingen geen grote haring exemplaren in de IJzermonding.

3.4.4

Puitaal

Figuur 18 Lengte frequentie (%) van totale vangst puitaal in het IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 230).

(32)

30 www.inbo.be

3.4.5

Steenbolk

Figuur 19 Lengte frequentie (%) van totale vangst steenbolk in het IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 84).

Er zijn twee lengte groepen: een kleinere (7-11 cm) en een grotere groep (12-17 cm). Enkel juveniele exemplaren worden in het IJzer-estuarium aangetroffen. Een volwassen steenbolk is ongeveer 21-25 cm (Froese & Pauly, 2012). Juveniele exemplaren leven in scholen.

3.4.6

Vijfdradige meun

Figuur 20 Lengte frequentie (%) van totale vangst vijfdradige meun in het IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 666).

(33)

www.inbo.be 31

3.4.7

Zeebaars

Figuur 21 Lengte frequentie (%) van totale vangst zeebaars in het IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 1788).

De groei van zeebaars is afhankelijk van het leefgebied. Na 4 tot 7 jaar zijn ze geslachtsrijp bij een lengte van 35 tot 42 cm (Kroon, 2007). Ze paaien in open water. De larven verplaatsen zich vanaf een lengte van 1 cm naar de kust om er in estuaria op te groeien tot een leeftijd van 4 jaar (30 cm). Daarom vangen we enkel juveniele exemplaren. Er onderscheidt zich duidelijk een grote groep tussen de 6 en 13 cm.

3.4.8

Tong

Figuur 22 Lengte frequentie (%) van totale vangst tong in het IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 269).

Tong is meestal een solitaire vis die in zandige bodems leeft, maar soms pelagiaal is tijdens de

voortplantingsmigratie (Muus & Nielsen, 1999). Tong wordt volwassen aan 30 cm. De grafiek toont drie pieken van juveniele vissen die het estuarium als opgroeigebied gebruiken. Dat is het gevolg van het feit dat tong meermaals paait in het voortplantingsseizoen (Murua &. Saborido-Rey, 2003). Sporadisch werd een volwassen exemplaar in het IJzer-estuarium aangetroffen.

(34)

32 www.inbo.be

3.4.9

Dunlipharder

Figuur 23 Lengte frequentie (%) van totale vangst dunlipharder in het IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 25).

Naast enkele volwassen individuen (>25 cm) vangen we hoofdzakelijk juvenielen (7-16 cm). De larven zwemmen het estuarium op en gebruiken deze als opgroeigebied (Billard, 1997). Toch zijn er regelmatig waarnemingen van volwassen exemplaren zoals in de Gironde (Rochard & Elie, 1994).

3.4.10

Koornaarvis

Figuur 24 Lengte frequentie (%) van totale vangst koornaarvis in het IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 64).

(35)

www.inbo.be 33

3.5

Conditie factor

De visconditie kan bepaald worden op basis van de lengte gewichtsverhouding. Per vissoort kan een lengte gewichtsverhouding getoetst worden aan de standaardgroeinorm. Hieruit kan dan de individuele

conditiefactor worden berekend. Deze conditiefactor kan berekend worden met volgende formule (uit Bagenal & Tesch, 1978): K’= G/La waarbij:

G= gewicht in g L= totale lengte in cm

a= regressiefactor uit de lengte gewichtsverhouding

Voor het berekenen van de regressiefactor transformeren we de lengte en gewicht waarden (logx+1) om een lineaire relatie te bekomen tussen gewicht en lengte (logG=loga+blogL). Outliers werden verwijderd via histogram en densiteit analyse. In de discussie hieronder vergelijken we soms regressiecoëfficiënten van andere studies met onze resultaten. We zijn ons bewust van het feit dat enkel vispopulaties met vergelijkbare lengtes vergeleken kunnen worden (zie ook Bolger & Connoly, 1989) en drukken er dus ook op dat de vergelijkingen enkel illustratief zijn en we geen waarde oordeel over de visconditie geven.

3.5.1

Paling

De lineaire regressie van paling (n=464) geeft volgende relatie: G=3.0263L-2.8490 (R²=0.92, p<<0.000). De Leo en Gatto (1995) geven voor op basis van Europese data volgende relatie: G=3.1800L-0.0009, wat een iets betere conditiefactor geeft als met onze data.

(36)

34 www.inbo.be Bij dergelijke grafieken (Fig. 25) wordt ervan uitgegaan dat hoe scherper de helling hoe beter de conditie van de vis (Bolger & Connoly, 1989). We nemen een voorzichtiger standpunt in waarbij we stellen dat hoe steiler de lijn, hoe sneller de vissen in gewicht toenemen. De lijn geeft de gemiddelde conditie van de populatie weer. Punten die boven de lijn liggen zijn vissen met een groter gewicht dan verwacht en hebben dus een grotere conditie. Punten onder de lijn zijn vissen met een lage conditie. Dat wordt ook weergegeven in de formule van Bagenal & Tesch (1978). Voor een punt op de lijn is K’= G/La = 1. Voor een punt boven de lijk is K’ > 1 en voor punten onder de lijn is K’ < 1.

De conditiefactor K’ varieert tussen 1.08 en 2.17 en is gemiddeld 1.55.

3.5.2

Bot

De lineaire regressie van bot (n=1474) geeft volgende relatie: G=2.9L-1.9255 (R²=0.97, p<<0.000). De conditiefactor K’ varieert tussen 0.24 en 3.01 en is gemiddeld 1.21. Froese en Pauly (2012) vonden als gemiddelde voor bot in Duitsland, Engeland en Schotland G=2.9680L-0.0125 wat gemiddeld bijna dezelfde K’ geeft als met onze data.

Figuur 26 Verband tussen gewicht en lengte (log(x+1) getransformeerde waardes) van bot in het IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 1474).

De meerderheid van de gevangen bot waren juveniele exemplaren. Enkel de residuals van de grote

exemplaren zijn iets minder normaal verdeeld. Dat zou kunnen betekenen dat ze een betere conditie hebben dan de juvenielen of dat de gewichtstoename verschillend is bij adulte en juveniele botten. Eenzelfde observatie werd in de Zeeschelde gemaakt (Breine et al., 2012). Linksonder zijn er nog enkele uitschieters.

(37)

www.inbo.be 35

3.5.3

Haring

De lineaire regressie van haring (n=164) geeft volgende relatie: G=2.255L-1.501 (R²=0.81, p<<0.000). De conditiefactor K’ varieert tussen 0.15 en 1.28 en is gemiddeld 0.59. dat is iets lager dan in de Zeeschelde (0.66, Breine et al., 2012). Op basis van de regressiefactor van Froese en Pauly (2012) komen we hogere waarden uit voor kleine individuen en kleinere waarden voor grote individuen. Opvallen is wel dat voor veel individuen een kleine conditiefactor werd berekend. Dat is ook duidelijk in de regressiecurve: punten onder de regressielijn.

Figuur 27 Verband tussen gewicht en lengte (log(x+1) getransformeerde waardes) van haring in het IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 164).

3.5.4

Puitaal

De lineaire regressie van puitaal (n=230) geeft volgende relatie: G=2.296L-2.296 (R²=0.88, p<<0.000).

(38)

36 www.inbo.be Figuur 28 Verband tussen gewicht en lengte (log(x+1) getransformeerde waardes) van puitaal in het

IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 230).

De conditiefactor K’ varieert tussen 0.62 en 1.03 en is gemiddeld 0.84. Kristoffersson en Oikari (1975) vonden volgende relatie voor puitaal in de Waddenzee: G=3.25L-0.0019 wat gemiddeld een lagere conditiefactor K’ geeft.

3.5.5

Steenbolk

De lineaire regressie van steenbolk (n=230) geeft volgende relatie: G=3.287L-2.328 (R²=0.95, p<<0.000).

(39)

www.inbo.be 37 De conditiefactor K’ varieert tussen 0.15 en 1.37 en is gemiddeld 0.513. Froese en Pauly (2012) geven volgende relatie berekend met data van Spanje, Portugal, Frankrijk en Groot Brittannië: G=3.06L-0.0009 wat een gemiddelde K’ van 0.512 geeft.

3.5.6

Vijfdradige meun

De lineaire regressie van vijfdradige meun (n=666) geeft volgende relatie: G=3.287L-2.328 (R²=0.91, p<<0.000). De conditiefactor K’ varieert tussen 0.60 en 1.88 en is gemiddeld 1.38. Froese en Pauly (2012) geven voor steenbolk gevangen in Frankrijk de volgende regressie: G=3.000L-0.0064. De conditiefactor K’ is dan gemiddeld 1.39.

Figuur 30 Verband tussen gewicht en lengte (log(x+1) getransformeerde waardes) van vijfdradige meun in het IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 666).

3.5.7

Zeebaars

We vingen vooral juveniele zeebaars. Enkele uitschieters zijn nog waarneembaar bij de kleinere individuen (Fig. 31). De lineaire regressie van zeebaars (n=1884) geeft volgende relatie: G=2.952L-2.093 (R²=0.93, p<<0.000). De conditiefactor K’ varieert tussen 0.17 en 2.59 n is gemiddeld 0.97. Dat is merkelijk hoger dan de conditiefactor van zeebaars die in de Zeeschelde wordt aangetroffen (0.4 gemiddeld). Fonesca en Cabral (2007) berekenden 1.4 als de gemiddelde waarde voor de conditiefactor voor zeebaars uit estuaria in

Frankrijk, Turkije, Portugal, België (IJzer), Griekenland en Kroatië. De plot van de residuals ten opzichte van de gefitte waarden vertoont geen patroon en de residuals zijn normaal verdeeld. Grotere exemplaren hebben een grotere conditiefactor dan kleinere individuen.

(40)

38 www.inbo.be Figuur 31 Verband tussen gewicht en lengte (log(x+1) getransformeerde waardes) van zeebaars in het

IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 1884).

3.5.8

Tong

De lineaire regressie van tong (n=267) geeft volgende relatie: G=3.154L-2.309 (R²=0.98, p<<0.000).

(41)

www.inbo.be 39 De conditiefactor K’ varieert tussen 0.15 en 2.29 en is gemiddeld 1.40. Kleiner individuen hebben een kleinere conditiefactor dan grotere exemplaren. Bedford et al. (1986) berekenden de lengte gewicht relatie voor tong in Turkije, Frankrijk, Italië, Nederland, Griekenland, UK, Portugal, Duitsland, Kroatië. Hun regressie was: G=3.068L-0.0076. De gemiddelde conditiefactor K’ is gemiddeld iets lager nl. 1.39.

3.5.9

Dunlipharder

Slechts 25 individuen werden gemeten en gewogen waarvan de meerderheid kleinere exemplaren waren.

Figuur 33 Verband tussen gewicht en lengte (log(x+1) getransformeerde waardes) van dunlipharder in het IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 25).

De lineaire regressie van dunlipharder (n=25) geeft volgende relatie: G=2.800L-1.969 (R²=0.93, p<<0.000). De conditiefactor K’ varieert tussen 0.78 en 2.37 en is gemiddeld 1.16. Het gaat hier om weinig individuen en daarom zijn de resultaten voor dunlipharder als illustratief te beschouwen. Froese en Pauly (2012) geven voor dunlipharder gevangen in Portugal, Kroatië, Frankrijk, Griekenland en Spanje de volgende regressie G=2.99L-0.0091 waarvoor er ook een gemiddelde conditiefactor van 1.16 wordt bekomen.

3.5.10

Koornaarvis

De lineaire regressie van koornaarvis (n=25) geeft volgende relatie: G=2.877L-2.081 (R²=0.84, p<<0.000). De conditiefactor K’ varieert tussen 0.37 en 1.25 en is gemiddeld 1.83.

(42)

40 www.inbo.be Figuur 34 Verband tussen gewicht en lengte (log(x+1) getransformeerde waardes) van koornaarvis in het

IJzer-estuarium 2008-2012 (n= 64).

Punten in de regressiecurve zijn iets meer verspreid dan bij andere vissen. Veiga et al. (2009) berekenden voor koornaarvis in zuid Portugal de volgende regressie: G=3.05L-0.006. De conditiefactor K’ heeft ongeveer dezelfde gemiddelde waarde.

3.6

Visindex

In Speybroek et al. (2008) wordt in het hoofdstuk vissen een voorlopige index voorgesteld. De metriekkeuze was bepaald op basis van resultaten uit Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de vangstgegevens van de IJzer zelf. Er werd enkel gebruikt gemaakt van aan- en afwezigheid van soorten waarbij de resultaten van de vaargeul en schorkreken van één jaar (voor- en najaar) samen werden genomen. De ecologische toestand van de IJzer was “matig” met een EQR van 0.53. In 2009 werd beslist om ook in de zomer te vissen en enkel in de vaargeul. De schorkreken zijn niet allen te fragiel om te bevissen maar we wilden ook de broedvogels niet verstoren. Daarom is het noodzakelijk om de keuze van metrieken en de bepaling van hun grenswaarden te herzien.

3.6.1

Kandidaatmetrieken

Op basis van literatuurstudie werden kandidaatmetrieken gedefinieerd (Jager & Kranenbarg, 2004, Breine et

al., 2007, 2010). De metrieken worden in tabel 8 verduidelijkt. De metrieken en hun waarde per seizoen en

jaar voor de verschillende jaren (2008-2012) zijn weergegeven in tabel 9. We gebruiken enkel vissen die in de referentie lijst voorkomen voor het berekenen van de metrieken. De referentielijst opgemaakt in

Speybroeck et al. (2008) wordt aangepast (Tabel 7). We nemen net als toen geen zoetwatersoorten op, maar wel mariene dwaalgasten voor het totaal aantal soorten (MnsTot) maar niet als metriek zelf.

(43)

www.inbo.be 41 Tabel 7. Referentielijst van vissen in het IJzer-estuarium met hun gilden. MnsTyp: typische soorten; ref

gevangen geeft weer welke soorten van de referentie gevangen zijn

Van de 45 soorten gevangen in de periode 2008-2012 zijn er 37 die in de referentielijst staan.

wetenschappelijke naam habitat gilde gevangen referentie MnsTyp ref gevangen

Platichthys flesus D 1 1 1 1 Liza ramado D 1 1 1 1 Alosa fallax D 1 1 0 1 Anguilla anguilla D 1 1 0 1 Lampetra fluviatilis D 0 1 0 0 Osmerus eperlanus D 1 1 0 1 salmo trutta D 0 1 0 0 Petromyzon marinus D 0 1 0 0 Pholis gunnellus E 1 1 0 1 Pomatoschistus microps E 1 1 0 1 Pomatoschistus minutus E 1 1 0 1 Pomatoschistus sp. E 1 1 0 1 Syngnathus acus E 1 1 0 1 Agonus cataphractus E 1 1 1 1 Zoarces viviparus E 1 1 1 1 Liparis liparis E 1 1 0 1 Ammodytes tobianus E 1 1 0 1 Myoxocephalus scorpius E 1 1 1 1 Gobius niger E 1 1 0 1 Syngnathus rostellatus E 0 1 0 0

Aphia minuta E/MJ 0 1 0 0

(44)

42 www.inbo.be Tabel 8. Kandidaatmetrieken met afkortingen en maximum waarde.

Voor de relatieve aantallen gebruikten we het relatief aantal soorten van een bepaalde metriek als indicatorwaarde.

Tabel 9. Kandidaatmetrieken en hun waarde per jaar (J) en seizoen (V: voorjaar, Z: zomer en N: najaar) voor de vis campagnes in het IJzer-estuarium (2008-2012); voor verklaring van de afkortingen verwijzen we naar tabel 8.

Zoals reeds opgemerkt stellen we niet enkel verschillen vast tussen de jaren maar zijn er ook seizoenale verschillen. We berekenden ook de jaar en seizoengemiddelden , minimum en maximum waarden van de metrieken berekend met de totaal gegevens van de campagne 2008-2012.

Metriek Afkorting Maximale waarde

Totaal aantal soorten MnsTot 45

Aantal diadrome individuen per fuikdag MniDia

Aantal diadrome soorten MnsDia 9

Aantal estuarien residente individuen MniEst

Aantal estuarien residente soorten MnsEst 12

Aantal individuen per fuikdag MniInd

Aantal marien juveniele individuen MniMjs

Aantal marien juveniele soorten MnsMjs 22

Aantal typische individuen MniTyp

Aantal typische soorten MnsTyp 9

Relatief aantal diadrome individuen (%) RMniDia 20,0

Relatief aantal estuarien residente individuen (%) RMniEst 26,7

Relatief aantal marien juveniele individuen (%) RMniMjs 49,0

Relatief aantal typische individuen (%) RMniTyp 20,0

Datum MnsTot MniInd MniDia MniEst MniMjs MniTyp MnsDia MnsEst MnsMjs MnsTyp RMniDia RMniEst RMniMjs RMniTyp

(45)

www.inbo.be 43 Tabel 10. Kandidaatmetrieken en hun gemiddelde minimum en maximum waarde per jaar en seizoen met

totaal van de visgegevens in het IJzer-estuarium (2008-2012); voor verklaring van de afkortingen verwijzen we naar tabel 8.

Van de 45 beschikbare soorten worden er jaarlijks gemiddeld 23.2 gevangen wat overeenkomt met 51.5% van het potentieel. Van de negen diadrome soorten worden er jaarlijks gemiddeld 3.4 gevangen (37.8%). Er zijn 12 estuariene soorten in de referentielijst waarvan er jaarlijks gemiddeld 7.4 worden gevangen of 61.1% van het potentieel. Er kunnen 22 marien juveniele soorten voorkomen in het IJzer-estuarium waarvan we er gemiddeld jaarlijks 10.2 vangen of 46.4% van het potentieel.

3.6.2

Selectie van de metrieken

Voor de selectie van de definitieve metrieken gaan we de correlatie na van de metriekwaarden berekend met jaar data (Breine et al., 2010). De jaar data van 2008 worden niet meegenomen in de analyse daar er geen zomergegevens zijn. Bij sterk gecorreleerde metrieken dienen we een selectie te maken van één van de redundante metrieken. We kunnen hier niet de techniek toepassen zoals in Breine et al. (2010) waar ook de correlatie nagegaan wordt met drukken. Daarom opteren we voor een Principaal Component Analyse (PCA) (Hughes et al., 1989) waarbij we de bijdrage van de afzonderlijke metrieken tot het verklaren van de variatie nagaan.

gemmiddeld MnsTot MniInd MniDia MniEst MniMjs MniTyp MnsDia MnsEst MnsMjs MnsTyp RMniDia RMniEst RMniMjs RMniTyp

jaar 23,2 69,8 17,2 11,5 39,6 49,1 3,4 7,4 10,2 8,6 25,4 15,2 57,2 71,3

voorjaar 17,2 59,2 11,4 13,2 32,6 44,4 3,0 5,2 7,2 7,8 22,5 17,3 55,9 79,8

zomer 12,0 46,0 34,0 1,7 10,3 34,7 2,0 4,0 6,0 5,3 66,5 4,6 28,9 66,0

najaar 16,6 91,2 10,7 18,8 59,3 58,4 3,0 5,0 7,4 7,0 15,7 18,0 63,9 63,7

minimum MnsTot MniInd MniDia MniEst MniMjs MniTyp MnsDia MnsEst MnsMjs MnsTyp RMniDia RMniEst RMniMjs RMniTyp

jaar 20 41,2 9,5 2,2 24,5 32,0 3 5 9 8 15,0 2,8 33,0 58,5

voorjaar 15 32,8 6,1 1,1 16,8 26,7 2 3 6 7 6,5 3,0 41,2 44,8

zomer 10 17,3 9,3 1,0 3,5 8,1 2 2 5 4 53,6 2,4 4,5 47,1

najaar 14 32,0 3,5 1,8 15,9 18,6 2 3 6 6 4,7 2,8 46,3 51,2

maximum MnsTot MniInd MniDia MniEst MniMjs MniTyp MnsDia MnsEst MnsMjs MnsTyp RMniDia RMniEst RMniMjs RMniTyp

jaar 26 89,4 32,9 27,0 70,7 69,3 4 9 11 9 41,9 30,2 81,0 79,4

voorjaar 20 94,4 17,8 48,8 49,9 68,5 4 7 9 9 33,3 51,7 68,6 94,8

zomer 14 78,6 73,2 2,0 22,0 70,8 2 6 7 7 93,1 7,1 40,6 90,1

(46)

44 www.inbo.be Tabel 11. Correlaties waarden kandidaatmetrieken (c en p waarde) berekend met data voor de jaren

2009-2012 in het IJzer-estuarium: blauw zijn significant; voor verklaring van de afkortingen verwijzen we naar tabel 8.

De Pearson correlatie toont aan dat sommige metrieken significant correleren wat op redundantie wijst. De PCA met de metriek waarden (al of niet log getransformeerd) toont aan dat als we de twee eerste assen nemen de bijdrage van de metrieken tot de variatie ongeveer even groot is (Fig.

Figuur 35 Biplot van de PCA (log getransformeerde metriekwaarden) met 0.63 en 0.31 als respectievelijke verklaring van de variatie door de eerste en tweede as; afkortingen zie tabel 8.

De factor loadings voor de metrieken zijn weergegeven in tabel 12.

Metriek MnsTot MniInd MniDia RMniDia MnsDia MniEst RMniEst MnsEst MniMjs RMniMjs MnsMjs MniTyp RMniTyp

(47)

www.inbo.be 45 Tabel 12. Factor loadings van de verschillende metrieken voor de PCA met log getransformeerde

kandidaatmetrieken; voor verklaring van de afkortingen verwijzen we naar tabel 8.

Uit de factor loadings voor as 1 en 2, zien we dat de bijdrage van de sterk correlerende metrieken MnsTot (totaal aantal soorten) en MnsEst (totaal aantal estuarien residente soorten) gelijk is. Nochtans in de biplot (Fig. 35) kunnen we opmaken dat MnsEst iets meer bijdraagt. Preciese factor loadings met een “prcomp” commando worden niet berekend in R in tegenstelling tot “princomp”. Het laatste commando kon niet gebruikt worden daar er te weinig herhalingen zijn.

Onderstaande figuur geeft de biplots voor de verschillende combinaties van PCA assen.

Figuur 36 Biplots van de PCA (log getransformeerde metriekwaarden) met links een combinatie van de eerste en derde as (verklaring 0.05) en rechts van de tweede en derde as; afkortingen zie tabel 8.

(48)

46 www.inbo.be De bijdrage van MnsTot voor de variatie langs de derde as is groter dan MnsEst, maar deze as zelf verklaart slechts een fractie van de variatie (0.05%). Daarom selecteren we MnsEst als metriek.

De selectie voor ander gecorreleerde metrieken gebeurt op analoge wijze. Het aantal individuen per fuikdag (MniInd) is niet alleen moeilijk te scoren maar is ook significant gecorreleerd met meerdere (5)

kandidaatmetrieken (Tabel 11). Om dezelfde reden selecteren we het aantal estuarien residente individuen per fuikdag (MniEst) niet.

Het aantal diadrome individuen per fuikdag (MniDia) is significant gecorreleerd met het relatief aantal diadrome individuen gevangen per duikdag (RMniDia) en met het relatief aantal marien juveniele individuen gevangen per fuikdag (RMniMjs). RMniDia wordt geselecteerd daar het meer bijdraagt tot de variatie (Tabel 12). Verder is RMniDia significant gecorreleerd met het aantal diadrome soorten (MnsDia). MnsDia

verklaart iets minder de variatie van de PCA (Figs. 35 en 36, Tabel 11) maar wordt ook behouden (zin van vectoren zijn verschillend).

RMniMjs is enkel met MniDia gecorreleerd en heeft een grotere factor loading dan MniDia (derde as). Zoals al geweten draagt deze as weinig bij tot verklaring van de variatie. We verkiezen deze metriek boven de metriek aantal marien juveniele individuen per fuikdag (MniMjs) daar voor dergelijke metriek moeilijk grenswaarden kunnen worden bepaald. Maar in de PCA (Fig. 35) staat het aantal marien juveniel soorten (MnsMjs) bijna diagonaal ten opzichte van RMniMjs. Deze metriek (MnsMjs) heeft ook een iets grotere bijdrage van RMniMjs. Uiteindelijk kiezen we deze metriek.

MnsMjs is wel significant negatief gecorreleerd met het aantal typische soorten (MnsTyp). Beide metrieken hebben dezelfde impact op de variatie maar staan ook diagonaal ten opzichte van elkaar in de biplot (Fig. 35). We selecteren ook MnsTyp om ecologische reden. Typische soorten moeten aanwezig zijn. MnsTyp is verder dan enkel gecorreleerd met niet geselecteerde metrieken (MniTyp en MniInd).

Het relatief aantal typische individuen gevangen per fuikdag (RMniTyp) is negatief gecorreleerd met het relatief aantal estuarien residente individuen gevangen per fuikdag (RMniEst). RMniEst ligt dicht bij MnsEst (Fig. 35) en geeft dus eigenlijk gelijkaardige informatie (er is een sterke maar niet significante correlatie, Tabel 11). Hetzelfde geldt voor RmniTyp en MnsTyp. We besluiten om deze metrieken niet op te nemen in de finale index.

3.6.3

Scoren van de geselecteerde metrieken

(49)

IJzer-www.inbo.be 47 estuarium goed scoort (GEP-situatie, Speybroeck et al., 2008). We nemen daarom 10 als GEP. Trisectie bepaalt de andere grenswaarden, waar nodig wordt naar boven afgerond.

In de referentielijst staan negen diadrome soorten waarvan drie nog nooit zijn gevangen (zeeprik, rivierprik en zeeforel). Nochtans worden deze soorten ook met fuiken gevangen oa. in de Zeeschelde (eigen data). We passen hier dus de quintiel methode toe en ronden naar boven af.

In de referentielijst staan 22 marien juveniele soorten waarvan er zes nog nooit zijn gevangen in het IJzer-estuarium. We nemen 16 als GEP toestand. Trisectie bepaalt de overige grenswaarden. Opnieuw worden decimale waarden naar boven afgerond.

In de referentielijst staan negen typische soorten die allemaal al zijn gevangen in het IJzer-estuarium. Ook hier passen we de quintiel methode toe en ronden naar boven af.

De geselecteerde metrieken met hun grenswaarden staan in tabel 13.

Tabel 13. Geselecteerde metrieken (score) en grenswaarden voor evaluatie van de ecologische toestand van het IJzer-estuarium; voor verklaring van de afkortingen verwijzen we naar tabel 8.

De voorlopige index had vier metrieken enkel gebaseerd op het voorkomen van soorten. Deze waren aantal soorten, diadrome soorten, estuarien residente soorten en marien juveniele soorten. We voegden nu een metriek toe die relatieve aantallen beoordeelt (RmniDia) en het aantal soorten is niet meer in de index opgenomen. Van de oorspronkelijke metrieken werden de grenswaarden gewijzigd als gevolg van het aanpassen van de referentielijst. De metriekscores, indexwaarden en de overeenkomstige EQR (Ecological Quality Ratio) met bijhorende appreciatie voor de verschillende campagnes staan in tabel 14.

Tabel 14. Metriek scores, index (IBI), EQR en appreciatie van de ecologische toestand van het IJzer-estuarium voor de viscampagnes 2008-2009; voor verklaring van de afkortingen verwijzen we naar tabel 8.

Metrieken MEP (1)

GEP (0,8)

Matig (0,6)

Ontoereikend (0,4)

Slecht (0,2)

MnsEst

12

<12 en ≥10

<10 en ≥7

<7en ≥4

<4

MnsDia

9

<9 en ≥7

<7 en ≥5

<5 en ≥3

<3

RmniDia

≥20,0

<20,0 en≥15,0 <15,0 en ≥10,0

<10,0 en ≥5,0

<5,0

MnsMjs

22,0

<22 en ≥16

<16 en ≥11

<11 en ≥6

<6

MnsTyp

9

<9 en ≥7

<7 en ≥5

<5 en ≥3

<3

Datum MnsEst MnsDia RMniDia MnsMjs MnsTyp IBI EQR appreciatie

2008* 0,4 0,4 0,6 0,4 1 2,8 0,54 matig

2009 0,4 0,4 1 0,4 1 3,2 0,61 matig

2010 0,6 0,4 1 0,6 0,8 3,4 0,64 matig

2011 0,6 0,4 0,8 0,4 1 3,2 0,61 matig

(50)

48 www.inbo.be De grenswaarden voor de EQR blijven behouden. Ze worden berekend op basis van een formule waarbij de integriteitklassen dezelfde intervallen hebben (Brys et al., 2005). De EQR voor het MEP is 1 waaronder vier integriteitklassen worden bepaald. De ondergrens van GEP is 0.75 (IBI 4), 0.5 voor matig (IBI 2.6), 0.25 voor ontoereikend (IBI 1.3). De formule ziet er als volgt uit:

Score T= OGT+(NT-OGNT)/BGNT-OGNT)* 0,25.

T is de getransformeerde EQR score, OGT is de getransformeerde ondergrens van een klasse interval, NT is de niet getransformeerde score binnen het interval, OGNT is de niet getransformeerde ondergrens van het interval, BGNT is de niet getransformeerde bovengrens van het interval.

(51)

www.inbo.be 49

4

Samenvatting en besluiten

In de periode 2008 en 2012 werden door onderzoekers van het INBO verschillende viscampagnes uitgevoerd in het IJzer-estuarium.

Er werden vier locaties buiten de vaargeul geselecteerd. Er werd gevist met dubbele schietfuiken.

In totaal vingen we 45 soorten (Tabel 2). Het grootste aantal soorten werd meestal in het voorjaar gevangen. Wat aantal individuen betreft domineren over de jaren heen zeebaars, bot, brakwatergrondel en vijfdradige meun.

De variatie tussen de seizoenen, wat het relatief aantal individuen per soort betreft, kan sterk verschillen. In het voorjaar worden vooral vijfdradige meun, puitaal, koornaarvis, schol en kabeljauw gevangen. In de zomer zijn dat bot, paling, wijting en tong. In het najaar worden vooral zeebaars, brakwatergrondel, dikkopje en haring gevangen.

Bot draagt het meest bij tot de gevangen biomassa. Daarna volgen paling, zeebaars en vijfdradige meun. De statistische analyse met fuikvangstgegevens gegroepeerd per jaar van 2009-2012 toont aan dat de vissamenstelling niet sterk verandert met de jaren. Daarentegen zijn de seizoenale verschillen wel duidelijk. De analyses van de locaties afzonderlijk tonen aan dat de vangstresultaten tussen de verschillende locaties verschillen zowel binnen één het hetzelfde jaar als over de jaren heen.

Op basis van de lengte frequentie gegevens stellen we dat bot, vijfdradige meun, zeebaars, haring, steenbolk, tong en dunlipharder het IJzer-estuarium als kinderkamer.

(52)

50 www.inbo.be

5

Bijlagen

(53)

www.inbo.be 51 Tabel 5.1.1. Overzicht van aantal vissen gevangen met fuiken in het IJzer-estuarium (2008-2012).

Tabel 5.1.1. Overzicht van aantal vissen gevangen met fuiken in het IJzer-estuarium (2008-2012) vervolg.

(54)
(55)

www.inbo.be 53 Tabel 5.1.2. Overzicht van biomassa (g) van vissen gevangen met fuiken in het IJzer-estuarium (2008-2012);

CPUE: catch per unit effort

(56)

54 www.inbo.be Tabel 5.1.2. Overzicht van biomassa (g) van vissen gevangen met fuiken in het IJzer-estuarium (2008-2012)

vervolg; CPUE: catch per unit effort

(57)

www.inbo.be 55

6

Referenties

Bagenal, T. & F.W. Tesch, 1978. Age and growth. In Bagenal et al., (Eds) 1978: Methods for assessment of fish production in fresh waters. Oxford, Blackwell. 101-136.

Bedford, B.C., Woolner, L.E. & B.W. Jones, 1986. Length-weight relationships for commercial fish species and conversion factors for various presentations. Ministry of Agriculture, Fisheries and Food. Directorate of Fisheries Research. Fisheries Research Data Report No. 10.

Billard, R., 1997. Les poissons d'eau douce des rivières de France. Identification, inventaire et répartition des 83 espèces. Lausanne, Delachaux & Niestlé, 192 pp.

Bolger, T. & P.L. Connoly, 1989. The selection of suitable indices for the measurement and analysis of fish condition. Journal of Fish Biology. 34: 171-182.

Breine, J.J., Maes, J., Quataert, P., Van den Bergh, E., Simoens, I., Van Thuyne, G. & C. Belpaire, 2007. A fish-based assessment tool for the ecological quality of the brackish Schelde estuary in Flanders (Belgium). Hydrobiologia 575: 141-159.

Breine, J., Quataert, P., Stevens, M., Ollevier, F., Volckaert, F.A.M., Van den Bergh, E. & J. Maes, 2010. A zone-specific fish-based biotic index as a management tool for the Zeeschelde estuary (Belgium) Marine Pollution bulletin 60: 1099-1112.

Breine, J., Van Thuyne G. & L. De Bruyn, 2012. Opvolging van het visbestand van de Zeeschelde met ankerkuilvisserij: resultaten voor 2012. INBO.R. 2012.38. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2012 (INBO.R.2012.38). 54 pp.

Brevé, N.W.P. , 2007. Kennisdocument Atlantische haring, Clupea harengus harengus (Linnaeus, 1758) Kennisdocument 18, Sportvisserij Nederland. 108 pp.

Brys, R., Ysebaert, T., Escaravage, V., Van Damme, S., Van Braeckel, A., Vandevoorde, B. & E. Van den Bergh, 2005. Afstemmen van referentiecondities en evaluatiesystemen in functie van de KRW: afleiden en beschrijven van typespecifieke referentieomstandigheden en/of MEP in elk Vlaams overgangswatertype vanuit de - overeenkomstig de KRW - ontwikkelde beoordelingssystemen voor biologische

kwaliteitselementen. Eindrapport. VMM.AMO.KRW.REFCOND OW. Instituut voor Natuurbehoud IN.O.2005.7.

De Leo, G.A. & M. Gatto, 1995. A size and age-structured model of the European eel (Anguilla anguilla L.). Canadian Journal of Fisheries and Aquatic Sciences. 52:1351-1367.

Fonseca, V. & H. Cabral, 2007. Are fish early growth and condition patterns related to life-history strategies? Reviews in Fish Biology and Fisheries. 374(2-3):199-215.

(58)

56 www.inbo.be Froese, R. & D. Pauly (Editors), 2012. FishBase. World Wide Web electronic publication. www.fishbase.org, version (10/2012).

Gibson, R.N., 1999. Movement and homing in intertidal fishes. 97-125. In Horn, M.H., Martin, K.L.M. & M.A. Chotkowski (Eds.) Intertidal fishes. Life in two worlds. Academic Press. 399 pp.

Hughes, R.M., Kaufmann, P.R., Herlihy, A.T., Kincaid, T.M., Reynolds, L. & D.P. Larsen , 1998. A process for developing and evaluating indices of fish assemblage integrity. Canadian Journal of Fisheries and Aquatic Science. 55: 1618-1631.

Jager, Z. & J. Kranenbarg, 2004. Referenties en maatlatten: Achtergronddocument vissen. OVB, Nieuwegein, 144 pp.

Kroon, J.W., 2007. Kennisdocument zeebaars Dicentrarchus labrax, Linnaeus, 1758). Kennisdocument 21 Sportvisserij Nederland. 52 pp.

Kroon, J.W., 2009. Kennisdocument bot Platichthys flesus (Linnaeus, 1758). Kennisdocument 27 Sportvisserij Nederland. 54 pp.

Kristoffersson, R. & A. Oikari, 1975. Notes on the biology of the eelpout (Zoarces viviparus ( L.)) in the brackish water of Tvärminne, Gulf of Finland. Annales Zoologici Fennici 12:143-147.

Murua, H. & F. Saborido-Rey, 2003. Female reproductive strategies of marine fish species of the North Atlantic. J. Northwest Atl. Fish. Sci. 33: 23-31.

Muus, B.J. & J.G. Nielsen, 1999. Sea fish. Scandinavian Fishing Year Book, Hedehusene, Denmark. 340 pp. Rochard, E. & P. Elie, 1994. La macrofaune aquatique de l'estuaire de la Gironde. Contribution au livre blanc de l'Agence de l'Eau Adour Garonne. 1-56. In Mauvais J.-L. & J.-F. Guillaud (Eds.) État des connaissances sur l'estuaire de la Gironde. Agence de l'Eau Adour-Garonne, Éditions Bergeret, Bordeaux, France. 115 p.p Russell, F.S., 1976. The eggs and planktonic stages of British marine fishes. Academic Press, London. 524 pp.

Speybroeck, J., Breine, J., Vandevoorde, B., Van Wichelen, J., Van Braeckel, A., Van Burm, E., Van den Bergh, E., G. Van Thuyne & W. Vijverman, 2008. KRW doelstellingen in Vlaamse getijrivieren. Afleiden en beschrijven van typespecifiek maximaal ecologisch potentieel en goed ecologisch potentieel in het Vlaams waterlichaam ‘Havengeul Ijzer’ vanuit de - overeenkomstig de Kaderrichtlijn Water - ontwikkelde relevante beoordelingssystemen voor een aantal biologische kwaliteitselementen. INBO.R.2008.56. D/2008/3241/387 VMM.AMO.KRW.zoetgetij. 152 pp.

(59)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de zomer van 2015 vingen we een groep zeebaarzen waarvan de lengte varieerde tussen de 9 en 17 cm en een tweede groep met een lengte variërend tussen de 22 en 26 cm.. In het

Voor de periode 2009 tot en met 2015 vingen we in het voorjaar vooral meer spiering, driedoornige stekelbaars, zeebaars, zwartbekgrondel, blankvoorn, brasem en kolblei dan in de

Aantal individuen per fuikdag (links) en biomassa (kg/fuikdag, rechts) gevangen in de verschillende seizoenen op de Zenne (2010-2014)... Het aantal soorten gevangen per seizoen

Maar in Doel werden wel veel minder exemplaren gevangen dan op de andere locaties en is deze lengte frequentie diagram niet echt betrouwbaar... 4

In het najaar werden opnieuw 15 soorten gevangen met brakwatergrondel als meest gevangen soort gevolgd door spiering.. Deze resultaten komen dus goed overeen

bestaat uit een politiek en een ambtelijk college en moet de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland bevorderen op het gebied van beleid en beheer van het

Dit  rapport  presenteert  de  resultaten  van  de  opvolging  van  het  visbestand  met  fuikvisserij  in  de  zijrivieren  van  de  Zeeschelde  voor 

Relatieve aantallen van spiering gevangen door vrijwilligers in de mesohaliene zone van de Zeeschelde in de verschillende seizoenen voor de periode 2007-2016.. VJ: voorjaar, Z: